Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35570-VIII)
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 20
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 13 oktober 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 24 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief
van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
1
Heeft u cijfers over het aantal illegale feesten voor de coronacrisis en het aantal
illegale feesten sinds het ingaan van de coronamaatregelen?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar.
2
Hoeveel studenten maken gebruik van huurtoeslag?
In de beschikbare administratieve gegevens met betrekking tot de huurtoeslag is niet
bekend of de huurtoeslagontvanger student is. Op basis van het Woon2018 is af te leiden
dat ca. 23.500 van de huurtoeslagontvangers als belangrijkste bron van inkomen studiefinanciering
heeft. Het werkelijk aandeel studenten ligt hoger, omdat voor een groot deel van de
studenten de studiefinanciering niet de belangrijkste bron van inkomen zal zijn. In
de betaalbaarheidsenquête bij de landelijke monitor studentenhuisvesting geeft ongeveer
één derde van de uitwonende studenten aan huurtoeslag te ontvangen. Dit komt neer
op ongeveer 120.000 studenten.
3
Kunt u aangeven welke budgettaire wijzigingen er hebben plaatsgevonden binnen de begroting
die expliciet een negatief dan wel positief effect hebben op de kansengelijkheid van
mannen en vrouwen, aangezien onderwijs een belangrijke rol speelt in de kansengelijkheid
tussen mannen en vrouwen?
Er hebben geen budgettaire wijzigingen op de begroting plaatsgevonden waarvan het
mogelijk is om aan te geven of er een causaal verband is tussen deze wijziging en
de toegenomen of afgenomen kansengelijkheid van vrouwen.
4
Hoeveel is er geïnvesteerd in onderwijs in de afgelopen tien jaar? Kunt u dat uiteenzetten
per onderwijssector? (po1, vo2, mbo3, ho4)
naar onderwijssector met het totaal aan investeringen in het onderwijs van Rutte-I,
Rutte-II en Rutte-III op een rij (x € 1 miljoen). Ditzelfde geldt voor de ombuigingen
die in deze Kabinetten zijn gedaan. Vervolgens is ook het saldo van de twee opgenomen.
In de categorie overig is onder andere het lerarenbeleid opgenomen.
Intensiveringen
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
RUTTE I
po
199
190
190
190
190
190
190
190
190
190
190
190
190
vo
74
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
mbo
82
154
194
194
194
194
194
194
194
194
194
194
194
ho
174
254
274
289
304
319
334
344
344
344
344
344
344
onderzoek
46
46
46
46
46
46
46
46
46
46
46
46
46
overig
191
191
191
191
191
191
191
191
191
191
191
191
191
totaal
765
905
965
980
995
1.010
1.025
1.035
1.035
1.035
1.035
1.035
1.035
RUTTE II
po
296
0
324
401
504
513
501
501
501
501
501
501
501
vo
217
0
248
323
424
435
426
426
426
426
426
426
426
mbo
48
0
214
322
451
456
451
451
451
451
451
451
451
ho
90
3
66
64
103
312
277
367
504
504
504
504
504
onderzoek
0
22
193
193
190
190
190
190
190
190
190
190
190
overig
0
0
0
17
21
21
21
21
21
21
21
21
21
totaal
650
25
1.045
1.320
1.693
1.926
1.866
1.956
2.093
2.093
2.093
2.093
2.093
RUTTE III
po
431
867
963
891
862
834
834
834
vo
45
237
224
154
118
118
118
118
mbo
5
7
95
59
29
18
18
7
ho
85
225
235
246
245
245
242
242
studiefinanciering
48
152
onderzoek
150
228
225
225
225
225
225
225
overig
244
419
422
345
190
195
198
198
totaal
960
1.984
2.211
2.070
1.670
1.635
1.635
1.625
TOTAAL
1.415
930
2.010
2.300
2.688
3.896
4.874
5.202
5.198
4.798
4.763
4.763
4.753
extensiveringen
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
RUTTE I
po
– 55
– 123
– 141
– 164
– 153
– 153
– 153
– 153
– 153
– 153
– 153
– 153
– 153
vo
– 87
– 190
– 226
– 244
– 235
– 235
– 235
– 235
– 235
– 235
– 235
– 235
– 235
mbo
– 31
– 83
– 105
– 204
– 205
– 210
– 220
– 220
– 220
– 220
– 220
– 220
– 220
ho
– 279
– 305
– 311
– 327
– 297
– 297
– 297
– 297
– 297
– 297
– 297
– 297
– 297
studiefinanciering
– 10
– 10
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
onderzoek
– 22
– 27
– 28
– 30
– 29
– 29
– 29
– 29
– 29
– 29
– 29
– 29
– 29
overig
– 19
– 22
– 22
– 24
– 23
– 23
– 23
– 23
– 23
– 23
– 23
– 23
– 23
totaal
– 503
– 760
– 862
– 1.022
– 971
– 976
– 986
– 986
– 986
– 986
– 986
– 986
– 986
RUTTE II
po
0
– 37
– 74
– 111
– 185
– 215
– 235
– 255
– 255
– 255
– 255
– 255
– 255
vo
0
– 21
– 55
– 146
– 210
– 212
– 212
– 212
– 212
– 212
– 212
– 212
– 212
mbo
0
– 14
– 65
– 122
– 211
– 232
– 252
– 272
– 272
– 272
– 272
– 272
– 272
ho
0
– 19
– 44
– 140
– 223
– 244
– 264
– 264
– 264
– 264
– 264
– 264
– 264
studiefinanciering
0
0
0
0
– 15
– 55
– 95
– 305
– 545
– 545
– 545
– 545
– 545
onderzoek
0
– 11
– 21
– 23
– 31
– 33
– 33
– 33
– 33
– 33
– 33
– 33
– 33
Geparkeerd op nominaal en onvoorzien
– 150
– 244
– 244
– 244
– 150
– 150
– 150
– 150
– 150
overig
0
– 15
– 18
– 35
– 124
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
totaal
0
– 117
– 278
– 578
– 1.150
– 1.266
– 1.366
– 1.616
– 1.762
– 1.762
– 1.762
– 1.762
– 1.762
RUTTE III
po
– 20
– 31
– 46
– 61
– 72
– 72
– 72
– 72
vo
– 11
– 24
– 35
– 47
– 47
– 47
– 47
– 47
mbo
– 17
– 13
– 21
– 28
– 28
– 28
– 28
– 28
ho
– 6
– 41
– 41
– 49
– 52
– 54
– 55
– 57
onderzoek
– 1
– 3
– 4
– 6
– 6
– 6
– 6
– 6
totaal
– 54
– 111
– 148
– 191
– 205
– 207
– 208
– 210
TOTAAL
– 503
– 877
– 1.140
– 1.600
– 2.121
– 2.296
– 2.463
– 2.750
– 2.939
– 2.953
– 2.955
– 2.956
– 2.958
Saldo in- en extensiveringen
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
RUTTE I
po
143
68
50
26
38
38
38
38
38
38
38
38
38
vo
– 13
– 121
– 156
– 174
– 165
– 165
– 165
– 165
– 165
– 165
– 165
– 165
– 165
mbo
51
71
89
– 10
– 11
– 16
– 26
– 26
– 26
– 26
– 26
– 26
– 26
ho
– 105
– 51
– 37
– 38
7
22
37
47
47
47
47
47
47
studiefinanciering
– 10
– 10
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
onderzoek
24
19
18
16
17
17
17
17
17
17
17
17
17
overig
172
169
169
167
168
168
168
168
168
168
168
168
168
totaal
262
145
103
– 42
24
34
39
49
49
49
49
49
49
RUTTE II
po
296
– 37
249
290
319
297
265
245
245
245
245
245
245
vo
216
– 21
193
176
214
223
214
214
214
214
214
214
214
mbo
48
– 14
149
200
240
224
199
179
179
179
179
179
179
ho
89
– 16
22
– 76
– 120
67
12
102
240
240
240
240
240
studiefinanciering
0
0
0
0
– 15
– 55
– 95
– 305
– 545
– 545
– 545
– 545
– 545
onderzoek
0
11
171
169
159
157
157
157
157
157
157
157
157
Geparkeerd op nominaal en onvoorzien
0
0
0
0
– 150
– 244
– 244
– 244
– 150
– 150
– 150
– 150
– 150
overig
0
– 15
– 17
– 18
– 103
– 9
– 9
– 9
– 9
– 9
– 9
– 9
– 9
totaal
650
– 92
767
742
543
660
500
340
331
331
331
331
331
RUTTE III
po
411
836
917
829
790
762
762
762
vo
34
213
188
106
71
71
71
71
mbo
– 12
– 6
74
31
1
– 10
– 10
– 20
ho
79
184
194
196
193
191
187
185
studiefinanciering
0
0
48
152
0
0
0
0
onderzoek
149
225
221
219
219
219
219
219
overig
244
419
422
345
190
195
198
198
totaal
906
1.872
2.063
1.879
1.465
1.428
1.427
1.415
TOTAAL
912
53
870
700
567
1.600
2.411
2.452
2.259
1.845
1.808
1.807
1.795
5
Kunt u een overzicht geven van alle (gedane en aangekondigde) extra investeringen
in het onderwijs, structureel en incidenteel, sinds de start van deze kabinetsperiode?
In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u het overzicht van alle extra investeringen
in het onderwijs, zowel structureel als incidenteel, sinds de start van deze kabinetsperiode
terugvinden.
6
Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het onderwijs?
In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u de investeringen in het onderwijs van kabinet
Rutte-III terugvinden. In tabel 14 zijn deze opgeteld per sector. Hierin zijn de middelen
van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s uit de tweede incidentele suppletoire
begroting nog niet doorverdeeld naar de juiste artikelen. In onderstaande tabel vindt
u de verdeling tussen de sectoren waarbij de middelen voor inhaal-en ondersteuningsprogramma’s
zijn doorverdeeld tussen po, vo en mbo.
Intensiveringen per sector (x € 1.000)
Art.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Primair onderwijs
1
431.000
867.000
962.854
890.550
862.146
834.000
834.000
834.000
Voortgezet onderwijs
3
45.000
237.106
223.575
153.826
118.405
118.001
118.001
118.001
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
4
5.000
6.993
94.934
58.589
29.272
17.987
17.987
7.387
Hoger beroepsonderwijs
6
63.602
143.188
150.914
158.393
156.868
154.516
151.516
151.516
Wetenschappelijk onderwijs
7
21.398
82.213
84.177
87.292
88.555
90.596
90.596
90.596
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
9
0
4.000
11.800
6.500
7.000
12.000
15.000
15.000
Studiefinanciering
11
0
0
47.500
152.500
0
0
0
0
Cultuur
14
123.500
187.000
440.000
105.000
80.000
80.000
80.000
80.000
Media
15
5.000
48.000
95.500
49.500
45.000
45.000
45.000
45.000
Onderzoek en wetenschapsbeleid
16
150.000
228.000
225.000
225.000
225.000
225.000
225.000
225.000
Overig
diverse
244.000
415.000
410.000
338.000
183.000
183.000
183.000
183.000
Totaal
1.088.500
2.218.500
2.746.254
2.225.150
1.795.246
1.760.100
1.760.100
1.749.500
7
Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het primair
onderwijs?
Zie vraag 6.
8
Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het hoger
onderwijs?
Zie vraag 6.
9
Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het voortgezet
onderwijs?
Zie vraag 6.
10
Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in cultuur?
Zie vraag 6.
11
Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in media?
Zie vraag 6.
12
Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in zowel het primair als
het voortgezet onderwijs?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de totale baten van de schoolbesturen
in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs over de jaren 2018 en 2019. Deze
cijfers zijn gepubliceerd op de website van DUO. Onderstaande tabel splitst de totale baten van de schoolbesturen per sector uit
naar publieke baten en private baten. Onder de private baten vallen onder meer ouderbijdragen
en huuropbrengsten.
Primair onderwijs
Voortgezet onderwijs
Publiek
Privaat
Publiek
Privaat
2018
96,5%
3,5%
95,5%
4,5%
2019
96,4%
3,6%
95,5%
4,5%
13
Hoeveel klachten en bezwaren heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie)
afgelopen jaar gekregen en hoeveel bedroeg dit voorgaande jaren? Wat was de aard van
deze klachten?
De inspectie ontving in 2020 (tot 1 september 2020) 14 bezwaren en 13 klachten. In
2019 ontving de inspectie 23 bezwaren en 12 klachten.
De bezwaren hadden met name betrekking op bekostigingssancties, de last onder dwangsom
in het kader van de Wet normering topinkomens, de openbaarmaking van rapporten, verzoeken
op basis van de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming
en het oordeel zeer zwak.
De klachten hadden met name betrekking op de uitvoering van inspectieonderzoek en
het oordeel van de inspectie, het handelen van de inspectie naar aanleiding van een
signaal, de werkwijze van inspectie en de communicatie door de inspectie.
14
Kunt u een overzicht geven van alle geschrapte regels voor scholen in het toezicht
van de Inspectie?
De inspectie sluit in haar onderzoekskaders aan bij de wettelijke deugdelijkheidseisen.
Jaarlijks verwerkt de inspectie wijzigingen in de onderwijswet- en regelgeving in
de onderzoekskaders.
Op verzoek van uw Kamer onderzoekt de inspectie in het primair onderwijs niet meer
of scholen kleutertoetsen opgenomen hebben in het leerlingvolgsysteem. Daarmee wordt
vooruitgelopen op een wetswijziging die nog niet in werking is getreden.
15
Hoeveel ontving Nederland uit het programma Horizon Europe in de periode 2014–2020?
Uit het huidige kaderprogramma, Horizon 2020, is inmiddels (peildatum 3 aug «20) € 4,6
miljard toegekend aan Nederlandse deelnemers, van de in totaal toegekende € 61,2 miljard.
Het volgende Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe,
start vanaf 2021.
16
Hoeveel ontving Nederland uit het programma Erasmus+ in de periode 2014- 2020?
De Nederlandse instellingen/organisaties in onderwijs & training ontvangen middelen
uit zowel het decentrale budget, beheerd door het Nederlandse Nationaal Agentschap
Erasmus+ Onderwijs & Training, als het centrale budget, beheerd door de uitvoerende
organisatie van de Europese Commissie (Education, Audiovisual and Culture Executive
Agency).
In de periode 2014–2020 ontving Nederland voor onderwijs & training de volgende budgetten
uit de decentrale middelen van Erasmus+:
Daarnaast ontving Nederland in de periode 2014–2020 voor onderwijs & training de volgende
budgetten uit de centrale middelen van Erasmus+:
Budget van centrale acties in onderwijs & training (2014–2020)
Programma
Actie
Land
Budget (in miljoen EUR)
Erasmus+ programma
Key Action 1 – Learning Mobility of Individuals
Nederland
47.326.500,00
Key Action 2 – Cooperation for innovation and the exchange of good practices
36.716.844,37
Key Action 3 – Support for policy reform
14.132.867,37
Jean Monnet Activities
11.568.261,71
Totaal:
109.744.473,45
17
Hoeveel ontving Nederland uit het programma Creative Europe in de periode 2014–2020?
De Nederlandse culturele en creatieve sector ontvangt bijdragen vanuit twee subprogramma’s
van Creative Europe: Culture en MEDIA. Bij onderstaande cijfers is het goed om in
ogenschouw te nemen dat bij MEDIA het bedrag is opgenomen dat aan Nederland is toegekend
indien de coördinator van de aanvraag een Nederlandse organisatie is. Nederland is
ook als (coproductie-) partner bij menig MEDIA-gesteund project betrokken, maar gegevens
over deze subsidiegelden zijn helaas niet beschikbaar. Bij Culture kan dit onderscheid
wel worden gemaakt en worden de toegekende subsidiegelden genoemd van projecten met
een Nederlandse coördinator alsook de bedragen die naar projecten gaan waarbij een
Nederlandse partner is betrokken. De toegekende subsidie wordt dan gedeeld door alle
partners in het betreffende consortium (inclusief niet-Nederlandse partners).
Kijkend naar toegekende subsidie aan projecten met een Nederlandse coördinator staat
Nederland in beide sub-programma’s in de top tien van landen die de meeste financiële
steun uit het Creative Europe programma halen. Bij MEDIA staat Nederland over de periode
2014–2019 gemiddeld op een zesde plaats. Bij Culture is dit gemiddeld een zevende
plaats.
Programma
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Totaal
Creative Europe MEDIA
met NL coördinator
€ 5.516.179
€ 7.033.009
€ 6.030.587
€ 7.836.362
€ 6.490.590
€ 8.883.812
€ 41.790.539
Creative Europe MEDIA met NL partner
1
1
1
1
1
1
Creative Europe Culture met NL coördinator
€ 1.660.026
€ 3.585.835
€ 2.561.815
€ 4.278.114
€ 2.540.269
€ 4.678.339
€ 19.304.398
Creative Europe Culture met NL partner
€ 5.771.729
€ 14.128.635
€ 14.362.613
€ 7.251.088
€ 20.519.345
€ 8.230.444
€ 70.263.854
X Noot
1
Geen gegevens over beschikbaar.
18
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van het Regenboogakkoord?
In het regeerakkoord staat vermeld dat in Nederland iedereen gelijkwaardig is en dat
je de vrijheid hebt om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen
zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of zelfs mensen niet
veilig zijn, treedt de overheid actief op. Aan het begin van deze kabinetsperiode
sloten acht politieke partijen het regenboogakkoord. In het regeerakkoord zijn de
regenboogpunten opgenomen en uitgewerkt. Hieronder volgt per onderdeel een stand van
zaken:
De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke
behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender- en intersekse
personen
Met ingang van 1 november 2019 is dit punt uitgevoerd, doordat de Wet verduidelijking
rechtspositie transgender personen en intersekse personen in werking is getreden.
Aanvulling van artikel 1 van de Grondwet
Ook op dit punt zijn mooie stappen gezet. De Tweede Kamer heeft 30 juni jl. ingestemd
met het initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s. om LHBTI-rechten te verankeren in artikel
1 van de Grondwet. Aan de verboden discriminatiegronden die al in artikel 1 genoemd
werden, wordt naast «seksuele gerichtheid» ook «handicap» toegevoegd. Het initiatiefwetsvoorstel
ligt nu ter lezing voor in de Eerste Kamer. Het voorlopig verslag wordt binnenkort
verwacht.
Herijking ouderschap
In juli 2019 is een kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie herijking
ouderschap aan uw Kamer gestuurd. De afgelopen maanden is gewerkt aan een wetsvoorstel
over deelgezag en een wetsvoorstel over draagmoederschap. De reacties uit de internetconsultatie
worden momenteel verwerkt.
Aanpassing wetboek van strafrecht
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen
in werking getreden.
Onnodige geslachtsregistratie wordt waar nodig beperkt
Ook op dit punt worden de voorgenomen maatregelen genomen:
Er is een Kamerbrief over de voortgang van de aanpak van onnodige sekseregistratie
naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt informatie gegeven over het
afwegingskader onnodige sekseregistratie en de toolbox. Tevens wordt ingegaan op de
uitkomsten van het onderzoek van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de vermelding van het geslacht op paspoorten en identiteitskaarten en de gevolgen
van genderneutrale registratie.
Gelet op het feit dat de jurisprudentie nog geen eenvormig beeld laat zien, meent
de Minister voor Rechtsbescherming ten aanzien van de geboorteakte dat het wenselijk
is de nadere ontwikkelingen af te wachten, alvorens tot eventuele wetswijziging over
te gaan. Van eventuele ontwikkelingen zal verslag worden gedaan in het kader van de
voortgangsrapportage wetgevingsprogramma modernisering familierecht.
LHBTI en onderwijs
In het regeerakkoord is opgenomen dat onder meer bij de opleiding van docenten en
in het MBO, de positie van LHBTI’s verbeterd wordt.
Lerarenopleidingen
De lerarenopleidingen hebben gezamenlijk de wettelijke bekwaamheidseisen vertaald
naar de kennisbasis voor de pabo en de tweedegraadslerarenopleidingen. In de herijkte
kennisbases (ingegaan per leerjaar 2018 – 2019) zijn seksuele diversiteit en genderdiversiteit
expliciet geborgd. Stichting School en Veiligheid (SSV) heeft io verzoek een database
ontwikkeld met materialen die kunnen worden ingezet om aankomende leraren toe te rusten
op het gebied van sociale veiligheid.
Met het lesmateriaal «De fijne kneepjes van het vak» kunnen leerkrachten (in opleiding)
pedagogisch vakmanschap ontwikkelen bij het werken aan seksuele integriteit. Het materiaal
dat Stichting School en Veiligheid heeft ontwikkeld is in eerste instantie bedoeld
voor lerarenopleidingen voortgezet onderwijs, maar is geschikt voor alle sectoren.
Ook de universitaire lerarenopleidingen en hogescholen hebben aangegeven de handreiking
te kunnen gebruiken bij de voor dit thema relevante bekwaamheidseisen.
MBO
Voor het mbo zijn de kwalificatie-eisen burgerschap gewijzigd, zodanig dat voor iedereen
duidelijk is dat aandacht moet worden besteed aan onder andere seksuele en genderdiversiteit.
Met betrekking tot de wijziging van de kwalificatie-eisen burgerschap in het mbo zijn
extra middelen beschikbaar gesteld voor de MBO-Raad, zodat zij de scholen kon informeren
over de wijziging en over wat van mbo-scholen wordt verwacht. Via de MBO-Raad en Stichting
School en Veiligheid worden scholen verwezen naar beschikbaar voorlichtingsmateriaal
en lesaanbod.
19
Hoe wordt in de begroting aan de erkenning en waardering van docenten concreet (financiële)
uitvoering gegeven?
We hebben veel waardering voor de bevlogenheid en het enthousiasme waarmee leraren
iedere dag hun vak uitoefenen en met leerlingen aan de slag gaan. Het vak van leraar
is veelzijdig en buitengewoon betekenisvol. Het is in ons aller belang dat wij oog
hebben voor de aantrekkelijkheid en de waardering voor het beroep.
Het kabinet heeft deze regeerperiode reeds substantieel en fors geïnvesteerd in het
onderwijs. Naast de reguliere lumpsum dat het onderwijs jaarlijks ontvangt, investeert
het kabinet in 2021 1,9 miljard euro extra in onderwijs en wetenschap. Onder meer
in het salaris van leraren, maar ook om het lerarentekort aan te pakken en de werkdruk
te verlagen.
De beloningen voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs zijn in deze kabinetsperiode
fors gestegen. Zo is de beloning van een leraar in het primair onderwijs, inclusief
het (voortgezet) speciaal onderwijs, met 14% gestegen (exclusief incidentele bonussen).
Een leraar in het voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs is er ongeveer 8% op
vooruit gegaan, vergelijkbaar met loonontwikkelingen in de markt.
20
Welke consequenties verbindt u aan de bevindingen uit het onderzoek in samenwerking
met het Jeugdeducatiefonds en de ABN AMRO Foundation «Ieder kind een kans! Interventies
voor gelijke kansen in het basisonderwijs» voor het beleid gericht op gelijke onderwijskansen?
In deze publicatie, gemaakt door Education Lab NL, in samenwerking met het Jeugdeducatiefonds
en ABN AMRO Foundation, wordt gepleit voor extra investeringen in onderwijs, omdat
de coronacrisis de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot. In het onderzoek
geven basisschoolleerkrachten aan dat zij denken dat de achterstanden bij leerlingen
door de coronacrisis het beste bestreden kunnen worden door meer uren onderwijs en
meer leraren of onderwijsassistenten.
Het onderwijsachterstandenbeleid is hier ook op gericht. Dit kabinet investeert daar
€ 15 miljoen extra per jaar in. Daarnaast heeft dit kabinet ruim € 100 miljoen extra
geïnvesteerd in de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in het primair onderwijs,
die eveneens gebruikt kunnen worden voor extra lesuren voor leerlingen die dat door
de coronacrisis nodig hebben. Er wordt in de gaten gehouden of dit toereikend is;
de inspectie haalt bij besturen en scholen informatie op over de impact van COVID-19
op hun onderwijs.
21
Wat zijn de opbrengsten van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA)? Op welke wijze heeft
de GKA bijgedragen aan het tegengaan van ongelijke kansen?
De Gelijke Kansen Alliantie (GKA) heeft inmiddels een netwerk opgebouwd dat bestaat
uit 50 gemeenten, honderden scholen – zowel in het primair als in het voortgezet en
middelbaar beroepsonderwijs – wetenschappers, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven.
De GKA richt zich op de continue aandacht voor het thema gelijke kansen vanuit een
integrale benadering door de verbinding thuis-school-omgeving. In de 50 GKA-gemeenten
zijn met de onderwijswethouders meerjarige GKA-agenda’s getekend. In de GKA-agenda’s
zijn concrete interventies opgenomen gericht op het bevorderen van gelijke kansen
vanuit de lokale uitdagingen binnen de bestaande lokale structuren.
De GKA sluit vanuit een responsieve, participerende en lerende aanpak aan met (financiële
en communicatie-)middelen, kennis, netwerk en onderzoek. Door deze aanpak is er steeds
beter zicht op interventies, experimenten en methodes die werken. De verbinding thuis-school-omgeving
komt daarin steeds beter tot stand, zo wordt in meerdere gemeenten ingezet op onderwerpen
als ouderbetrokkenheid, gezondheid en armoedebestrijding in relatie tot het bevorderen
van gelijke kansen.
De GKA zet in op kennisopbouw- en deling, zowel online als fysiek. Dit vindt plaats
tussen gemeenten, maatschappelijke organisaties en scholen onderling.
22
Hoeveel kinderen leven in armoede? Wat zijn de meest recente cijfers?
In 2017 leefde ongeveer 9% van de kinderen tot 12 jaar in een huishouden met een inkomen
onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (figuur 1). Dit is ruim 3 procentpunten
hoger dan het landelijke gemiddelde (5,7%, zie SCP, De omvang van armoede). Vanaf
het dertiende jaar loopt de kans op armoede flink terug en ligt het armoedepercentage
bijna op het landelijke gemiddelde. Van de kinderen en jongeren in de middelbareschoolleeftijd
was 5,9% arm. (bron scp: scp.nl/armoedeinkaart2019)
In totaal leefden in 2017 ruim 272.000 minderjarigen (0 tot 18 jaar) in armoede. Zij
vormden 8,1% van de totale bevolking tot 18 jaar. Net als de totale armoede in Nederland
(zie De omvang van armoede) neemt ook de armoede onder kinderen en jongeren af sinds
2013. In dat jaar was 10,3% van hen arm: ruim 337.000 minderjarigen
23
Hoeveel extra lesuitval is er door corona in zowel primair als voortgezet onderwijs?
Het is van belang om een beeld te hebben van de continuïteit van het onderwijs. Om
die reden zet OCW, samen met de Inspectie van het Onderwijs en DUO een monitor op
om de gevolgen van COVID-19 op de continuïteit van het onderwijs beter in beeld te
brengen. Het streven is om het meldpunt half oktober gereed te hebben. Daarnaast werken
we aan een maandelijks peilingsonderzoek waarin scholen wordt gevraagd om aanvullende
informatie, bijvoorbeeld ten aanzien van leerlingen die op dit moment afstandsonderwijs
krijgen. Naar verwachting kan ook het peilingsonderzoek in oktober worden opgestart.
Het precieze aantal lesuitval in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs
zal niet worden gemonitord. Het zou een hoop administratieve lasten voor scholen opleveren
als ze bij elk uur lesuitval een melding moeten doen. Daarnaast geeft een aanzienlijk
aantal scholen afstandsonderwijs indien fysiek onderwijs niet kan plaatsvinden
24
Op welke bevindingen is de € 244 miljoen gebaseerd, die u extra uittrekt om leerachterstanden
weg te werken die door de coronacrisis zijn ontstaan? Voor welk deel is dit budget
toereikend om de ontstane achterstanden teniet te doen? Op welke onderzoeken baseert
u dit oordeel?
Met een totaal budget van € 244 miljoen, waarvan € 2 miljoen voor onderzoek, monitoring,
uitvoering en communicatie, kunnen bijna 270.000 leerlingen en mbo-studenten worden
bereikt. De hoogte van dit bedrag en de verdeling over de onderwijssectoren is gebaseerd
op een schatting van wat nodig is, gezien de omvang en de samenstelling van de leerlingen-
en studentenpopulatie per sector en de achterstandsproblematiek. Hierbij is gebruik
gemaakt van ervaringscijfers uit de bestaande regeling voor lente- en zomerscholen
in het voortgezet onderwijs en beproefde indicatoren zoals de CBS-achterstandsscore
in het primair onderwijs. en het percentage studenten uit een armoedeprobleemcumulatiegebied
in het mbo.
Het algemene beeld is dat er grote verschillen bestaan tussen scholen en instellingen,
wat betreft onderwijsachterstanden, maar ook tussen klassen en zelfs tussen leerlingen
of studenten in een klas. Of de extra middelen toereikend zijn om de achterstanden
teniet te doen, zal in de loop van dit (school)jaar blijken. Van scholen en instellingen
wordt verwacht dat zij in beeld brengen en houden hoe leerlingen en studenten zich
ontwikkelen. Het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs geeft po-scholen op aanvraag
in maart 2021 een terugkoppeling over de gevolgen van COVID-19 voor de leergroei van
hun leerlingen. De inspectie haalt bij besturen en scholen in alle sectoren informatie
op over de impact van COVID-19 op hun onderwijs.
25
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de extra programma’s die worden gefinancierd
uit de € 244 miljoen extra coronagelden om achterstanden van leerlingen weg te werken?
Hoeveel scholen maken hier tot nu toe gebruik van?
Op de website van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen is een aantal infographics te vinden met daarin een overzicht van de aanvragen in
de eerste termijn voor deze subsidieperiode. Op moment van beantwoording van deze
vragen wordt de stand op gemaakt van de aanvragen in de tweede aanvraagtermijn. Hieronder
vindt u de laatste stand van zaken. Daaruit kan worden opgemaakt dat voor 5591/ instellingen
een aanvraag is ingediend.
Sector
Aanvragen 1e ronde
Aanvragen 2e ronde
Totaal aantal aanvragen
PO
1.129
3.556
4.685
VO
352
392
744
MBO
45
52
97
VAVO
22
23
45
Overige educatie
11
9
20
Totaal
1.559
4.032
5.591
26
Op welke wijze(n) doet het thuiszittersbeleid recht aan het feit dat er in de laatste
zes maanden onder invloed van de coronacrisis een nieuwe groep thuiszitters is ontstaan:
zo'n 50.000 kinderen met een zwakkere gezondheid, bijvoorbeeld door diabetes, astma
of epilepsie?
Voor de groep kinderen voor wie het vanwege de zwakkere gezondheid of de gezondheid
van een familielid, niet mogelijk is om naar school te gaan, ook als er beschermingsmiddelen
worden ingezet, worden scholen gewezen op hun verantwoordelijkheid voor de continuering
van het onderwijs. Scholen doen hierin hun uiterste best om samen met ouders tot een
passende oplossing te komen. Handige tips om het gesprek aan te gaan, kunnen worden
gevonden op Externe link:www.weeraanwezigopschool.nl.
Het thuiszittersbeleid richt zich op de bestaande groep thuiszitters die al voor COVID-19
bestond. Voor die groep wordt bekeken welke lessen rond afstandsonderwijs tijdens
de lockdown benut kunnen worden. Voor de groep leerlingen die vanwege COVID-19 op
dit moment thuiszit, ligt de verantwoordelijkheid bij het schoolbestuur waar de leerlingen
staan ingeschreven. Ook als deze kinderen om gezondheidsredenen voor langere tijd
thuis onderwijs moet volgen. Scholen worden zo goed mogelijk ondersteund in het bieden
van afstandsonderwijs op maat. OCW en partners bieden scholen een pakket aan ondersteunende
maatregelen aan. Dit pakket is toegespitst op zowel verschillende scenario’s waar
de scholen mee te maken hebben, als de mate waarin scholen inmiddels digitaal geprofessionaliseerd
zijn (onder andere lesopafstand, SLO of devices-actie). Aandacht voor achterblijvende
scholen en kwetsbare kinderen staat hierbij voorop. Scholen kunnen daarnaast gebruik
maken van verschillende publiek toegankelijke bronnen en verwijzingen.
27
Zijn er extra pedagogisch medewerkers nodig om in 2021 het verhoogd aantal uren voorschoolse
educatie te realiseren? Zo ja, hoeveel meer en hoe worden deze geworven? Zo nee, hoe
ziet de uitvoering er dan uit?
Gemeenten moesten vanaf augustus 2020 een uitbreiding van het aantal uren aanbod voorschoolse
educatie (ve) van 600 naar 960 uur hebben gerealiseerd. De uitbreiding moet in de
praktijk door de houders van kindercentra waar voorschoolse educatie wordt aangeboden,
worden uitgevoerd. Hier zijn verschillende mogelijkheden voor, zoals aanpassingen
binnen de organisatie, uitbreiding van bestaande contracten, bijscholing van pedagogisch
medewerkers tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker c.q. beroepskracht ve en/of
werving van nieuw personeel.
Gemeenten en aanbieders worden bij de implementatie van de urenuitbreiding ondersteund
door een ondersteuningstraject. Uit het verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer blijkt dat hiermee wordt voldaan aan de informatiebehoefte
van gemeenten. De ontwikkelingen rondom de urenuitbreiding worden nauwgezet gevolgd
via monitoringsonderzoek. In het najaar van 2019 lag de urenuitbreiding op schema.
Gemeenten en aanbieders waren begonnen met de voorbereiding, waardoor verschillende
gemeenten toen al 960 uur aanboden of dat (ruim) voor de wettelijke invoeringsdatum
zouden gaan doen. Vanwege COVID-19 is het niet alle houders gelukt de uitbreiding
tijdig te realiseren. In het toezicht en de handhaving is hier rekening mee gehouden.
In het voorjaar van 2021 zal een tweede meting naar de urenuitbreiding worden uitgevoerd.
Deze meting zal een nauwkeuriger beeld geven hoe de invoering van de urenuitbreiding
precies verloopt. Voor de stand van zaken in de aanpak van de arbeidsmarktkrapte in
de kinderopvang verwijzen wij u naar de brief van de staatssecretaris van SZW d.d. 1 juli 2020 TK 2019–2020, 31322.
28
Wanneer zijn de regionale plannen gereed die vroegtijdig schoolverlaten tegen dienen
te gaan?
De regio’s haddenhaddenhadden tot 30 september 2020 de tijd om hun regionale plannen
in te dienen en starten in het studiejaar 2020/2021 met het regionaal programma vsv.
29
Hoeveel leraren zijn er werkzaam zijn in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs,
(voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs uitgesplitst naar onbevoegd, benoembaar en bevoegde leraren in zowel
absolute getallen als percentages?
Op 1 oktober 2019 waren er de volgende aantallen leraren werkzaam (Bron: Externe link:www.onderwijsincijfers.nl):
Onderwijssoort
Aantal werkzame leraren
Basisonderwijs
110.400
Speciaal Basisonderwijs
5.300
(Voortgezet) Speciaal Onderwijs
13.900
Voortgezet Onderwijs (inclusief Praktijkonderwijs)
75.800
Middelbaar Beroepsonderwijs
33.500
In het primair onderwijs is voor de leraren tot en met 50 jaar met behulp van diplomabestanden
nagegaan welk deel van de leraren bevoegd zijn (voor ouderen geldt dat de diplomabestanden
niet volledig zijn). Hier kwam uit dat in het schooljaar 2018/19 96,8% van de leraren
bevoegd was als leraar po, 2,1% bevoegd was als gymleraar of kunstvakleraar, 0,1%
ingeschreven stond bij de pabo en 1,3% onbevoegd was.
In het voortgezet onderwijs wordt jaarlijks gemeten hoeveel uren er onbevoegd les wordt gegeven. We kunnen niet goed spreken van onbevoegde docenten
omdat veel van de docenten die onbevoegd les geven wel bevoegd zijn, maar niet in
dat vak of voor die onderwijssoort. Ook geven docenten die onbevoegd les geven daarnaast
vaak wel bevoegd les. Dit levert in het vo voor het schooljaar 2018/19 het volgende
beeld op: 87,6% van de lessen werd bevoegd gegeven, 8,4% benoembaar en 4.1% onbevoegd.
De percentages zijn bepaald op de lessen waarvoor een bevoegdheidseis bestaat.
Voor het mbo zijn geen cijfers bekend.
30
Hoe hoog is het huidige lerarentekort in de verschillende onderwijssectoren op dit
moment?
Het actuele lerarentekort is niet bekend. Hiervoor kan geen informatie gehaald worden
uit bestaande bestanden maar moet aparte gegevensverzameling plaats vinden bij de
scholen. Hiermee is een begin gemaakt bij het primair onderwijs in de G5, waar afgelopen
voorjaar gegevens door de besturen bij hun scholen zijn opgevraagd en in oktober wederom
zullen worden opgevraagd. Hierover zal in de Arbeidsmarktbrief die voor het Kerstreces
aan de kamer wordt gestuurd verslag worden gedaan. Mocht deze methode voldoende informatieve
resultaten opleveren dan kan worden overwegen dit ook bij meer po scholen in Nederland
te doen en wellicht ook in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
31
Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van het kabinet Rutte
III?
Cijfers hierover hebben wij niet beschikbaar.
Wel kunnen wij uit verschillende indicatoren (waaronder geluiden uit het onderwijsveld)
halen dat het tekort in het primair onderwijs is toegenomen. De voornaamste redenen
daarvoor zijn een groot aantal pensioneringen, die niet opgevangen worden door de
aanwas van afgestudeerden van de lerarenopleiding.
In het voortgezet onderwijs bestaat de indruk dat de tekorten voornamelijk bij bèta
vakken en talen zijn toegenomen om dezelfde reden.
32
Hoeveel leraren overwegen te stoppen met hun vak en met welke redenen?
Met het driejaarlijkse WERKonderzoek is in opdracht van BZK door het CBS in de publieke
sector onderzoek gedaan onder werknemers, waaronder werknemers in het onderwijs. Uit
dit in 2019 uitgevoerde onderzoek komen de volgende gegevens:
In het primair onderwijs is 15% van de leraren op zoek naar een andere functie. In
het voortgezet onderwijs is dat 19%, in het middelbaar beroepsonderwijs 20%.
Echter, dit betekent nog niet dat deze mensen geen leraar meer willen zijn. Er is
ook gevraagd waar men op zoek is naar een andere functie. Deels is dat bij de eigen
werkgever en bij werkgevers in de eigen sector.
In het po is 5% van de leraren op zoek naar een andere functie in de publieke sector.
In het voortgezet onderwijs is dat 6%, in het middelbaar beroepsonderwijs 7%.
Bij het po is 3% van de leraren op zoek naar een andere functie buiten de publieke
sector. In het voortgezet onderwijs is dat 5%, in het middelbaar beroepsonderwijs
6%.
NB: aangezien er meer antwoorden mogelijk waren kunnen de laatste twee categorieën
elkaar overlappen.
Voor degenen in het po die een baan zoeken buiten de eigen sector zijn daarvoor de
belangrijkste redenen: werkdruk (42%); ik wilde iets nieuws/anders gaan doen (41%)
en de inhoud van het werk (38%).
Voor het vo waren daarbij de belangrijkste redenen: ik wilde iets nieuws/anders gaan
doen (50%), de werkwijze en cultuur in de organisatie (35%) en de werkdruk (34%).
Voor het mbo waren daarbij de belangrijkste redenen: de werkwijze en cultuur in de
organisatie (62%), de werkdruk (36%) en de loopbaanmogelijkheden (30%).
(Bron: Gegevensbestand WERKonderzoek BZK, analyses op 28/9/2020 door het CAOP verricht
op verzoek van OCW)
33
Hoeveel leraren hebben in de afgelopen tien jaar het vak verlaten en met welke redenen?
Zie vragen 259, 265 en 266. Voor de redenen wordt verwezen naar vraag 32.
34
Waar wordt de € 32 miljoen voor de aanpak lerarentekort precies aan besteed?
Met de 4e incidentele suppletoire begroting OCW van 19 juni 2020 zijn de middelen oplopend tot € 32 miljoen structureel overgeheveld
vanuit de Aanvullende Post naar OCW. In de memorie van toelichting is toegelicht waar de middelen aan worden besteed. Vanaf 2021 wordt € 21,0 miljoen
ingezet voor de noodplannen in de G5. Inmiddels is op 23 juli 2020 de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5 gepubliceerd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de met de G5 afgesloten convenanten.
Daarnaast wordt vanaf 2021 structureel € 11 miljoen ingezet voor de lerarenopleidingen.
35
Waarom staan er geen percentages bij 2019 in tabel 2 Sterke docenten?
Deze cijfers konden niet op tijd meegenomen worden in de begroting. De analyse van
deze cijfers door DUO wordt meegenomen in de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord
waarover de Tweede Kamer in januari 2021 wordt geïnformeerd.
36
Wat kost jaarlijks de bureaucratie in het onderwijs in Nederland?
Elke onderwijsorganisatie heeft een zekere mate van bureaucratie nodig om de juiste
dingen te doen en bijvoorbeeld kwalitatief goed onderwijs te verzorgen, zodat leerlingen
en studenten hun talenten kunnen benutten. Onnodige bureaucratie moet echter hoe dan
ook worden voorkomen, zeker daar waar het primaire proces op de scholen en leslocaties
er niet meer mee gediend is en leraren en docenten onnodig beperkt worden in hun handelingsruimte.
Daarom werken we in het programma «Onderwijsgeld: het verhaal achter de cijfers» samen
met de sectororganisaties onder meer aan de totstandkoming van benchmarks en de verbetering
van bestaande benchmarks op basis waarvan onderwijsbesturen in alle sectoren van elkaar
kunnen leren. En belanghebbenden hen in het kader van interne verantwoording kunnen
bevragen over nut en noodzaak van onder andere de kosten in het kader van «overhead».
Op deze wijze bevorderen we benchlearning in de onderwijssectoren, zoals de Onderwijsraad
in haar rapport «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» uit 2018 adviseerde.
37
Wat zijn volgens u de grootste oorzaken van de hoge werkdruk in het onderwijs per
onderwijssector?
Werkdruk is van veel factoren afhankelijk en zal per school en per leraar verschillen.
In juni 2019 heeft uw Kamer het rapport
Werkdruk in het onderwijs van TNO ontvangen. Daaruit blijkt dat voor het onderwijs in het algemeen hoge taakeisen
en lage regelmogelijkheden als oorzaken van werkdruk genoemd worden. Hierdoor wordt
werken in het onderwijs vaker dan gemiddeld emotioneel zwaar of moeilijk gevonden.
In het primair onderwijs komt daar bovenop dat leraren bovengemiddeld vaak te maken
hebben met een werk-privé disbalans en ervaren ze minder vaak dan gemiddeld te kunnen
voldoen aan de psychische eisen van het werk. Voor het voortgezet onderwijs is daarnaast
sprake van ongewenst gedrag van derden (leerlingen, ouders), maar ook van collega’s
en leidinggevenden, als oorzaak van werkdruk.
In het mbo geven werknemers relatief vaak aan dat de aansluiting tussen kennis en
vaardigheden niet optimaal is. Werknemers geven bovengemiddeld vaak aan meer, of juist
minder kennis en vaardigheden hebben dan in het werk nodig is. Ook de relatief hoge
blootstelling aan ongewenst gedrag van derden valt, net als bij het voortgezet onderwijs,
op.
In de strategische agenda hoger onderwijs: houdbaar voor de toekomst is ingegaan op
de diverse oorzaken van werkdruk van docenten en onderzoekers in het hoger onderwijs.
Dit komt onder andere voort uit de groei van het aantal studenten, nadruk op excellent
onderzoek, aanvraagdruk voor onderzoeksbudget en tijdelijke contracten.
38
Kunt u specifiëren wat er gaat gebeuren met de € 460 miljoen die vrij is gemaakt voor
werkdrukmiddelen?
Voor de aanpak van werkdruk is niet € 460 miljoen maar oplopend tot schooljaar 2024/2025
€ 430 miljoen structureel beschikbaar. Schoolteams zijn met de werkdrukmiddelen aan
zet. Binnen deze teams moet het gesprek plaats vinden over de besteding van de middelen
die toe zijn gewezen aan de school. Op basis van dit gesprek met het team wordt door
de schoolleider/bestuurder een plan voor besteding van de werkdrukmiddelen opgesteld.
In dit plan staat ook beschreven hoe de personeelsgeleding van de MR gaat toezien
op de besteding van de middelen en het gevolgde proces.
Met het convenant aanpak lerarentekort dat op 1 november 2019 is gesloten tussen OCW en de sociale partners zijn afspraken
gemaakt over de investering van € 460 miljoen in de aanpak van het lerarentekort.
Uw Kamer is hiermee met de Kamerbrief bij convenant aanpak lerarentekort geïnformeerd. Vermindering van de werkdruk in het primair onderwijs is onderdeel
van de afspraken. Met dit convenant is een deel van de werkdrukmiddelen (€ 97 miljoen)
naar voren gehaald en dus eerder voor het onderwijsveld beschikbaar gekomen.
39
Onderdeel van het convenant dat gesloten is eind 2019 is het naar voren schuiven van
werkdrukmiddelen van 2023 en 2024, wat betekent dat voor de resterende werkdrukmiddelen
voor die jaren?
De middelen die naar voren zijn gehaald in 2019 zorgen ervoor dat de middelen eerder
beschikbaar komen maar ook dat de oploop naar het structurele bedrag van € 430 miljoen
per jaar vooruit is geschoven. Het totale bedrag van € 430 miljoen is beschikbaar
vanaf schooljaar 2024–2025.
40
Is bekend wat de investering in werkdrukmiddelen in het primair en voortgezet onderwijs
de afgelopen vijf jaar heeft opgeleverd?
Het werkdrukakkoord is begin 2018 gesloten en scholen in het primair onderwijs hebben
voor schooljaar 2018–2019 voor het eerst werkdrukmiddelen ontvangen. Dit schooljaar
is dus het derde schooljaar dat schoolteams gebruik kunnen maken van de werkdrukmiddelen.
Bij een belangrijk onderwerp als werkdruk, wat door iedere leerkracht weer anders
wordt ervaren, is tijd nodig voor zorgvuldige monitoring. In het eerste schooljaar
dat de middelen zijn ontvangen is de monitoring direct gestart. De tussenevaluatie
eind dit jaar, begin volgend jaar gaat in op de vraag welk effect de werkdrukmiddelen
hebben in de sector. Er wordt onderzocht hoe de afgelopen schooljaren het proces is
verlopen, of de werkdruk gedaald is (effectiviteit) en er wordt bekeken hoe en waaraan
de middelen zijn besteed. Begin 2021 zullen wijuw Kamer over de uitkomsten van dit
rapport informeren.
41
Is de inschatting dat jaarlijks structureel € 32 miljoen voor het lerarentekort genoeg
is om het op te lossen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u dat denkt? Zo nee, hoeveel
zou er nog bij moeten komen?
Het lerarentekort is complex en kent verschillende oorzaken, zoals de lagere instroom
vanuit lerarenopleidingen, uitval van startende leraren en uitstroom van oudere leraren.
Ook de aantrekkelijkheid van het beroep speelt een rol. De hoogconjunctuur heeft bovendien
gezorgd voor een krappe arbeidsmarkt waardoor vooral de onderwijsarbeidsmarkt is geraakt.
Deze vraag is dan ook lastig te beantwoorden.
Gegeven deze complexiteit wordt het beleid in drie lijnen gevolgd: de instroom van
leraren verhogen, leraren behouden voor het onderwijs en het onderwijs anders organiseren.
Het ingezette beleid laat inmiddels een positief effect zien: de geraamde tekorten
voor 2024 zijn 1300 fte lager dan eerder was voorspeld. Het lerarentekort is echter
nog niet opgelost. Ook in de toekomst zal OCW zich daarom blijven inzetten om dit
tekort tegen te gaan.
42
Is er in andere Europese landen ook sprake van een lerarentekort? Zo ja, kunt u een
overzicht geven?
Ook in andere Europese landen is er sprake van een lerarentekort. In de Arbeidsmarktbrief
die op 16 december 2019 aan de Tweede Kamer is gestuurd zijn overzichten opgenomen
op basis van het internationale TALIS onderzoek.
Aan schoolleiders in het primair onderwijs is in dit onderzoek gevraagd of men een
tekort heeft aan gekwalificeerde leraren, zowel voor het basisonderwijs als voor het
speciaal onderwijs. In de ranglijst van gemelde tekorten voor deze landen staat Nederland
bij het primair onderwijs weliswaar vrij hoog, maar dicht bij omringende landen als
België (Vlaanderen), Denemarken en Frankrijk. Voor de leraren speciaal onderwijs staat
Nederland lager ten opzichte van de andere landen.
Deze vraag is ook gesteld aan schoolleiders van de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
Ruim één op de vijf schoolleiders van de onderbouw van het voortgezet onderwijs geeft
in Nederland aan te maken te hebben met een lerarentekort. Nederland scoort hiermee
op het gemiddelde van de OECD landen in het onderzoek, vrijwel op het gemiddelde van
het hele onderzoek en iets onder het gemiddelde van de EU landen die meededen aan
het onderzoek.
Hieronder de gegevens in tabellen uit de bijlage van de Kamerbrief.
43
Op welke manier is het voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs momenteel
mogelijk om hun vaardigheden voor digitaal lesgeven te bevorderen?
Het aanbieden van onderwijs op afstand vraagt veel van het onderwijspersoneel. Om
hen hierin te ondersteunen wordt op Externe link:www.lesopafstand.nl informatie aangeboden over digitale didactiek, pedagogiek en klassenmanagement. Ook
biedt de website praktische handvatten en goede voorbeelden voor het vergroten van
ICT-kennis/vaardigheden van docenten. Met de partners van «lesopafstand.nl» wordt
bekeken of de huidige ondersteuning toereikend is.
Naast Externe link:www.lesopafstand.nl bestaat er regulier cursus- en opleidingsaanbod voor docenten, ook specifiek gericht
op digitale didactiek. Het is aan scholen zelf om een afweging te maken wat hierin
nodig is.
44
Op welke manier is het voor docenten in het hoger onderwijs momenteel mogelijk om
hun vaardigheden voor digitaal lesgeven te bevorderen?
Al voor de coronacrisis besteedden instellingen veel aandacht aan digitaal onderwijs
en professionalisering van docenten, maar sinds de coronacrisis spant de onderwijssector
zich extra in. Zo presenteren instellingen sinds de coronacrisis extra trainingen,
webinars, handleidingen en Q&A-sessies over hoe docenten online onderwijs het beste
kunnen organiseren. Daarnaast bestaan er verschillende instellingoverstijgende vakcommunities
waar docenten digitale leermaterialen met elkaar kunnen delen en elkaar hierop feedback
geven. Op nationaal niveau draagt het Versnellingsplan bij aan onderwijsinnovatie met ICT en aan verdere docentprofessionalisering, met
name door de inzet van de Vraagbaak Online Onderwijs, die kennis verzamelt en deelt rondom allerlei thema’s bij het aanbieden van online
onderwijs zoals online binding en digitale didactiek. De Vraagbaak is opgericht sinds
de coronacrisis en richt zich op onderwijsondersteuners.
45
Op welke manier is het voor docenten in het mbo momenteel mogelijk om hun vaardigheden
voor digitaal lesgeven te bevorderen?
Er is ontwikkelaanbod beschikbaar, waarvan in de afgelopen jaren door een deel van
de docenten gebruik van is gemaakt. Een deel van de docenten moet zich nog verder
ontwikkelen qua digitale vaardigheden. Op dit moment leren veel docenten onder hoge
coronadruk zichzelf digitale (basis)vaardigheden bij door on-the-job leren. De wijze
waarin docenten hierbij worden ondersteund binnen de instelling verschilt. Het vraagt
uiteraard veel van docenten. Uitdaging is om enerzijds de lessen die er nu worden
geleerd de komende jaren verder te bestendigen en anderzijds de basisvaardigheden
naar een hoger niveau te tillen. Onder andere door het mbo programma Doorpakken op
Digitalisering wordt onderzocht wat hiervoor nodig is.
46
Kunt u aangeven waar het bedrag van € 15 miljoen voor een offensief tot behoud van
stage- en leerwerkplekken op is gebaseerd?
De € 15 miljoen bestaat uit: € 10,6 miljoen voor de verhoging van de regeling praktijkleren,
€ 4 miljoen voor intensivering van het actieplan stages en leerbanen door SBB en € 0,4
miljoen voor de uitvoeringskosten RVO. Voor de verhoging op de regeling praktijkleren
is gekozen voor een vergelijkbaar bedrag als dat reeds voor dezelfde doeleinden voor
de sectoren horeca, landbouw en recreatie was toegekend op basis van de motie Heerma. De tweede € 10,6 miljoen is bedoeld voor conjunctuurgevoelige sectoren die extra
worden geraakt door de coronamaatregelen. De € 4 miljoen voor SBB is berekend op basis
van wat er nodig was bij SBB om effectief en efficiënt extra acties om stages en leerbanen
te werven, uit te kunnen voeren.
47
Hoeveel studenten in het mbo hebben door de coronacrisis geen stage- of leerwerkplek
kunnen vinden?
Per 15 september 2020 bedraagt het tekort aan stages en leerbanenleerbanenleerbanen
uit18.895 plekken. SBB zorgt regelmatig voor een update van dit aantal. Bij dit aantal
zijn ook de stages en leerbanen inbegrepen die nog worden gezocht door studenten die
in november gaan starten met hun stage. Het is dus niet zo dat alle tekorten die nu
bekend zijn ook leiden tot studievertraging. Bovendien zijn er ook sectoren waar nog
stageplaatsen open staan, zoals bij de hoveniers, installatietechniek en supermarkten.
Er is nog een potentieel van 170.000 beschikbare plekken, waarvan 136.000 stages en
34.000 leerbanen. Alleen is er sprake van een verschil tussen vraag en aanbod, zowel
op basis van sector als geografisch. Voor 7 oktober wordt er een brief over stages
in het mbo verzonden naar uw Kamer.
48
Hoe gaat de € 15 miljoen in 2021 voor het offensief tot behoud van stage- en leerwerkplekken
besteed worden en hoeveel stage- en leerwerkplekken gaat dit opleveren?
Het kabinet heeft € 4 miljoen extra aan SBB ter beschikking gesteld in zowel 2020
als 2021 voor het intensiveren van de aanpak stages en leerbanen. Ook is er twee keer
€ 10,6 miljoen extra uitgetrokken voor het verhogen van de subsidie praktijkleren
in conjunctuurgevoelige sectoren die zijn geraakt door de contact-beperkende maatregelen.
Tenslotte is ook twee keer € 0,4 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoeringskosten.
In totaal gaat het om € 30 miljoen extra. De subsidie voor de regeling praktijkleren
is nog niet uitgekeerd. Dat zal gebeuren voor het eerst aan het einde van 2021 en
in 2022. De middelen (€ 11 miljoen) hiervoor uit 2020 zijn middels een kasschuif naar
2022 geschoven. Er kan dus nu nog niet worden gezegd hoeveel leerbanen dit op gaat
leveren, maar de aankondiging van deze extra middelen trekt hopelijk verschillende
werkgevers over de streep om toch een praktijkplaats aan te bieden. In de brief over
stages en leerbanen in het mbo, die uw Kamer onlangs heeft ontvangen ter voorbereiding
op het AO over corona en stages van 7 oktober, is nader ingegaan op de eerste resultaten
van het actieplan.
49
Kunt u inzicht geven in het aantal uur dat mbo-instellingen besteden aan discriminatie
en stagediscriminatie?
Het Examen- en Kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB schrijft het onderdeel loopbaan
en burgerschap voordat de student leert omgaan met waardendilemma’s en de basiswaarden
van onze samenleving zoals acceptatie van diversiteit erkent en herkent en deze als
richtlijn en uitgangspunt in zijn meningsvorming hanteert. Mbo-instellingen kunnen
binnen de vier dimensies van burgerschap en het grote aantal thema’s zelf bepalen
hoe zij het onderwijs inrichten, daarbij bijvoorbeeld aansluitend bij de actualiteit
op dat moment. Dit betekent dat alle elementen uit de vier dimensies aan bod dienen
te komen tijdens de lessen, maar dat per afzonderlijk (sub)thema niet is vast te stellen
hoeveel lestijd hieraan wordt besteed binnen een school.
50
Hoeveel meldingen van stagediscriminatie zijn er in het afgelopen jaar bij verschillende
meldpunten binnengekomen?
Bij SBB zijn in 2019 via het meldpunt Stagediscriminatie 42 meldingen ontvangen. Over
het studiejaar 2018 – 2019 waren dat er 62. Medio oktober worden actuele cijfers over
het aantal meldingen in het studiejaar 2019 – 2020 ontvangen. Het is niet bekend hoeveel
meldingen bij andere meldpunten zijn ontvangen van stagediscriminatie.
51
Kunt u een overzicht geven van de sancties die zijn getroffen tegen discriminerende
aanbieders van stageplaatsen?
SBB kan de erkenning van leerbedrijven intrekken als bij een melding via het meldpunt
stagediscriminatie aantoonbaar sprake is van stagediscriminatie. Dat is tot nu toe
één keer gebeurd. Als een melding wordt gedaan van discriminatie nemen veel leerbedrijven,
ook als discriminatie niet bewezen kan worden, zelf stappen tegen discriminatie. Zij
passen bijvoorbeeld hun selectiebeleid aan of spreken de betrokken medewerker hierop
aan.
52
Kunt u een overzicht geven van regionale verschillen in stagediscriminatie?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar met regionale verschillen in stagediscriminatie.
53
Wat is het effect van de coronacrisis op stagediscriminatie?
De exacte effecten van de coronacrisis op stagediscriminatie zijn niet bekend. Door
het tekort aan stages en leerbanen is het wel aannemelijk dat vanwege de coronacrisis
kwetsbare groepen studenten moeilijker aan een stage of leerbaan kunnen komen. Met
diverse maatregelen en extra middelen wordt gewerkt aan het behoud en creëren van
stageplekken en leerbanen. Daarbij is extra aandacht voor meer kwetsbare groepen studenten.
54
Welke instelling hebben nog geen goedgekeurde beoordeling gekregen van de NVAO5 als het gaat om de kwaliteitsafspraken? Op welke termijn wordt verwacht dat zij wel
een goedgekeurde beoordeling krijgen?
De NVAO adviseert de Minister van OCW over de inhoud van de plannen die de instellingen
indienen in het kader van de kwaliteitsafspraken. Vervolgens neemt de Minister een
besluit. Op dit moment hebben 12 instellingen nog geen positief besluit ontvangen:
– Hogeschool Viaa
– Gerrit Rietveld Academie
– Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar
– Hotelschool The Hague
– Hogeschool van Amsterdam
– Breda University of applied Sciences
– Hogeschool van Hall Larenstein
– NHL Stenden Hogeschool
– Fontys Hogeschool
– Vrije Universiteit Amsterdam
– Haagsche Hogeschool
– Christelijke Hogeschool Ede
In principe heeft de instelling een jaar na het genomen besluit de tijd om een nieuw
plan in te dienen. De beoordeling van het initiële plan geeft de instelling concrete
handvatten hiervoor. Als instellingen dit gehele jaar gebruiken voor het indienen
van een nieuwe aanvraag, zullen de laatste eind 2021 worden afgegeven. Indien instellingen
al eerder een aangepast plan willen indienen, dan zal dit de besluitvorming bespoedigen.
De NVAO zal in overleg met de instelling een afspraak maken voor de herstelbeoordeling.
55
Waarom wordt het budget van de studievoorschotmiddelen voor 2021 niet uitdrukkelijk
en onder meer geoormerkt voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en
voor meer vaste banen voor docenten in met name het wetenschappelijk onderwijs?
Vanaf 2021 zouden de studievoorschotmiddelen in de vorm van kwaliteitsbekostiging
worden uitgekeerd op basis van de goedgekeurde plannen.
In het servicedocument hoger onderwijs COVID-19 is afgesproken dat de middelen voor
2021 nu op dezelfde wijze worden toegekend als voor 2019 en 2020. Hierdoor hebben
de instellingen de ruimte om onder de huidige omstandigheden hun plannen aan te passen
en tegelijk lopen de activiteiten ter verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs
door. DDezeDeze wijziging is op grond van artikel 2.6, achtste lid van de wet voorgehangen
bij beide Kamers der Staten-Generaal. Die voorhangprocedure heeft niet tot wijzigingen
van het ontwerpbesluit geleid.
56
Welke maatregelen neemt u, nu de gevolgen van de coronacrisis op het wetenschappelijk
onderzoek «nog lang merkbaar» zijn?
De wetenschap neemt in de coronacrisis een bijzondere positie in: wetenschappelijk
onderzoek heeft enerzijds een rol in de crisisbestrijding, anderzijds wordt het door
de crisis geraakt. Zo werken onderzoekers aan vaccin- en medicijnontwikkeling en bieden
ze inzicht in sociaalmaatschappelijke processen rondom de crisis. Tegelijkertijd ondervinden
wetenschappers, net als iedereen, hinder van de coronacrisis. Ook in de wetenschap
geldt dat- net als in bijna elke (economische) sector- productieverlies onvermijdelijk
is. We volgen nauwlettend waar er echt schade ontstaat, daar worden oplossingen voor
gezocht. Overigens lopen de geldstromen (1e, 2e en 3evoor wat betreft EU gelden) door en kunnen de reserves van universiteiten ook aangesproken
worden. Daarbij houden we in het bijzonder de kwetsbare situatie rondom tijdelijke
contracten de komende tijd nauwlettend in de gaten.
Wat is reeds gedaan:
a. Het kabinet heeft in totaal € 47,5 miljoen beschikbaar gesteld voor onderzoek dat
speciaal is gericht op COVID-19. Deze onderzoeksmiddelen worden ingezet voor medische
vragen, alsook voor bredere maatschappelijke vragen over de gevolgen van COVID-19.
b. OCW heeft regelmatig een praktische handreiking geboden in de vorm van het servicedocument
Hoger Onderwijs. Daarin zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop onderzoekers weer
veilig aan het werk kunnen gaan. Servicedocumenten kunnen zowel wetenschapsinstellingen
als hogescholen en universiteiten helpen in de aanpak van het coronavirus.
c. Het veld neemt ook budgetneutrale maatregelen om vertraging op te vangen, bijvoorbeeld
door callplanningen aan te passen, de onderzoeksmethode te veranderen of het aantal
vereiste publicaties bij een promotie-onderzoek te verminderen, zonder daarbij in
te boeten aan de kwaliteit van het onderzoek.
d. De universiteiten en NWO hebben financiële ruimte vrijgemaakt om verlenging te kunnen
bieden aan onderzoekers als dat nodig is. Het gaat respectievelijk om € 20 miljoen
en € 6 miljoen. Dit geld is met name bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase
van hun tijdelijke aanstelling, respectievelijk bij de universiteiten en NWO-instituten,
waarbij corona de oorzaak is van de vertraging, met een onderzoeksopzet die niet kan
worden aangepast.
e. Daarnaast zijn door OCW, SZW en het veld oplossingen gevonden binnen de wettelijke
kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die
geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere
oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers
een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde
voorwaarden zijn opgenomen.
57
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat voor onderzoek geen extra geld is,
nu wordt aangenomen dat de mogelijke schade voor onderzoeken als gevolg van de coronacrisis
veel hoger ligt?
Nog vóór de begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer een brief, zoals toegezegd, waarin
OCW toelichting geeft op de financiële situatie bij universiteiten in het licht van
uitgesteld wetenschappelijk onderzoek. De eerste verantwoordelijkheid voor het opvangen
van vertraagd onderzoek ligt bij de werkgevers binnen de wetenschap: de universiteiten
en kennisinstellingen. Zij nemen deze verantwoordelijkheid ook. In de cao Nederlandse
Universiteiten 2020 is een corona-solidariteitsbepaling opgenomen waarmee eenmalig
0,45% van de loonsom wordt gereserveerd (€ 20 miljoen). Ook NWO heeft binnen haar
budgetten € 6 miljoen vrijgemaakt om als werkgever schade als gevolg van vertraging
te kunnen opvangen voor de onderzoekers van de eigen instituten. Dit is bedoeld om
door corona vertraagde onderzoekers op te vangen, als zij zich in de laatste fase
van hun tijdelijke aanstelling bevinden en de onderzoeksopzet niet meer kan worden
aangepast. Daarnaast is OCW met de VSNU in gesprek over nut en noodzaak van aanvullende
maatregelen. Samen met universiteiten en kennisinstellingen blijven we de situatie
monitoren om te bezien of universiteiten en kennisinstellingen hiermee onderzoekers
afdoende opvangen. Ook in Europa, in het kader van het Europese Kaderprogramma voor
onderzoek en innovatie, Horizon 2020, wordt ingezet op goede maatregelen voor onderzoekers
die de consequenties van de coronacrisis ondervinden, waaronder financiële compensatie.
Dit is onder andere gedaan tijdens de meest recente vergadering van de Raad voor Concurrentievermogen.
Deze oproep is een aanvulling op de verlenging van de looptijd van het onderzoek dat
de Europese Commissie al mogelijk heeft gemaakt. Ook hierover houd ik nauw contact
met de VSNU, om hierin samen op te trekken in Europa.
58
Hoeveel procent van de makers voor de schermen (auteurs, acteurs, zangers, etc.) is
sinds de coronacrisis uit de sector vertrokken?
Zie het antwoord bij vraag 59.
59
Hoeveel procent van de makers achter de schermen (technici, licht, camera, geluid
etc.) is sinds de coronacrisis uit de sector vertrokken?
Het is onbekend hoeveel procent van de «makers voor en achter de schermen» uit de
sector zijn vertrokken. Het CBS kan pas op z’n vroegst in 2021 (werknemers) en 2022
(zelfstandigen) vaststellen hoe het staat met het verloop van de werkgelegenheid in
de culturele en creatieve sector. (Zie voor bron van deze gegevens de antwoorden op
vraag 65 en 66).
60
Hoe groot zijn de verliezen voor theaters, filmhuizen en andere cultuurlocaties nu
zij maximaal 25 procent gevuld mogen worden?
Zie het antwoord bij vraag 61.
61
Met welk percentage zaalbezetting in theaters, filmhuizen en andere cultuurlocaties
zouden deze plekken (gemiddeld) de kosten voor voorstellingen er wel uithalen?
Hoe groot de verliezen voor cultuurlocaties zijn bij een bezetting van 25 procent
dan wel wat een rendabele zaalbezetting zou zijn is op dit moment niet precies bekend.
Dat is van veel factoren afhankelijk zoals de grootte van de zaal, de hoeveelheid
vaste lasten, het soort presentatie, de horeca-inkomsten etc. Wel is duidelijk dat
culturele instellingen als zij open zijn vrijwel alle kosten hebben, terwijl deze
kosten niet gedekt kunnen worden als daar 25 procent zaalbezetting tegenover staat.
Ter indicatie: de gemiddelde zaalbezetting van de VSCD-theaters en concertzalen ligt
rond de 70 procent (VSCD, 2016). Bij een zaalbezetting van 25 procent leidt dat tot
een reductie van kassa inkomsten (70–25)/70 = 64 procent.
62
Kunt u de algemene omzetdaling in de culturele sector van 62 procent specifiëren in
omzetdaling per culturele sector? (theater, film, dans, etc)
Het percentage van 62% omzetdaling is afkomstig van het UWV en heeft betrekking op
de gemiddelde omzetdaling van de «culturele» bedrijven die een aanvraag hebben gedaan
bij het UWV voor de NOW.
Het UWV hanteert een eigen indeling van «cultuur» die afkomstig is uit van sectorcodes
sociale verzekering van de Belastingdienst. Sectorcode 54. Culturele instellingen
omvat de volgende categorieën die het UWV niet heeft uitgesplitst: 1. Toonkunstenaars;
2. Opera- en toneelgezelschappen; 3. Variété-, circusinstellingen en kermisgezelschappen;
4.Film; 5. Beeldhouwkunst; 6.Schilderkunst; 7.Letterkundigen; 8.Musea, archieven,
monumenten en bibliotheken; 9. Andere culturele instellingen; 10. Zendgemachtigden
op het gebied van radio en televisie, alsmede omroepproductiebedrijven; 11. Attractieparken.
63
Kunt u aangeven uit welke geldstromen de € 500 miljoen bestaat die de kunst- en cultuursector
heeft ontvangen in 2020?
Dit bedrag is opgebouwd uit de generaal beschikbaar gestelde middelen voor cultuur
van € 300 miljoen. De culturele en creatieve sector kan in 2020 ook een beroep doen
op de generieke maatregelen (TOGS, TVL, NOW, TOZO). Op basis van de gegevens die toen
beschikbaar waren, was de inschatting dat dit circa € 200 miljoen bedraagt.
64
Hoeveel was de bijdrage van de gehele culturele en creatieve sector aan de totale
Nederlandse economie (het bbp6) in 2019, uitgesplitst per onderdeel van de sector?
De meeste recente cijfers over de bijdrage van de gehele culturele en creatieve sector
aan het bbp zijn over het jaar 2015 (Satellietrekening cultuur en media). Op pagina
20 vindt u de bijdrage aan het bbp uitgesplitst naar bedrijfstakken. In 2015 was de
uitsplitsing naar onderdelen van culturele en creatieve sector naar bijdrage aan het
bbp niet goed te maken. Op dit moment werkt het CBS aan de samenstelling van de Satellietrekening
over het jaar 2018. Daarin zal de herkenbaarheid van onderdelen van de sector verbeterd
worden. De Satellietrekening 2015 vindt u bij het CBS.
65
Hoeveel was de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector in 2019 in arbeidsjaren
en arbeidsplaatsen in fte7?
Elk jaar maakt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt
Culturele en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie
2010–2019. Daarin zijn gegevens opgenomen over werknemers (aantal en arbeidsvolume)
en over zelfstandigen. In die tabellen wordt uitgegaan van een brede definitie van
de sector: Kunsten en erfgoed, Media en entertainment, Creatieve en zakelijk dienstverlening.
Het totaal aan banen in 2019 bedroeg 155.010 (119.820 fte). Zie voor nadere uitsplitsingen
de website van het CBS.
66
Hoeveel freelancers en zzp’ers kent de culturele en creatieve sector in 2019 en 2020
uitgesplitst naar het gesubsidieerde en ongesubsidieerde deel van de sector?
Elk jaar maakt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt
Culturele en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie
2010–2019. Daarin zijn ook gegevens opgenomen over het aantal zelfstandigen. De categorie
«freelancer» is een term uit het spraakgebruik die bij het CBS niet gebruikt wordt
in de statistieken. Het is aannemelijk dat de meeste mensen die zichzelf freelancer
noemen zelfstandig werkzaam zijn. De meest recente cijfers over zelfstandigen (met
en zonder personeel) hebben betrekking op het jaar 2018. In dat jaar waren er 142.260
zelfstandigen werkzaam in de culturele en creatieve sector. Gegevens over 2019 en
2020 zijn nog niet beschikbaar. Zie voor nadere uitsplitsingen de website van het CBS.
Het onderscheid tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde delen van de culturele
en creatieve sector kan hier niet gemaakt worden.
67
Wat zijn de financiële gevolgen van de coronacrisis voor het ongesubsidieerde deel
van de kunst- en cultuursector in het geheel en specifiek voor freelancers?
De financiële gevolgen van de coronacrisis zullen pas achteraf te meten zijn. Ter
uitvoering van motie 32 820-256 van de leden Ellemeet en Asscher is het CBS gevraagd onderzoek te doen naar de voorlopige
aangiftes van omzetbelasting van zelfstandigen in de culturele en creatieve sector
in 2020. Deze gegevens worden, voor zover beschikbaar, voor de begrotingsbehandeling
gepubliceerd. Zie verder het antwoord op vraag 66 over de term freelancer.
68
Hoeveel banen zijn er in 2020 verloren gegaan voor het ongesubsidieerde deel van de
kunst- en cultuursector als gevolg van de coronacrisis?
Hoeveel banen er in 2020 verloren zijn gegaan is nog niet bekend. Elk jaar maakt het
CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt Culturele
en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie 2010–2019.
De volgende editie van dit tabellenset, over de jaren 2011–2020, verschijnt naar verwachting
in 2021.
69
Hoeveel mensen werkend in de kunst- en cultuursector hebben geen beroep kunnen doen
op generieke steun in 2020, uitgesplitst naar vaste krachten en freelancers, als ook
gesubsidieerd en ongesubsidieerd?
Het is niet mogelijk om in te schatten welk deel van de werkenden geen beroep heeft
kunnen op de generieke steunmaatregelen. De generieke steunmaatregelen hebben betrekking
op zowel werkenden in dienstverband, die baat hebben bij de NOW, als zelfstandige
ondernemers, die een beroep kunnen doen op de TOZO, de TOGS en de TVL. Bij sommige
van deze steunmaatregelen zijn voorwaarden gesteld die tot gevolg hadden dat delen
van de sector er geen gebruik van konden maken. Zo is er een groep zelfstandigen in
de culturele en creatieve sector die niet in aanmerking komt voor de TOZO als gevolg
van de uren-eis. Het gaat dan naar schatting om ruim 38.000 personen. In die groep
zijn er relatief veel werkenden met een zeer kleine praktijk als zelfstandige, vaak
naast een andere bron van inkomsten. In sommige gevallen zijn de inkomsten uit zelfstandigheid
marginaal.
70
Hoeveel regionale cultuur- en kunstinstellingen krijgen subsidie uit de basisinfrastructuur
voor de periode 2021–2024 en hoeveel waren dat er in 2017–2020, uitgesplitst naar
regio?
In onderstaande tabel zijn voor de twee periodes, het aantal instellingen in de BIS
per provincie en de G4 weergegeven, exclusief de museale instellingen die via de Erfgoedwet
en de instellingen die meerjarig door de cultuurfondsen worden gesubsidieerd.
aantal instellingen
21–24
aantal instellingen
17–20
Drenthe
1
0
Flevoland
2
0
Friesland
3
2
Gelderland
7
5
Groningen
7
3
Limburg
8
6
Noord-Brabant
12
4
Noord-Holland
3
1
Overijssel
6
2
Utrecht (provincie)
1
0
Zeeland
2
7
Zuid-Holland
1
0
Amsterdam
32
20
Utrecht
14
0
Rotterdam
11
8
Den Haag
6
6
Totaal
116
64
71
Wat is het verwachte dalingspercentage in a) werkgelegenheid, b) inkomsten en c) aanbod
(programma’s etc.) in 2021 en de jaren daarna, aangezien het aannemelijk is dat in
2021 en de jaren daarna de gevolgen van het coronavirus op de kunst- en cultuur sector
nog merkbaar zullen zijn?
Werkgelegenheid, inkomsten en aanbod van de kunst en cultuursector worden beïnvloed
door de ontwikkelingen rond het Coronavirus, de mogelijkheden rond openstelling en
het gedrag van het publiek. De gevraagde verwachte dalingspercentages zijn niet beschikbaar.
72
Klopt het dat de fiscale mogelijkheden die er zijn, slechts gelden voor de Geefwet,
en daarmee alleen voor instellingen met een ANBI8-status?
Nee. De Geefwet met als doel geefgedrag fiscaal meer te stimuleren, is in werking
getreden per 1 januari 2012. Met de Geefwet is onder meer de multiplier geïntroduceerd
ter stimulering van de fondsenwerving door culturele instellingen. Daarvoor is een
voorwaarde dat een instelling als culturele ANBI is aangemerkt. Echter zijn niet alle
fiscale mogelijkheden beperkt tot ANBI’s. In de inkomstenbelasting kan de gever ook
giftenaftrek genieten voor periodieke giften (die zijn vastgelegd voor ten minste
5 jaar) aan kwalificerende verenigingen (verenigingen met tenminste 25 leden, volledige
rechtsbevoegdheid, niet vennootschapsbelastingplichtig, in de EU of Koninkrijk der
Nederlanden of ander aangewezen land gevestigd).
73
Klopt het dat de Geefwet en crowdfunding geen fiscale maatregelen zijn, zoals een
verlaging of een nulstelling van het btw-tarief op podiumkunsten, openbare musea en
verzamelingen en het fiscaal aantrekkelijk maken van diensten die creatievelingen
aanbieden, ook op EU-niveau?
De Geefwet bevat fiscale maatregelen (zie antwoord 72). Crowdfunding is een manier
om fondsen bij elkaar te krijgen en derhalve geen fiscale maatregel. Ook ANBI’s kunnen
door middel van crowdfunding fondsen werven en giften aan een ANBI in dat kader zijn
onder de daarvoor geldende voorwaarden aftrekbaar. We gaan met het Ministerie van
Financiën, zo mogelijk in overleg met het veld, nog kijken wat binnen de huidige ANBI-regelgeving
de verdere mogelijkheden zijn voor crowdfunding.
74
Wat zou het kosten om de aankoop van kunst en cultuur fiscaal aftrekbaar te maken
van de inkomstenbelasting?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de vraag
hoe kunst en cultuur wordt gedefinieerd, de vraag hoe groot de huidige markt voor
de aankoop van kunst en cultuur is en welke gedragseffecten te verwachten zijn en
hoe kan worden voorkomen dat aankoop van dezelfde kunst en cultuur meer dan éénmaal
wordt gefaciliteerd.
75
Wat zou het kosten om als crisismaatregel de Geefwet tijdelijk te verruimen door de
drempel en het plafond te verwijderen, als ook aankopen van kunst en cultuur eronder
te laten vallen?
De Geefwet heeft er voor gezorgd dat geven aan cultuur aantrekkelijker is geworden.
De giftenaftrek in de inkomstenbelasting kent namelijk een multiplier van 1,25 met
een maximum van € 1.250 voor giften aan culturele algemeen nut beogende instellingen
(ANBI’s).
Het huidige maximum van de multiplier van € 1.250 zorgt ervoor dat de multiplier alleen
effectief is voor giften van maximaal € 5.000. Verhoging van het maximale fiscale
voordeel van € 1.250 naar stel € 5.000 voor uitsluitend 2021 zal naar verwachting
leiden tot een eenmalige budgettaire derving van ordegrootte € 7 miljoen.
Gewone giften aan ANBI’s zijn aftrekbaar boven een drempel van 1% van het inkomen,
met een minimum van € 60, en tot een plafond van 10% van het inkomen. Indien met de
vraag wordt bedoeld de drempel en het plafond voor de giftenaftrek van gewone (eenmalige)
giften af te schaffen, zou de budgettaire derving aanzienlijk zijn. Dit zou ook niet
uitsluitend cultuur ten goede komen.
Aankopen van kunst en cultuur kunnen niet onder de (multiplier in de) giftenaftrek
worden gebracht aangezien deze aankopen geen gift zijn.
76
Klopt het dat individuele kunstenaars niet in aanmerking komen voor een ANBI-status
en dat er tot nu toe nog geen passende fiscale maatregel is gevonden ter bevordering
van aankoop van kunstwerken of het inhuren van kunstenaars? Welke fiscale regelingen
zouden de aankoop van kunst en het inhuren van kunstenaars zonder ANBI-status kunnen
aanmoedigen?
Het klopt dat individuele kunstenaars als natuurlijke personen geen ANBI kunnen zijn.
Een instelling kan worden aangemerkt als een ANBI als deze instelling (direct) het
algemeen nut beoogt en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
(voor ten minste 90%) het algemeen nut dient en voldoet aan de overige voorwaarden.
Er zijn al gunstige fiscale regelingen voor aankoop van kunst. Als particulieren kunst
aanschaffen en bezitten, vormt deze kunst een bezitting voor box 3 (de vermogensrendementsheffing).
Kunstvoorwerpen zijn vrijgesteld in box 3, tenzij deze voorwerpen hoofdzakelijk als
belegging dienen.
77
Kunt u aangeven met hoeveel procent kunstaankopen zijn gedaald in 2020, onder andere
omdat kunstbeurzen stil liggen vanwege het beperkte internationale verkeer?
In het voorjaar wees de Nederlandse Galerie Associatie op de gevolgen van de Corona-crisis
voor de kunsthandel. Kunstbeurzen zijn inmiddels veelal stil komen te liggen, de online
verkoop van kunstwerken kent daarentegen een sterke dynamiek. We zien een terugloop
van het aantal afgesloten Kunstkoop leningen. Een exact percentage van de daling van
kunstaankopen is nu echter nog niet bekend.
78
Welke fiscale maatregelen zijn er voor zelfstandige en freelance kunstenaars? Is er
al onderzocht wat de impact zou kunnen zijn van fiscale maatregelen, zoals een (tijdelijke)
verlaging of een nulstelling van het btw-tarief op podiumkunsten, openbare musea en
verzamelingen, het voorkomen van het betalen van dubbele belasting door Nederlandse
popartiesten bij optredens in het buitenland en het, misschien tijdelijk, fiscaal
aantrekkelijk maken van diensten die creatievelingen aanbieden, ook op EU-niveau?
Voor zelfstandigen in algemene zin gelden verschillende fiscale regelingen. Zo is
er de zelfstandigenaftrek en voor startende ondernemers komt de startersaftrek daar
bij. Speciaal voor kleine ondernemers is er de zgn. KOR.; de kleineondernemersregeling
die voorziet in een BTW-vrijstelling voor (onder andere cultureel) ondernemers met
een omzet lager dan € 20.000,–.
Nederland maakt ook gebruik van de mogelijkheid om een aantal prestaties gerelateerd
aan cultuur onder het verlaagde BTW-tarief van 9% te laten vallen. Daardoor valt onder
meer het verlenen van toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen in brede zin en openbare
musea en kunstverzamelingen en daarmee samenhangende leveringen van goederen, alsmede
de leveringen van kunstvoorwerpen door de maker ervan onder het verlaagde btw-tarief
van 9%. Het nultarief is op basis van de BTW-richtlijn voorbehouden aan bepaalde prestaties.
Het is Nederland onder de huidige BTW-richtlijn niet toegestaan om het nultarief toe
te passen voor genoemde leveringen en diensten. In de culturele sector lijkt stimulering
van de afzet niet mogelijk, gelet op de beperkte capaciteit door de regels omtrent
afstand houden. Onder meer het CPB en de Europese Commissie hebben onderzoek gedaan
naar (verdere) verlaging waarbij de algemene conclusie lijkt dat de BTW niet het geëigende
instrument is om prijzen te corrigeren (lees: te verlagen).
79
Klopt het dat individuele kunstenaars de grootste groep werkenden is die onder het
sociaal minimum leven, waardoor er vaak geen buffer bestaat om in een crisis het hoofd
boven water te houden? Hoeveel procent van deze groep leeft in 2020 onder het sociaal
minimum en hoe is dit cijfer veranderd ten opzichte van 2019? Wat zijn de verwachtingen
voor deze groep in 2021?
De CBS monitor van de culturele arbeidsmarkt wordt driejaarlijks uitgevoerd in opdracht
van het Ministerie van OCW. Uit de laatste uitgave, over de jaren 2015–2017,bleek
dat 23% van alle werkenden en 31% van alle kunstenaars leefde in een huishouden van
met minder dan € 20.000 besteedbaar inkomen per jaar. Dit bedrag is niet gelijk aan
het sociale minimum, dat is gedifferentieerd naar leefsituatie. Voor alleenstaanden
van 21 jaar en ouder is een bijstandsuitkering in 2020 € 1.230,40 per maand, oftewel
€ 14.764,80 per jaar. Voor gehuwden is het € 1.230,40 per maand, oftewel € 20.159,64
per jaar. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Participatiewet ondersteuning biedt
aan iedereen die het op de arbeidsmarkt niet redt zonder ondersteuning.
Het is niet bekend welke groepen werkenden het vaakst onder het sociaal minimum leven.
De gegevens over inkomens in deze monitor zijn afkomstig van de CBS Enquête Beroepsbevolking.
De volgende editie van deze monitor, over de jaren 2016–2018, verschijnt nog in 2020.
80
Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele
sector is bij makers terechtgekomen?
Zie het antwoord op vraag 107.
81
Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele
sector is bij gesubsidieerde instellingen terechtgekomen?
Er is, inclusief de aanvullende subsidies voor de lokale of regionale infrastructuur,
€ 202 miljoen besteed aan gesubsidieerde instellingen. Dat is 67% van het eerste steunpakket.
82
Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele
sector is bij zzp'ers terechtgekomen?
Zie het antwoord op vraag 107.
83
Hoe wordt de € 2 miljoen extra voor regionale cultuur gefinancierd?
Deze twee miljoen wordt gefinancierd uit de € 80 miljoen die via het Regeerakkoord
2017 extra beschikbaar is gesteld voor cultuur.
84
Hoeveel procent van het tweede steunpakket voor de culturele sector gaat naar verwachting
bij makers terechtkomen? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
Bij de uitwerking van het tweede steunpakket is, mede op verzoek van uw Kamer, extra
aandacht voor kunstenaars en creatieve professionals.
In het tweede steunpakket is € 200 miljoen beschikbaar voor het voorzetten van de
maatregelen uit het eerste steunpakket voor cultuur. In dat eerste steunpakket cultuur
zaten verschillende sporen die terechtkwamen bij makers:
– aanvullen van subsidie van producerende instellingen in de basisinfrastructuur 2017–2020,
Erfgoedwet en meerjarige gesubsidieerde instellingen en festivals bij de fondsen in
de periode 2017–2020. Deze instellingen hebben opdrachten aan makers en freelancers
door laten lopen. Zo blijkt uit een onderzoek van het NAPK dat 78% van de leden de
steunmiddelen heeft gebruikt om zzp’ers te compenseren.
– de Cultuur Opstart Lening
– regelingen bij de zes rijkscultuurfondsen gericht op projecten, werk en opdrachten
voor makers
– Steunfonds Rechtensector
In overleg met de sector wordt bezien hoe de verhouding tussen de verschillende sporen
vanuit het eerste steunpakket zal zijn bij de verdeling van de € 200 miljoen.
Verder is er € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor een garantiefonds voor filmproducties
en het opstarten van pilots om wendbaarheid en weerbaarheid van de sector te vergroten.
Deze middelen komen beschikbaar voor makers en creatieve professionals, omdat zij
aan de slag kunnen in de filmproducties en de pilots.
Verder komt natuurlijk ook een deel van de € 150 miljoen voor de cruciale lokale culturele
infrastructuur terecht bij makers. In overleg met de gemeenten wordt bezien hoe deze
middelen het best kunnen worden ingezet. Ook gemeenten zien de problematiek bij makers
en creatieve professionals.
85
Kunt u aangeven uit welke geldstromen de mogelijke € 700 miljoen bestaat die de kunst-
en cultuursector kan ontvangen in 2021?
Naast het aanvullend steunpakket voor de culturele en creatieve sector van totaal
€ 482 miljoen zal naar verwachting, op basis van ervaringen met de eerdere generieke
steunmaatregelen, het beroep dat de culturele en creatieve sector op de nieuwe generieke
maatregelen (TVL, NOW, TOZO) doet in de orde van grootte van € 250 miljoen zijn. Samen
met het tweede steunpakket van € 482 miljoen komt het totaal aan steun op ruim € 700
miljoen.
86
Wat is de voortgang op het ratificatieproces van Nederland van het ILO9 Verdrag nr. 190 «Geweld en intimidatie in de wereld van werk», waarin specifieke
aandacht is voor gender-gerelateerd geweld en de impact van huiselijk geweld op werk?
De ratificatie van het ILO Verdrag valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van SZW. Op dit moment wordt gewerkt aan een wetgevingsanalyse waarin wordt nagegaan
in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving in overeenstemming is met het Verdrag
en waar eventueel aanpassingen nodig zijn. Er lopen ook gesprekken met vertegenwoordigers
van werkgevers- en werknemersorganisaties over de ratificatie en implementatie van
het verdrag.
87
Welke concrete maatregelen gaat u treffen en welke concrete actie gaat u ondernemen
tegen geweld achter de voordeur, nu u constateert dat de hoeveelheid huiselijk geweld
tijdens de coronacrisis naar «verwachting» is toegenomen?
Wereldwijd verschenen er tijdens de pandemie sterke signalen over een zorgelijke toename
van geweld achter de voordeur, Zo ook in Nederland. In navolging hierop zijn er tijdens
de pandemie ook in Nederland aanvullende maatregelen genomen.
OCW financiert de alliantie Act4Respect die zich inzet op het tegengaan van gendergerelateerd
geweld. Zij doen dit onder andere door in te zetten op een sociale normverandering
bij jongeren. In de voortgangsrapportage (Externe link:https://voortgangsrapportageemancipatie2020.nl) kunt u in meer detail lezen allemaal wordt gedaan in de aanpak van gendergerelateerd
geweld.
In aanvulling daarop is in augustus een driejarige subsidie verleend aan Emancipator.
Zij richten zich in hun aanpak expliciet op de rol die mannen spelen bij gendergerelateerd
geweld, en de manier waarop mannen deel uit kunnen maken van de oplossing. Emancipator
is aangesloten bij een aantal internationale netwerken en projecten waarbinnen ook
aandacht is voor manieren om tijdens de pandemie huiselijk geweld door mannen te voorkomen.
88
Wat is de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel voor diversiteitsquota in raden
van toezicht en raden van bestuur?
Het wetsvoorstel «Wijziging Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het evenwichtiger
maken van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad
van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen» is ter advisering
aan de afdeling advisering van de Raad van State aangeboden. Het is advies is op 23 september
2020 vastgesteld. Na bestudering en verwerking van het advies zal het wetsvoorstel
aan de Kamer worden gezonden.
89
Wat is de stand van zaken omtrent de andere aanbevelingen uit het rapport «Diversiteit
in de top» van de SER10?
In het kabinetsstandpunt bij het SER advies is uiteengezet welke opvolging het kabinet
wil geven aan de aanbevelingen van de SER. In de brief van 10 juli 2020 aan uw Kamer
is toegelicht wat de voortgang is ten aanzien van het wetstraject, de infrastructuur
SER en de diversiteit in de (semi)publieke sector.
Inmiddels is er voortgang te melden. De Raad van State heeft op 23 september 2020
het advies bij het wetsvoorstel vastgesteld. De SER heeft op 25 september 2020 een
bijeenkomst gehouden met vertegenwoordigers van de SER en van het bedrijfsleven om
nader te verkennen hoe de infrastructuur het beste kan worden vormgegeven.
De adviesgroep Vinkenburg is van start en werkt aan de voorbereiding van het advies
hoe de aanbevelingen van de SER ten aanzien van genderdiversiteit kunnen worden vertaald
naar de (semi)publieke sector.
Over de aanbevelingen van de SER met betrekking tot culturele diversiteit in de top
zult u door SZW worden geïnformeerd middels de reguliere voortgangsrapportage van
het actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.
90
Zet u in op het plaatsvinden van een volledige 65e Commission on the Status of Women
(CSW) in 2021, ook in de contacten met relevante EU- en VN-gremia, nu de CSW in 2020
en andere bijeenkomsten ter viering van Beijing+25 geen doorgang konden vinden wegens
COVID-19?
De doorgang van de CSW zal ook volgend jaar afhangen van de situatie rondom de COVID-19
pandemie. Dit zal de vorm bepalen waarin de CSW plaatsvindt: op de reguliere wijze,
in afgeslankte vorm en/of digitaal. Wanneer de situatie het toelaat heeft een volledige
CSW in 2021 uiteraard mijn voorkeur. Belangrijker nog is dat sociale partners wereldwijd,
waaronder het Nederlandse maatschappelijk middenveld, zo veel mogelijk een bijdrage
kunnen leveren aan de CSW, in welke vorm deze ook plaatsvindt. Hier zal maximaal op
worden ingezet.
91
Wat zijn de mogelijke negatieve gevolgen voor gendergelijkheid en vrouwenrechten mocht
de 65e CSW of andere bijeenkomsten voor Beijing+25 geen of in een beperkte doorgang
vinden vanwege de COVID-19 pandemie? Waar zet u in het geval van geen of een beperkte
doorgang van de 65e CSW op in?
De wereldwijde verhitte discussie rondom dit onderwerp en de pushback tegen vrouwenrechten
en gendergelijkheid, is zeer. zorgelijk. Ik zal mij, al dan niet met gelijkgestemde
landen, hier tegen blijven verzetten. Het is van belang dat de CSW en andere Beijing+25
bijeenkomsten doorgang vinden zodat dit onderwerp niet op de achtergrond raakt. Echter,
Nederland maakt ook gebruik van andere gremia om de discussie gaande te houden en
om te onderhandelen over meer en progressieve rechten voor o.a. vrouwen. Dit gebeurt
zowel in multilateraal als bilateraal verband.
Verder zet Nederland in op het naleven van de Beijing Platform for Action (BPfA) en
het tegenhouden van regressieve taal op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid.
Ook hier is het van belang dat sociale partners wereldwijd, waaronder het Nederlandse
maatschappelijk middenveld, de kans krijgen om op gepaste wijze stil te staan bij
het jubileum van BPfA, best practices uit te wisselen en bij te dragen aan het vormgeven
van VN ambities op het terrein van gendergelijkheid.
92
Hoe ondersteunt u de participatie van het Nederlandse maatschappelijk middenveld en
haar partners in onder andere fragiele staten in de aanloop van en tijdens de 65e
CSW? Ziet u mogelijke risico’s dan wel kansen voor de participatie van het maatschappelijk
middenveld als gevolg van de COVID-19 crisis? Zo ja, welke zijn deze?
Nederland financiert Wo=men om de coördinatie van de inbreng uit het maatschappelijk
middenveld rondom de CSW op zich te nemen. Verder worden er bijeenkomsten georganiseerd
om de overheidsinbreng en de inbreng uit het veld met elkaar te delen.
Voor zowel de CSW65 als beide Generation Equality Forums is inclusieve deelname van
maatschappelijke organisaties essentieel, omdat zij een centrale rol in de agenda
setting en implementatie van het Beijing Platform for Action (BPfA) spelen. Nederland
heeft hier expliciet de aandacht op gevestigd in het nationaal statement en heeft
internationaal bijval gekregen van verschillende lidstaten. Daarnaast vraagt Nederland
hier ook aandacht voor in gesprekken met UN WOMEN.
Elke vorm heeft voor- en nadelen. Een virtuele bijeenkomst heeft bijvoorbeeld als
belangrijk voordeel dat brede deelname mogelijk is. Tegelijkertijd vraagt het dat
maatschappelijke organisaties in fragiele staten toegang hebben tot de benodigde digitale
faciliteiten voor participatie. Het is belangrijk dat CSW65 op een wijze plaatsvindt
die ruimte biedt voor brede deelname, hier zal samen met like-minded landen op worden
ingezet.
93
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het uitwerken van de aanbevelingen
uit het rapport van Grevio11 (Raad van Europa) over het Nederlandse beleid voor de bestrijding van geweld tegen
vrouwen?12 Wanneer kunnen de aanbevelingen met de Kamer worden gedeeld? Op welke manier wordt
in de uitwerking rekening gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen van de COVID-19
crisis met betrekking tot de eerder (op blz. 22 van het rapport) benoemde toename
van huiselijk geweld?
Zoals toegezegd in de eerste reactie op het evaluatierapport (januari 2020) volgt
er dit najaar een inhoudelijke reactie op de aanbevelingen uit het rapport. Dit gebeurt
in de vorm van een brief aan de Raad van Europa waarin wordt gefocust op de meest
urgente aanbevelingen. De brief zal daarna ook met uw Kamer worden gedeeld.
Na het ontvangen van het evaluatierapport van GREVIO in januari 2020 is in beeld gebracht
welke aanbevelingen passen binnen het huidige beleid en welke aanbevelingen vragen
om een nadere verkenning samen met alle betrokken partijen.
Een groot aantal aanbevelingen in het rapport betreft het vergroten van de gendersensitiviteit
van het Nederlandse beleid. Over dit onderwerp is in juni een digitale bijeenkomst
georganiseerd voor alle betrokken partijen, zowel overheid als maatschappelijk middenveld.
Op basis van die uitkomsten is besloten om Regioplan de opdracht te geven om de vertaalslag
te maken van theorie naar praktijk. Deze vertaalslag doen zij op basis van wat al
bekend is over de samenhang tussen gender en huiselijk geweld. Het doel hiervan is
om de aanbevelingen van GREVIO concreter te kunnen toepassen. Als onderdeel hiervan
kijken zij ook wat we winnen met gendersensitiviteit en welke afwegingen gemaakt moeten
worden in wetgeving, beleid en uitvoering willen we voldoende rekening houden met
gender. Dit moet resulteren in een afwegingskader: een set van vragen die voortvloeit
uit de overkoepelende analyse en waar bestaande wetgeving, beleid en uitvoering langs
gelegd kunnen worden. Het afwegingskader wordt in ieder geval gebruikt om de aanbevelingen
van GREVIO met betrekking tot gendersensitiviteit tegen het licht te houden. Zo wordt
in kaart gebracht hoe de aanbevelingen, rekening houdend met de Nederlandse context,
ingevuld kunnen worden. Hierbij wordt ook stilgestaan bij de relatie tussen de focus
van het Verdrag van Istanbul en de focus van het Nederlandse beleid en ook bij de
specifieke Nederlandse context van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk
geweld.
Het kabinet heeft, in lijn met de aanbevelingen van het GREVIO-rapport, verschillende
stappen gezet om meer ondersteuning te bieden aan slachtoffers van huiselijk geweld.
Deze inzet is versterkt tijdens de COVID-19 pandemie. Hoewel de Nederlandse cijfers
op dit moment nog geen toename van huiselijk geweld laten zien, is er tijdens de pandemie
een aantal aanvullende maatregelen genomen:
– Er is een landelijke campagne gestart, met als doel slachtoffers en omstanders aan
te zetten tot actie.
– Met het codewoord «masker 19» kunnen slachtoffers van huiselijk geweld sinds 1 mei
jl. bij de apotheek een melding doen van huiselijk geweld.
– Daarnaast is een chatfunctie ingevoerd bij Veilig Thuis, zodat slachtoffers niet alleen
kunnen bellen met Veilig Thuis maar ook op een andere laagdrempelige manier om advies
en hulp kunnen vragen.
94
Kunt u de subsidieregeling primair onderwijs van € 102 miljoen uitsplitsen hoeveel
geld naar welke ondersteuning is gegaan?
De website van DUS-i bevat een overzicht van alle toegekende aanvragen voor de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
onderwijs van het eerste tijdvak. Ook wordt een overzicht gegeven van onder andere het aantal aanvragen, de spreiding over het land en het
type programma dat basisscholen willen aanbieden.
Een overzicht van het totaal uitgekeerde bedrag is op het moment van het beantwoorden
van deze vragen nog niet beschikbaar, maar zal na afronding van de beoordeling van
de aanvragen van het tweede tijdvak gemaakt worden. Pas na de verantwoording van scholen
over de ontvangen middelen is een definitief beeld op te maken van de besteding ervan.
95
Kunt u de subsidieregeling voortgezet onderwijs uitsplitsen waar het geld terecht
gekomen is?
De website van DUS-i bevat een overzicht van alle toegekende aanvragen voor de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
onderwijs van het eerste tijdvak. Ook wordt een overzicht gegeven van onder andere het aantal aanvragen, de spreiding over het land en het
type programma dat middelbare scholen willen aanbieden.
Een overzicht van het totaal uitgekeerde bedrag is op het moment van het beantwoorden
van deze vragen nog niet beschikbaar, maar zal na afronding van de beoordeling van
de aanvragen van het tweede tijdvak gemaakt worden. Pas na de verantwoording van scholen
over de ontvangen middelen is een definitief beeld op te maken van de besteding ervan.
96
Kunt u bij tabel 8 per maatregel uitsplitsen op welk begrotingsartikel en meer specifiek
op welk onderdeel van het begrotingsartikel, de maatregel te vinden is en kunt u tevens
dit bedrag uitsplitsen over de jaren 2020 en 2021?
Hieronder is uitgesplitst per maatregel welke bedragen het betreft in 2020 en 2021
en op welk artikel en subartikel onderdeel dit is geboekt.
Nr.
Maatregel
Bedrag 2020
Bedrag 2021
Artikel
SAO
1
Onderzoek coronavirus
€ 2,0
16
Bekostiging
2
Tijdelijke Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening
€ 10,9
15
Subsidies
Uitvoeringskosten nr. 2
€ 0,1
15
Subsidies
3
Verlengen termijn studentenreisproduct (verdeeld 2020–2026)
€ 12,0
11
Inkomensoverdrachten en leningen
4
Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector
4a
Aanvullende subsidie meerjarig gesubsidieerde producerende instellingen
€ 153,0
14
Bekostiging
4b
Opengestelde Monumenten Lening
€ 50,0
14
Bekostiging
4c
Regionale infrastructuur: musea, (pop)podia en filmtheaters
€ 48,5
14
Bekostiging
4d
Cultuur Opstart Lening
€ 30,0
14
Subsidies
4e
Rijkscultuurfondsen voor makers
€ 11,8
14
Bekostiging
4f
Steunfonds Rechtensector
€ 5,0
14
Bekostiging
Uitvoeringskosten 4a t/m 4f
€ 1,7
14
Bekostiging
5
Tegemoetkoming studenten mbo en ho
5a
Compensatie laatstejaarsstudenten mbo, hbo en wo master van 3 maanden les-, cursus
en collegegeld
€ 145,0
11
Inkomensoverdrachten
5b
Compensatie voor afloop SF-recht van basis- en aanvullende beurs in mbo en ho
€ 40,0
11
Inkomensoverdrachten
Uitvoeringkosten DUO voor 5a en 5b
€ 7,5
€ 7,5
11
Bijdrage agentschappen
6
Aanschaf devices in po/vo/mbo tegen oplopen achterstanden op korte termijn (incl.
CN)
€ 6,3
1
Subsidies
7
Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs
7a
Subsidieregeling zomer-/herfst scholen/verlengde lesdagen po/vo/mbo (incl. CN)
Subsidieregeling voorschoolse educatie
€ 7,0
1
Subsidies
Subsidieregeling Primair onderwijs
€ 102,0
1
Subsidies
Subsidieregeling Voortgezet onderwijs
€ 65,0
3
Subsidies
Subsidieregeling Mbo, vavo en overige educatie
€ 68,0
4
Subsidies
Uitvoeringskosten 7a
€ 2,0
1
Subsidies
7b
Behoud stages en leerwerkbanen in mbo
Regeling praktijkleren uitbreiden voor conjunctuur- en contactgevoelige beroepen
€ 10,6
€ 10,6
4
Subsidies
SBB subsidie actieplan
€ 4,0
€ 4,0
4
Bijdrage ZBO's/RWT's
Uitvoeringskosten praktijkleren 7b (RVO)
€ 0,4
€ 0,4
4
Bijdrage agentschappen
7c
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers funderend onderwijs
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po
€ 2,7
€ 8,3
1
Bekostiging
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers vo
€ 10,0
3
Bekostiging
8
Steunfonds lokale informatievoorziening / journalistiek
€ 24,0
15
Subsidies
9
Aanpak jeugdwerkloosheid
€ 4,5
€ 25,0
4
Bijdrage mede overheden
Bekostiging
Subsidies
Opdrachten
10
Compensatie meerkosten programmering landelijke publieke omroep
€ 19,0
15
Bekostiging
11
Tweede steunpakket culturele en creatieve sector
€ 482,0
AP
97
Wat kost het om de compensatie die studenten in het mbo, hbo en wo13 ontvangen als gevolg van studievertraging vanwege COVID-19 als ze afstuderen tussen
september en januari uit te breiden naar alle studenten mbo, hbo en wo, ongeacht het
studiejaar of dat er sprake is van studievertraging?
Op dit moment is € 160 miljoen beschikbaar voor compensatie (en uitvoering) van studenten
die uiterlijk januari 2021 hun diploma halen in het mbo, hbo of een masteropleiding
in het wo. Wanneer de voorwaarde van behalen diploma, studiejaar en studievertraging
vervalt dan gaat het om ruim € 1,1 miljoen studenten in het bekostigd onderwijs mbo,
hbo en wo die in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming. Uitgaande van de
bedragen die horen bij huidige tegemoetkoming komt dit uit op circa € 0,5 miljard
aan kosten (exclusief uitvoering). Er is dan, naast de reeds beschikbare € 145 miljoen
nog circa € 355 miljoen extra budget nodig.
Wanneer men bijvoorbeeld zes maanden kosten van les-, cursus- of collegegeld wil compenseren
voor al deze studenten dan kost dit circa € 1 miljard. Er is dan nog circa € 855 miljoen
extra budget nodig. Studenten in het niet-bekostigd onderwijs zijn niet meegerekend
in bovenstaande berekening.
98
Wat kost het om iedere student in het mbo, hbo en wo een kwart van het les- of collegegeld
terug te geven?
In de huidige compensatieregeling is gerekend met een compensatiebedrag gelijk aan
een kwart (drie maanden) van het les-, cursus-, en collegegeld. Daarom is het antwoord
op deze vraag gelijk aan het antwoord op vraag 97.
99
Kan er een inschatting worden gegeven van het aantal studenten dat studievertraging
heeft opgelopen als gevolg van de coronamaatregelen?
Nee, nog niet. Dit wordt, zoals met de Tweede Kamer afgesproken gemonitord. In het
najaar zijn eerste beelden beschikbaar, die in het najaar via een Kamerbrief met de
Kamer zullen worden gedeeld. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021
zijn begin 2021 beschikbaar, op basis daarvan kan een inschatting gegeven worden van
het aantal studenten dat vertraging heeft opgelopen. De exacte oorzaak van deze vertraging
kunnen we op basis van deze cijfers niet bepalen.
100
Is de uitval in studiejaar 2019/2020 groter dan in voorgaande jaren? Kan er een overzicht
worden gegeven van de uitval van de afgelopen vijf jaar?
In het voorjaar van 2021 is er een eerste beeld van de uitval over het studiejaar
2019/2020. Dan komen de voorlopige cijfers beschikbaar van het aantal nieuwe vsv’ers
over het studiejaar 2019/2020.
In onderstaande tabel worden de uitvalcijfers van de afgelopen jaren weergegeven gecorrigeerd
voor switch van opleiding.
Aantal nieuwe vsv’ers door de jaren heen, vo en mbo (bron onderwijsincijfers.nl)
Jaar
Aantal nieuwe vsv’ers
2011–12
36.560
2012–13
27.760
2013–14
25.622
2014–15
24.451
2015–16
22.953
2016–17
23.744
2017–18
25.666
2018–19
26.894
101
Kunt u een inschatting maken van het aantal studenten dat vertraging op zal lopen
in het mbo, hbo en wo door de uitbraak van corona?
Zie antwoord vraag 99.
102
Zijn er cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten gevolge van stagediscriminatie?
Nee, er zijn geen cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten gevolge
van stagediscriminatie.
103
Hoeveel studenten hebben via online proctoring tentamens gemaakt? Van hoeveel studenten
hiervan heeft het online proctoring gefaald en is het tentamen ongeldig verklaard?
Mbo en ho-instellingen registreren niet hoeveel studenten via online proctoring tentamens
maken, hoeveel studenten die wel of niet behalen en/of hoeveel online proctoring tentamens
ongeldig verklaard worden.
In de afgelopen maanden heeft zich een aantal incidenten voorgedaan bij ho-instellingen,
waarbij een examencommissie besloten heeft een online proctoring tentamen ongeldig
te verklaren. Bij deze incidenten ontstonden situaties waardoor studenten konden frauderen.
104
Kunt u een inschatting maken van de kosten als alle studenten die vertraging oplopen
door corona compensatie ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 101.
105
Wat zijn de opbrengsten tot nu toe van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die
scholen (hebben) kunnen bieden naar aanleiding van de extra middelen die daarvoor
vrijgemaakt zijn vanwege de coronacrisis?
Scholen hebben nog tot het einde van dit kalenderjaar om de subsidie van het eerste
tijdvak van deze regeling te besteden en tot het einde van dit schooljaar om de subsidie
van het tweede tijdvak (waarvan de aanvragen nog worden beoordeeld) te besteden. Er
is dus nog geen oordeel te geven over de opbrengsten. Evaluatie van de opbrengsten
vindt pas plaats nadat de scholen de activiteiten behorend bij de subsidie hebben
uitgevoerd. Dit betekent dat in 2021 de subsidieregeling wordt geëvalueerd en scholen
hun verantwoording indienen. Hiernaast is het belangrijk dat scholen zelf de voortgang
van hun leerlingen blijven monitoren. Dit kan door volgtoetsen bij de leerlingen af
te nemen. Om scholen bij deze analyse te helpen geeft het Nationaal Cohortonderzoek
Onderwijs po-scholen op aanvraag in maart 2021 een terugkoppeling over de gevolgen
van COVID-19 voor de leergroei van hun leerlingen.
106
Verwacht u dat het bedrag van € 244 miljoen dat geserveerd is om leerachterstanden
door de coronacrisis in te halen in de voorschoolse educatie, het po en het vo, genoeg
gaat zijn? Zo ja, waar baseert u dit bedrag op?
Zie het antwoord op vraag 24.
107
Hoeveel, van zowel de generieke coronasteunpakketten als van de cultuurspecifieke
steunpakketten, is er in totaal bij makers terecht gekomen en komt daar naar verwachting
na eventuele uitwerking nog bij?
Zelfstandigen in de culturele en creatieve sector, kunnen gebruik maken van de TOZO
en TVL en de voorganger de TOGS. Hoeveel van de zelfstandigen hier gebruik van hebben
gemaakt is op dit moment nog niet te zeggen. De cijfers hierover op dat niveau zijn
(nog) niet beschikbaar. Van de € 300 miljoen specifiek voor cultuur is € 16,8 miljoen
ingezet via het «Steunfonds Rechtensector» en regelingen die makers ondersteunen bij
de publieke cultuurfondsen. Deze bijdragen van het Ministerie van OCW zijn aanvullend
op de middelen die door de fondsen uit eigen middelen zijn ingezet. Daarnaast zijn
aanvullende middelen van het ministerie beschikbaar gekomen voor de ondersteuning
en werkgelegenheid van instellingen; de instellingen hebben deze middelen deels ook
aan opdrachten bij zzp’ers besteed, afhankelijk van hun behoefte en werkpraktijk.
Het percentage van de middelen dat uiteindelijk bij zzp’ers terecht is gekomen is
niet bekend. De uitwerking van het tweede steunpakket met daarin extra aandacht voor
makers wordt dit najaar bekend gemaakt.
108
Kunt u uitleggen hoe de verschillende bedragen inzake het voorkomen van jeugdwerkloosheid,
te weten € 29,5 miljoen en € 14 miljoen zich tot elkaar verhouden?
In totaal wordt er € 29,5 miljoen besteed aan het voorkomen van jeugdwerkloosheid
(€ 23,5 miljoen) en voor Tel Mee Met Taal (€ 6,0 miljoen). De € 14 miljoen is onderdeel
van de € 23,5 miljoen voor jeugdwerkloosheid en wordt besteed aan begeleidingsgesprekken
om kwetsbare schoolverlaters uit het mbo in het laatste jaar van hun opleiding te
begeleiden door extra gesprekken te voeren met deze doelgroep als ze nog op school
zitten.
109
Hoe wordt de «tegenvaller nieuwkomers» opgevangen?
Dit jaar waren er drie grote tegenvallers op de OCW-begroting, te weten de tegenvaller
op de Referentieraming (structureel € 417 miljoen), de tegenvaller op de Studiefinancieringsraming
(structureel € 31 miljoen) en de tegenvaller op de nieuwkomersregelingen in het po
en vo (structureel € 62 miljoen). Ter dekking van deze tegenvallers van in totaal
structureel € 510 miljoen is de OCW-begroting generaal met € 449 miljoen verhoogd.
De overige € 61 miljoen structureel is op de OCW-begroting gedekt buiten de lumpsumbudgetten
om. Zie onderstaande toelichting en tabel uit de 1e suppletoire begroting 2020 van
OCW over de dekking binnen de OCW-begroting:
– Inzet van eindejaarsmarge. Vanwege de grootte van dit bedrag wordt dit ook ingezet
ter dekking van de tegenvallers in de latere jaren.
– Vrijval budget experiment vraagfinanciering bekostiging flexibel hoger onderwijs voor
volwassenen. Naar aanleiding van de tussenevaluatie in het voorjaar van 2019 is besloten
de instroom in het experiment niet te verlengen. Doordat er vanaf september 2019 geen
nieuwe instroom in het experiment meer wordt toegelaten, valt er budget vrij. Het
budget voor het experiment was ontvlochten uit het onderwijsbekostigingsbudget.
– Lpo over de regeerakkoordreeks op de aanvullende post (AP). De lpo over de regeerakkoordreeks
voor werkdrukmiddelen die nog op de AP gereserveerd staat wordt ingezet ter dekking
van de tegenvallers op de OCW-begroting.
– Subsidietaakstelling artikel 1 (Primair onderwijs). Ter dekking van een deel van het
onderwijsconvenant (eind 2019) is een incidentele taakstelling op subsidies op artikel
1 (Primair onderwijs) ingeboekt. Deze subsidietaakstelling wordt vanaf 2022 structureel
doorgetrokken ter dekking van de tegenvallers op de OCW begroting.
– Het grootste deel van de lpo op subsidies en overige instrumenten wordt ingehouden
ter dekking van de tegenvallers op de OCW-begroting. De lpo op alle bekostiging, bijdrage
aan mede-overheden, agentschappen en apparaatskosten worden wel uitgekeerd (ruim € 1,1 miljard
per jaar, zie punt 3).
110
Welke leerlingen of docenten krijgen minder geld nu de tegenvaller nieuwkomers moet
worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 109. De tegenvallers op de OCW-begroting (inclusief de tegenvallers
op de nieuwkomersregelingen in het po en vo) zijn grotendeels generaal gedekt en volledig
buiten de lumpsum om. Geen enkele leerling of docent krijgt dus minder geld, omdat
deze tegenvallers moeten worden opgevangen. Sterker nog de scholen ontvangen meer
bekostiging vanwege de hogere aantallen (nieuwkomers) leerlingen, daarnaast is ook
de volledige reguliere loon- en prijsontwikkeling aan scholen uitgekeerd.
111
Hoeveel is er totaal extra geïnvesteerd in onderwijs deze kabinetsperiode, zowel structureel
als incidenteel, naast de afspraken uit het reageerakkoord in 2017?
In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u de extra investeringen in onderwijs van deze
kabinetsperiode terugvinden. Het betreft de regels zonder G ervoor.
112
Wat betekenen de nieuwe leerlingencijfers voor de te verwachten krimp, uitgesplitst
per sector?
Voor de verwachte ontwikkelingen in leerlingen- en studentenaantallen per sector in
de laatste referentieramingen, zie onderstaande tabel.
Referentieraming 2020, leerlingen/studenten (x 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
po
1.493,8
1.485,7
1.477,9
1.471,3
1.470,2
1.473,7
1.478,8
vo
944,5
939,2
936,3
936,5
931,4
922,8
914,7
mbo
500,2
495,8
489,1
482,1
477,0
474,5
473,0
hbo
461,2
460,0
457,5
453,2
447,0
439,7
431,8
wo
310,9
317,8
324,0
329,0
333,0
336,2
339,6
totaal
3.710,6
3.698,4
3.684,9
3.672,0
3.658,7
3.646,9
3.638,0
113
Hoe kan het dat de leerlingen- en studentenramingen elk jaar zo verkeerd worden ingeschat?
Zoals ook in voorgaande jaren, is er minder dan 1% verschil tussen het uiteindelijke
aantal leerlingen en studenten en het aantal dat vorig jaar geraamd werd. Alle ramingen
kennen onzekerheid. Dit jaar waren er relatief grote bijstellingen in de leerlingen-
en studentenramingen, die voor een belangrijk deel veroorzaakt werden door bijstellingen
in de Bevolkingsprognose van CBS. Om de ramingen zo goed mogelijk uit te voeren, vraagt
OCW de onafhankelijke Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS) om advies
over de methode van ramen. Hierin zijn het CBS, de planbureaus, de sectorraden en
diverse ramingsdeskundigen vertegenwoordigd. Met de bijdragen van de ALS is de ramingsmethodiek
voorafgaand aan het uitvoeren van de raming vastgesteld. Samen met de ALS werkt OCW
aan verbeteringen om in de toekomst de raming nog nauwkeuriger te maken.
114
Waar komt de € 60 miljoen vandaan waarmee de tegenvallende leerlingen- en studentenramingen
uit de OCW-begroting zelf worden bekostigd?
Zie het antwoord op vraag 109.
115
Hoeveel is er de afgelopen tien jaar uit de OCW-begroting zelf bekostigd om de tegenvallende
leerlingen- en studentenramingen op te vangen?
In onderstaande tabel staan voor de afgelopen tien jaar de financiële doorwerking
van de referentieraming (RR) en de studiefinancieringsraming (SFR)
Bedragen x € 1 miljoen.
–/– is saldoverbeterend
Begroting
t
t+1
t+2
t+3
t+4
2021
214
240
327
401
448
2020
71
39
50,0
58
64
2019
208
162
185
204
208
2018
156
125
127
126
90
2017
54
70
101
106
82
2016
– 10
– 119
– 194
– 264
– 306
2015
– 15
– 55
– 44
– 45
– 75
2014
– 161
– 235
– 261
– 244
– 243
2013
– 258
– 259
– 234
– 233
– 207
2012
4
131
202
295
300
De tegenvaller in 2012 is specifiek gedekt. In de jaren 2013 tot en met 2016 waren
er meevallers. De tegenvallers in de begrotingen 2017, 2018, 2019 zijn in eerste instantie
grotendeels gedekt met taakstellingen op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) met de
bedoeling om die later in te vullen. Die taakstellingen waren ook bedoeld voor dekking
van andere OCW-problematiek en rijksbrede problematiek. In 2018 en in het regeerakkoord
Rutte III is een cumulatie van taakstellingen op artikel 91 deels generaal gedekt.
De tegenvaller in 2020 is generaal gedekt. De tegenvaller in de begroting 2021 is
voor het grootste deel generaal gedekt en deels door OCW, met onderstaande reeks:
Begroting
t
t+1
t+2
t+3
t+4
2021
– 128,6
– 36,2
– 48,7
– 53,7
– 58,8
116
Kunt u specificeren hoe groot de tegenvaller is in de leerlingen- en studentenontwikkeling
die in 2021 € 198,1 miljoen bedraagt en die verder oploopt tot € 416,8 miljoen (in
2025), bij de leerlingen- en studentenaantallen in de jaren 2022, 2023 en 2024?
De tegenvallers op de leerlingen- en studentenontwikkeling (de Referentieraming) en
de studiefinancieringsraming zijn toegelicht in de 1e Suppletoire Begroting 2020 van
OCW in tabel 3. Hieronder zijn voor de volledigheid de tegenvallers op de ramingen
uitgesplitst.
Omschrijving
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Primair onderwijs
10.076
18.747
43.353
69.410
90.539
95.701
Voortgezet onderwijs
– 260
6.813
15.192
32.331
49.070
67.354
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
316
61.983
66.929
84.050
100.734
115.102
Hoger beroepsonderwijs
0
87.249
103.184
121.389
133.265
140.692
Wetenschappelijk onderwijs
0
23.344
15.785
11.788
5.573
– 2054
Totaal Referentieraming
10.392
198.136
244.443
318.968
379.181
416.795
Studiefinanciering (relevant)
– 16.073
15.980
– 4.284
8.502
22.193
31.138
Totaal leerlingen- en studentenontwikkeling en studiefinanciering
– 5.941
214.116
240.159
327.470
401.374
447.933
117
Kunt u specificeren hoe groot de tegenvaller bij de studiefinanciering, die in 2021
€ 16,7 miljoen bedraagt en die verder oploopt tot € 36,3 miljoen (in 2025), is bij
de raming van de studiefinanciering in de jaren 2002, 2023 en 2024?
Zie antwoord vraag 116.
118
Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 9, 11, 14, 15, 16 en diverse) een uitsplitsing
geven van alle intensiveringen?
Zie vraag 6.
119
Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 14 en 16) een uitsplitsing geven van
alle ombuigingen?
In tabel 15 van de OCW-begroting vindt u het totaal van de ombuigingen per begrotingsartikel.
120
Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 9, 11, 14, 15, 16 en diverse) een uitsplitsing
kunnen geven van alle saldi intensiveringen en ombuigingen?
In tabel 16 van de OCW-begroting vindt u een uitsplitsing van alle saldi intensiveringen
en ombuigingen. Zoals bij het antwoord op vraag 6 is aangegeven zijn bij de intensiveringen
de middelen van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s uit de tweede incidentele
suppletoire begroting nog niet doorverdeeld naar de juiste artikelen. In onderstaande
tabel zijn deze middelen doorverdeeld naar po, vo en mbo en daarmee de juiste saldi
van intensiveringen en ombuigingen zichtbaar.
Saldo intensiveringen en ombuigingen per sector (x € 1.000)
Art.
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Primair onderwijs
1
411.084
836.336
917.191
829.415
790.411
762.265
762.265
762.265
Voortgezet onderwijs
3
34.229
213.320
188.155
106.375
70.954
70.550
70.550
70.550
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
4
– 12.065
– 5.673
73.583
30.905
1.379
– 9.697
– 9.697
– 20.297
Hoger beroepsonderwijs
6
61.089
126.607
130.681
136.515
132.255
127.879
123.800
122.012
Wetenschappelijk onderwijs
7
18.044
57.413
63.407
59.842
60.963
63.146
63.146
63.146
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
9
0
4.000
11.800
6.500
7.000
12.000
15.000
15.000
Studiefinanciering
11
0
0
47.500
152.500
0
0
0
0
Cultuur
14
123.500
187.000
440.000
104.970
79.970
79.970
79.970
79.970
Media
15
5.000
48.000
95.500
49.500
45.000
45.000
45.000
45.000
Onderzoek en wetenschapsbeleid
16
149.358
225.045
220.600
219.123
219.123
219.123
219.123
219.123
Overig
div.
244.000
415.000
410.000
338.000
183.000
183.000
183.000
183.000
Totaal
1.034.239
2.107.048
2.598.417
2.033.645
1.590.055
1.553.236
1.552.157
1.539.769
121
Hoeveel niet-juridisch verplichte middelen in euro’s zijn nog niet bestemd voor bepaald
doeleinden?
Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor bepaalde doeleinden
bestemd. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er
zijn alleen nog geen juridische verplichtingen voor aangegaan.
122
Hoeveel reserves hebben de verschillende schoolbesturen en samenwerkingsverbanden
opgebouwd?
Vlak voor het zomerreces bent u in een brief ontvangen geïnformeerd over de omvang van de reserves 2018 en over de verschillende
acties die onder regie van het ministerie worden uitgevoerd om de reserves waar nodig
en zinvol terug te dringen.
Daarin is aangegeven dat het goed is dat besturen een financiële buffer hebben, echter
daar hoort wel het goede verhaal bij. De recente COVID-19 crisis is daar een voorbeeld
van. Binnenkort wordt u geïnformeerd over de meest actuele financiële cijfers over
verslagjaar 2019. Daarbij ontvangt u ook de geactualiseerde cijfers over de reserves.
Naar verwachting wordt deze brief vóór de begrotingsbehandeling aan de Kamer gestuurd.
De duiding van de financiële cijfers volgt in december 2020 bij de Financiële staat
van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs.
123
Welke andere landen hebben ook een systeem dat vergelijkbaar is met het passend onderwijs
in Nederland? Wat zijn de knelpunten die in deze landen ervaren worden?
Het is lastig om de Nederlandse systematiek voor passend onderwijs te vergelijken
met andere landen, omdat ieder land binnen zijn eigen onderwijssysteem het regulier,
speciaal of gespecialiseerd onderwijs weer anders gepositioneerd heeft, met andere
bestuursstructuren en geldstromen. Wel spelen in veel landen vergelijkbare discussies,
zoals: hoe kunnen we leerlingen met een ondersteuningsbehoefte het beste ondersteunen
en welke organisatiestructuren passen daarbij, hoe zorgen we ervoor dat leraren deskundig
genoeg zijn, hoe kunnen we de expertise van speciaal of gespecialiseerd onderwijs
benutten voor het regulier onderwijs? Nederland participeert daarom in internationale
netwerken, om kennis uit te wisselen, maar ook om deel te nemen aan vergelijkende
studies. In dergelijke studies worden geen landen met elkaar vergeleken, maar wordt
gezocht naar mechanismen die binnen de verschillende onderwijssystemen kunnen zorgen
voor betere ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben.
124
Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit
zonder passend onderwijsaanbod opnieuw gestegen in 2019 in het primair onderwijs?
Er is geen eenduidige aanwijzing die een stijging van de cijfers verklaart. Zoals
in de onderwijszorg-brief van november 2019 en de Kamerbrief over de stand van zaken thuiszitters van januari 2020 staat, zijn er verschillende maatregelen getroffen om het aantal
thuiszitters dat langer dan drie maanden thuiszit zonder een passend aanbod van onderwijs
en/of zorg naar beneden te brengen. Thuiszitten is een ingewikkeld vraagstuk dat verder
gaat dan de school alleen. Het oplossen van deze complexe problematiek vraagt vaak
om maatwerk. Sinds het Thuiszitterspact is de landelijke aandacht voor de thuiszittersproblematiek
geïntensiveerd, wat terug te zien is in het werk dat wordt verricht in de regio’s.
Partijen blijken intensief met elkaar samen te werken, bijvoorbeeld gemeente, school,
samenwerkingsverband, jeugdhulp, de jeugdverpleegkundige en de leerplichtambtenaar
die samen met de ouders naar een betere ondersteuning en plek voor kinderen zoeken.
Dit is terug te zien in het feit dat het lukt om steeds meer kinderen terug naar school
te krijgen.
Hiernaast zijn er verschillende maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen waar
rekening mee moet worden gehouden bij het vinden van oplossingen voor thuiszittende
kinderen, zoals de decentralisatie en ontwikkelingen in het sociaal domein en het
wachtlijstenvraagstuk in zowel het speciaal onderwijs als jeugdhulp. Tegelijkertijd
vormen de maatregelen rond onderwijs-zorg en de evaluatie passend onderwijs een belangrijk
aanknopingspunt in het vinden van oplossingen. Over de voortgang rond deze maatregelen
wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
125
Hoe verhoudt klassengrootte zich tot de score op de eindtoets?
Er is geen onderzoek bekend naar het verband tussen klassengrootte en de score op
de eindtoets in Nederland. Hierbij is het goed om te realiseren dat klassengrootte
niet toevallig verdeeld is tussen scholen: scholen met meer achterstandskinderen krijgen
extra onderwijsachterstandsmiddelen waarmee ze kleinere klassen kunnen financieren.
Ook kunnen scholen bewust andere keuzes maken, bijvoorbeeld grotere klassen met meer
onderwijsondersteunend personeel in plaats van kleinere klassen met minder ondersteunend
personeel. Dat maakt het lastig om een eventueel verband tussen klassengrootte en
de score op de eindtoets causaal te interpreteren.
Er is wel buitenlands onderzoek gedaan naar het effect van klassengrootte op leerprestaties,
zie antwoord op vraag 144.
126
Wat zijn de oorzaken dat het aantal thuiszitters nog steeds oploopt? Wat gaat u daaraan
doen?
Zie het antwoord op vraag 124.
127
Hoeveel van het aandeel thuiszittende leerlingen is hoogbegaafd?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning kunnen krijgen met
minder administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is
daarom geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde kinderen dat thuiszit.
128
Hoe komt het dat het aandeel thuiszittende leerlingen is gestegen, terwijl er meer
in is geïnvesteerd?
Zie het antwoord op vraag 124.
129
Hoeveel scholen zijn er de afgelopen vier jaar gesticht in Nederland in het primair
onderwijs en wat waren hun achtergrond (bijzonder of openbaar onderwijs, en wat voor
bijzonder onderwijs)?
Vanaf 1 augustus 2017 tot en met 1 augustus 2020 zijn er in totaal 54 nieuwe basisscholen
gesticht.
Denominatie
aantal
Openbaar
7
Algemeen bijzonder
17
Antroposofisch
3
Gereformeerd vrijgemaakt
1
Humanistisch
1
Interconfessioneel
1
Islamitisch
10
Protestants-Christelijk
5
Rooms-Katholiek
9
Totaal
54
130
Hoeveel scholen zijn er de afgelopen vier jaar gesticht in Nederland in het voortgezet
onderwijs en wat waren hun achtergrond (bijzonder of openbaar onderwijs, en wat voor
bijzonder onderwijs)?
Vanaf 1 augustus 2017 tot en met 1 augustus 2020 zijn er in totaal zeven nieuwe vo-scholen
gesticht. Alle zeven zijn bijzondere scholen. Eén is humanistisch, één islamitisch
en de overige vijf zijn een combinatie van verschillende richtingen.
131
Op welke manier is de kwaliteit van het onderwijs inzichtelijk voor ouders in het
primair- en voortgezet onderwijs?
Ouders kunnen op de website Externe link:www.scholenopdekaart.nl de belangrijkste kenmerken en resultaten van verschillende scholen inzien. Hierbij
wordt ook gerefereerd aan landelijke gemiddelden en de ondergrenzen van de inspectie
voor scholen met een vergelijkbare populatie.
132
Hoeveel kost het jaarlijks om alle leerlingen in Nederland een warme maaltijd op school
te geven in het basisonderwijs?
Het Ministerie van VWS heeft begin dit jaar een schatting van de kosten voor een warme
maaltijd aan uw Kamer gestuurd als onderdeel van het rapport «Zorgkeuzes in Kaart».
De kosten worden geraamd op € 960 miljoen per jaar, aangevuld met eenmalige investeringskosten.
133
Welke kinderen hebben een risico op een onderwijsachterstand, voordat ze aan het primair
onderwijs zijn begonnen?
Gemeenten zijn verplicht te zorgen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie
voor kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. Gemeenten
stellen zelf vast welke kinderen met een risico op een achterstand in aanmerking komen
voor voorschoolse educatie. Daarnaast is het de taak van de gemeenten zich in te spannen
deze kinderen daadwerkelijk te bereiken.
De gemeenten ontvangen hiervoor geld vanuit het budget voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.
Dit budget wordt verdeeld met behulp van een CBS indicator, waarmee het risico op
een onderwijsachterstand van kinderen wordt geschat. De CBS indicator is samengesteld
uit de volgende kenmerken: het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst,
de verblijfsduur van de moeder en of de ouders in de schuldsanering zitten.
134
Hoeveel leerlingen die hoogbegaafd zijn kunnen van dit onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod
gebruikmaken?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder
administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daardoor
geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde leerlingen dat gebruik maakt van
het ondersteuningsaanbod.
135
Hoeveel hoogbegaafde leerlingen hebben extra onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod
nodig?
Zie het antwoord op vraag 134.
136
Hoeveel kinderen die hoogbegaafd zijn zitten momenteel thuis?
Er is geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde kinderen dat thuiszit.
137
Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar in het primair onderwijs
in deze periode?
Sinds de komst van dit kabinet zijn er grote investeringen gedaan in de salarissen
van leraren in het primair onderwijs (po). Leraren in het po hebben sinds het begin
van deze kabinetsperiode (2018, 2019 en 2020) in totaal gemiddeld 14% salaris erbij
gekregen.
Zo is in 2018 een investering gedaan van € 270 miljoen en kregen de leraren sinds
2018 gemiddeld circa 9,5% (bestaande uit de 8,5% + 1% verhoging; zie tabel hieronder)
meer salaris. Met de salarisverhoging van 4,5% per 1 januari 2020 krijgt een leraar
er ten opzichte van 2019 nog eens gemiddeld zo’n € 200 euro bruto per maand bij.
2018
2019
2020
totaal
Structureel
8,5%1
1%2
4,5%
14%
Incidenteel
€ 750,– bruto (naar rato)
+
42% van het salaris in sept 2018
€ 875,– bruto (naar rato)
+
33% van het maandloon in jan 2020
€ 1.625,– bruto (naar rato)
+
Ca. 75% van een maandsalaris
X Noot
1
Algemene salarismaatregel van 2,5% plus 6% voor leraren o.g.v. investering van € 270
miljoen in lerarensalarissen.
X Noot
2
Uit functiemixmiddelen die vanaf 1 januari 2019 oplopend naar 1 januari 2020 beschikbaar
zijn gekomen.
138
Wat verdient een basisschoolleraar gemiddeld?
De gemiddelde beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende structurele
toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen) van een
leraar in het primair onderwijs is in 2020 gemiddeld € 4.470 excl. eenmalige uitkeringen
en € 4.650 inclusief eenmalige uitkeringen. In de berekening van de gemiddelde beloning
is rekening gehouden met de schalen en tredes van alle leraren (gewogen gemiddelde)
in loondienst. De bedragen zijn afgerond op tientallen.
139
Hoeveel kinderen maken gebruik van leerlingenvervoer?
De meest recente gegevens komen uit het onderzoek «Leerlingenvervoer in Nederland
Rapportage eindmeting 2017» van Oberon en Sardes.
In schooljaar 2016/17 maakten 70.000 leerlingen gebruik van een vervoersvoorziening,
in het schooljaar 2014/15 waren dit 74.000 leerlingen, in 2012/13 79.000 leerlingen.
140
Waarom stijgen het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet)
speciaal onderwijs, terwijl het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt?
Sinds 2017 is er een lichte stijging te zien bij het sbo en het (v)so. Het is niet
mogelijk om daar één oorzaak voor te noemen. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken
denkbaar. Een belangrijke mogelijke oorzaak wordt in het eindrapport Evaluatie passend
onderwijs genoemd. In het rapport wordt geschreven dat er geen indicaties zijn dat
het aantal leerlingen met een ondersteuningsbehoefte toeneemt, maar dat er wel indicaties
zijn dat de aard van de problematiek van de leerlingen verandert en dat de problematiek
zwaarder wordt. Ondersteuningsbehoeften in het primair onderwijs komen vaker voort
uit problemen met een gedragscomponent en bij leerlingen worden vaker meerdere problemen
gesignaleerd. Mogelijk is de toegenomen zorgzwaarte de verklaring waarom er toch weer
meer leerlingen naar het (v)so en sbo worden verwezen.
141
Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 20
leerlingen?
De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte
van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor
onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was
dan ook 22,6.
Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 20 moet de bekostigde
groepsgrootte naar 20,8. Daar zijn dan circa 8.000 extra fte’s voor nodig. Bij een
gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële
kosten zijn de extra kosten dan € 625 miljoen. De eventuele investeringen voor meer
lokalen zijn in hierin niet meegenomen.
142
Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 21
leerlingen?
De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte
van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor
onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was
dan ook 22,6.
Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 21 moet de bekostigde
groepsgrootte naar 21,8. Daar zijn dan circa 4.500 extra fte’s voor nodig. Bij een
gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële
kosten zijn de extra kosten dan € 350 miljoen. De eventuele investeringen voor meer
lokalen zijn in hierin niet meegenomen.
143
Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 22
leerlingen?
De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte
van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor
onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was
dan ook 22,6.
Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 22 moet de bekostigde
groepsgrootte naar 22,8. Daar zijn dan circa 1.250 extra fte’s voor nodig. Bij een
gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële
kosten zijn de extra kosten dan € 100 miljoen. De eventuele investeringen voor meer
lokalen zijn in hierin niet meegenomen.
144
Is bekend welke klassengrootte leidt tot de beste leerprestaties?
Nee. Het CPB beschouwt in Kansrijk Onderwijsbeleid de best beschikbare buitenlandse
evidentie over het causale effect van klassengrootte op leerprestaties. Dit is gebaseerd
op quasi-experimentele en experimentele studies met controlegroepen. Hieruit volgt
dat kleinere klassen tot meer leerwinst kunnen leiden bij kinderen met een risico
op een onderwijsachterstand. Dit onderzoek biedt echter geen inzicht in welke klassengrootte
leidt tot de beste leerprestaties.
Er zijn ons ook geen onderzoeken bekend die hier uitspraken over doen in de Nederlandse
context. SEO heeft recent ingeschat dat kleinere klassen effect kunnen hebben op leerprestaties,
maar in dit onderzoek wordt een pakket aan maatregelen doorberekend waar kleinere
klassen een onderdeel van zijn. Er kan uit dit onderzoek daarom niet worden ontleend
wat het effect van sec een kleinere klassengrootte zal zijn.
145
Hoeveel procent van de Nederlandse basisschoolklassen zijn groter dan 30 leerlingen?
In de Kamerbrief van juni 2020 is abusievelijk vermeld dat dit 2% van de klassen betrof.
Het aandeel van klassen groter dan 30 leerlingen (in 2019) is echter 3,7%.
146
Hoeveel procent van de Nederlandse basisschoolklassen zijn groter dan 25 leerlingen?
70,9% van de basisschoolklassen heeft 25 leerlingen of minder; 29,1% is groter dan
25 leerlingen (2019).
147
Hoe verhoudt de dalende leerlingenaantallen in het primair onderwijs tot 2025 (tabel
22) zich tot de tegenvaller voor de leerlingenramingen, vanwege meer nieuwkomers dan
geraamd? Zijn de kosten voor de geraamde aanvullende financiering die nodig is om
nieuwkomers te ondersteunen groter dan de verminderde financiering die nodig is vanwege
dalende leerlingenaantallen in het primair onderwijs? Hoe zit dit voor het voortgezet
onderwijs?
In de Referentieraming 2020 wordt een daling verwacht in het aantal leerlingen in
het po tot 2024. (Na 2024 laat de raming weer een kleine stijging zien). Deze daling
is niet direct te vergelijken met de begrotingstegenvaller. De begrotingstegenvaller
is namelijk een mutatie ten opzichte van de vorige begroting, en daarmee ten opzichte
van de vorige Referentieraming 2019. Beide ramingen tonen een daling in het aantal
leerlingen in het po tussen 2020 en 2024. Ook in de Begroting 2020 was dus al rekening
gehouden met dalende leerlingenaantallen in het po. In de Referentieraming 2020 wordt
echter een minder sterke daling verwacht dan in de Referentieraming 2019. Dit heeft
onder andere te maken met de hogere (structurele) bevolkingsprognose van het CBS.
Dit levert een tegenvaller op in de Begroting 2021 ten opzichte van de Begroting 2020.
In het voortgezet onderwijs wordt ook in beide ramingen een daling van het aantal
leerlingen geraamd. In de meest recente raming wordt een iets minder sterke leerlingdaling
verwacht dan in de raming van het jaar daarvoor. De verschillen tussen beide ramingen
zijn voor het voortgezet onderwijs echter kleiner dan voor primair onderwijs.
Zoals blijkt uit bovenstaande uitleg valt er in de Begroting 2021 geen budget vrij
door dalingen in aantallen leerlingen in het po en vo, waarmee eventuele andere tegenvallers
gedekt kunnen worden, zoals de tegenvaller op de aanvullende bekostigingsregelingen
in het po en vo voor nieuwkomers. De dekking van deze tegenvallers staat beschreven
in de 1e suppletoire Begroting 2020 en het antwoord op vraag 109.
148
Hoeveel investeert u in werkdrukmiddelen in het voortgezet speciaal onderwijs?
Met het convenant aanpak lerarentekort zijn eind 2019 ook nadere afspraken gemaakt
over de verdeling van de werkdrukmiddelen binnen het primair onderwijs. Op basis van
die afspraken is voor het schooljaar 2020–2021 in totaal € 380 miljoen beschikbaar.
Dit bedrag wordt als volgt verdeeld: het regulier basisonderwijs ontvangt € 244 per
leerling, het speciaal basisonderwijs ontvangt € 366 per leerling en het (voortgezet)
speciaal onderwijs ontvangt € 488 per leerling.
149
Wat is de gemiddelde klassengrootte in het voortgezet speciaal onderwijs? Is dat de
afgelopen tien jaar gestegen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de gemiddelde klassengrootte in het (voortgezet)
speciaal onderwijs en hoe deze in de afgelopen 10 jaar is ontwikkeld. Wel is bekend
wat de leerling-leraarratio is in het (v)so in de afgelopen jaren. De leerling-leraarratio
is het aantal fte leraren gedeeld door het aantal leerlingen. Onderstaande tabel over
de ontwikkeling van de leerling-leraarratio in het (v)so is ook in de brief Groepsgrootte en leerling-leraarratio 2019 van 4 juni 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31 293, nr. 521) opgenomen. Overigens, in de bekostiging wordt rekening gehouden met een gemiddelde
groepsgrootte van twaalf leerlingen in het so en een gemiddelde groepsgrootte van
zeven in het vso.
’09
’10
’11
’12
’13
’14
’15
’16
’17
’18
’19
Ratio (v)so
5,34
5,73
6,09
6,28
6,34
6,48
6,39
6,45
6,55
6,56
6,58
150
Hoeveel kost het om overal in Nederland brede brugklassen in te voeren?
Binnen het huidige stelsel zijn er geen wettelijke voorschriften over de groepssamenstelling
in het voortgezet onderwijs. Scholen hebben de vrijheid om het onderwijs in te richten
zoals dat bij de lokale behoeften past. De ene leerling gedijt het beste in een brede
brugklas, terwijl het voor de andere leerling beter is om zo snel mogelijk om een
specifiek niveau in te stromen. Het is van belang dat er iets te kiezen is en dat
er een regionaal dekkend aanbod van verschillende type brugklassen is. Het aanbod
van (brede) brugklassen in Nederland wordt daarom gemonitord.
Binnen het huidige stelsel is het verplichten van brede brugklassen niet mogelijk,
maar zouden scholen wel gestimuleerd kunnen worden om brede brugklassen aan te bieden.
De kosten van een dergelijke stimuleringsmaatregel hangen af van hoe hoog het gewenste
stimuleringsbedrag per school of per vestiging is. Overigens zal dit er niet toe leiden
dat iedere school per definitie een brede brugklas heeft. Er zijn immers ook scholen
die maar één of twee schoolsoorten aanbieden. Soms kiezen ouders en leerlingen bewust
voor een categorale school.
Om overal in Nederland verplicht brede brugklassen in te voeren is een stelselwijziging
nodig. Er moeten dan immers wettelijke bepalingen komen over de inrichting van de
groepssamenstelling in het voortgezet onderwijs. Ook is een grootschalige herschikking
van het aanbod tussen vestigingen, scholen en besturen vereist. Niet iedere vestiging
biedt immers het volledige brede aanbod aan. Als scholen nu geen brede brugklassen
aanbieden, en dat wel moeten gaan doen, vraagt dat om aanpassingen in de inrichting
van hun onderwijs. Dat brengt dus ook voor de scholen uitvoeringslasten met zich mee.
151
Wat verklaart de stijging aan humanistisch vormend en godsdienstonderwijs?
De stijging aan humanistisch vormend en godsdienstonderwijs wordt verklaard door de
bepalingen over de volumegroei van het aantal deelnemende leerlingen van maximaal
2% per jaar tot 2025, die, als gevolg van de wettelijke verankering van godsdienstonderwijs,
per 1 januari 2019 zijn opgenomen. Met een realistische inschatting is besloten dat
het beschikbare bedrag in 2025 maximaal € 15 miljoen moest zijn. De dekking is getrapt
per jaar in de begroting tot 2025 verwerkt.
152
Voor het schooljaar 2021–2022 is € 370 miljoen beschikbaar om de werkdruk in het primair
onderwijs tegen te gaan, hoe bent u tot dat bedrag gekomen? Hoe gaat u dat besteden?
De oorspronkelijke reeks bedragen van de werkdrukmiddelen stamt uit het regeerakkoord.
Over het bedrag dat dit jaar beschikbaar is voor de vermindering van werkdruk in het
primair onderwijs is bij Voorjaarsnota besloten. Een deel van de werkdrukmiddelen
is daarmee in de tijd naar voren gehaald, zoals afgesproken in het convenant aanpak
lerarentekort dat eind 2019 is gesloten met alle sociale partners. De € 380 miljoen
die beschikbaar is voor schooljaar 2020–2021 worden via de reguliere systematiek van
het werkdrukakkoord besteed, namelijk door middel van besluitvorming binnen de schoolteams
zelf. De besteding verschilt dus per school.
153
Hoeveel geld komt er vrij als de sectorakkoorden aflopen? Is dit geld nu al bestemd
voor een andere post op de begroting?
De prestatieboxmiddelen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs zijn gekoppeld
aan het bestuursakkoord primair onderwijs en het sectorakkoord voortgezet onderwijs.
In de prestatiebox primair onderwijs zit € 306,4 miljoen en in de prestatiebox voortgezet
onderwijs zit € 333,8 miljoen. Zoals toegezegd aan uw Kamer komen wij bij de begrotingsbehandeling
met een voorstel voor de inzet van de prestatieboxmiddelen vanaf 2021. Conform de
motie Rog zal dit een voorstel moeten zijn waar ook vertegenwoordigers van schoolleiders en
leraren instemming aan verlenen.
154
Waarom dalen de ondersteuningsmiddelen passend onderwijs, terwijl het aantal leerlingen
in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs stijgen?
Samenwerkingsverbanden ontvangen per reguliere leerling een bedrag voor ondersteuningsbekostiging.
Zowel het primair als voortgezet onderwijs hebben te maken met een leerlingendaling.
Omdat het aantal leerlingen de komende jaren daalt, neemt ook de totale ondersteuningsbekostiging
dat naar samenwerkingsverbanden gaat licht af.
155
Wat is de stand van zaken bij de erkenning van het CXC14-onderwijs van Sint-Eustatius? Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de
CXC-structuur wordt gevolgd, terwijl de hbo-instellingen in Nederland worden vrijgelaten
om studenten met deze (buitenlandse!) diploma's al dan niet te accepteren?
Het huidige Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool
wordt binnenkort vervangen door een nieuw besluit. In dit nieuwe besluit worden bepalingen
opgenomen die er voor moeten zorgen dat eventuele aansluitproblemen zo weinig mogelijk
of helemaal niet voorkomen. Per 1 augustus 2021 zal het nieuwe besluit volledig inwerking
treden. Parallel daaraan wordt geregeld dat degenen die een CXC-diploma op een voldoende
– vergelijkbaar met havo- of vwo-niveau – hebben behaald en aangetoond hebben over
voldoende kennis van de Nederlandse taal te beschikken, toelatingsrechten krijgen
tot vervolgonderwijs in Nederland. De overweging dat het CXC-onderwijs en examensysteem
wordt gevolgd op Sint Eustatius en Saba is dat dit een algemeen bekend en erkend onderwijssysteem
in de Caribische regio is en met Engels als instructietaal sluit dit aan bij regionaal
levende behoeftes. De ervaring is nu al dat Nederlandse instellingen het advies van
Nuffic volgen om instromende studenten met een CXC-diploma in te schrijven als dat
op een voldoende – vergelijkbaar met havo- of vwo-niveau – is behaald. In het nieuwe
besluit wordt geregeld dat de leerling die een CXC-opleiding heeft afgerond en met
goed gevolg het verdiepende vak Nederlands heeft afgelegd, een schooldiploma ontvangt.
Met dit schooldiploma krijgt de leerling rechtstreeks toelating tot een vervolgopleiding,
dat aansluit bij het werk- en denkniveau dat dit schooldiploma vertegenwoordigd.
156
Hoeveel geld gaat er van de lichte ondersteuning naar de ondersteuning van hoogbegaafde
leerlingen?
Samenwerkingsverbanden ontvangen ca. € 2,4 miljard aan bekostiging voor lichte en
zware ondersteuning. In 2015 is er structureel budget van € 29 miljoen toegevoegd
aan de lumpsum van de samenwerkingsverbanden. Dit is nu door indexaties jaarlijks
circa € 33,2 miljoen. Dit extra geld is bedoeld om de brede doelstelling van passend
onderwijs vorm te geven: passend onderwijs voor alle leerlingen met een ondersteuningsbehoefte,
niet alleen voor leerlingen met een beperking of leerprobleem, maar nadrukkelijk ook
voor (hoog)begaafde leerlingen. In aanvulling op deze middelen is in het Regeerakkoord
opgenomen dat er € 15 miljoen per jaar structureel beschikbaar komt voor onderwijs(ondersteuning)
aan (hoog)begaafde leerlingen, waarvan € 14 miljoen via een subsidieregeling beschikbaar
is. De resterende € 1 miljoen is voor onderzoek naar werkende interventies voor (hoog)begaafde
leerlingen en om inzicht te krijgen in de effectiviteit en doelmatigheid van de interventies.
De (tussen)resultaten van het onderzoek zullen worden gedeeld met de Kamer.
157
Wat is het minimale budget voor ondersteuning aan hoogbegaafde leerlingen in het po
en vo?
Zie het antwoord bij vraag 156.
158
Hoeveel geld is er beschikbaar uit de aanvullende bekostiging voor het leeraanbod
voor hoogbegaafde leerlingen uitgesplitst in het po en vo? Hoeveel is dat per hoogbegaafde
leerling?
Op de post aanvullende bekostiging primair onderwijs (artikel 1) staat de subsidieregeling
onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen. Hiermee is in totaal € 14
miljoen per schooljaar beschikbaar. Het bedrag is verdeeld op basis van het totaal
aantal leerlingen dat stond ingeschreven op de scholen binnen een samenwerkingsverband
op teldatum 1 oktober 2017. Het maximale subsidiebedrag per leerling is € 5,74. Voor
het primair onderwijs is er op basis van de subsidieregeling maximaal € 8,3 miljoen
beschikbaar. Voor het voortgezet onderwijs is dat € 5,7 miljoen.
159
Hoeveel hoogbegaafde leerlingen kunnen hiermee ondersteund worden?
Zie het antwoord op vraag 134.
160
Hoeveel hoogbegaafde leerlingen kunnen er niet mee geholpen worden?
Zie het antwoord bij vraag 159.
161
Wat zijn de eerste resultaten bij de Aanpak tekorten G5?
De maatregelen die op basis van de intensivering zijn aangekondigd, zijn gestart per
1 augustus, dus op deze vraag is nog geen reactie te geven. De maatregelen worden
gemonitord.
162
Hoeveel kost het om kinderopvang over te hevelen van het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De kosten van het overhevelen van kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap is afhankelijk van de vraag of dit gepaard gaat met wijzigingen
in beleid. Bij onveranderd beleid overhevelen van een bestaand instrument van de SZW-
naar de OCW-begroting gaat gepaard met incidentele organisatiekosten. De omvang hiervan
is op voorhand nog niet aan te geven. Dit hangt af van veel factoren, onder meer rond
huisvesting, ICT en herinrichting van organisatiestructuren.
163
Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit
zonder passend onderwijsaanbod opnieuw gestegen in 2019 in het voortgezet onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 124.
164
Klopt het dat 4,1 procent van de lessen in het voortgezet onderwijs gegeven worden
door onbevoegden? Hoeveel personen zijn dit en om hoeveel lesuren gaat dit?
Ja. Uit het rapport van CentERdata IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, van december
2019, blijkt dat per peildatum 1 oktober 2018 4,1% van de lessen in het vo onbevoegd
werd gegeven. Dit komt neer op 43.490 lesuren. Bijna de helft van deze leraren beschikt
wel over een onderwijsbevoegdheid voor een ander vak. De andere helft is grotendeels
in opleiding, of beschikt bijvoorbeeld over een pabodiploma. Daarnaast werd 8,4% van
de lessen benoembaar gegeven, wat neerkomt op 89.102 lesuren. In totaal ging het om
2.675 personen die uitsluitend onbevoegd lesgeven. 66.712 personen gaven bevoegd en/of
benoembaar les en 1.582 personen onbevoegd in combinatie met bevoegd en/of benoembaar.
De afgelopen jaren heeft zich een positieve ontwikkeling voorgedaan: het aantal onbevoegd
gegeven lessen neemt af en het aantal benoembaar gegeven lessen neemt toe.
165
Hoeveel lesuren worden gegeven door benoembare leraren in zowel het primair, als het
voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs geven leraren maximaal 940 klokuren les per jaar, bij een
fulltime betrekking. Voor startende leraren geldt een reductie van 40 uur per jaar,
voor de verlichting van de werkdruk. Dat geldt voor leraren die in de tredes 1,2 of
3 van hun salarisschaal zitten. Tussen bevoegde, onbevoegde en benoembare docenten
als zij-instromers en leraren in opleiding, wordt geen onderscheid gemaakt voor wat
betreft het aantal lesuren per jaar.
In het voortgezet onderwijs geven leraren maximaal 720 klokuren les bij een fulltime
betrekking. Dit aantal uren is per 1 augustus 2019 verlaagd van 750 klokuren naar
720 klokuren per jaar, om tijd vrij te maken voor onderwijsontwikkeling, – verbreding
en – verdieping. Voor startende leraren, met een eerste reguliere aanstelling als
leraar, wordt de lessentaak gereduceerd met 20% in zijn eerste jaar en met 10% in
zijn tweede jaar als leraar. Verder geldt, net als in het primair onderwijs, dat geen
onderscheid wordt gemaakt in het aantal lesuren tussen bevoegde, onbevoegde en benoembare
leraren.
166
Hoeveel lesuren worden gegeven door onbevoegden in zowel het primair, als het voortgezet
onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 165.
167
Hoeveel lesuren worden gegeven door bevoegde leraren in zowel het primair, als het
voortgezet onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 165.
168
Waarom is het aantal voortijdige schoolverlaters in het voortgezet onderwijs ook in
2019 weer gestegen?
In de Kamerbrief van 4 maart 2020 is de Kamer geïnformeerd dat het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) in het schooljaar 2018–2019 is toegenomen tot 26.894 in totaal (voortgezet
onderwijs en mbo). Er zijn 1.046 meer jongeren uitgevallen ten opzichte van het voorgaande
schooljaar. Tegelijkertijd daalde het aantal uitvallers in het voortgezet onderwijs
van 4.746 vsv’ers in het schooljaar 2017–2018 naar 4.539 vsv’ers in het schooljaar
2018–2019. Het aantal voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs is daarmee
gedaald en niet gestegen.
169
Hoeveel wordt er geïnvesteerd om de werkdruk in het voortgezet onderwijs tegen te
gaan?
Met het convenant dat op 1 november 2019 is gesloten met de raden en bonden is afgesproken
dat schoolbesturen in het vo in totaal € 150 miljoen krijgen voor besteding in 2020
en 2021. Dit kan door scholen worden uitgegeven aan onder andere het creëren van ontwikkeltijd
en werkdrukverlichting.
Daarnaast zijn er investeringen die op een meer indirecte wijze kunnen bijdragen aan
werkdrukverlichting: te denken valt aan de prestatiebox-middelen waarmee het strategisch
personeelsbeleid wordt versterkt.
170
Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar, tweedegraads, in het middelbaar
onderwijs in deze periode?
In welke salarisschaal een leraar is ingeschaald, hangt af van de functie die hij
uitoefent. Er is geen directe koppeling tussen de bevoegdheid van een leraar en de
salarisschaal waarin een leraar is ingedeeld. Hier zijn ook geen gegevens over beschikbaar.
Een leraar in het voortgezet onderwijs is er in deze kabinetsperiode (2018, 2019,
2020) als gevolg van afspraken in de CAO VO ongeveer 8% op vooruit gegaan.
171
Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar, eerstegraads, in het middelbaar
onderwijs in deze periode?
Zie het antwoord op vraag 170.
172
Wat verdient een tweedegraads leraar op de middelbare school?
Wat een leraar in het voortgezet onderwijs verdient, hangt af van de functie die hij
uitoefent. Het eerstegraads of tweedegraads bevoegd zijn heeft geen directe koppeling
met de beloning.
In onderstaande tabel is weergegeven wat een leraar in het voortgezet onderwijs kan
verdienen. Bij het salaris gaat het om de meest recente salarisbedragen (bedragen
per 1 maart 2020). Bij de beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende
structurele toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen)
gaat het om de gemiddelde beloning in 2020. Eenmalige uitkeringen horen bij de beloning,
maar zijn hier niet in meegenomen omdat zij niet van structurele aard zijn. De beloningsbedragen
zijn afgerond op tientallen.
VO
Salaris
Beloning
(bruto)
(bruto)
LB
aandeel leraren 42%
LB-start
€ 2.822
€ 3.260
LB-10jr
€ 3.877
€ 4.480
LB-max
€ 4.301
€ 5.100
LC
aandeel leraren 32%
LC-start
€ 2.840
€ 3.280
LC-10jr
€ 4.473
€ 5.170
LC-max
€ 5.012
€ 5.920
LD
aandeel leraren 25%
LD-start
€ 2.851
€ 3.290
LD-10jr
€ 4.970
€ 5.740
LD-max
€ 5.699
€ 6.710
Het aandeel leraren per schaal o.b.v. fte per sector is o.b.v. gegevens van Externe link:www.functiemix.nl 2019.
173
Wat verdient een tweedegraads leraar gemiddeld op een middelbare school?
Wat een leraar in het voortgezet onderwijs verdient, hangt af van de functie die hij
uitoefent. Het eerstegraads of tweedegraads bevoegd zijn heeft geen directe koppeling
met de beloning.
De gemiddelde beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende structurele
toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen) van een
leraar in het voortgezet onderwijs is in 2020 gemiddeld € 5.330 excl. eenmalige uitkeringen
en € 5.400 inclusief eenmalige uitkeringen. In deze berekening is rekening gehouden
met de schalen en tredes van alle leraren (gewogen gemiddelde) in loondienst. De bedragen
zijn afgerond op tientallen.
174
Wat verdient een eerstegraads leraar op de middelbare school?
Zie het antwoord op vraag 172.
175
Wat verdient een eerstegraads leraar gemiddeld op een middelbare school?
Zie het antwoord op vraag 173.
176
Bij welke vakken is het lerarentekort in het middelbaar onderwijs het grootst?
Voor inzicht in de kwantitatieve omvang van de tekorten bij de verschillende vakken
in het voortgezet onderwijs kan gebruik gemaakt van het «Mirror Ramingsmodel» en de
«Arbeidsmarktbarometer». Het Mirror-model geeft een voorspelling van toekomstige tekorten,
de Arbeidsmarktbarometer geeft op basis van een analyse van onderwijsvacatures een
indicatie van de actuele tekorten. Van beide wordt jaarlijks een rapportage gepubliceerd.
De meest recentelijke rapportages zijn eind 2019 als bijlage met Uw Kamer gedeeld,
voorzien van tekst en uitleg in de Kamerbrief over de arbeidsmarkt voor leraren 2019
(TK 27 923-388).
In de rapportage De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel primair onderwijs,
voortgezet onderwijs en mbo 2019–2020 op basis van het ramingsmodel wordt in tabel
8 voorspeld dat de extra onvervulde vraag ten opzichte van 2018 als percentage van
de werkgelegenheid voor een aantal vakken de komende jaren significant hoger oploopt
dan gemiddeld. Op grond hiervan kan gesteld worden dat Informatica, Natuurkunde, Scheikunde,
Frans, Duits en de Klassieke Talen de hoogst oplopende tekorten zullen kennen.
In de rapportage Arbeidsmarkt barometer primair onderwijs, voortgezet onderwijs en
mbo 2018–2019 is in tabel 4.4 op vakniveau een overzicht van het aantal vacatures
in het voortgezet onderwijs naar functietype voor 2018/2019 opgenomen, en in tabel
4.5 een overzicht van de verhoudingsgetallen voor de vacatures ten opzichte van de
totale lesomvang voor het vak. Hoewel een vacature niet hetzelfde is als een tekort,
is het op grond hiervan aannemelijk dat de grootste actuele tekorten zich bevinden
in de sector techniek (bijvoorbeeld leraren in de technische beroepsgerichte vakken
in het vmbo) en de sector ICT (bijvoorbeeld leraren informatica). Dat is in lijn met
de signalen die uit het veld ontvangen worden.
177
Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar in het voortgezet onderwijs
in deze periode?
Een leraar in het voortgezet onderwijs is er in deze kabinetsperiode (2018, 2019,
2020) ongeveer 8% op vooruit gegaan.
178
Verdient een leraar meer dan een verpleegster of een agent?
Salarissen van werknemers in verschillende sectoren zijn niet zomaar één op één met
elkaar te vergelijken. In de verschillende sectoren worden cao’s afgesloten waar de
beloningsstructuur in is geregeld. Binnen de zorgsector en de onderwijssector als
geheel gelden verschillende sectorcao’s (cao-ziekenhuizen, cao Verpleeg- & Verzorgingshuizen
& Thuiszorg, cao UMC’s resp. cao’s primair en voortgezet onderwijs, cao middelbaar
beroepsonderwijs). Het maakt dus uit voor je salaris in welke sector je als verpleegkundige
of docent werkzaam bent. En er zijn bovendien binnen de sector verschillende niveaus
van verpleegkundigen en docenten te onderscheiden. De zwaarte van je taken en verantwoordelijkheden
bepalen het functieniveau dat is gekoppeld aan je salaris.
179
Hoeveel islamitische middelbare scholen hebben momenteel beoordeling onvoldoende door
de Inspectie?
Er zijn twee islamitische scholen voor voortgezet onderwijs. Bij deze scholen en hun
besturen vindt momenteel inspectieonderzoek plaats.
Bij één bestuur heeft de inspectie het oordeel onvoldoende gegeven op het kwaliteitsgebied
financieel beheer. De afdelingen die onder dit bestuur vallen hebben momenteel geen
eindoordeel.
De afdelingen van het andere bestuur hebben momenteel het oordeel «voldoende».
180
Hoeveel leerlingen volgden er in schooljaar 2019/2020 een aanvullend onderwijsprogramma,
zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in
zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma
in tabelvorm aangeven?
Deze vraag is niet eensluidend te beantwoorden, aangezien er geen eenduidige definitie
is van wat als een «aanvullend onderwijsprogramma» wordt beschouwd. Scholen met het
predicaat technasium (dat zijn er op dit moment 100) bieden bijvoorbeeld het (examen-)vak
Onderzoeken en Ontwerpen aan. Dit vak heeft echter exact dezelfde status als alle
andere examenprogramma’s, zodat leerlingen die dit vak volgen daarmee geen aanvullend
onderwijsprogramma volgen: dit vak maakt voor hen onderdeel uit van het reguliere
curriculum.
181
Hoeveel leerlingen volgen er dit schooljaar een aanvullend onderwijsprogramma, zoals
tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel
basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm
aangeven?
Zie het antwoord op vraag 180.
182
Wat is de gemiddelde klassengrootte in het voortgezet onderwijs in Nederland?
In de huidige regelgeving zijn er geen wettelijke normen opgenomen voor de klassengrootte
in het voortgezet onderwijs. De klassengrootte in het voortgezet onderwijs verschilt
per school, per schoolsoort en zelfs per vak. In een klas waar het vak Nederlands
wordt gegeven zitten in de regel meer leerlingen dan bij het vak Management en Organisatie.
Scholen hebben de vrijheid om het onderwijs in te richten op basis van lokale afwegingen.
Het aantal leerlingen en de specifieke profiel- en pakketkeuzes die zij maken zijn
bepalend voor de omvang van de klassen.
De gemiddelde gerealiseerde groepsgrootte in het voortgezet onderwijs wordt niet jaarlijks
gemeten, maar een onderzoek van Capgemini uit 2013 laat zien dat de groepsgrootte per schoolsoort uiteenloopt van ca. 12 resp.
17,5 leerlingen in het praktijkonderwijs en de basisberoepsgerichte leerweg van het
vmbo, via 21 à 22 leerlingen in de kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg van het
vmbo, naar ruim 25 leerlingen in het vwo en het mavo tot 27 leerlingen op het havo.
Hieruit is echter niet een eenduidig gemiddelde af te leiden.
Kleinere klassen betekenen vooral meer klassen. Het aantal leerlingen verandert immers
niet, dus moeten deze leerlingen over meer klassen verspreid worden als de klassen
kleiner zouden zijn. Klassenverkleining leidt daarom, naast de vraag naar extra klaslokalen,
tot een substantiële extra vraag naar leraren. Het gaat dan al snel om vele duizenden
extra benodigde leraren. Om de gemiddelde groepsgrootte te kunnen verkleinen zal het
reeds bestaande, en naar verwachting verder oplopende, lerarentekort moeten worden
opgelost. Vervolgens (of tegelijkertijd) zal een flinke uitbreiding van het aanbod
van (bevoegde) leraren nodig zijn om aan de door deze maatregel veroorzaakte toename
van de vraag naar leraren te kunnen voldoen.
183
Hoeveel zou het kosten om de klassengrootte in het voortgezet onderwijs terug te brengen
naar 21 leerlingen?
Zie het antwoord op vraag 182.
184
Kunt u aangeven met hoeveel procent het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het
mbo gestegen is door corona? Kunt u een reeks geven van de afgelopen tien jaar?
Op dit moment is er nog geen inzicht te geven op het effect van corona op het aantal
nieuwe vsv’ers. De eerste voorlopige cijfers van het studiejaar 2019/2020 zullen in
het voorjaar van 2021 beschikbaar komen. Voor een overzicht van het aantal uitvallers
in de afgelopen jaren (vo en mbo), zie vraag 100.
185
Kunt u aangeven hoeveel het kost om de mbo-stagetekorten in de publieke sector weg
te werken?
Nee. SBB geeft in de monitor van het Actieplan stages en leerbanen geen inzicht in
tekorten per werkgever en het is dus niet duidelijk hoe groot de stagetekorten in
de publieke sector zijn. Via uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s. (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420 nr. 128), die de regering verzoekt om een strategie op te stellen om de komende tijd tot
meer stage-, trainee- en startersplekken voor jongeren te komen en daarbij nadrukkelijk
te kijken naar de rol van de landelijke overheid en medeoverheden als werkgever, werken
wij wel verder aan het vergroten van het aantal stageplekken in de publieke sector.
186
Kunt u aangeven hoeveel het kost om de mbo-stagetekorten in de private sector weg
te werken?
Nee. Uit de recente monitor van SBB blijkt dat medio september sprake is van een tekort
van bijna 19.0000 stages en leerbanen. De daling ten opzichte van de eerdere meting
in augustus hangt samen met 5.000 gevonden stages en leerbanen, terwijl tegelijkertijd
weer 3.000 nieuwe tekorten zijn opgehaald door SBB. Dit laat ook zien dat het tekort
aan stages en leerbanen geen statisch getal is, maar fluctueert door inspanningen
van onderwijs en bedrijfsleven. De ambitie is vanzelfsprekend dat alle tekorten worden
weggewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat zich tekorten voor zullen blijven
doen. Om die reden zijn samen met het onderwijsveld in het vierde servicedocument afspraken gemaakt hoe te handelen als een stage of leerbaan niet tijdig worden gevonden.
Dat moet ruimte bieden voor voldoende flexibiliteit. Het niet kunnen vinden van een
stage of leerbaan heeft niet altijd met geld te maken, maar ook met het stilvallen
van delen van de economie.
187
Wat is de omvang van het lerarentekort in het mbo in 2020 en de verwachtingen voor
2021?
Er zijn geen harde cijfers bekend over de omvang van het lerarentekort in het mbo,
omdat die niet centraal worden geregistreerd. De mbo-instellingen geven aan dat er
tekorten zijn in specifieke richtingen als techniek, zorg en ICT. Op basis van prognoses
van voor corona was de verwachting dat de tekorten bij deze richtingen in 2021 zouden
toenemen. Hoe corona dit beïnvloedt is momenteel niet te voorspellen.
188
Kunt u uiteenzetten hoe u kansengelijkheid in het mbo bevordert?
Bij het bevorderen van kansengelijkheid gaat het erom dat jongeren in staat worden
gesteld en waar nodig worden gestimuleerd om hun talenten te ontwikkelen. Met meerdere
maatregelen levert het kabinet daar een bijdrage aan. Zo wordt er ingezet op het tegengaan
van stagediscriminatie en extra geïnvesteerd in loopbaanoriëntatie en burgerschapsvorming,
bijvoorbeeld met de Burgerschapsagenda. Met de subsidieregeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
krijgen studenten die door de coronacrisis op achterstand zijn geraakt, of hun stageplek
hebben verloren, extra onderwijs en begeleiding aangeboden. Samen met de SBB wordt
€ 30 miljoen ingezet voor het behoud van stages en leerwerkbanen. Ook de mbo-instellingen
werken hard aan het tegengaan van ongelijke kansen. Zo heeft elke instelling als onderdeel
van de kwaliteitsafspraken een concrete kwaliteitsagenda opgesteld waarin de instelling
beschrijft hoe zij kansengelijkheid bevordert. Op 13 maart 2019 heeft uw Kamer een
brief ontvangen waarin verder wordt ingegaan op een aantal van de maatregelen om kansengelijkheid
te bevorderen.
In 2017 is daarnaast structureel een bedrag van € 7,5 miljoen per jaar toegevoegd
aan de OCW-begroting ten behoeve van het bevorderen van gelijke kansen in het mbo.
In 2017, 2018 en 2019 zijn deze middelen ingezet ten behoeve van de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo en projecten van de Gelijke Kansen Alliantie.
189
Kunt u aangeven hoe de private sector wordt gestimuleerd om mbo-stageplekken te creëren?
Bij de opening van het mbo-jaar in Zwolle heeft het Kabinet samen met de voorzitter
van VNO-NCW een oproep gedaan aan bedrijven om vooral ook nu stageplaatsen en leerbanen
beschikbaar te blijven stellen. Ook vanuit SBB en andere partners wordt deze oproep
gedaan. SBB heeft extra subsidie ontvangen in het kader van het actieplan stages en
leerbanen om gericht nieuwe stageplaatsen en leerbanen te werven. Verder heeft het
kabinet voor 2021 en 2022 twee keer € 10,6 miljoen beschikbaar gesteld als impuls
op de regeling praktijkleren voor bbl-plaatsen in de sectoren die het hardst worden
geraakt door corona.
190
Hoe groot is het actuele mbo-stagetekort op dit moment?
Volgens de laatste meting van SBB medio september is het totaal aantal tekorten aan
stages en leerbanen 18.895 plekken. Eind augustus was dat aantal nog 21.000.
191
Wat is het verwachte mbo-stagetekort voor 2020/2021?
Het is niet te voorspellen hoe de tekorten er in de loop van dit jaar uit zullen zien.
Dat heeft te maken met de onvoorspelbaarheid van de ontwikkeling van het coronavirus.
Het aantal stageplaatsen en leerbanen dat nu nog tekort wordt gekomen omvat ook studenten
die pas een plek nodig hebben per november.
192
Hoeveel kost een bbl15– leerwerkbaan gemiddeld voor de werkgever?
Het SEO geeft in de studie De maatschappelijke kosten en baten van de beroepsbegeleidende leerweg (2019) aan dat het saldo van baten en kosten voor werkgevers van de bbl ten opzichte
van het nulalternatief16 positief is. Het saldo voor alle leerbedrijven bedraagt € 124 miljoen. Het saldo
van alle maatschappelijke kosten en baten is € 1,4 miljard in vergelijking met het
nulalternatief. De analyse van het SEO laat duidelijk de meerwaarde van de bbl voor
werkgevers zien.
Kijken we specifiek naar de kosten van een bbl-leerwerkbaan, dan is de intensieve
begeleiding van studenten in leerbedrijven kenmerkend. Het SEO heeft in het hiervoor
genoemde onderzoek berekend dat de gemiddelde kosten voor begeleiding per jaar bijna
€ 4.600 per student bedragen. Naast de begeleiding van bbl-studenten betalen leerbedrijven
ook mee aan de opleidingskosten van bbl-studenten. Zo blijkt uit het SEO-onderzoek
dat werkgevers gemiddeld 45% van het cursusgeld voor de bbl-opleiding betalen (€ 270
op basis van cursusgeld voor studiejaar 2020–2021). Uit de enquête komt naar voren
dat leerbedrijven gemiddeld € 700 vergoeding per jaar voor opleidingskosten betalen
per bbl-student, naast het cursusgeld. Op basis van de analyse door het SEO zijn de
totale kosten gemiddeld bijna € 5.600.
193
Wat levert een bbl-leerwerkbaan gemiddeld aan baten op voor de werkgever?
Werkgevers bereiken als gevolg van het aanbieden van bbl-plaatsen een hogere productiviteit
per werknemer dan in de situatie zonder bbl-opleiding. Voorts zijn er ook voordelen
voor werkgevers omdat een bbl-leerwerkbaan een goede manier is om goede werknemers
aan zich te binden. Tot slot kunnen werkgevers vanuit de subsidieregeling praktijkleren
een vergoeding krijgen.
194
Hoeveel kost een bol17-stage gemiddeld voor de werkgever?
Het SEO heeft in het hiervoor genoemde onderzoek berekend dat de gemiddelde kosten
voor begeleiding per jaar bijna € 3.100 per student bedragen. Naast de begeleiding
van bol-studenten betalen leerbedrijven ook mee aan de opleidingskosten van bol-studenten.
Zo blijkt uit het SEO-onderzoek onder leerbedrijven dat werkgevers gemiddeld 4% van
het lesgeld voor de bol-opleiding betalen (bijna € 50 op basis van lesgeld voor studiejaar
2020–2021). Uit deze enquête komt voorts naar voren dat leerbedrijven gemiddeld bijna
€ 170 vergoeding per jaar voor opleidingskosten betalen per bol-student, naast het
lesgeld. Op basis van de analyse door het SEO zijn de totale kosten gemiddeld ruim
€ 3.300.
195
Wat levert een bol-stage gemiddeld aan baten op voor de werkgever?
Werkgevers bereiken als gevolg van het aanbieden van bol-plaatsen een hogere productiviteit
per werknemer dan in de situatie zonder bol-opleiding. Bruto jaarlonen worden gebruikt
als een benadering voor de arbeidsproductiviteit van werknemers.
196
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die de rijksoverheid, decentrale overheden,
werkgevers en SBB18 hebben genomen om mbo-stagetekorten terug te dringen, alsmede een overzicht van hoeveel
stages elk van die maatregelen heeft opgeleverd?
Het actieplan dat door SBB is opgesteld heeft medio september 5000 stages en leerbanen
opgeleverd. Vanuit het kabinet zijn extra middelen vrijgemaakt om de aanpak uit dit
actieplan te intensiveren (€ 4 miljoen in zowel 2020 als 2021). Uit het derde steunpakket
zal daar nog eens € 0,63 miljoen in 2020 en € 1,25 miljoen in 2021 voor het actieplan
stages en leerbanen bij komen. Deze middelen uit het derde steunpakket staan nog op
de SZW-begroting en worden binnenkort naar de OCW-begroting overgeboekt. Ook is er
twee keer € 10,6 miljoen uitgetrokken voor een impuls op de regeling praktijkleren.
Het is nog niet bekend hoeveel bbl-plekken deze maatregel oplevert. Daarnaast heeft
het Kabinet samen met de voorzitter van VNO-NCW een oproep gedaan aan bedrijven tijdens
de opening van het mbo-jaar in Zwolle om vooral ook nu stageplaatsen en leerbanen
beschikbaar te blijven stellen en is interdepartementaal de oproep gedeeld om te zorgen
voor meer stageplaatsen bij het Rijk. Hoeveel stages en leerbanen dit oplevert is
niet te kwantificeren.
197
Hoe groot is het stagetekort in de publieke sectoren op dit moment, uitgesplitst naar
sector?
De tekorten worden door SBB gemeten per beroepssoort, niet per werkgever. Daarom zijn
er geen specifieke cijfers over de stagetekorten in de publieke sectoren. De meest
actuele cijfers over de tekorten zijn te vinden op Externe link:www.sbbhelpt.nl.
198
Welke maatregelen neemt u om meer mbo-stages in de publieke sectoren te creëren en
hoeveel stages gaat dit naar verwachting opleveren?
Zie het antwoord op vraag 196.
199
Hoeveel uur stagebegeleiding stellen mbo-instellingen gemiddeld beschikbaar per student
en hoe heeft dit aantal uren zich over de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Dit wordt niet onderzocht. Sinds 2016 wordt via de BPV-monitor wel onderzocht hoe tevreden studenten en praktijkopleiders zijn over de begeleiding
door de mbo-instelling. De tevredenheid onder studenten laat een licht dalende trend
zien. In de BPV-monitor 2016 gaf circa twee derde van de studenten aan tevreden te
zijn. In 2019 was dat gedaald tot 61%. Van de praktijkopleiders was in 2016 64% tevreden,
daarna daalde het percentage in 2017 en 2018 naar 61%, om in 2019 weer te stijgen
naar 66%.
200
Hoeveel uur stagebegeleiding stellen werkgevers gemiddeld beschikbaar per student
en hoe heeft dit aantal uren zich over de afgelopen vijdf jaar ontwikkeld?
Dit wordt niet onderzocht. Wel wordt via de BPV-monitor onderzocht hoe tevreden studenten zijn over de stagebegeleiding door leerbedrijven.
Studenten blijken daarover in grote meerderheid tevreden te zijn: in de BPV-monitor
2019 ging het om 92% van de studenten. Dit cijfer is niet veranderd sinds 2017. In
2016, het eerste jaar waarin de BPV-monitor is uitgevoerd, gaf 90% van de studenten
aan tevreden te zijn.
201
Hoe vaak is stagediscriminatie in het mbo geconstateerd in 2019 en 2020?
Zie het antwoord op vraag 50.
202
Wat verdient een leraar in het mbo?
In onderstaande tabel zijn de salarisbedragen van de leraarschalen in het mbo per
1 juli 2020 opgenomen.
mbo
Salaris
(bruto)
LB aandeel leraren 53%
LB-start
€ 2.915
LB-10jr
€ 4.096
LB-max
€ 4.359
LC aandeel leraren 42%
LC-start
€ 3.331
LC-10jr
€ 4.646
LC-max
€ 4.939
LD aandeel leraren 5%
LD-start
€ 3.810
LD-10jr
€ 5.271
LD-max
€ 5.595
LE aandeel leraren 0,2%
LD-start
€ 4.357
LD-10jr
€ 5.638
LD-max
€ 6.065
Het aandeel leraren per schaal o.b.v. fte per sector is o.b.v. gegevens van Externe link:www.functiemix.nl 2019.
203
Waardoor stijgen de kosten per student in het mbo over de komende vijf jaar?
De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument
bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming
2020. De stijging in de onderwijsuitgaven per student de komende 5 jaar wordt onder
andere verklaard doordat het aantal studenten in het mbo zal dalen. Budgetten voor
vavo, kwaliteitsafspraken en aanvullende bekostiging zijn studentonafhankelijk. Daarnaast
worden jaarlijks, indien het Kabinet de loon- en prijsbijstelling uitkeert, de budgetten
voor de bekostiging in het mbo geïndexeerd. Deze indexatie is ook terug te zien in
de prijs per student. De stijging wordt tevens veroorzaakt door de verschuiving van
het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 206 miljoen naar 2023. Hierdoor dalen
de onderwijsuitgaven per student naar € 8.200 in 2022 en stijgen de onderwijsuitgaven
per student naar € 9.200 in 2023. De gemiddelde bedragen voor deze jaren zijn € 8.700.
Het doorschuiven is conform de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018–2022.
204
Waarom is de uitgave per mbo-student in 2022 € 1.000 lager dan in 2023?
Doordat het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 206 miljoen doorgeschoven
is naar 2023, dalen de onderwijsuitgaven per student naar € 8.200 in 2022 en stijgen
de onderwijsuitgaven per student naar € 9.200 in 2023. Het doorschuiven is conform
de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018–2022. Uitbetaling van het resultaatafhankelijk budget kan pas plaatsvinden in 2023 na
de eindbeoordeling van de Kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 door de onafhankelijke
adviescommissie Kwaliteitsafspraken. Zonder deze kasschuif van € 206 miljoen zijn
de gemiddelde onderwijsuitgaven per student in 2022 en 2023 € 8.700.
205
Waarom loopt het LLO19 budget van bijna € 8 miljoen in 2022 terug tot bijna € 3 miljoen in 2023 en nog lager
in de jaren daarna?
Er is binnen het budget voor het tijdelijk actieprogramma LLO, dat in principe loopt
tot en met 2022, tussen de jaren geschoven zodat de jaarlijkse bedragen beter aansluiten
op het verwachte betaalritme van met name de regeling flexibilisering mbo. Alleen
de beheerskosten voor het digitaal scholingsoverzicht zijn structureel in de rijksbegroting
opgenomen.
206
Kunt u aangeven hoeveel wordt besteed aan kansengelijkheid in het mbo? Kunt u een
reeks geven van de afgelopen tien jaar?
Het bevorderen van gelijke kansen voor alle leerlingen en studenten is een centrale
opdracht van het onderwijs. Het gaat erom dat talent tot wasdom komt, onafhankelijk
van de achtergrond of afkomst van leerlingen of studenten. Dit geldt nadrukkelijk
ook voor mbo-instellingen, die hiervoor bekostigd worden. In de afgelopen jaren is
boven op de reguliere bekostiging van mbo-instellingen op veel manieren extra inzet
gepleegd op het tegengaan van kansenongelijkheid in het mbo.
Zo is de wet- en regelgeving hiervoor aangepast, bijvoorbeeld door middel van de introductie
van het toelatingsrecht in het mbo, en is de cascadebekostiging afgeschaft. Waar het
gaat om extra budget is in 2017 structureel een bedrag van € 7,5 miljoen per jaar
toegevoegd aan de OCW-begroting ten behoeve van het bevorderen van gelijke kansen
in het mbo. In 2017, 2018 en 2019 zijn deze middelen ingezet ten behoeve van de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo en projecten van de Gelijke Kansen Alliantie. Vanaf 2020 zijn de middelen toegevoegd aan het budget voor uitvoering van de kwaliteitsafspraken
met mbo-instellingen. Kansengelijkheid is één van de drie prioritaire thema’s waarop
mbo-instellingen hun kwaliteitsagenda richten.
207
Kunt u een overzicht per jaar geven uit de afgelopen zes jaar van de besteding van
de gelden verbonden aan de kwaliteitsafspraken afgezet tegen zowel de daadwerkelijk
verbeterde onderwijskwaliteit, als de door studenten ervaren onderwijs?
In de periode 2015–2018 was er onder de eerste tranche kwaliteitsafspraken jaarlijks
een budget oplopend tot € 400 miljoen in 2018 beschikbaar voor de uitvoering van kwaliteitsplannen
van de mbo-instellingen. De Tweede Kamer ontvangt eind 2020 een eindrapportage van
MBO in Bedrijf en een onafhankelijke evaluatie door de NSOB van deze kwaliteitsafspraken.
Deze rapportages geven een beeld van de effecten van budget dat is besteed.
Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de effecten van de tweede
tranche kwaliteitsafspraken 2019–2022. In 2021 vindt een tussentijdse beoordeling
plaats door de commissie kwaliteitsafspraken mbo. Uw Kamer wordt geïnformeerd over
de uitkomsten.
208
Wat is het effect van de subsidieregeling praktijkleren op de groep mbo-studenten
met een migratie-achtergrond die zoals blijkt uit onderzoek meer moeite blijken te
hebben bij het vinden van een stageplek? Vindt deze groep sinds invoering van de regeling
sneller een stageplek? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?
In 2018 is de regeling geëvalueerd door Regioplan, maar daarbij is niet onderzocht of de regeling effect heeft gehad
op de groep studenten met een migratie-achtergrond.
209
Welk percentage van de totale subsidie praktijkleren wordt benut in het hoger onderwijs?
Het totale budget voor de subsidieregeling praktijkleren bedraagt in 2020 € 202,9
miljoen. Daarvan is € 194,8 miljoen bestemd voor het mbo, € 4 miljoen voor het hbo,
€ 2,8 miljoen voor promovendi/toio’s en € 1,3 miljoen voor vmbo/vso/praktijkonderwijs.
Dit betekent dat van het totale budget circa 2% is gereserveerd voor het hbo. Dit
budget zal in 2020 volledig worden benut. De hoogte van de subsidie wordt bepaald
door het totale subsidiebedrag te delen door het aantal leerwerkplaatsen waarvoor
subsidie is aangevraagd. Daarbij geldt een maximum van € 2.700 per leerwerkplaats.
De uitbetaalde bedragen per leerwerkplaats in 2019 waren voor de sectoren HBO circa
€ 900, voor MBO circa € 2.200 en voor de overige sectoren in de regeling het maximum
bedrag van € 2.700. Het budget in 2020 is op dit moment niet toereikend om het maximum
bedrag per leerwerkplaats uit te keren voor de sectoren HBO en MBO en het bedrag voor
deze sectoren in 2020 is zelf lager ten opzichte van 2019. In de Brede Maatschappelijke
Heroverweging 5 «Ongekend Talent: talenten benutten op de arbeidsmarkt» van april jl. wordt het structurele budgettaire effect beschreven bij onderdeel
6 «leren en ontwikkelen in en met de beroepspraktijk» om de regeling praktijkleren
weer toereikend te maken voor alle sectoren (zie optie 4).
Verdeling budget praktijkleren (bedrag x € 1 mln)
210
Zijn er naast het bedrag van € 14 miljoen nog andere bedragen opgenomen in de begroting
voor de aanpak jeugdwerkloosheid? Zo ja op welke begrotingsartikel en bij welk onderdeel
van dit begrotingsartikel is dit terug te vinden in de begroting?
Voor de extra inzet op jeugdwerkloosheid door corona is ruim € 350 miljoen vrijgemaakt.
Dit bestaat uit:
– € 23,5 miljoen OCW begroting op artikel 4 mbo: € 14 miljoen wordt voor begeleidingsgesprekken
op het onderdeel aanvullende bekostiging in het jaar 2021 vrijgemaakt. Daarnaast wordt
voor het uitvoeren van deze regeling € 0,5 miljoen vrijgemaakt, onder opdrachten.
Ten slotte is er € 4.5 miljoen in zowel 2020 als 2021 vrijgemaakt voor de RMC Pro/Vso,
onder bijdrage medeoverheden.
– € 263 miljoen Aanvullende Post Financiën: Het is de bedoeling dat de maatregelen zullen
leiden tot extra onderwijsdeelname. De middelen op de aanvullende posten van het Ministerie
van Financiën zijn bedoeld om de onderwijskosten, extra gebruik van de regeling praktijkleren
en hogere uitgaven voor studiefinanciering te dekken.
– € 59,5 miljoen SZW begroting: Dit wordt besteed aan middelen voor begeleiding naar
werk door de gemeenten van werkzoekende jongeren zonder startkwalificatie en kwetsbare
mbo-jongeren (w.o. niveau 2 en jongeren met migratieachtergrond) en nazorg voor mbo-studenten
na hun opleiding (opgeteld ongeveer € 15 miljoen voor 2020 en 2021). Daarbij kunnen
gemeenten ook gebruik maken van het eerdergenoemde budget voor praktijkleren in het
mbo, waarbij werken gecombineerd wordt met het doen van een deel van een mbo-opleiding.
211
Op welke manieren houdt de aanpak van laaggeletterdheid rekening met het toenemende
aandeel leerlingen dat op 15-jarige leeftijd onvoldoende kan lezen om aan de samenleving
deel te nemen en een kwart van de 15-jarigen risico loopt op laaggeletterdheid? In
hoeverre is in deze begroting op dit punt sprake van voortschrijdend inzicht en nieuw
beleid?
Het bevorderen van leesplezier en leesvaardigheid onder kinderen en jongeren heeft
de volle aandacht. Binnen het programma Tel mee met Taal wordt ingezet op het vergroten van leesplezier en leesmotivatie onder kinderen en
jongeren. De Kamer ontvangt deze herfst een brief over de uitwerking van het Leesoffensief
naar aanleiding van de recente PISA-resultaten. Daarin worden aanvullende acties aangekondigd.
212
Kunt u aangeven hoeveel projecten SBB heeft uitgevoerd in 2018, 2019 en 2020?
SBB ontvangt een instellingssubsidie voor de uitvoering van de wettelijke taken. Er
is daarnaast voor een aantal projecten middelen beschikbaar gesteld:
– Over genoemde jaren ontving SBB een projectsubsidie voor het Meld- en expertisepunt
specialistisch vakmanschap. Dit met het oog op het in standhouden van het uniek vakmanschap
in Nederland
– Actieplan Stages en leerbanen (2020 en 2021) in het kader van de aanpak van de coronacrisis
– MBO portal (Kiesmbo), het ontwikkelen van één portal voor jongeren in het vo, hun
ouders en decanen voor het kiezen van een goede mbo-opleiding.
– Citydeal Pilot Bedrijfsoriënterende stage (onderdeel aanpak kwetsbare jongeren OCW
en SZW) in 2018 en 2019: het werven van leerbedrijven voor oriënterende stages.
– Boris aanpak waarbij voor studenten in het vso/pro delen van de mbo-kwalificatiestructuur
en mbo-erkende leerbedrijven worden ingezet om hen naar een goede plek op de arbeidsmarkt
toe te geleiden.
– Pilots praktijkleren: SZW en OCW stellen samen ruim € 800.000 beschikbaar voor de
pilots praktijkleren met een praktijkverklaring (verdeeld over de jaren 2018, 2019,
2020), gericht op werkenden en werkzoekenden
– Vernieuwingstrajecten in het mbo (2019 en 2020), te weten de pilot mbo certificaten
(gericht op werkenden en werkzoekenden) het ondersteunen van de experimenten cross-overs
en de ontwikkeling van regionale kwalificaties.
– Ondersteuning werkwijze doelmatigheid (2020)
– SBB bereidt op basis van een dienstverleningsovereenkomst met de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de uitvoering van de regeling Stagefonds VWS voor door relevante
stages te verzamelen bij onderwijsinstellingen en te bepalen of de leerbedrijven waar
de stages zijn gerealiseerd zorginstellingen.
213
Hoeveel meldingen van discriminatie heeft SBB ontvangen? Kunt u een reeks geven van
de afgelopen tien jaar?
Het meldpunt stagediscriminatie is opgericht in 2017. In het studiejaar 2017–2018
zijn er bij het meldpunt Stagediscriminatie bij SBB 24 meldingen ontvangen van stagediscriminatie.
In het studiejaar 2018–2019 zijn er 62 meldingen ontvangen. Binnenkort worden actuele
cijfers over het aantal meldingen in 2019–2020 ontvangen.
214
Heeft SBB loon- en prijsbijstelling ontvangen?
Nee, de SBB heeft geen loon- en prijsbijstelling ontvangen van de laatste tranche.
Dit komt doordat er dit jaar sprake is van meerdere tegenvallers op de OCW-begroting.
215
Wat is het effect van het twee jaar op rij niet uitkeren van een loon-prijsbijstelling
aan SBB op het aantal stageplaatsen dat SBB kan helpen creëren?
Er is geen relatie tussen het aantal stageplaatsen en het wel of niet uitkeren van
de loon- en prijsbijstelling. SBB heeft extra subsidie ontvangen van € 4 miljoen in
zowel 2020 als 2021 om het actieplan stages en leerbanen op volle kracht uit te kunnen
voeren.
216
Hoe groot is het tekort aan stages op het hbo?
Voor het hbo geldt dat de stageproblematiek grotendeels afhankelijk is van de sector.
Voor sommige sectoren (zoals toerisme en evenementenbranche) geldt dat het lastiger
is geworden voor studenten om een stage te vinden. Voor studenten die bijvoorbeeld
economie of rechten studeren geldt dat zij doorgaans wél een stage kunnen vinden,
omdat zij vanuit huis stage kunnen lopen.
Om beter zicht te krijgen op de stages in het hoger onderwijs brengt het CBS in opdracht
van het Ministerie van OCW in kaart hoe de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden
en de stages van studenten in mbo en ho zich actueel ontwikkelen. De verwachting is
dat deze monitor in oktober 2020 online beschikbaar is.
217
Welke acties zijn op het hbo in gang gezet om meer stages mogelijk te maken?
Sinds de coronacrisis spannen hogescholen zich extra in om meer stages mogelijk te
maken. Zo zoeken zij proactief met studenten mee naar stages. Daarnaast voeren hogescholen
gesprekken met werkgevers over hoe meer stageplekken aangeboden kunnen worden.
218
Is er een «SBB van het hbo», die het aanbieden van stages aanjaagt?
Nee.
219
Kunt u een specificatie geven van de posten en kosten die onder de overige subsidies
vallen?
De grootste posten onder «»overige subsidies»» (€ 16,5 miljoen) zijn de subsidieregelingen
Nieuwe vorm rekenexamens (€ 3 miljoen), Gelijke Kansen Alliantie (€ 2,4 miljoen),
Kennispunt onderwijs en examinering (€ 0,9 miljoen), ondersteunen RMC’s (€ 0,7 miljoen),
NLQF/ECVET/EPALE/Euroguidance (€ 0,7 miljoen) en Netwerk burgerschap (€ 0,7 miljoen).
220
Kunt u aangeven hoeveel studenten op dit moment een tweede opleiding volgen in onderwijs
of zorg die al eerder een graad hebben behaald in onderwijs of gezondheidszorg?
Het gaat om 2.700 studenten, waarvan 2.100 personen in het hbo studeren (peildatum
1 oktober 2019). Dit betreft alleen EER-studenten.
221
Kunt u aangeven hoeveel studenten op dit moment een tweede opleiding volgen in onderwijs
of zorg?
Het gaat om 11.000 studenten, waarvan 9.000 personen in het hbo studeren (peildatum
1 oktober 2019). Dit betreft alleen EER-studenten.
222
Kunt u aangeven hoeveel het zou kosten om de studenten die op dit moment een tweede
opleiding volgen in onderwijs of zorg en die al eerder een graad hebben behaald in
onderwijs of gezondheidszorg het lagere wettelijke collegegeld te laten betalen in
plaats van het instellingscollegegeld?
Het altijd bekostigen, en daarmee deze studenten het lagere wettelijke collegegeld
laten betalen in plaats van het instellingscollegegeld, van een tweede studie Gezondheidszorg/Onderwijs
(ongeacht de eerste opleiding) is moeilijk te ramen. Naar schatting kost dit circa
€ 25 – 50 miljoen. Er is immers sprake van onzekerheid over gedragseffecten. Het CPB
geeft in het rapport «Kansrijk Onderwijsbeleid» aan dat er geen (quasi)-experimenteel
bewijs is voor het effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen
in de Nederlandse context. Het CPB vindt het echter aannemelijk dat er een klein effect
is. Op basis van gegevens over het aantal studenten dat een tweede studie volgde in
studiejaar 2008/2009, toen er nog sprake was van wettelijk collegegeld voor alle tweede
studies, is het mogelijk dat het aantal studenten dat zich inschrijft voor een tweede
studie bijna kan verdubbelen ten opzichte van de huidige groep. Hier kunnen ook andere
factoren ten grondslag aan liggen. Omwille van de onzekerheid over de gedragseffecten
wordt een bandbreedte aangehouden van nul gedragseffect (dus alleen de huidige groep)
tot een verdubbeling van het aantal studenten ten opzichte van de huidige groep studenten.
223
Kunt u aangeven hoe groot de daling is van het aantal internationale studenten dat
in Nederland studeert door de uitbraak van corona? Kunt u dit aangeven voor Europese
en niet-Europese studenten?
De exacte effecten van COVID-19 op de instroom van internationale studenten zijn begin
2021 beschikbaar. Dan kan ook de een inschatting van de daling van studenten als gevolg
van corona bepaald worden.
224
Kunt u uiteenzetten waarom de afgelopen vijf jaar de uitval van studenten na het eerste
studiejaar is toegenomen?
Het is niet eenvoudig de oorzaken te achterhalen waarom studenten stoppen met hun
studie. Studenten zelf geven «verkeerde studiekeuze» en «verwachtingen niet uitgekomen»
het vaakst aan als reden voor uitval of switch. Daarnaast speelt de manier van onderwijs
geven voor studenten een rol maar ook bijvoorbeeld het negatief bindend studieadvies.
Er is geen verklaring voor de lichte stijging van de uitval in afgelopen jaren. Op
verzoek van de Tweede Kamer zal de Minister van OCW nader onderzoek laten uitvoeren
naar de hoofdoorzaken van uitval en switch (motie-Tielen en Bisschop). Dit onderzoek
zal worden uitgevoerd als onderdeel van de overzichtsstudie van het NRO als input
voor de Expertgroep Toegankelijk Hoger Onderwijs (ETHO).
225
Hoeveel studenten zijn momenteel ingeschreven aan een Nederlandse universiteit?
In het studiejaar 2019/2020 zijn er 304.818 studenten ingeschreven aan een universiteit.
De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.
226
Hoeveel studenten staan momenteel ingeschreven aan een Nederlandse hbo-instelling?
In het studiejaar 2019/2020 waren er 462.822 studenten ingeschreven aan een hbo-instelling.
De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.
227
Hoeveel procent van de ingeschreven studenten aan een Nederlandse universiteit of
hbo-instelling is afkomstig uit een niet-EER20 land?
In het studiejaar 2019/2020 was 1,7% van de studenten aan een hbo-instelling uit een
niet-EER land. Aan universiteiten was 5,7% van de studenten afkomstig uit een niet-EER
land. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.
228
Hoeveel procent van de ingeschreven studenten in het Nederlandse hoger onderwijs is
afkomstig uit een EER-land, exclusief Nederland?
In het studiejaar 2019/2020 was 9,0% van de ingeschreven studenten afkomstig uit een
EER-land, exclusief Nederland. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021
zijn begin 2021 beschikbaar.
229
Welke studies hebben momenteel een BSA21 en hoe hoog is dat BSA?
Vrijwel alle studenten hebben te maken met een bindend studieadvies (bsa). Eind augustus
vorig jaar is aan u in antwoord op vragen van het Lid Tielen een uitgebreid overzicht
gestuurd van alle opleidingen met de hoogte van het bsa die zij hanteren.
Tabel 6.3 van de Monitor beleidsmaatregelen van vorig jaar geeft een overzicht van de bsa-normen per sector in het hbo en wo.
Volgens deze monitor ligt de mediaan van de bsa-norm in het hbo rond de 50 EC (minimaal
36 en maximaal 60). De mediaan in het wo ligt rond de 45 EC (minimaal 36 en maximaal
60). Een dezer dagen ontvangt u de nieuwe Monitor beleidsmaatregelen, waarin ook aandacht
besteed wordt aan het bsa.
230
Hoeveel procent van de studenten vindt een baan in het eerste jaar nadat ze hun bachelor
hebben behaald?
Van de hbo bachelor-afgestudeerden behorende tot de arbeidsmarktpopulatie (dus inclusief
zzp’ers en exclusief afgestudeerden die terug het onderwijs in gaan of zich uitschrijven
uit het BRP) vindt 89% binnen een jaar na afstuderen werk van meer dan 12 uur per
week. Bij de wo bachelor-afgestudeerden (dus inclusief zzp’ers en exclusief afgestudeerden
die terug het onderwijs in gaan (bijvoorbeeld voor een wo master) of zich uitschrijven
uit het BRP) gaat het om 68%. Voor de wo-bachelor studenten geldt wel dat de grote
meerderheid van de studenten na de bachelorsdiploma direct een masterstudie volgt.
Deze groep behoort daarom niet tot de arbeidsmarktpopulatie.
231
Hoeveel procent van de studenten vindt een baan in het eerste jaar nadat ze hun master
hebben behaald?
Van de hbo master-afgestudeerden behorende tot de arbeidsmarktpopulatie (dus inclusief
zzp’ers en exclusief afgestudeerden die terug het onderwijs in gaan of zich uitschrijven
uit het BRP) vindt 71% binnen een jaar na afstuderen werk van meer dan 12 uur per
week. Van de wo master-afgestudeerden gaat het om 90%.
232
Hoeveel, zowel absoluut als procentueel, is er tijdens de kabinetsperiode van Rutte-III
extra geïnvesteerd in hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap ten opzichte van de
kabinetsperiode Rutte-II?
Per saldo, dus intensiveringen en extensiveringen bij elkaar opgeteld, is er tijdens
Rutte III 76% meer geïnvesteerd in het hoger onderwijs en onderzoek dan tijdens Rutte
II. Absoluut gezien is dat € 1,5 miljard.
233
Met hoeveel euro is in totaal tijdens kabinet Rutte-III het budget voor artikel 6
en 7 bijgesteld voor studentenaantallen?
In de kabinetsperiode van Rutte-III zijn drie studentenramingen verwerkt.
In onderstaande tabel zijn de gevolgen zichtbaar voor artikel 6 en 7 per voorjaar
in bedragen.
Mutaties op artikel 6 en 7 als gevolg van studentenaantallen (x € 1.000)
VJN 2018
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Artikel 6
33.632
23.788
24.458
35.289
51.379
67.669
Artikel 7
57.975
71.985
78.656
86.531
96.830
107.019
VJN 2019
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Artikel 6
31.746
31.746
15.778
– 4.932
– 24.317
– 37.409
Artikel 7
47.221
47.221
57.614
64.609
67.077
67.266
VJN 2020
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Artikel 6
0
87.249
103.184
121.389
133.265
140.692
Artikel 7
0
23.344
15.785
11.788
5.573
– 2.054
Totaal
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Artikel 6
33.632
55.534
56.204
138.316
149.631
164.741
95.856
140.692
Artikel 7
57.975
119.206
125.877
167.489
177.224
185.884
72.839
– 2.054
234
Hoeveel studenten in het hoger onderwijs hebben ouders met een inkomen tot € 80.000
en hoeveel tot € 100.000?
ResearchNed heeft gegevens kunnen verzamelen over het ouderlijk inkomen van studenten
in het hoger onderwijs door een bestandkoppeling met DUO-data en CBS-gegevens. De
analyse is uitgevoerd op studenten uit 2018/2019 en inkomens uit 2017 omdat recentere
inkomensgegevens niet voorhanden waren. In de uitkomsten zijn iets andere inkomensgrenzen
gehanteerd dan die hier worden gevraagd. Vanwege de bestandskoppeling is het niet
mogelijk op korte termijn de aantallen bij de exact gevraagde inkomensgrenzen te leveren.
In de analyse ging het om 702.891 studenten in het hoger onderwijs. Bij 309.797 studenten
hiervan hadden de ouders inkomen tot 72.000 euro. Bij 405.850 studenten hiervan hadden
de ouders inkomen tot 90.000 euro. En bij 470.712 studenten hiervan hadden ouders
inkomen tot 108.000 euro. Belangrijk hierbij is nog dat van 102.345 (15%) van deze
studenten het ouderlijk inkomen niet bekend is.
235
Kunt u uiteenzetten wat de leeftijden en de aantallen zijn van de huidige leenstelsel-generatie?
Het sociaal leenstelsel is ingevoerd voor nieuwe studenten in de bachelor dan wel
master vanaf collegejaar 2015/2016. Onderstaande tabel toont de aantallen studenten
per collegejaar die onder het sociaal leenstelsel vallen. Het is niet mogelijk om
deze aantallen uit te splitsen naar de verschillende leeftijden. De cijfers tot en
met collegejaar 2018/2019 zijn realisaties22. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.
Jaar
15/16
16/17
17/18
18/19
19/20
20/21
Aantal
126.801
251.477
374.015
468.220
530.000
560.000
236
Hoeveel wordt herverdeeld van alfa, gamma, medische faculteiten naar bèta en technische
faculteiten over 2021, 2022, en 2013?
De herverdeeleffecten tussen universiteiten zijn opgenomen in de beantwoording van de feitelijke vragen vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020, antwoord op vraag
177.
De herverdeeleffecten tussen faculteiten kan het kabinet niet geven, omdat dit afhankelijk
is van de keuzes van besturen van universiteiten over de interne verdeling van de
rijksbijdrage.
237
Kunt u de precieze verdeelsleutel van de aanvullende beurs delen met de Kamer?
De aanvullende beurs wordt berekend op basis van het verzamelinkomen van de ouders
van twee jaar geleden (bij grote wijzigingen in het inkomen kan op verzoek naar recentere
gegevens worden gekeken). Ook wordt rekening gehouden met het aantal schoolgaande
of studerende kinderen in een gezin en met een eventuele studieschuld van de ouders.
De maximale hoogte van de aanvullende beurs bedraagt in het hoger onderwijs € 403,17
per maand. In het middelbaar beroepsonderwijs is dat € 373,94 per maand. Naarmate
het inkomen toeneemt, neemt de hoogte van de aanvullende beurs af. De aanvullende
beurs is in het hoger onderwijs maximaal tot een verzamelinkomen van bijna € 33.000.
Vanaf een inkomen van ruim € 51.000 is er geen recht meer op de aanvullende beurs.
Deze grenzen gelden in een situatie van één studerend kind, geen andere kinderen,
twee ouders en geen aanwezige studieschuld bij de ouders. In artikelen 3.8 tot en
met 3.13 van de Wet Studiefinanciering 2000 wordt in detail beschreven hoe de veronderstelde
ouderlijke bijdrage en de aanvullende beurs worden berekend. In de grafiek hieronder
zijn een aantal voorbeelden getoond. Het betreffen voorbeelden van de hoogte van de
aanvullende beurs naar inkomen van studenten in het hoger onderwijs. In de basis is
sprake van één studerend kind. Daarnaast worden voorbeelden getoond voor de situatie
met twee studerende kinderen en voor één studerend kind en een niet-studerend kind.
238
Wat is de financiële invloed, uitgesplitst per instelling, vanwege de afname van internationale
studenten door COVID-19?
De exacte effecten van COVID-19 op de instroom van internationale studenten zijn begin
2021 beschikbaar. Dan kan ook een inschatting worden gegeven van de financiële invloed.
239
Waarom wordt bij tabel 41 «Uitgaven per student» over bekostiging per student slechts
het onderwijsdeel weergegeven? Zou het niet vollediger zijn om hierbij ook het onderzoeksdeel
te noemen, voor het wetenschappelijk onderwijs?
Voor de bepaling van de onderwijsbijdrage per student worden slechts de studentafhankelijke
budgetten meegenomen, die jaarlijks worden bijgesteld voor de studentenontwikkeling.
Het onderzoeksdeel van de bekostiging in het wetenschappelijk onderwijs is niet afhankelijk
van de ontwikkeling van studentenaantallen (stijgt of daalt dus niet mee met studentenaantallen)
en wordt daarom niet betrokken in de bepaling van de onderwijsbijdrage per student.
240
Kunt u aangeven hoeveel middelen vrijkomen met het sluiten van de NESO23-kantoren?24
In de brief over de vernieuwde inzet op kennisdiplomatie is aangegeven om op een andere, meer
strategische manier in te zetten op kennisdiplomatie en internationale samenwerking
in het hoger onderwijs en de wetenschap. De financiering die Nuffic ontvangt voor
de NESO-kantoren wordt stapsgewijs afgebouwd. Daarmee wordt in 2021 € 400.000 geïnvesteerd
in kennisdiplomatie wat oploopt tot € 3,8 miljoen structureel vanaf 2024. De middelen
vallen niet vrij, maar worden anders ingezet. Uw Kamer ontvangt het voorstel voor
de transitie per land en de vernieuwde inzet op kennisdiplomatie en internationale
samenwerking in het hoger onderwijs en de wetenschap dit najaar.
241
Kunt u een overzicht geven van de Rijksbijdrage aan universiteiten van het afgelopen
tien jaar, verdeeld in 1e en 2e geldstroom?
In de tabel hieronder is de rijksbijdrage (1e geldstroom) opgenomen. De 2e geldstroom in de tabel is gebaseerd op de jaarverslagen van de universiteiten; in
de jaarverslagen van het Ministerie van OCW is niet zichtbaar welk deel van de 2e geldstroom bij universiteiten terecht komt, omdat deze middelen via NWO lopen.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
1e geldstroom rijksbijdrage1
3.916
4.051
4.096
4.183
4.285
4.353
4.481
4.606
4.830
5.101
wv academische ziekenhuizen
557
586
581
595
614
618
653
669
670
687
2e geldstroom2
372
390
424
427
419
425
435
441
460
517
Bedragen x € 1 miljoen.
X Noot
1
bron: jaarverslagen Ministerie van OCW en EZK
X Noot
2
Bron: bewerking Rathenau instituut van XBRL data DUO.
242
Hoeveel ontvangt Studiekeuze 123 voor het uitvoeren van de Nationale Studentenenquête?
Studiekeuze 123 ontvangt circa € 0,3 miljoen per jaar voor het uitvoeren van de Nationale
Studentenenquête, dit als onderdeel van haar reguliere jaarlijkse instellingssubsidie
van € 2,5 miljoen.
243
Welke eisen zijn er om selectie aan de poort te mogen toepassen in het hoger onderwijs?
Het hoger onderwijs kent verschillende soorten selectie.
Selectie bij Ad- en bacheloropleidingen:
1. Selectie bij kleinschalig en intensief onderwijs, zoals university colleges (artikel
6.7, WHW).
2. Selectie bij een speciaal traject gericht op het behalen van een hoger niveau, zoals
een honour’s programma (artikel 7.9b, WHW).
3. Selectie bij opleidingen met aanvullende eisen. Die zijn te verdelen in twee categorieën:
a. Selectie i.v.m. de uitoefening van een bepaald beroep waarvoor de opleiding voorbereidt,
zoals dansopleiding of Verloskunde (artikel 7.26, eerste lid, WHW en bijlage D van
de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs).
b. Selectie i.v.m. de organisatie en de inrichting van het onderwijs, zoals het concept
international classroom (artikel 7.26, eerste lid, WHW en bijlage E van de Regeling
aanmelding en toelating hoger onderwijs).
4. Selectie ivm beperkt beschikbare onderwijscapaciteit (numerus fixusopleidingen) (artikelen
7.53 en 7.56 WHW).
Selectie bij masteropleidingen:
De instelling kan naast de eis van het hebben van een bachelor of kennis op dat niveau
ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria vaststellen (artikel 7.31b, tweede en
vijfde lid, WHW).
244
Hoeveel subsidie ontvangt de LSVb25?
De reguliere jaarlijkse instellingssubsidie aan de LSVb bedraagt € 249.000.
245
Op welke manier wordt de representativiteit van het LSVb vastgesteld?
De Landelijke Studentenvakbond, (LSVb) opgericht in 1983, is een federatie van lokale
studentenvakbonden. Evenals het ISO komt de LSVb op voor de belangen van alle studenten
aan hogescholen en universiteiten in Nederland. De LSVb wordt geleid door een bestuur
van vijf studenten. Deze bestuursleden worden jaarlijks gekozen door de Algemene Leden
Vergadering (ALV). De leden van de LSVb zijn lokale studentenvakbonden. De LSVb werkt
verder samen met twee stichtingen die medezeggenschap bevorderen: Het Studenten Overleg
Medezeggenschap (SOM) en Landelijke Overleg Fracties (LOF).
246
Hoeveel subsidie ontvangt het ISO26?
De reguliere jaarlijkse instellingssubsidie aan de ISO bedraagt € 249.000.
247
Op welke manier wordt de representativiteit van het ISO vastgesteld?
De vereniging ISO heeft momenteel 40 lid-organisaties die zijn verspreid door heel
Nederland. Deze lid organisaties zijn de lokale studentenfracties, -raden en -bonden,
van zowel universiteiten als van hogescholen, die meepraten over het onderwijs op
hun eigen instelling. Samen vormen ze de Algemene Vergadering (AV), het hoogste orgaan
van het ISO.
248
Hoeveel subsidie ontvangt het JOB27?
De totale subsidie aan JOB in 2019 bedroeg € 505.310. Daarvan was € 222.452 instellingssubsidie,
€ 234.070 was bestemd voor de vernieuwing van de JOB-monitor en € 48.788 was bestemd
voor het project «Jij beslist mee 3.0».
249
Kunt u aangeven in hoeverre er specifieke kwaliteitscriteria zijn geformuleerd voor
afstands- en online onderwijs?
De kwaliteitscriteria voor opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in het
beoordelingskader van de NVAO. De standaarden in het beoordelingskader van de NVAO
zijn relatief open geformuleerd zodat zij toepasbaar zijn op alle soorten opleidingen
die ons hoger onderwijsstelsel kent. Er zijn in het kader dan ook geen specifieke
kwaliteitscriteria geformuleerd voor afstands- en online onderwijs.
De NVAO heeft evenwel ruime ervaring met beoordeling van afstands- en online onderwijs,
zoals bij de OU en LOI. Alle accreditatiestandaarden, zoals beoogde- en gerealiseerde
leerresultaten, het programma en de onderwijsleeromgeving, worden ook hier getoetst.
NVAO geeft aan dat zij steeds meer opleidingen zien die voor een groot deel het onderwijs
digitaal aanbieden. Die aangepaste leeromgeving vormt onderdeel van de accreditatie
van opleidingen en dat vraagt van de beoordelende panels ook om deskundigheid op het
vlak van digitaal onderwijs. De NVAO houdt hier bij de samenstelling van panels rekening
mee.
250
Wat voor adviezen zijn er verschenen over het specifieker opstellen van criteria of
richtlijnen rond de kwaliteit van online onderwijs?
Er zijn tot zo ver geen adviezen bekend die specifiek over criteria of richtlijnen
rondom de kwaliteit van het online onderwijs gaan.
Instellingen delen wel adviezen, ervaringen en kennis rondom kwalitatief hoogwaardig
online en blended onderwijs. SURF verzamelt en deelt deze adviezen, ervaringen en
kennis in de Vraagbaak Online Onderwijs, onder andere in de vorm van open toegankelijke webinars.
251
Kunt u aangeven hoeveel procent van het onderwijs op afstand en online te volgen is,
zowel voor corona als op dit moment?
Het is niet bekend hoeveel procent van het onderwijs op afstand en/of online te volgen
is. Voor het studiejaar 2020/2021 geldt dat instellingen vooral een hybride vorm van
online en fysiek onderwijs aanbieden.
252
Welke hulp en aanbod aan hulpmiddelen biedt u aan onderwijsinstellingen om hen te
ondersteunen in het vormgeven van online onderwijs?
Het Ministerie van OCW ondersteunt het Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT, dat instellingen via acht zones ondersteunt bij het vormgeven van online
onderwijs. Onderdeel van het Versnellingsplan zijn onder andere het faciliteren en
professionaliseren van docenten en het flexibiliseren van het onderwijs. Daarnaast
heeft het Ministerie van OCW de stimuleringsregeling Open en Online, die het instellingen
mogelijk maakt om te experimenten met online onderwijs en open leermaterialen. Uit
deze stimuleringsregeling zijn verschillende open programma’s ontstaan die bijdragen
aan de kwaliteit van het online onderwijs.
253
Hoeveel opleidingen, in percentage van het totaal, hebben op dit moment nog geen enkele
vorm van fysiek onderwijs?
Een alomvattend onderzoek is hier niet naar gedaan dus een percentage is niet te geven.
Er zijn geen signalen dat dit breed speelt, maar wel dat er enkele opleidingen zijn,
of een jaarlaag binnen een opleiding, waarbij dit het geval is. Waar het plaatsvindt,
gebeurt het bijvoorbeeld doordat een instelling voorrang geeft aan toetsing, praktijkonderwijs,
bindingsactiviteiten van eerstejaarsstudenten en ondersteuning van kwetsbare studenten,
waardoor in enkele gevallen een andere opleiding of jaarlaag vooral online les krijgt.
254
Hoeveel kost het om de loonkloof tussen leraren in het primair onderwijs en voortgezet
onderwijs te dichten?
– Het gelijktrekken van de beloning in het po en vo voor dezelfde functies kost volgens
onze berekening ca. € 850 mln.
– Bij beloning gaat om het bruto salaris inclusief vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering
en voor iedereen geldende toelagen.
– De voorgaande berekeningen zijn gebaseerd op de cao’s po en vo van 2020.
– De berekende bedragen veranderen in de loop der tijd, bijvoorbeeld door nieuwe of
andere cao-afspraken van sociale partners. De periode waarover (belonings)afspraken
worden gemaakt, is namelijk tussen het po en het vo niet hetzelfde. Zo heeft het po
over november en december 2020 nog geen afspraken gemaakt.
– Daarnaast worden er tussen de onderwijssectoren ook verschillende keuzes gemaakt met
de beschikbare arbeidsvoorwaarderuimte. Zo heeft het po gekozen om de functiebeschrijvingen
van het OOP en schoolleiders in 2020 te actualiseren. Dit kan leiden tot een andere
inschaling van medewerkers.
255
Hoeveel kost het om de leraren die werken in het voortgezet speciaal onderwijs te
laten vallen onder de cao van het voortgezet onderwijs in plaats van de cao van het
primair onderwijs?
Volgens berekeningen kost het per 1 januari 2020 naar schatting 85 miljoen minus de
eerder toegezegde 16,5 miljoen (voor leraren in het vso die lesgeven in het uitstroomprofiel
vervolgonderwijs) is ongeveer 68,5 miljoen euro om alle leraren in het vso (alle uitstroomprofielen)
qua beloning gelijk te trekken voor gelijke leraar-functies. Hierbij wordt opgemerkt
dat het in de praktijk vaak gaat om scholen voor so met een afdeling voor vso. Het
kan daarbij voorkomen dat leraren zowel in het so als in het vso lesgeven.
Indien leraren in het vso daadwerkelijk onder de CAO VO komen te vallen (dit is aan
sociale partners), zullen daarnaast kosten ontstaan doordat ook andere secundaire
arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor deze leraren.
256
Hoeveel kost het om het salaris van leraren in het primair onderwijs gelijk te trekken
aan het salaris van leraren in het voortgezet onderwijs, inclusief de arbeidsvoorwaarden
uit het voortgezet onderwijs, zoals de vermindering van lestijden, waardoor leraren
uit beide sectoren onder een cao kunnen gaan vallen naar de huidige standaarden van
het voortgezet onderwijs?
Het afspreken van arbeidsvoorwaarden – zowel primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden
– voor personeel in het primair en voortgezet onderwijs gebeurt in de verschillende
cao’s. Sociale partners maken daarover afspraken. Het toepassen van dezelfde salarisschalen
voor gelijke functies voor leraren in het po en vo kost ca € 850 miljoen. Een berekening
van het toepassen van gelijke arbeidsvoorwaarden zowel primaire als secundaire hebben
we niet. Gezien het verschil in onder meer het aandeel lesgevende taken binnen de
totale arbeidsduur van 1.659 uren zijn daar grote bedragen mee gemoeid.
257
Hoe groot is de stille reserve (mensen met een lesbevoegdheid die niet in het onderwijs
werken) op dit moment voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs?
Uit het laatste onderzoek van 2017 blijkt dat de stille reserve uit minimaal 83.000 mensen bestaat, waarvan
31.000 in het primair onderwijs, 32.000 in het voortgezet onderwijs en 20.000 in het
middelbaar beroepsonderwijs.
258
Heeft u een inschatting hoeveel procent van de stille reserve weer in het onderwijs
zou willen werken als de klassengrootte wordt aangepakt, als de salarissen omhoog
gaan of als de werkdruk wordt aangepakt? Kunt u dat per punt inschatten?
Het ministerie heeft hier geen onderzoek naar gedaan. Er is wel een onderzoek uit 2017 van het platform voor onderzoeksjournalistiek Investico in opdracht van
Trouw, Onderwijsblad en de Groene Amsterdammer. Volgens dit onderzoek onder de stille
reserve in het primair onderwijs overweegt ongeveer een derde om onder voorwaarden
terug te keren, waarbij «voldoende tijd voor leerlingen hebben» de belangrijkste voorwaarde
is.
259
Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het voortgezet speciaal onderwijs de afgelopen
tien jaar voortijdig hebben verlaten?
Hoeveel leraren hebben het (voortgezet) speciaal onderwijs verlaten in de afgelopen
10 jaar?
leeftijdsklasse
Totaal uitstroom (V)SO
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
2009
0
714
90
205
1.009
2010
0
923
115
263
1.301
2011
1
817
137
283
1.238
2012
0
1187
190
258
1.635
2013
0
733
143
226
1.102
2014
0
865
185
286
1.336
2015
0
819
143
336
1.298
2016
0
886
153
324
1.363
2017
0
906
140
330
1.376
2018
0
923
119
321
1.363
Analyse DUO.
NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt
kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.
NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking
wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief
hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.
260
Welke mogelijkheden ziet u om de lerarenbeurs weer te verhogen naar de hoogte van
het bedrag in 2019?
Zoals aangegeven in de brief over de uitvoering van de motie over de lerarenbeurs, is er geen ruimte om het budget in 2020 te verhogen. Het beperkte budget voor de
lerarenbeurs vraagt om een herbezinning van het instrument en het aanbrengen van focus.
Hierover zullen komend jaar gesprekken worden gevoerd met betrokken partijen (zoals
leraren en schoolleiders) en Uw Kamer.
261
Hoeveel is er de afgelopen tien jaar geïnvesteerd in de Lerarenbeurs? Hoeveel daarvan
is per jaar opgemaakt?
Zie de tabel hieronder.
Tabel: Subsidieplafond en uitputting lerarenbeurs in de afgelopen 10 jaar (bron: DUO
toekenningsmodule).
Jaar
Subsidieplafond volgens regeling
Totaal aangevraagd bedrag
2010
€ 37.000.000
€ 35.629.0021
2011
€ 44.500.000
€ 49.060.5861
2012
€ 40.000.000
€ 35.807.4841
2013
€ 61.000.000
€ 49.352.7681
2014
€ 86.500.000
€ 64.802.699
2015
€ 134.350.000
€ 110.114.583
2016
€ 116.500.000
€ 105.097.179
2017
€ 106.000.000
€ 91.873.560
2018
€ 94.300.000
€ 80.153.754
2019
€ 82.060.000
€ 74.390.677
2020
€ 49.600.000
€ 71.760.1691
X Noot
1
Betreft aangevraagd bedrag
262
Hoeveel geld was er tekort in 2020 bij de Lerarenbeurs om te kunnen voldoen aan alle
aanvragen uit alle sectoren?
In 2020 was er een tekort van € 22,2 miljoen om alle aanvragen te kunnen toekennen.
263
Hoe is het oplopende budget voor de Lerarenbeurs te verklaren vanaf 2023 na de aanvankelijke
daling vanwege de overheveling van gelden uit de Lerarenbeurs naar regelingen voor
zij-instromers?28
Het oplopende budget vanaf 2023 is te verklaren doordat voor de regeling tegemoetkoming
kosten opleidingsscholen (samen opleiden) en de regeling Onderwijsassistenten incidentele
middelen beschikbaar zijn gesteld. Zoals te zien is in de subsidiebijlage is er bijvoorbeeld
voor de regeling Onderwijsassistenten voor 2020 t/m 2023 € 2,75 miljoen per jaar beschikbaar.
Na 2024 is er geen budget meer beschikbaar voor deze regeling.
264
Hoe is de daling van het budget voor zij-instromers te verklaring zoals deze blijkt
uit tabel 46 na de aanvankelijke stijging in 2021 en het gegeven dat een deel van
het budget uit de Lerarenbeurs is ingezet voor extra stimulering en ondersteuning
van zij-instromers?
In 2019 is met een amendement structureel € 18 miljoen toegevoegd aan het plafond
van de subsidieregeling zij-instroom in het beroep (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 27). De dekking hiervoor werd gevonden in middelen voor de lerarenbeurs. Bovenop deze
structurele aanpassing, zijn er bij Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gesteld
van € 32 miljoen voor de aanpak tekorten. Hiervan is voor het jaar 2020 besloten om
eenmalig de subsidieregeling zij-instroom voor alle sectoren primair onderwijs, voortgezet
onderwijs en mbo in totaal met € 5 miljoen te verhogen. Hierdoor is het zij-instroombudget
in 2020 eenmalig hoger dan vanaf 2021 en verder. Voor het kalenderjaar 2021 is er
eenmalig € 0,5 miljoen extra beschikbaar voor de subsidieregeling ten opzichte van
de jaren daarna. Dit incidentele budget is niet afkomstig uit de lerarenbeurs, maar
betrof extra budget.
265
Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het voortgezet onderwijs de afgelopen tien jaar
voortijdig hebben verlaten?
Hoeveel leraren hebben het voortgezet onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
leeftijdsklasse
Totaal uitstroom vo
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
2009
377
2.070
464
1.831
4.742
2010
5
2.990
578
2.174
5.747
2011
0
2.308
479
2.103
4.890
2012
0
2.479
472
1.712
4.663
2013
0
1.807
398
1.596
3.801
2014
0
2.064
432
1.939
4.435
2015
0
2.277
390
1.902
4.569
2016
0
2.497
417
2.021
4.935
2017
0
3.044
423
2.261
5.728
2018
0
3.593
496
2.180
6.269
Analyse DUO.
NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt
kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.
NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking
wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief
hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.
266
Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het primair onderwijs de afgelopen tien jaar voortijdig
hebben verlaten?
Hoeveel leraren hebben het primair onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
leeftijdsklasse
Totaal uitstroom po
Onbekend
jonger dan 55
55–60 jaar
ouder dan 60
2009
0
2.462
735
2.169
5.366
2010
0
3.335
995
3.146
7.476
2011
1
4.056
1.129
3.252
8.438
2012
0
5.485
1.583
2.620
9.688
2013
0
2.534
1.138
2.484
6.156
2014
0
2.866
1.248
2.986
7.100
2015
0
2.808
996
2.810
6.614
2016
0
2.728
816
2.799
6.343
2017
0
3.139
775
2.851
6.765
2018
0
4.008
698
2.866
7.572
Analyse DUO.
NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt
kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.
NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking
wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief
hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.
267
Is het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021 en latere jaren nog toereikend
om alle verwachte aanvragen voor de Lerarenbeurs te kunnen honoreren?
Nee. De verwachting is dat het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021
en verder toereikend is om alle herhaalaanvragen toe te kennen. Daarnaast is het de
inschatting dat in 2021 alle doorgeschoven aanvragen uit 2020 ook toegekend kunnen
worden. Er blijft helaas maar beperkt budget over voor initiële aanvragen. Als de
trend van het aantal initiële aanvragen doorzet, zal er in 2021 ongeveer net zo’n
groot tekort ontstaan als in 2020. Ook in 2021 zal er tijdig naar het veld worden
gecommuniceerd dat er beperkt budget is voor initiële aanvragen.
268
Als het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021 volledig uitgeput raakt,
worden er dan aanvragen voor de Lerarenbeurs afgewezen net als in het jaar 2020 gebeurd
is?
Zie het antwoord op vraag 267.
269
Is de inschatting dat € 46,8 miljoen in 2021 genoeg is om aan alle aanvragen van de
Lerarenbeurs te voldoen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, aan hoeveel aanvragen
denkt u te kunnen voldoen? Hoeveel zou het kosten om wel aan alle ingeschatte aanvragen
te voldoen?
De inschatting is dat er in 2021 voldoende budget is om alle herhaalaanvragen en doorgeschoven
aanvragen uit 2020 te kunnen toekennen. Helaas blijft er beperkt budget over om initiële
aanvragen toe te kennen. De inschatting is dat er € 8 miljoen overblijft voor initiële
aanvragen. Dat zijn ongeveer 800 aanvragen. Op basis van het aantal initiële aanvragen
in de afgelopen jaren, is het geschatte tekort € 22 miljoen.
270
Hoeveel onderwijsassistenten hebben in de afgelopen vijf jaar gebruikt gemaakt van
de subsidieregeling om leraar te worden?
In 2019 is de regeling gestart. Dat jaar zijn er 54 subsidieaanvragen toegekend aan
onderwijsassistenten. Dit jaar zijn er tot nu toe (stand 25 september) 275 aanvragen
voor de subsidieregeling ingediend. De aanvraagperiode loopt tot 15 oktober.
271
Hoeveel van het budget voor zij-instroom gaat naar de subsidieregeling voor onderwijsassistenten?
Er gaat geen budget uit de subsidieregeling zij-instroom naar de subsidieregeling
onderwijsassistenten die de pabo willen gaan volgen. Bij de begrotingsbehandeling
in november 2019 is er een amendement ingediend om het budget voor de regeling onderwijsassistenten
op te hogen (Kamerstukken II, 2019/20, 35 300, nr. 26). Hierdoor is er in de jaren 2020 t/m 2023 in totaal € € 10 miljoen extra beschikbaar
gekomen voor de subsidieregeling onderwijsassistenten bovenop de € 1 miljoen die al
beschikbaar was. Hierdoor konden er in 2020 meer onderwijsassistenten starten. Aanvragers
kunnen de subsidie 4 jaar lang aanvragen.
272
Kan worden aangegeven hoeveel zij-instromers zijn ondersteund vanuit de regeling voor
zij-instromers vanaf 2017 en hoe de verdeling is van zij-instromers die werden ondersteund
over de diverse onderwijssectoren?
Zie hieronder het aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 tot en met 2020.
Het aantal aanvragen voor 2020 is nog niet compleet. Op 23 september waren er nog
200 aanvragen in verwerking. Daarnaast loopt de aanvraagperiode t/m 15 oktober.
Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020.
273
Hoeveel leraren zijn er afgelopen kabinetsperiode bijgekomen via de zij-instroomroute
en hoeveel zijn er tijdens of vlak na de opleiding uitgevallen?
Zie hieronder de tabel met het aantal aanvragen voor de subsidie zij-instroom per
sector. Ut gegevens van DUO blijkt dat, onder het aantal zij-instromers dat subsidie
aangevraagd heeft aangevraagd tussen 2013–2019, de overgrote meerderheid werkzaam
blijft in het onderwijs. In 2019 werkte van elk cohort aanvragers tussen 2013–2019
(per kalenderjaar) 64–88% in het onderwijs. Van de personen die in 2017 een subsidie
hebben aangevraagd, werkte er in 2019 78% nog in het onderwijs. Van de personen die
in 2018 een subsidie hebben aangevraagd, werkte er in 2019 88% in het onderwijs.
Overigens werkt niet iedereen als leraar: een relatief klein percentage van degenen
die in het onderwijs blijven werken, zal aan de slag gaan in andere functies binnen
scholen. Volgens de beschikbare gegevens komt dit in 2019, voor zij-instromers die
in 2013 zijn gestart, neer op ca. 8%. Het overgrote deel is en blijft echter werkzaam
als leraar.
Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020
274
Hoeveel openbare scholen zijn er in Nederland in het primair en voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 2.065 openbare scholen. Dat is
30,8% van het totale aantal scholen in het primair onderwijs. In het voorgezet onderwijs
zijn er op 1 augustus 2020 184 openbare scholen. Dat is 28,4%van het totale aantal
scholen in het voorgezet onderwijs.
275
Hoeveel bijzondere scholen zijn er in Nederland in het primair en voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 4.624 bijzondere scholen. Dat
is 69,2% van het totale aantal scholen in het primair onderwijs. In het voortgezet
onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 464 bijzondere scholen. Dat is 71,6% van het
totale aantal scholen in het voorgezet onderwijs.
276
Hoeveel islamitische middelbare scholen zijn er in Nederland?
Er zijn op 1 augustus 2020 2 islamitische middelbare scholen in Nederland. Dat is
0,3% van het totale aantal scholen in het voortgezet onderwijs.
277
Hoeveel islamitische basisscholen zijn er in Nederland?
Er zijn op 1 augustus 2020 54 islamitische basisscholen in Nederland. Dat is 0,8%
van het totale aantal basisscholen en 0,9% van alle scholen in het primair onderwijs.
278
Wat kost het om alle studenten die onder het leenstelsel vallen met terugwerkende
kracht een thuiswonende basisbeurs toe te kennen?
De kosten voor het met terugwerkende kracht toekennen van een thuiswonende basisbeurs
voor studenten in het sociaal leenstelsel zijn afhankelijk van tot welk studiejaar
er wordt toegekend. De kosten bedragen ongeveer € 3 miljard over de studiejaren 2015/16
tot en met 2020/21. In de berekening is ervan uitgegaan dat de studenten de basisbeurs
als gift krijgen. Ook heeft dit uiteraard flinke impact op de uitvoering door DUO.
279
Wat kost het om alle studenten die onder het leenstelsel vallen met terugwerkende
kracht een uitwonende basisbeurs toe te kennen?
De kosten voor het met terugwerkende kracht toekennen van een uitwonende basisbeurs
voor studenten in het sociaal leenstelsel zijn afhankelijk van tot welk studiejaar
er wordt toegekend. De kosten bedragen ongeveer € 8 miljard over de studiejaren 2015/16
tot en met 2020/21. In de berekening is ervan uitgegaan dat de studenten de basisbeurs
als gift krijgen. Ook heeft dit uiteraard flinke impact op de uitvoering door DUO.
280
Hoeveel studenten in de collegejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020
en 2020/2021 vallen onder het sociaal leenstelsel?
Het sociaal leenstelsel is ingevoerd voor nieuwe studenten in de bachelor dan wel
master vanaf collegejaar 2015/2016. Onderstaande tabel toont de aantallen studenten
per collegejaar die onder het sociaal leenstelsel vallen. De cijfers tot en met collegejaar
2018/2019 zijn realisaties29. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.
Jaar
15/16
16/17
17/18
18/19
19/20
20/21
Aantal
126.801
251.477
374.015
468.220
530.000
560.000
281
Hoeveel studenten in de collegejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020
en 2020/2021 ontvangen nog een basisbeurs onder het oude stelsel van studiefinanciering?
Onderstaande tabel toont de aantallen studenten per collegejaar die nog een basisbeurs
onder het oude stelsel van studiefinanciering ontvangen. De cijfers tot en met collegejaar
2018/2019 zijn realisaties30. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.
Jaar
15/16
16/17
17/18
18/19
19/20
20/21
Aantal
330.134
223.426
121.129
41.662
9.000
3.000
282
Hoeveel studenten en oud-studenten vallen onder het sociale leenstelsel?
Er zijn per september 2020 ongeveer 825.000 mensen die onder het leenstelsel studeren
of hebben gestudeerd. Hierbij is iedereen meegeteld die minstens een maand studiefinanciering
toegekend heeft gekregen onder het leenstelsel.
283
Hoeveel eerstejaarsstudenten zijn er ieder jaar sinds de invoering van het sociaal
leenstelsel, toegespitst naar mbo, hbo en wo?
In de tabel hieronder is het aantal eerstejaarsstudenten weergegeven per jaar vanaf
2015 (invoering Studievoorschot).
Sector
Type
2015
2016
2017
2018
2019
MBO
Alle
124.540
127.291
129.220
131.802
131.840
HBO
Bachelor1
89.324
94.235
99.300
101.229
103.492
Master
4.668
4.584
4.639
5.413
5.630
WO
Bachelor
45.495
48.802
54.158
58.337
59.580
Master
45.568
45.484
47.493
48.980
50.253
X Noot
1
Inclusief AD
284
Hoeveel procent van de studenten zou ongeveer in aanmerking komen voor de aanvullende
beurs, als de aanvullende beurs verbreed zou worden naar € 70.000?
Op dit moment heeft ongeveer 28% van studenten in het hoger onderwijs een aanvullende
beurs. Bij een verbreding van de aanvullende beurs naar een inkomensgrens van € 70.000
zou dit percentage stijgen naar ongeveer 41% van de studenten.
285
Hoeveel instellingen met een positieve beoordeling van de Raad van Cultuur krijgen
nu toch subsidie van het Fonds Podiumkunsten door de extra € 15 miljoen? Vallen er
toch nog instellingen buiten de boot?
Er zijn geen instellingen met een positieve beoordeling van de Raad voor Cultuur én
een positieve beschikking van de Minister die daarnaast van het fonds financiering
ontvangen. Dit is omdat de subsidievoorschriften van het fonds dubbele financiering
voor dezelfde kernactiviteit uitsluiten.
286
Kunt u een vergelijking geven van de verhouding tussen vaste contracten en flexibele
contracten en zzp'ers in de culturele sectoren in andere Europese landen?
In Culture Statistics (Edition 2019) van Eurostat (hoofdstuk 3 Cultural Employment, p 70) is een figuur
opgenomen van het aandeel zelfstandigen in de culturele beroepsbevolking in 2018.
In de EU gemiddeld is 33 procent van de culturele beroepsbevolking zelfstandig (tegen
14 procent in de gehele beroepsbevolking. In Nederland zijn deze percentages respectievelijk
48 (culturele beroepsbevolking en 15 (gehele beroepsbevolking).
287
Op welke manier kan het genre musical en popmuziek gebruikmaken van rijksubsidies?
In de periode 2017–2020 wordt de popmuziek onder andere gesteund door middel van de
regeling UPSTREAM Music, die wordt uitgevoerd door het Fonds Podiumkunsten Daarnaast
zijn er voor pop en musical subsidiemogelijkheden bij de Rijkscultuurfondsen. Een
belangrijke bijdrage aan de culturele sector wordt geleverd door de lokale overheden,
waar verschillende subsidiemogelijkheden zijn.
In 2021–2024 is de ruimte voor deze genres vergroot. Binnen de basisinfrastructuur
is ruimte gekomen voor een aantal instellingen uit de popsector, zoals de popband
De Staat, Popwaarts en de multidisciplinaire instelling WORM. Daarnaast zal het popfestival
Eurosonic Noorderslag rechtstreeks door het Rijk gesubsidieerd worden. In de categorie
ontwikkelinstellingen treedt onder andere de MusicalMakers toe tot de basisinfrastructuur.
Ook bij de Rijkscultuurfondsen blijft er ruimte voor nieuwe genres als pop en musical.
De fondsen zullen zich hiermee vooral op niet-meerjarig gesubsidieerde festivals en
opdrachten voor makers richten.
288
Op welke manier kan het genre musical en popmuziek gebruikmaken van regionale subsidies?
Zie antwoord op vraag 287.
289
Op welke manier zijn er stimuleringsfondsen voor genre musicals en popmuziek?
Zie antwoord op vraag 287.
290
Op welke manier is regionale spreiding gewaarborgd binnen verdeling van culturele
rijkssubsidies?
Geografische spreiding is één van de beoordelingscriteria waarop de Raad voor Cultuur
de aanvragen in het kader van de BIS 2021–2024 beoordeeld heeft. Spreiding komt in
de regelingen van de Rijkscultuurfondsen op verschillende manieren tot uitdrukking,
waarbij standplaats, werkingsgebied (bereik), distributie en spreiding van activiteiten
als uitgangspunt kunnen dienen. Waar relevant nemen de Rijkscultuurfondsen regionale
spreiding mee in beoordelingscriteria.
291
Hoeveel is er in cultuur geïnvesteerd in de kabinetsperiode Rutte-II? Kan daarbij
expliciet worden aangegeven in welke mate de circa € 200 miljoen aan bezuinigingen
uit Rutte-I op cultuur zijn teruggedraaid?
Vanaf 2014 is € 20 miljoen structureel toegevoegd aan de cultuurbegroting voor het
stimuleren van de Nederlandse filmindustrie. Vanaf 2017 is € 10 miljoen structureel
aan de cultuurbegroting toegevoegd ten gunste van de culturele basisinfrastructuur.
Hiermee zijn de bezuinigingen uit Rutte I op cultuur voor 15% teruggedraaid.
292
Hoeveel, zowel absoluut als procentueel, is er tijdens de kabinetsperiode van Rutte-III
extra geïnvesteerd in cultuur ten opzichte van de kabinetsperiode Rutte-II?
Per saldo, dus intensiveringen en extensiveringen bij elkaar opgeteld, is er tijdens
Rutte III bijna 500% meer geïnvesteerd in cultuur dan tijdens Rutte II aanvullend
is geïnvesteerd. Absoluut gezien is dat € 1,0 miljard.
293
Hoeveel procent van de cultuurgelden komt nu in de Randstad terecht en hoeveel procent
komt in de regio terecht?
In 2021 besteedt de rijksoverheid ruim € 1 miljard aan cultuur via de cultuurbegroting.
Deze middelen worden op verschillende beleidsterreinen en via diverse instrumenten
ingezet. Naast de rijksuitgaven aan cultuur via de BIS en de cultuurfondsen, stelt
het rijk ook op andere manieren middelen beschikbaar voor o.a.: museale instellingen
met een wettelijke taak, via de subsidie voor eigenaren van rijksmonumenten, via programma’s
als Cultuureducatie met kwaliteit en cultuureducatiemiddelen die via de Prestatiebox
ter beschikking worden gesteld, de bijdrage van het rijk aan het provinciefonds voor
de regionale historische centra (RHC’s), letterenbevorderingsprogramma’s, bibliotheekvoorzieningen,
productie van films, etc. De cultuurmiddelen komen hiermee terecht in alle regio’s,
er is echter geen beeld in cijfers.
294
Hoeveel procent van de toegevoegde € 500.000 per jaar van 2021 tot en met 2024 aan
de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren gaat naar mbo-studenten?
Kunt u specifiëren waaraan?
De € 500.000 die vanuit de MBO-begroting aan Cultuureducatie met Kwaliteit (CMK) wordt
toegevoegd, komt in zijn geheel beschikbaar voor cultuuronderwijsprojecten in het
mbo. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) zal hiervoor binnen het CMK-programma
een aparte MBO-regeling ontwikkelen. Het beschikbare bedrag komt in zijn geheel ten
goede aan de projecten waarvoor aanvragen worden gedaan (minus de uitvoeringskosten
voor het FCP).
Mbo-scholen en/of culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen voor projecten
ter verbetering van het cultuuronderwijs in het mbo. De samenwerking tussen cultuur
en onderwijs staat daarbij centraal. Hoe deze projecten er precies uit komen te zien
is nu nog niet bekend. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke
partners als de MBO Raad, CJP, LKCA en het Kennispunt MBO Burgerschap zal de regeling
nader worden uitgewerkt. Deze regeling gaat begin 2021 van start. Dan hebben we meer
inzicht in de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.
295
Is bekend hoe vaak mbo-studenten gemiddeld per jaar een culturele voorstelling, tentoonstelling,
evenement of culturele instelling bezoeken?
Uit het onderzoek van Berenschot, dat met de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo
naar de Tweede Kamer is gestuurd, blijkt dat ongeveer 98% van de ondervraagde studenten
weleens een culturele activiteit in de vrije tijd bezoekt. Zo geeft 38% van de studenten
aan dit een paar keer per jaar te doen, 43% een keer per maand en 19% gaat een paar
keer per maand.
296
Hoeveel is er totaal extra geïnvesteerd in cultuur deze kabinetsperiode, zowel structureel
als incidenteel? Kunt u hierbij zowel de extra investeringen uit het regeerakkoord
van Rutte-III, extra impulsen uit opvolgende begrotingen en de coronasteunpakketten
betrekken, en deze middels een tabel weergeven? Kunt u hierbij tevens een uitsplitsing
maken tussen de steun voor de culturele sector die is verkregen via de generieke coronamaatregelen,
en de steun voor de culturele sector via de specifieke cultuurmaatregelen?
Investeringen via de cultuurbegroting:
Structureel
Bedrag (in mln. €)
Regeerakkoord reeks Cultuur (oplopend vanaf 2018 en vanaf 2020 structureel)
80
Podiumkunsten (vanaf 2021)
15
Incidenteel
Regeerakkoord reeks Intensivering erfgoed en monumenten
325
1e steunpakket aanvullende ondersteuning culturele sector
300
2e steunpakket aanvullende ondersteuning culturele sector
414
Incidentele investeringen in het kader van de generieke Coronamaatregelen die niet
via cultuurbegroting lopen:
– € 68 miljoen die beschikbaar komt voor de schade die gemeenten en provincies hebben
opgelopen;
– generieke maatregelen (TOGS, TVL, NOW, TOZO), op basis van de gegevens die beschikbaar
waren, is de inschatting dat dit circa € 500 miljoen bedraagt.
297
Hoeveel extra geld is er sinds de aanvang van Rutte-III bij makers in de culturele
sector terecht gekomen?
De middelen die via de cultuurbegroting beschikbaar worden gesteld, worden o.a. ingezet
voor de ondersteuning en werkgelegenheid van instellingen; de instellingen besteden
deze middelen om zelf te produceren of activiteiten te ontplooien en deels ook aan
opdrachten bij zzp’ers, afhankelijk van hun behoefte en werkpraktijk. Het percentage
van de middelen dat uiteindelijk bij zzp’ers terecht is gekomen is niet bekend. Daarnaast
stelt het Ministerie van OCW via de cultuurfondsen middelen beschikbaar om makers
te ondersteunen.
298
Hoeveel zzp'ers die in de culturele sector werken, zijn (eventueel naar schatting)
«gedwongen» zzp'er? Kan met een top drie worden aangegeven in welke verschillende
takken van de culturele sector het aantal gedwongen zzp'ers het hoogste is (bv. technici,
musici, etc.)?
Er is geen formele definitie van een «gedwongen» zzp’er en er is daarom ook geen schatting
mogelijk van de mate waarin dit voorkomt in de culturele en creatieve sector.
299
Klopt het dat mbo-studenten substantieel minder toegang hebben tot kunst en cultuur
dan hun leeftijdsgenoten op het voortgezet onderwijs?
De toegang tot kunst en cultuur voor mbo-studenten wordt op meerdere manieren gestimuleerd.
Daarbij staat het doel van integraal cultuuronderwijs centraal. Dat wil zeggen dat
kunst en cultuur worden ingezet op een manier die past bij de aard van het beroepsonderwijs
en de doelgroep van het mbo. Het kan daarom zo zijn dat het cultuuronderwijs van een
17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs
van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.
Concreet betekent dit voor het mbo dat scholen kunst en cultuur veelal inzetten bij
het geven van burgerschapsonderwijs. Het gebruik van kunst en cultuur in het mbo wordt
verder gestimuleerd door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen
aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren, zoals beschreven
in de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo. De verwachting is dat hierdoor de integratie
van cultuur en onderwijs verder versterkt kan worden. Daarnaast wordt toegang tot
kunst en cultuur voor mbo-studenten gestimuleerd, doordat zij – net als studenten
in het hoger onderwijs – bij veel culturele instellingen studentenkorting krijgen.
300
Hoeveel uur cultuuronderwijs hebben mbo-studenten per jaar?
In het mbo hebben scholen de vrijheid om te bepalen hoe en in welke mate zij kunst
en cultuur inzetten in het onderwijs, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld.
De meeste mbo-scholen kiezen ervoor om kunst en cultuur te gebruiken om het burgerschapsonderwijs
te versterken. Zo zijn er meerdere voorbeelden van mbo-scholen die voor burgerschapslessen
samenwerkingen met culturele instellingen zijn aangegaan. Deze beweging wordt gestimuleerd
door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling
cultuureducatie voor kinderen en jongeren, zoals beschreven in de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo.
301
Hoeveel uur cultuuronderwijs hebben havo en vwo leerlingen per jaar?
Er zijn geen landelijke adviesurentabellen waarmee het aantal lesuren per vak worden
voorgeschreven, dus hier kunnen scholen in zekere mate in verschillen. Ook verschilt
het aantal uur «cultuuronderwijs» naar gelang het profiel en het vakkenpakket dat
een leerling heeft gekozen. Het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) is voor
alle leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo verplicht, hoewel niet noodzakelijkerwijs
in elk leerjaar. De totale normatieve studielast voor dit vak (onderwijstijd plus
zelfstudietijd) bedraagt 160 uur in het vwo en 120 uur in de havo. Dat is omgerekend
gemiddeld één à twee lesuren per week. Leerlingen die één of meer kunstvakken kiezen
hebben logischerwijs (soms aanzienlijk) meer onderwijs in die discipline(s).
302
Hoeveel procent van het verhoogde budget voor Cultuureducatie met Kwaliteit gaat naar
mbo-studenten? Hoeveel geld is dat in euro's? Kunt u uiteen zetten op welke manier
dit aan mbo-studenten wordt besteed?
De € 500.000 die vanuit de mbo-begroting aan Cultuureducatie met Kwaliteit (CMK) wordt
toegevoegd, komt in zijn geheel (100%) beschikbaar voor cultuuronderwijsprojecten
in het mbo. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) zal hiervoor binnen het CMK-programma
een aparte MBO-regeling ontwikkelen. Het beschikbare bedrag komt in zijn geheel ten
goede aan de projecten waarvoor aanvragen worden gedaan (minus de uitvoeringskosten
voor het FCP). In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners
als de MBO Raad, CJP, LKCA en het Kennispunt MBO Burgerschap zal de regeling nader
worden uitgewerkt. Deze regeling gaat begin 2021 van start. Dan hebben we meer inzicht
in de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.
Naast de extra middelen die vanuit de MBO-begroting zijn toegevoegd, is het budget
voor CMK 2021–2024 vanuit de cultuurbegroting ook verhoogd ten opzichte van de periode
2017–2020. Dit is aangekondigd in de brief Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024.
Dit betreft een verhoging van 3,5 mln. Ook deze middelen kunnen (naast inzet voor
PO en/of VO) binnen de CMK-matchingsregeling worden ingezet voor cultuuronderwijs
in het mbo. In hoeverre dit het geval zal zijn is nog niet bekend. De aanvragen voor
de matchingsregeling CmK 2021–2024 komen uiterlijk 2 november binnen, dan hebben we
meer informatie over de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.
303
Hoeveel kost het om ervoor te zorgen dat elke gemeente in Nederland een volwaardige
bibliotheekvoorziening heeft, die invulling geeft aan de vijf functies, zoals omschreven
in de Bibliotheekwet? Kunt u het bedrag zodanig specifiëren?
In de Brede Maatschappelijke Heroverweging (BMH) 6 Inclusieve Samenleving is hiervoor
een structureel bedrag van circa € 60 mln. geraamd. Dit bedrag is exclusief een structureel
bedrag van circa € 6 mln voor digitale inclusie uit BMH 5 Talenten benutten.
304
Hoeveel wordt door u geïnvesteerd in het programma Bibliotheek op school? Waar komt
dat geld vandaan? Hoeveel percentage is uit het programma «Tel mee met Taal»?
De bijdragen van het Ministerie van OCW aan de Bibliotheek op school worden bekostigd
vanuit het programma «Tel mee met taal». In dit programma is een bedrag van € 2,85
mln. per jaar beschikbaar voor leesbevordering en leesplezier. Daarvan wordt circa
€ 1 mln. per jaar ingezet voor de Bibliotheek op school.
305
Hoeveel van het budget «overige opdrachten» wordt besteed aan de Cultuurkaart? Hoeveel
daarvan aan de Cultuurkaart voor het voortgezet onderwijs en hoeveel voor de Cultuurkaart
voortgezet speciaal onderwijs? Is dit geld afkomstig van de beëindiging van de subsidie
op de MBO Card of komt dit ergens anders vandaan? Wat is er met het geld van de subsidie
van de MBO Card gedaan?
Uit het budget «overige opdrachten» wordt 5 mln. besteed aan de Cultuurkaart. Er wordt
hierbij geen onderscheid gemaakt tussen het VO en het VSO, er is één Cultuurkaart
die gebruikt wordt door beide onderwijsdomeinen.
De middelen voor de Cultuurkaart worden beschikbaar gesteld vanuit de cultuurbegroting.
De middelen die voorheen beschikbaar waren voor de MBO-Card, blijven in zijn totaal
beschikbaar voor cultuuronderwijs in het mbo, via het programma Cultuureducatie met
Kwaliteit. De middelen bestemd voor subsidie voor de MBO Card die eind 2020 afloopt,
worden ten behoeve van dit doel besteed.
306
Welke projecten ontvangen ondersteuning vanuit het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
in de aankomende twaalf maanden?
Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ) heeft regelingen – en verstrekt
op basis daarvan subsidie – op gebied van innovatie, onderzoeksjournalistiek, professionalisering
van lokale omroepen, talent-ontwikkeling en weerbaarheid van journalisten. Voor al
deze regelingen geldt, dat de selectie van de projecten voor 2021 nog moet worden
gemaakt.
– Voor innovatie (Accelerator) gebeurt dat in maart 2021;
– Voor onderzoeksjournalistiek gebeurt dat in november 2020;
– Voor professionalisering van lokale omroepen gebeurt dat in november 2020;
– Voor talentontwikkeling gebeurt dat in november 2020
– Voor weerbaarheid van journalisten gebeurt dat in november 2020.
Daarnaast beschikt het fonds over regelingen die geen inschrijvingstermijn kennen.
Zo kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek, exploitatie en sponsoring. Bijgevoegd
is een lijst met projecten die op dit moment op voornoemde terreinen subsidie ontvangen.
REGELING JOURNALISTIEKE INNOVATIE (ACCELERATOR)
ADTAC
EUROPEAN CROSS-BORDER MEDIA COLLABORATIONS
ICONOV
MAVIN FOUNDATION
NU.NL MICROCASTA
PUREPICTURES
SUSSIE
TAPPABLE
THE CONTENT EXCHANGE
VOX GAMES
VPRO TEGENLICHT
REGELING ONDERZOEKSJOURNALISTIEK
HART VAN HOLLAND
DE GOUDA
STADSBLAD DE LIWWADDERS
SPOT ON STORIES
DE STADSBRON
LOCALFOCUS
DE ONDERZOEKSREDACTIE
REPORTER RADIO
ZEMBLA
DE VOLKSKRANT
ARGOS & MEDIALOGICA
AT5
SPIT
INVESTICO
FOLLOW THE MONEY
DTV, STUDIO 040, OMROEP VENLO EN WOS
VERSBETON ISM OPEN ROTTERDAM
1TWENTE ENSCHEDE
DUIC
BORNE BOEIT
RTL
DE GROENE AMSTERDAMMER
DE GELDERLANDER ISM DE STENTOR EN TUBANTIA
PIT OISTERWIJK
BDU MEDIA, OMROEP EDE EN SCHOOL VOOR JOURNALISTIEK CHE
DE BALIE
FOLIA
RTV OOST, RTV DRENTHE, OMROP FRYSLÂN EN RTV NOORD
REGELING PROFESSIONALISERING LOKALE OMROEPEN
OPEN ROTTERDAM
OMROEP VENLO
OMROEPSTICHTING ZUIDWEST
STICHTING OMROEPORGANISATIE GRONINGEN (OOG)
RTV NOF
LOKALE OMROEP REGIO LEIDEN (LORELEI)
RTV DORDRECHT
STICHTING OMROEP ENSCHEDE (MERKNAAM 1TWENTE ENSCHEDE)
STICHTING OMROEP EINDHOVEN EN OMGEVING (STUDIO040)
STICHTING OMROEPORGANISATIE LEEUWARDEN EN OMSTREKEN MIDDELSÉ
ZO-NWS
STICHTING REGIONAAL MEDIACENTRUM REGIO8
BO, DE OMROEP VAN DE BOLLENSTREEK
RTV NOORDOOST TWENTE
MAASSTAD OMROEPSTICHTING WAALWIJK
STICHTING OMROEP MEIERIJSTAD
LOS DEN HELDER
WOS MEDIA
DTV NIEUWS (FORMELE NAAM: STICHTING OMROEP MAASLAND)
AT5
REGELING TALENTONTWIKKELING
STICHTING JOURNALLAB
DE COÖPERATIE HOUSE OF JOURNALISM UA
LIGHTHOUSE REPORTS
MASTERCLASSES FINANCIËLE JOURNALISTIEK
NEDERLANDS INSTITUUT VOOR BEELD EN GELUID
STICHTING MEDIA PERSPECTIVES
NEDERLANDESE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN (NVJ)
VERSPERS
REGELING WEERBAARHEID VAN JOURNALISTEN
STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS
NEDERLANDESE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN (NVJ)
REGELING ONDERZOEK
MEDIA FOR DEMOCRACY MONITOR 2020
ROSE STORIES
MOTIVACTION INTERNATIONAL B.V.
ERWIN VAN 'T HOF ONDERZOEK & MEDIA
STICHTING ARCHIS
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
REGELING EXPLOITATIE
VERSBETON
CHILDREN'S INTERNATIONAL PRESS CENTRE
REGELING SPONSORING
NNP (NEDERLANDSE NIEUWSBLAD PERS)
STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS
STICHTING PODCASTNETWERK
CREATIEF MET FILM
STICHTING JOURNALISTIEKE JAARPRIJZEN
307
Klopt het dat het budget voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschapsbeleid met
€ 1,134 miljard ongeveer € 80 miljoen euro lager ligt dan in 2020?31
Deze schijnbare daling heeft een boekhoudkundige oorzaak. Het verplichtingenbudget
voor wetenschapsbeleid in de begroting 2021 wordt lager aangegeven dan dat voor wetenschapsbeleid
2020. Dit verschil wordt deels veroorzaakt doordat er nog een correctieboeking op
het verplichtingenbudget 2020 dient plaats te vinden. Daarnaast worden de middelen
die jaarlijks aan de Koninklijke Bibliotheek worden gegeven voor de uitvoering van
de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), lopende het jaar vanuit de
Cultuurbegroting toegevoegd aan het budget voor wetenschapsbeleid. Met deze combinatie
laat het uitgavenbudget voor wetenschap in 2021 een lichte stijging zien van, per
saldo € 10 miljoen, veroorzaakt door een eenmalig effect van de overheveling van de
sectorplanmiddelen naar de universiteiten in 2020, naar aanleiding van Commissie Van
Rijn.
308
Op welke manieren draagt u in 2021 bij aan internationale samenwerking op gendergelijkheid
met organisaties als de VN? Welke mogelijke gevolgen heeft de COVID-19 pandemie op
deze bijdragen?
Nederland neemt elk jaar deel aan de Commission on the Status of Women (CSW). Zoals
reeds aangegeven, is de doorgang en vorm van CSW65 afhankelijk van de situatie m.b.t.
COVID-19. Naast CSW, neemt Nederland deel aan de Gender Equality Forums. Deze bijeenkomsten
zijn in aanvulling op CSW georganiseerd door UN Women ter viering van het Beijing+25
jubileum. Uitgangspunt van de forums is het samenbrengen van een breed scala aan stakeholders
met als doel het opstellen van een vernieuwde feministische agenda en de lancering
van zogenaamde «Action Coalitions.» Dit zijn praktische partnerschappen tussen verschillende
groepen stakeholders voor de realisatie van versnelde actie op een aantal terreinen
die cruciaal zijn voor het bereiken van gendergelijkheid. Nederland is trekker van
de coalitie «Feminist Movements and Leadership. De Generation Equality Forums stonden
aanvankelijk gepland op 7-8 mei in Mexico-Stad en 7-10 juli in Parijs, maar konden
vanwege de situatie m.b.t. COVID-19 geen doorgang vinden. De verwachting is dat de
bijeenkomsten in de eerste helft van 2021 alsnog zullen plaatsvinden.
Nederland steunt maatschappelijke organisaties wereldwijd om bij te dragen aan het
verminderen van ongelijkheid, het tegengaan van corruptie en een stem te geven aan
burgers om op te komen voor hun rechten. In de huidige context van genderbacklash
is specifieke aandacht voor de realisatie van vrouwenrechten en gendergelijkheid essentieel.
Hiertoe is het SDG 5 fonds opgericht, dat bestaat uit de subsidie-instrumenten voor
de volgende vier programma’s: Power of Women; Women, Peace and Security; SRHR Partnership
Fund en Leading from the South.
309
Op welke manier zijn de rechten van LHBTI+ personen in Nederland verbeterd tijdens
deze kabinetsperiode?
Zie ook de antwoorden bij vraag 18. Aanvullend daarop geldt voor intersekse personen:
– Rapport + verhalenbundel Storytelling ouders van intersekse kinderen zijn opgeleverd
door Rutgers (vormt mede basis voor verdere beleidsontwikkeling intersekse).
– Er is een begin gemaakt met de Nulmeting intersekse (Nederlands-Vlaamse samenwerking).
Doel is om ook onderzoeksgegevens over sociale acceptatie van intersekse personen
te krijgen met oog op opname in de LHBTI-monitor SCP.
– Verkenning kwaliteitsstandaard DSD/intersekse is afgerond en dit najaar wordt een
begin gemaakt met het opstellen van een kwaliteitsstandaard DSD/intersekse.
Verder wordt er gewerkt aan de wetsvoorstellen deelgezag en draagmoederschap (nationaal
en internationaal) en is de vergoeding KID (alleenstaande en) lesbische vrouwen via
een subsidieregeling geregeld.
310
Hoe vaak zijn er aangiftes gedaan door LHBTI+ personen in Nederland in 2019 en 2020,
omdat ze werden gediscrimineerd? Wanneer was hier sprake van geweld?
De politie registreerde in 2019 1603 incidenten met betrekking tot discriminatie op
grond van seksuele gerichtheid. Deze registraties bestaan uit aangiften, meldingen,
waarnemingen van politiemedewerkers etc. Wat het aandeel aangiftes is, is onbekend.
Van deze 1603 incidenten was er in 17% sprake van (fysiek) geweld.
311
Wat is de huidige status van Roze in Blauw bij de politie?
Het informele medewerkersnetwerk Roze in Blauw levert vanwege zijn specifieke deskundigheid
een belangrijke bijdrage aan de aanpak van discriminatie tegen LHBTI’ers. Deze deskundigheid
wordt ingebracht via de Netwerken Divers Vakmanschap die in elke eenheid een plek
hebben
312
Kunt u aangeven welke trajecten uit de voorgaande jaren zijn beëindigd of zijn komen
te vervallen en met welke reden, aangezien de subsidie voor vrouwenemancipatie vanaf
2020 € 0 bedraagt?
Nog lopende subsidies onder deze regeling eindigen in 2020. Met het eindigen van deze
subsidies vervalt de regeling definitief. Dit betekent niet dat het beleid op het
gebied van vrouwenemancipatie is stopgezet. Voortzetting van het beleid geschiedt
onder de huidige regeling gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022.
313
Kunt u aangeven welke trajecten uit de voorgaande jaren zijn beëindigd of zijn komen
te vervallen en met welke reden, aangezien de subsidie voor LHBTI vanaf 2021 € 0 bedraagt?
Nog lopende subsidies onder deze regeling eindigen in 2020. Met het eindigen van deze
subsidies vervalt de regeling definitief. Dit betekent niet dat het beleid op het
gebied van LHBTI is stopgezet. Voortzetting van het beleid geschiedt onder de huidige
regeling gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022.
314
Kunt u een overzicht geven van congressen waaraan ambtenaren deelnamen sinds het aantreden
van Rutte-III? Hoeveel geld werd hier jaarlijks aan uitgegeven? Kunt u aangeven wat
het doel was van deze congressen?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van congressen waaraan ambtenaren deelnamen,
noch om de uitgaven van congressen te specificeren, de gegevens worden niet tot op
dit niveau geregistreerd. Congressen worden bezocht in overleg en afstemming met leidinggevenden.
315
Kunt u een overzicht geven van congressen en reizen waaraan ambtenaren deelnamen in
het buitenland sinds het aantreden van Rutte-III? Hoeveel geld werd hier jaarlijks
aan uitgegeven? Kunt u hierbij aangeven wat het doel was van deze congressen en reizen?
De buitenlandse dienstreizen van ambtenaren hebben diverse doelen, zoals het bezoeken
van een congres, deelname aan werkgroepen en andere bijeenkomsten. Een buitenlandse
dienstreis wordt echter niet voorzien van een kenmerk specifiek voor congressen. Het
is daarom niet mogelijk om deze gegevens aam te leveren. Vanaf 9 oktober 2017 zijn
er 2862 reizen gemaakt door ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en
Wetenschap (kerndepartement inclusief alle dienstonderdelen). Het grootste deel betreft
reizen van ambtenaren, maar ook reizen van niet ambtelijke experts zijn meegenomen
in dit totaal. De totale kosten gemaakt via de reisagent bedragen ongeveer € 2,5 miljoen
in de gehele periode van het kabinet Rutte III.
316
Hoe vaak werden reizen en congressen geheel of gedeeltelijk bekostigd door externe
partijen sinds het aantreden van Rutte-III? Om welke externe partijen ging het specifiek?
OCW werkt conform de gedragscode integriteit Rijk. De leidinggevende en medewerkers
van OCW beschouwen integriteit als een essentieel en vanzelfsprekend onderdeel van
hun professionaliteit. Dit betekent dat reis- en verblijfkosten voor congressen voor
rekening zijn van OCW.
317
Door wie werden de reizen waar ambtenaren aan deelnamen of hun verblijven bekostigd
en wat was de bijdrage?
OCW werkt conform de gedragscode integriteit Rijk. De leidinggevende en medewerkers
van OCW beschouwen integriteit als een essentieel en vanzelfsprekend onderdeel van
hun professionaliteit. Dit betekent dat reis- en verblijfkosten voor congressen voor
rekening zijn van OCW.
318
Welke onderzoeken heeft u extern laten uitvoeren en bij wie? Welke kosten gingen hiermee
gemoeid? Is er tussen het departement en de onderzoekers gesproken over de concept-conclusies?
Het uitzetten van onderzoek is bij OCW decentraal georganiseerd. Beleidsdirecties
en uitvoerende diensten houden bij welk onderzoek wordt verricht en rapporteren in
het jaarverslag en de begroting over afgerond, respectievelijk voorgenomen onderzoek.
Daarnaast worden alle onderzoeken openbaar gemaakt via de website van de Rijksoverheid.
Met het onderzoek dat volgens de Rijksinkoopvoorwaarden wordt aanbesteed was in de
regeringsperiode Rutte III een bedrag van € 24,1 miljoen gemoeid.
Uiteraard wordt gesproken met de onderzoekers over de voortgang van het onderzoek
en conceptrapporten worden bijvoorbeeld gecheckt op feitelijke onjuistheden. In een
aantal gevallen is er daarnaast ook nog een klankbordgroep van externen betrokken
om de onderzoekers van reflectie te voorzien. Welke conclusies de onderzoekers trekken
en hoe zij deze verwoorden is en blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de
onderzoekers. In de overeenkomst inzake op wetenschappelijke wijze uitgevoerd beleidsgericht
onderzoek (ARVODI) zit daarnaast ook een integriteitsverklaring van de opdrachtgever,
waarin de rijksoverheid verklaart de onafhankelijkheid van onderzoekers niet te schenden.
Daarnaast wordt een deel van het beleidsonderzoek via het NRO uitgezet, volgens de
daar geldende procedures. Zowel in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit
als in de NRO-procedures zijn de beginselen van onafhankelijkheid en transparantie
geborgd.
319
Hoeveel communicatiemedewerkers heeft het Ministerie van OCW in dienst? Hoeveel is
dit uitgedrukt in fte?
Jaarlijks publiceert de rijksoverheid een overzicht van de fte die op de directies Communicatie van de kerndepartementen werken. Dit
is een overzicht van de vaste formatie, inclusief tijdelijke dienstverbanden van 1
jaar of langer. Op 1 januari 2020 was het aantal fte 43,2.
320
Kunt u een overzicht geven van alle (aanjaag)teams die het ministerie heeft ingezet,
welke personen (uit welke organisaties) werken voor deze (aanjaag)teams, hoeveel fte
dit bedraagt, wat hun salariëring bedraagt, wat hun doelstellingen zijn en welke resultaten
ze tot nu toe hebben geboekt?
Het Ministerie van OCW zet zelf geen aanjaagteams in.
321
Op welke manier houdt u momenteel toezicht op informele onderwijsinstellingen, zoals
Turkse weekendscholen? Hoeveel van deze scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende
gescoord?
Informele onderwijsinstellingen vallen niet onder het toezicht van de inspectie.
322
Hoeveel scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?
Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 92 scholen met het
oordeel «onvoldoende». In het voortgezet onderwijs hadden op peildatum 1 april 2020
67 afdelingen het oordeel «onvoldoende».
323
Hoeveel bijzondere scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?
Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 55 bijzondere scholen
met het oordeel «onvoldoende».
Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 39 afdelingen van bijzondere
scholen het oordeel «onvoldoende».
324
Hoeveel openbare scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?
Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 37 openbare scholen
met het oordeel «onvoldoende.
Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 28 afdelingen van openbare
scholen het oordeel «onvoldoende».
325
Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «goed» van
de onderwijs inspectie?
«Goed» is een waardering van de inspectie, geen predicaat. De term predicaat gebruikt
de inspectie alleen voor excellente scholen; die kunnen het predicaat «excellent»
krijgen. Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 176 scholen
met de waardering «goed».
326
Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «voldoende»
van de onderwijs inspectie?
Op peildatum 1 augustus 2020 hadden 6.606 scholen in het primair onderwijs ofwel het
oordeel «voldoende» ofwel geen oordeel. Niet alle scholen hebben een actueel oordeel.
Bij scholen zonder actueel oordeel heeft de inspectie geen risico’s geconstateerd
die hebben geleid tot een onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot een oordeel. De
inspectie geeft bijvoorbeeld vaak (afhankelijk van wat zij onderzoekt) geen oordeel
op schoolniveau bij scholen die zij onderzoekt met een verificatieonderzoek.
327
Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «excellent»
van de onderwijs inspectie?
In het primair onderwijs hebben momenteel 54 scholen het predicaat «excellent».
328
Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «goed»
van de onderwijs inspectie?
Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 181 afdelingen de waardering
«goed».
329
Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «voldoende»
van de Inspectie?
Op peildatum 1 april 2020 hadden 2.983 scholen in het voortgezet onderwijs ofwel het
oordeel «voldoende» ofwel geen oordeel. Niet alle scholen hebben een actueel oordeel.
Bij scholen zonder actueel oordeel heeft de inspectie geen risico’s geconstateerd
die hebben geleid tot een onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot een oordeel. De
inspectie geeft bijvoorbeeld vaak (afhankelijk van wat zij onderzoekt) geen oordeel
op schoolniveau bij scholen die zij onderzoekt met een verificatieonderzoek.
330
Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «excellent»
van de Inspectie?
In het voortgezet onderwijs hebben momenteel 116 afdelingen het predicaat «excellent».
331
Wat is de stand van zaken van de overgang van groen onderwijs naar het Ministerie
van OCW? Volgt er nog een evaluatie?
Het groen onderwijs is per 1-1-2018 overgeheveld naar het Ministerie van OCW. Het
groen onderwijs kende al in hoge mate dezelfde wet- en regelgeving als het onderwijs
dat al onder de verantwoordelijkheid van OCW viel. Sinds de overheveling van het groen
onderwijs is verder gewerkt aan de volledige harmonisatie van bekostiging en wet-
en regelgeving voor het groen onderwijs. Als sluitstuk van dit proces dient het Kabinet
in het najaar van 2020 het wetsvoorstel Bestuurlijke Harmonisatie Beroepsonderwijs in waarmee de agrarische opleidingscentra worden omgevormd tot verticale scholengemeenschappen
bestaande uit een beroepscollege voor mbo-onderwijs en een school voor voortgezet
onderwijs met vbo, en mogelijk pro en mavo. Zij behouden daarbij hun groene karakter.
Inhoudelijk heeft dit wetsvoorstel praktisch geen invloed op het onderwijsaanbod en
bekostiging van de groene instellingen, maar de laatste verschillen met het andere
vo- en mbo-onderwijs worden hiermee rechtgetrokken. Dit wetsvoorstel wordt vijf jaar
na invoering geëvalueerd. Er is geen aparte evaluatie voorzien van de overheveling
van groen onderwijs.
332
Wordt op dit moment de problematiek van het lerarentekort al in kaart gebracht door
landelijk te registeren, zoals de aangenomen motie van het lid Kwint c.s.32 verzoekt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wanneer en hoe gaat dit wel gebeuren?
Momenteel wordt samen met een werkgroep met de G5 en de PO-Raad gewerkt aan de verdere
ontwikkeling van verschillende methodes om ook de actuele tekorten in beeld te krijgen.
Op 30 juni hebben wij u u hierover in reactie op Kamervragen (kenmerk 2020Z08868) geïnformeerd. Samen met de gemeenten en schoolbesturen in Rotterdam, Den Haag, Utrecht
en Almere vindt er twee maal per jaar een uitvraag plaats onder alle scholen. Deze
systematiek kent echter ook beperkingen: een dergelijke uitvraag brengt grote administratieve
lasten voor scholen met zich mee en kan leiden tot subjectieve uitkomsten door verschillen
in interpretatie. Amsterdam organiseert nog één keer de uitvraag zelf en doet vanaf
het voorjaar mee met de methode die de andere steden gebruiken.
De uitvraag bij de G5 wordt de komende tijd doorontwikkeld en de inzet is om dit vervolgens
te verbreden naar de rest van het land. Daarnaast onderzoeken wij samen met de eerdergenoemde
werkgroep of er een methode is om de tekorten beter in beeld te brengen zonder administratieve
last voor besturen en scholen. In december kunnen wij uw Kamer nader informeren over
deze methodes.
333
Wat is nu de huidige stand van zaken over de motie van de leden Bergkamp en Yesilgoz-Zegerius33?
Ik heb dit aan de orde gesteld in mijn toespraak tijdens de EU LHBTI-conferentie in
september 2019. Voorts is het onderwerp – op initiatief van NL, DUI en SPA besproken
tijdens de informele bijeenkomst van de EU PV’s & ILGA-Europe in Brussel in november
2019.
334
Wanneer wordt duidelijk hoe de motie van het lid El Yassini34 wordt vormgegeven en uitgevoerd, aangezien de deadline voor 1 januari 2021 is?
De gegevens die in de motie El Yassini worden gevraagd worden door SBB bijgehouden.
SBB publiceert per mbo-opleiding wat de Kans op Stage en de Kans op Werk is. Deze
gegevens worden jaarlijks geüpdatet. De informatie over deze cijfers wordt gepubliceerd
via de website Externe link:www.kiesmbo.nl en maakt deel uit van Studie in Cijfers. Via een 5-puntsschaal is per opleiding per
regio te zien of de Kans op Stage en de Kans op Werk goed, ruim voldoende, voldoende,
matig of gering is. We moeten ons daarbij realiseren dat Kans op Stage en Kans op
Werk afzonderlijke indicatoren zijn die verschillende zaken meten en ook een verschillende
tijdshorizon beslaan. In Studie in Cijfers worden naast Kans op stage en Kans op werk,
ook het percentage gediplomeerden met werk getoond en het percentage gediplomeerden
dat doorstroomt.
335
Waarom duurt de uitvoering van de motie Lucas35 maar liefst vier jaar?
In het samenspel met andere voorstellen is de uitvoering van de motie Lucas vertraagd.
Uw Kamer ontvangt nog voor het einde van dit jaar een brief ter uitvoering van de
motie.
336
Hoe staat het met de uitvoering van de PABO gericht op het jongere en oudere kind,
conform de motie van het lid Rudmer Heerema36?
Volgens het plan dat op 17 maart 2020 aan uw Kamer is toegezonden, zijn begin september de eerste pilots met gespecialiseerde pabo-opleidingen aan
zes hogescholen gestart. Binnen deze pilots kunnen studenten reeds bij aanvang van
hun opleiding kiezen voor het jonge of het oudere kind, in plaats van in het derde
of vierde jaar. Parallel hieraan wordt in een impactanalyse nagegaan welke gevolgen
de gespecialiseerde opleidingen voor scholen in het primair en (voortgezet) speciaal
onderwijs en het praktijkonderwijs hebben. Verder worden aanpassingen in wetgeving
voorbereid met het oog op toelatingseisen en bevoegdheden. Zo snel mogelijk dit najaar
zal hiervoor de internetconsultatie starten.
Grote waardering is op zijn plaats voor hogescholen en scholen, die er ondanks de
coronacrisis in geslaagd zijn per 1 september 2020 pilots te starten. Om zowel opleidingen
als scholen onder de huidige lastige omstandigheden meer ruimte te geven ervaring
op te doen met deze stevige ingreep in curriculum, stage en begeleiding, zullen de
pilots doorlopen tot en met het studiejaar 2021/2022. Dit geeft bovendien de mogelijkheid
om de pilots goed te evalueren en verbeterpunten nog mee te nemen in wet- en regelgeving.
337
Kan de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Paternotte37 voor 1 december 2020 verwacht worden?
Met de motie-Van der Molen en Paternotte wordt de regering verzocht in gesprek te
gaan met de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs om een beeld op te halen wat instellingen
en opleidingen doen op het vlak van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef,
en de Kamer over dit beeld te informeren voor 1 december 2020. De Inspectie van het
Onderwijs is gevraagd om een dergelijk beeld op te halen en werkt hierin samen met
de NVAO. Gezien de druk die het coronavirus legt op andere taken die de inspectie
nu uitvoert, en het feit dat instellingen nu nog beperkt bevraagd kunnen worden, zal
het ophalen wat vertraging oplopen. U kunt begin 2021 het opgehaalde beeld verwachten.
338
Wanneer wordt de motie van het lid Wiersma38 daadwerkelijk uitgevoerd?
In het najaar ontvangt de Tweede Kamer een brief van de Minister van OCW over de macrodoelmatigheid
in het hoger onderwijs. Deze brief zal tevens invulling geven aan de motie van het
lid Wiersma over een leerbanenoffensief op het hbo en een overlegtafel tussen het
hoger onderwijs en het bedrijfsleven.
339
Wat is de huidige stand van zaken rondom motie van de leden Wiersma en Van der Molen39 over de besprekingen van de negatieve kanten van studentmobiliteit binnen de EU?
In het Schriftelijke Overleg omtrent de OJCS-Raad van 18 en 19 mei is specifiek ingegaan
op de discussie in de EU over gebalanceerde mobiliteit en de Nederlandse inbreng.
Sindsdien is er op Europees niveau weinig gesproken over gebalanceerde mobiliteit,
mede doordat vanwege de COVID-19 pandemie op dit moment een andere situatie is rond
studentenmobiliteit.
Uit de gesprekken blijkt dat er in de EU nauwelijks animo is om op dit onderwerp gezamenlijke
afspraken te maken, op een paar uitzonderingen na. De meeste lidstaten juichen mobiliteit
van studenten toe en ervaren geen knelpunten omtrent de balans in inkomende en uitgaande
studentenmobiliteit. Een kleine groep lidstaten geeft aan een brain drain te ervaren.
Een andere groep lidstaten heeft een grote instroom aan studenten uit buurlanden.
Nederland pakt dit onderwerp nationaal op met het wetsvoorstel Wet Taal en Toegankelijkheid.
In het wetsvoorstel is geregeld dat expliciet in de wet de mogelijkheid wordt opgenomen
een numerus fixus te voeren op een anderstalig traject binnen een Nederlandstalige
opleiding. Dit is een instrument voor onderwijsinstellingen om te sturen op de omvang
van de instroom.
340
Waarom is de motie van de leden Rudmer Heerema en Westerveld40 nog niet uitgevoerd?
In de beleidsreactie Evaluatie passend onderwijs worden de onderzoeksresultaten rondom de effectiviteit van samenwerkingsverbanden
toegelicht. Deze beleidsreactie wordt voorafgaand aan het notaoverleg op 16 november
verzonden naar uw Kamer.
341
Waarom is de motie van het lid Smals c.s.41 nog niet uitgevoerd?
In de Kamerbrief over voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met
een afstand tot de arbeidsmarkt is aangegeven dat naar aanleiding van de motie van
het Lid Smals c.s. met betrekking tot voortijdig school verlaten, de MBO Raad gevraagd
is via het Expertisepunt LOB om een handreiking te maken. Deze handreiking hebben
scholen en gemeenten kunnen gebruiken bij het maken de regionale plannen ter voorkoming
van het aantal vsv’ers. Daarmee is uitvoering gegeven aan de motie van het Lid Smals.
Daarnaast is Ingrado gestart met een project om ouderbetrokkenheid te stimuleren in
het kader van preventie van verzuim. De MBO Raad wordt ook betrokken bij dit project.
342
Waarom is de motie van de leden Kuik en Smals42 nog niet uitgevoerd?
De motie van de Leden Kuik en Smals is uitgevoerd middels de Kamerbrief over het actieplan stages en leerbanen. Tijdens het AO mbo is toegezegd dat in het
najaar een brief wordt verzonden over LOB waar wordt ingegaan op de strategie om studiekiezers
naar kansberoepen toe te begeleiden door middel van goede informatievoorziening. Dit
als aanvulling op de eerdere beantwoording van de motie Kuik.
343
Wanneer komt de evaluatie van het servicedocument schoolkosten mbo?
Het servicedocument schoolkosten is in 2018 opgesteld door MBO raad, JOB en mijn Ministerie.
De werking daarvan wordt geëvalueerd en de Kamer is toegezegd dat zij eind 2020 de
evaluatie en de beleidsreactie daarop ontvangt. Mede door de corona crisis is de uitvoering
van de evaluatie vertraagd, om met name de instellingen in het mbo niet teveel te
belasten. De Kamer ontvangt daarom in het eerste kwartaal 2021 het evaluatierapport
en de beleidsreactie.
344
Kunt u een overzicht geven van alle onderwijsbestuurders die in opspraak zijn geweest
vanwege wanbeleid/wanbestuur en wat daaraan ten grondslag lag?
Wij houden geen registratie bij van onderwijsbestuurders die in opspraak zijn geweest
vanwege wanbeleid/wanbestuur.
345
Hoeveel particuliere scholen voor basis-, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan
er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van deze aantallen jaarlijks vanaf 2000
tot en met dit schooljaar?
Er zijn bij DUO betrouwbare gegevens beschikbaar van het aantal particuliere po- en
vo-scholen sinds 2015. Voor 2020 zijn de totale aantallen nog niet bekend. Onderstaande
tabel presenteert daarom het aantal particuliere po- en vo-scholen tussen 2015 en
2019:
Particuliere po-scholen
Particuliere vo-scholen
2015
35
18
2016
42
23
2017
51
28
2018
62
32
2019
64
32
346
Hoeveel leerlingen volgen onderwijs op een particuliere school in Nederland? Kunt
u een overzicht geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot en met dit schooljaar
onderwijs volgt op een particuliere school?
Deze informatie wordt niet geregistreerd door het Ministerie van OCW, deze scholen
ontvangen geen Rijksbekostiging.
347
Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal flexcontracten per universiteit?
In onderstaand overzicht zijn de functiecategorieën van de sector universiteiten opgenomen.
Per universiteit is per functiecategorie het aandeel tijdelijke contracten van die
functiecategorie aangegeven in een % van het aantal personen van die functiecategorie.
Universiteit
Hoogleraar
UHD
UD
OWP
Promovendi
Oop
Erasmus
6
7
57
81
100
26
Leiden
8
0
26
84
100
23
Open Universiteit
21
0
35
44
100
9
Radboud
5
0
23
64
100
16
RUG
3
0
43
68
100
18
Tilburg
7
0
21
73
100
17
Delft
13
4
2
75
100
11
Eindhoven
11
0
39
88
100
16
Maastricht
9
8
35
65
100
17
Twente
11
0
32
72
100
17
Utrecht
10
0
21
90
100
15
Universiteit van Amsterdam
3
0
5
59
100
13
Vrije Universiteit
12
5
32
71
100
21
Wageningen
0
8
24
73
100
19
Totaal
8
5
26
72
100
17
UHD = Universitair hoofddocent
UH = Universitair docent
OWP = Overig wetenschappelijk personeel
Oop = Onderwijs ondersteunend personeel
Bron: VSNU Personeelsinformatie
348
Hoeveel kinderen staan op een wachtlijst voor een plek in het speciaal onderwijs,
ondanks dat wachtlijsten niet zouden mogen bestaan?
Er is geen informatie beschikbaar over het precieze aantal kinderen dat op een wachtlijst
voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat.
Hierover wordt, zoals bij u bekend, geen landelijke informatie bijgehouden. Lecso
heeft in 2019 aangegeven dat het om ruim 250 leerlingen gaat op het speciaal basisonderwijs
en speciaal onderwijs samen. Of dat meer dan andere jaren is en hoe lang deze leerlingen
op een wachtlijst staan, is niet bekend. Wachtlijsten zijn niet nieuw en de ene regio
en/of school heeft er meer mee te maken dan andere regio’s en/of scholen. De meeste
scholen kennen vaste instroommomenten. Sommige leerlingen moeten daarom een korte
tijd wachten tot ze kunnen instromen. Dat is om onrust in de klas te voorkomen. Uiteraard
moet deze periode niet te lang duren. Navraag bij de sectororganisaties heeft geleerd
dat er op dit moment in de clusters 1 en 2 geen wachtlijsten zijn, in de clusters
3 en 4 is er een wisselender beeld. Er zijn scholen die helemaal geen wachtlijsten
hebben, maar er zijn ook scholen die aangeven een wachtlijst te hanteren. Het Landelijk
Expertisecentrum Speciaal Onderwijs schat in dat de situatie gelijk is aan die in
2019.
349
Hoeveel extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs zijn nodig om alle kinderen die
op een wachtlijst staan een plek te geven?
Er zijn in beginsel geen extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs nodig. Als scholen
meer plaatsen nodig hebben, kan er een nevenvestiging worden aangevraagd. De procedure
daarvoor is bij de invoering van passend onderwijs vereenvoudigd. Meer hierover leest
u in het onderzoek dat is aangekondigd in de verzamelbrief van 20 december 2019 over moties en toezeggingen primair en voortgezet
onderwijs.
350
Hoeveel leraren zijn niet in loondienst in het primair- en voortgezet onderwijs, maar
ingehuurd via onder andere uitzendbureaus?
Zoals in de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid uit juli 2020 is opgenomen, is van het personeel niet in loondienst (PNIL) alleen
bekend hoeveel geld er in totaal aan wordt besteed. Er is op dit moment geen informatie
beschikbaar over het aantal leraren dat niet in loondienst is. Op basis van de jaarverslagen
in 2018 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:
4,2% in het po, 3,7% in het vo en 7,9% in het mbo.
Begin 2020 is in de PNIL-pilot aan alle schoolbesturen in het primair en voortgezet
onderwijs gevraagd om PNIL-gegevens te leveren aan DUO.
Ik verwacht de Kamer in de arbeidsmarktrapportage als bijlage van de lerarenbrief
van het najaar 2020 nader te kunnen informeren over de resultaten van de pilot en
het vervolg hierop.
351
Hoeveel uitzend- en detacheringbureaus zijn er in Nederland die onderwijspersoneel
uitzenden/detacheren? Hoeveel hebben deze uitzend- en detacheringsbureaus jaarlijks
verdient aan het uitzenden/detacheren van onderwijspersoneel sinds 2017?
Het is niet bekend hoeveel uitzend- en detacheringsbureaus er zijn en wat deze bureaus
verdienen aan het uitzenden van onderwijspersoneel.
352
Hoe staat het met de regionale afspraken over (het beperken van) de inzet van commerciële
uitzend- en bemiddelingsbureaus, naar aanleiding van de motie van de leden Kwint en
Westerveld43?
Besturen maken momenteel steeds vaker gezamenlijk afspraken over de inschakeling van
uitzendbureaus. Dit is ook terug te zien in de (nood)plannen voor het lerarentekort
van bijvoorbeeld de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Dit soort ontwikkelingen
worden als positief beschouwd, dus het maken van dergelijke afspraken wordt toegejuicht.
353
Welke expertise heeft de Inspectie in huis dat zij onderzoek kunnen doen naar de cyberveiligheid
van instellingen? Kunt u dit ook vermelden in aantal fte?
De inspectie heeft geen specifieke expertise in huis op het gebied van cyberveiligheid.
De inspectie doet ook geen onderzoek naar de cyberveiligheid op zichzelf. Wel onderzoekt
de inspectie waar dat opportuun is hoe besturen reageren op cyberveiligheidsincidenten.
354
Kunt u verklaren waarom de subsidie voor het toegankelijk maken van lesmateriaal voor
leerlingen en studenten met een visuele of andere leesbeperking voor 2021 (en de jaren
daarna) met bijna € 1 miljoen wordt verlaagd? Kan met deze vermindering van het budget
met ongeveer een kwart de ondersteuning aan de groep leerlingen en studenten met een
visuele of andere leesbeperking nog wel op niveau blijven?
In 2021 is er in totaal € 4,3 miljoen beschikbaar voor het aanpassen van lesmateriaal
door Dedicon. Een paar jaar geleden is de subsidie gesplitst in een instellings- en
een projectsubsidie. De instellingssubsidie is apart zichtbaar in de begroting, de
projectsubsidie is ondergebracht in de € 13,9 miljoen van de regel Overige beschikkingen
op basis van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA. Per saldo is er dus
geen sprake van een verlaging van het totaal aan subsidies voor het aanpassen van
lesmateriaal.
355
Hoe wordt in de begroting voor 2021 precies uitvoering gegeven aan de motie van de
leden Van Meenen en Westerveld44 van 20 december 2018?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs waarin uitgebreid op deze materie is ingegaan.
356
Kunt u van de post «overige subsidies» een uitsplitsing geven van alle subsidieregelingen
die onderdeel uitmaken van deze post?
Zie het antwoord op vraag 219.
357
Is het budget voor de subsidieregeling zij-instroom in 2021 en latere jaren nog toereikend
om alle verwachte aanvragen voor de subsidieregeling zij-instroom te kunnen honoreren?
Zo niet, hoeveel geld zou erbij moeten?
Met het amendement voor de zij-instroom dat tijdens de begrotingsbehandeling in november
2019 is ingediend, is het budget voor 2020 en verder gelijkgesteld aan de uitputting
van 2019 (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 27). Daarnaast is er met de Voorjaarsnota voor het jaar 2020 € 5 miljoen extra beschikbaar
gekomen voor de regeling en voor het jaar 2021 € 0,5 miljoen. Er is dus de komende
jaren tenminste voldoende budget om dezelfde hoeveelheid aanvragen te honoreren, als
in 2019 zijn ingediend. Het kabinet zal de ontwikkelingen volgen rondom het aantal
aanvragen nauwlettend volgen en de Kamer informeren indien er grote afwijkingen zijn
ten opzichte van voorgaande jaren.
358
Hoeveel besturen hebben gebruik gemaakt van de zij-instroom regeling?
Over de budgetjaren 2018, 2019 en 2020 (tot heden) hebben in totaal 1.387 verschillende
scholen in het po, vo en mbo (dus 1.387 verschillende BRIN-nummers) vallend onder
in totaal 540 verschillende bevoegde gezagen gebruik gemaakt van de subsidie zij-instroom.
Uit gegevens van DUO blijkt dat er (op dit moment) in totaal 1252 bevoegde gezagen
zijn, dus dat betekent dat 712 bevoegde gezagen geen gebruik hebben gemaakt van de
subsidie zij-instroom. De regeling zij-instroom heeft op dit moment een bereik van
43%. Daarnaast zijn er scholen, die wél zij-instromers in beroep in dienst hebben,
maar géén gebruik maken van de regeling zij-instroom. Deze scholen bekostigen de zij-instroom
uit de reguliere lumpsum. Het aantal scholen dat zij-instroom in beroep zelf bekostigt
is niet in beeld. Hier is dan ook geen zicht op.
Naast de regeling zij-instroom is op 14 mei 2020 de subsidieregeling zij-instroom PO G5 in werking getreden gericht op verbetering van opleiding en begeleiding van zij-instromers.
In het kader van de aanpak personeelstekorten in het onderwijs wordt op dit moment
door OCW een sectoroverstijgend onderzoek naar zij-instroom uitgevoerd. In dit onderzoek
worden de subsidieregeling en het gehele traject rond zij-instroom (vanaf de werving
tot en met de afronding) in het po, vo en mbo geëvalueerd. Resultaten volgen in het
voorjaar van 2021.
359
Hoeveel besturen hebben er geen gebruik gemaakt van de zij-instroom regeling en verhoudt
zich dit tot het lerarentekort?
Over de budgetjaren 2018, 2019 en 2020 (tot heden) hebben in totaal 1387 verschillende
scholen (dus 1387 verschillende BRIN-nummers) vallend onder in totaal 540 verschillende
bevoegde gezagen gebruik gemaakt van de subsidie zij-instroom. Er zijn (op dit moment)
in totaal 1252 bevoegde gezagen (Bron: Open data van DUO), dus dat betekent dat 712
bevoegde gezagen geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie zij-instroom. De regeling
zij-instroom heeft op dit moment een bereik van 43%. Daarnaast zijn er bevoegde gezagen,
die geen gebruik maken van de regeling zij-instroom. Hier is geen zicht op. Naast
de regeling zij-instroom is de subsidieregeling zij-instroom PO G5 in werking getreden op 14 mei 2020 gericht op verbetering van opleiding en begeleiding
van zij-instromers. In het kader van de aanpak personeelstekorten in het onderwijs
wordt op dit moment door OCW een sectoroverstijgend onderzoek naar zij-instroom uitgevoerd.
In dit onderzoek worden de subsidieregeling en het gehele traject rond zij-instroom
(vanaf de werving tot en met de afronding) in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs
en middelbaar beroepsonderwijs geëvalueerd. Resultaten volgen in het voorjaar van
2021.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier