Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 570 I Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2021
Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met het
voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen
in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 september 2020 voorgelegd aan de Minister-President, Minister
van Algemene Zaken. Bij brief van 2 oktober 2020 zijn ze door de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Vraag 1
Wilt u de stijging van de A-component van artikel 1, als gevolg van de wettelijke
systematiek die er aan ten grondslag ligt, nader specificeren? Kan een en ander worden
afgezet tegen het stijgingspercentage van de contractloonstijging en de consumentenprijsindex?
Vraag 2
Kunt u de opbouw van de A-component van de grondwettelijke uitkering nader toelichten,
waarbij u expliciet ingaat op de verhouding tussen de afwijking in de ontwikkeling
van de bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State in 2020 ten opzichte
van 2007 en de verwachte loonontwikkeling op basis van contractloonstijging zoals
opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020, en beargumenteren waarom deze opbouw
gerechtvaardigd is?
Antwoord vraag 1 en 2
In de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is vastgelegd op welke
manier de uitkeringen worden geïndexeerd.
Voor de A-component is als basis genomen het bedrag genoemd in de WFSKH, dat is aangepast
in de verhouding waarin de bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State
in het jaar 2020 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007 en vervolgens wordt dat
voor het jaar 2021 verhoogd met de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging
zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020. Deze laatste technische veronderstelling
wordt gehanteerd, omdat er geen cao voor het rijkspersoneel is.
Vraag 3
Kunt u de opbouw van de B-component van de grondwettelijke uitkering nader toelichten,
waarbij u expliciet ingaat op de verhouding tussen de afwijking in de ontwikkeling
van de bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State in 2020 ten opzichte
van 2007 en de verwachte loonontwikkeling op basis van contractloonstijging zoals
opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020, en beargumenteren waarom deze opbouw
gerechtvaardigd is?
Antwoord vraag 3
In de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is vastgelegd op welke
manier de uitkeringen worden geïndexeerd.
Als basis voor de B-component is genomen het bedrag genoemd in de WFSKH. Dit bedrag
is voor de helft aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van het burgerlijk
rijkspersoneel in 2020 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007 en vervolgens voor
het jaar 2021 verhoogd wordt met de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging
zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020. Voor de andere helft is het
bedrag aangepast in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik
blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex
in de maand juni 2019 afwijkt van het prijspeil in de maand juni van het jaar 2007
en vervolgens voor de jaren 2020 en 2021 verhoogd met de verwachte ontwikkeling van
de consumentenprijsindex zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2020.
Vraag 4
Waar is de hoogte van de uitkering voor de Prinses van Oranje, die zij vanaf het najaar
2021 zal gaan ontvangen, precies op gebaseerd? Welke functionele kosten zullen er
vanaf haar 18e jaar worden gemaakt?
Antwoord vraag 4
De Prinses van Oranje, grondwettelijke de vermoedelijke opvolger van de Koning, ontvangt
in 2021 bij het bereiken van meerderjarigheid in totaal € 20.000 als A-component,
dit is het feitelijke inkomen. Daarnaast ontvangt zij € 91.000 als vergoeding voor
personele en materiële uitgaven, de zogenaamde B-component. Het bedrag en de wijze
van indexering zijn bepaald in artikel 1 van de WFSKH. Bij de WFSKH in 1972 is een
ijkpunt gekozen voor de grondwettelijke uitkeringen. Zo ook voor de hoogte van de
grondwettelijke uitkering voor de vermoedelijke opvolger van de Koning. De genoemde
bedragen zijn naar rato vanaf de datum van 7 december 2021.
De kosten vallen onder de B-component van de uitkering en hiervoor is artikel 41 van
de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de
inrichting van zijn Huis, met inachtneming van het openbaar belang.
Zie verder de beantwoording van de vragen 1, 3 en 5, voor de wijze van indexering
van de grondwettelijke uitkering.
Vraag 5
Op welke wijze leggen de leden van het Koninklijk Huis die een grondwettelijke uitkering
ontvangen verantwoording af over de functionele kosten die zij maken?
Antwoord vraag 5
Volgens artikel 41 van de Grondwet is de Koning vrij om zijn Huis in te richten, met
inachtneming van het openbaar belang. Hieruit vloeit voort dat over functionele uitgaven
van de begroting van de Koning alleen dan verantwoording moet worden afgelegd, als
niet is voldaan aan de voorwaarde van het in acht nemen van het openbaar belang.
Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve
organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit
framework is vastgelegd hoe de rechtmatigheidscontrole op de uitgaven van de begroting
van de Koning wordt uitgevoerd. Er zijn rollen belegd voor de interne controle bij
de thesaurier van de Koning en voor de externe controle bij de externe accountant
van de Dienst van het Koninklijk Huis. Vervolgens zijn er rollen in de toezicht op
het controleproces door het Rijk voor de directie Financieel-Economische Zaken van
het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer.
Vraag 6
Wanneer was de laatste keer dat de werking van de Wet financieel statuut van het Koninklijk
Huis is geëvalueerd?
Antwoord vraag 6
In 2008 is de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis voor het laatst geactualiseerd.
Daarnaast heeft in 2015 een evaluatie plaatsgevonden van de begroting van de Koning.
De resultaten van deze evaluatie gaven geen aanleiding tot een aanpassing van de Wet
financieel statuut van het Koninklijk Huis
Vraag 7
Waarop, bijvoorbeeld op hoeveel vluchten, zijn de kosten van het gebruik van luchtvaartuigen
gebaseerd?
Antwoord vraag 7
De raming voor uitgaven voor luchtvaartuigen bedraagt € 860.000 in 2021. Deze raming
is opgebouwd uit een bedrag voor de inzet van het regeringsvliegtuig, de inzet van
de Gulfstream, de inhuur van civiele helikopters en de inhuur van civiele vliegtuigen.
Voor de inzet van het Regeringsvliegtuig en de inzet van de Gulfstream geldt dat hiervoor
een bedrag wordt geraamd op basis van een raming van het aantal vlieguren vermenigvuldigd
met het vastgestelde tarief. Voor de inhuur van civiele helikopters en civiele vliegtuigen
wordt niet uitgegaan van een vooraf geraamd aantal vlieguren.
Vraag 8
Wat is de actuele stand van zaken omtrent de verduurzaming van de gebouwen die ter
beschikking staan aan de leden van het Koninklijk Huis?
Antwoord vraag 8
Het Rijksvastgoedbedrijf (hierna RVB) doet onderzoek naar verduurzamingsmogelijkheden
rondom Paleis Huis ten Bosch, de resultaten hiervan worden door een langer verloop
van het onderzoek in de loop van 2021 verwacht. Het is gebleken dat het niet rendabel
is om zonnepanelen te plaatsen op Paleis Noordeinde. De terugverdientijd van de investering
betreft meer dan 50 jaar en weegt daarom niet op tegen de te maken investeringskosten
en het te verwachten duurzaamheidsrendement. Het RVB onderzoekt verder nog de mogelijkheden
voor zonnepanelen op de Koninklijke Stallen en Noordeinde 66.
Vraag 9
Hoeveel dagen zal het Kroondomein in 2021 geopend zijn voor het publiek?
Antwoord vraag 9
Kroondomein Het Loo is de verzamelnaam voor een groot bos- en heidegebied dat bestaat
uit het eigenlijke Kroondomein (ongeveer 6.700 hectare), het Staatsdomein bij Het
Loo afdeling Hoog Soeren (ongeveer 3.000 hectare) en Paleispark Het Loo (ongeveer
650 hectare, eveneens Staatsdomein). Het eigenlijke Kroondomein en de staatsdomeinen
zijn opengesteld voor het publiek tussen 25 december en 14 september. Ongeveer 1.900
hectare van het Kroondomein en Staatsdomein afdeling Hoog Soeren is jaarrond opengesteld.
Dat geldt ook voor het Paleispark.
Vraag 10
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de mogelijkheden van (digitale) rondleidingen
in de Koninklijke paleizen? Zijn hier in 2021 nieuwe ontwikkelingen te verwachten?
Antwoord vraag 10
Streven is om in de toekomst weer openstellingen van meerdere dagen in de zomer van
Paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen te organiseren voor publiek. Een definitief
besluit hierover wordt genomen, zodra de omstandigheden dat toelaten. Het Paleis Noord
Einde is daarnaast digitaal te bezoeken via Google Street View: https://www.koninklijkhuis.nl/actueel/nieuws/2016/05/11/paleis-noordein…
Ook paleis Huis ten Bosch en het Koninklijk Paleis Amsterdam zijn gedeeltelijk digitaal
te bezichtigen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.