Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 530 Instelling van een adviescollege op het terrein van de rechtspositie van politieke ambtsdragers (Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 2 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding
2
3.
Permanent karakter van het college en wijze van advisering
2
4.
De reikwijdte van de adviestaak
3
5.
Instelling en samenstelling van het college
3
6.
Advies en consultatie
4
Artikelsgewijs
4
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
tot instelling van een adviescollege op het terrein van de rechtspositie van politieke
ambtsdragers. Allereerst merken zij op dat het hen voorkomt dat het goed is dat er
een permanent onafhankelijk adviescollege wordt ingesteld dat advies kan uitbrengen
over de rechtspositie van politieke ambtsdragers om zo te komen tot een gedepolitiseerd
oordeel. Rechts-positionele onderwerpen worden immers altijd als politiek gevoelig
ervaren. Het is dus goed dat besluitvorming over de rechtspositie van politieke ambtsdragers
wordt gebaseerd op een onafhankelijk en gedepolitiseerd oordeel. Graag willen de leden
van de VVD-fractie de regering een aantal vragen over het wetsvoorstel stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het nut van de instelling van een onafhankelijk
adviescollege, zowel met het oog op de inhoudelijke deskundigheid als op de gedepolitiseerde
en onafhankelijke oordeelsvorming.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet adviescollege
rechtspositie politieke ambtsdragers. De voornoemde leden onderschrijven het belang
van een onafhankelijk college dat adviseert over de beloning van politieke ambtsdragers.
De discussie over de beloning van politieke ambtsdragers zit al jaren vast. Het lastige
in deze discussie is dat politieke ambtsdragers uiteindelijk over hun eigen bezoldiging
gaan. Een college dat onafhankelijk adviseert over dit onderwerp buiten het politieke
discours om zou wellicht tot een doorbraak kunnen leiden in deze discussie. Hoe beoordeelt
de regering de wijze waarop de vorige keer door politiek opvolging is gegeven aan
aanbevelingen commissie Dijkstal? Wat is de verwachting voor een volgende keer, gezien
het sterk gepolitiseerde karakter van de besluitvorming hierover?
De leden van de SP-fractie hebben de Wet tot instelling van een adviescollege rechtspositie
politieke ambtsdragers met verbazing gelezen en hebben hierover enkele vragen.
2. Aanleiding
De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom een onafhankelijk advies-college
nodig is om te adviseren over de vergoedingen van politieke ambts-dragers. Kan de
regering nader ingaan op waarom zij een dergelijk college nodig acht? Waarom zijn
politici niet in staat regels die zij voor anderen maken ook voor zichzelf van toepassing
te verklaren? Waarom acht de regering een vergelijking met soortgelijke functies in
de marktsector van toepassing?
3. Permanent karakter van het college en wijze van advisering
De regering stelt, dat het college rechtstreeks zou kunnen adviseren aan de beide
kamers der Staten-Generaal. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee bedoeld
wordt, dat Tweede en Eerste Kamer het college rechtstreeks om advies kunnen vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het in te stellen adviescollege gevraagd en
ongevraagd advies uit kan brengen aan de regering. Ook kan het advies-college beide
Kamers direct adviseren. Deze leden vragen de regering waarom deze wijzen van advisering
slechts in de toelichting zijn vastgelegd en niet in de wettekst van het wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat het adviescollege buiten
de politieke discussies wordt gehouden. De vraag is volgens hen of het gevraagd en
ongevraagd advies het beste middel is om het adviescollege te depolitiseren. Een gevraagd
advies kan namelijk politiek geladen zijn en een ongevraagd advies kan een reactie
zijn op een lopende politieke discussie. Is de regering het met deze leden eens dat
de meest gedepolitiseerde vorm van advies uitbrengen een jaarlijks, tweejaarlijks
of een periodiek advies is over het beloningsniveau van de politieke ambtsdragers?
Zo ja, zou deze vorm dan juist moeten worden vastgelegd in de wettekst van het voorstel
en als uitgangspunt moeten gelden?
De aan het woord zijnde leden zouden een tweejaarlijks advies willen voorstel-len.
Daarin worden de rechtsposities van de in artikel 2 van het voorstel ge-noemde ambtsdragers
tegen het licht gehouden. In dat advies worden bezoldigingsaspecten meegenomen zoals:
bezoldiging en vergoeding voor de werkzaamheden, uitkering na aftreden of ontslag,
uitkering bij arbeidsonge-schiktheid, pensioenaanspraken, onkostenvergoedingen, voorzieningen
voor de uitoefening van het ambt, nevenfuncties en neveninkomsten. Op deze manier
ontstaat transparantie over al deze zaken en kunnen keuzes gemaakt worden op basis
van de beschikbare informatie. Bovendien kan voor de komende generaties een historie
worden aangelegd met de opeenvolgende adviezen en de op basis daarvan gemaakte keuzes.
Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
4. De reikwijdte van de adviestaak
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de reik-wijdte
van de advisering door het in te stellen adviescollege. Het adviescollege heeft tot
taak de regering te adviseren over het beloningsniveau, de onderlinge beloningsverhoudingen
en overige geldelijke aanspraken. Het gaat dus om financiële aspecten van de rechtspositie
van politieke ambtsdragers. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet is gekozen
voor advisering over de totale rechtspositie van politieke ambtsdragers, dat wil zeggen
ook over andere dan financiële aspecten van de rechtspositie. Is de scheiding tussen
financiële aspecten en andere aspecten van de rechtspositie wel goed te maken? Zijn
rechtspositionele zaken in feite niet altijd ook «financieel»? Wanneer is overigens
sprake van majeure, structurele wijzigingen in de rechtspositie van politieke ambtsdragers?
Kan de advisering ook gaan over een beperkte wijziging van de rechtspositie, maar
dan wel een wijziging die majeur is? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een
reactie van de regering op de hier gestelde vragen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe de reikwijdte van de adviestaak zich
verhoudt ten opzichte van de autonome bevoegdheid van de Kamer ten aanzien van het
Reglement van Orde en de hierin opgenomen registers. Daarnaast heeft de Kamer een
gedragscode en bepalingen omtrent toezicht en handhaving opgesteld, maar ook een integriteitsadviseur
in het leven geroepen. Hoe gaat het adviescollege zijn adviestaak invullen met betrekking
tot nevenfuncties en neveninkomsten van Kamerleden in het licht van deze autonome
maatregelen van de Kamer?
Deze leden vragen de regering of zij nader kan toelichten waarom gekozen is om de
leden van het Koninklijk Huis niet onder de reikwijdte van deze wet te laten vallen.
Zeker gezien de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis regelt dat hun betaling
gekoppeld is aan het salaris van de vicevoorzitter van de Raad van State. Graag een
reactie van de regering.
5. Instelling en samenstelling van het college
De leden van de VVD-fractie achten het een goede zaak dat er een apart adviescollege
wordt ingesteld en dat deze taak dus niet bij een bestaand college wordt ondergebracht.
Het gaat immers om een specifiek vraagstuk. Deze leden hebben een paar vragen met
betrekking tot de samenstelling van het adviescollege. De leden van de VVD-fractie
hechten aan een college dat breed is samengesteld. Het adviescollege adviseert namelijk
niet alleen over de rechtspositie van politieke ambtsdragers op het nationale niveau
maar ook op het decentrale niveau. Hoe wordt geborgd dat er ook personen worden benoemd
die bekend zijn met het decentrale niveau, dus niet alleen met het nationale niveau?
Is overwogen om dit in de wet te verankeren? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie
een reactie van de regering.
Verder wordt gesteld dat de leden van het adviescollege niet meer actief zijn in het
openbaar bestuur om zo een direct belang bij het uit te brengen advies te voorkomen.
Natuurlijk moet er onafhankelijk advies worden uitgebracht. Maar betekent «niet meer»
ook «nooit meer», zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe moet «niet meer» worden
geduid? Is het denkbaar dat iemand een politieke ambtsdrager is geweest, vervolgens
diverse functies in het bedrijfsleven be-kleed, daarna lid van het adviescollege wordt
en dat iemand daarna terugkeert in het politieke ambt en bijvoorbeeld ergens wethouder
of burgemeester wordt? Mag iemand na een politiek ambt vervuld te hebben, direct lid
van het advies-college worden? Of moet er een bepaalde periode zitten tussen het moment
dat iemand het politieke ambt neerlegt en het moment dat hij of zij toetreedt tot
het adviescollege? De leden van de VVD-fractie vragen de regering op de hier gestelde
vragen in te gaan.
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van de onafhankelijkheid en de
transparantie als rechtsstatelijke waarborgen van het adviescollege. In dat kader
hebben deze leden een aantal vragen aan de regering. Hoe wordt de opgave van functies
uit artikel 3, zesde lid, actueel en extern kenbaar gehou-den? Deze leden onderschrijven
dat het belang van onafhankelijkheid en transparantie met name tot uiting moet komen
in onafhankelijke benoemingen van de leden van het adviescollege. Is de regering met
deze leden van mening dat het benoemingsproces met voldoende openbaarheid en checks-and-balances
omkleed moet zijn? Zo ja, hoe gaat de regering hieraan invulling geven? Deze leden
wijzen in dit kader naar de aangenomen motie van de leden Sneller en Den Boer die
de regering verzoekt om de benoemingsprocedures van de belangrijkste democratische
instituties te herzien (TK 35 300-VII-25). Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de SP-fractie vragen of er oud-politici in de commissie mogen plaatsnemen?
Waarom denkt de regering dat politieke onafhankelijkheid gegarandeerd is als de samenstelling
van het adviescollege bestaat uit bijvoorbeeld de vertegenwoordigers van lobbyverenigingen
van werknemers en werkgevers?
6. Advies en consultatie
In de internetconsultatie is de suggestie gedaan, zo lezen de leden van de CDA-fractie,
dat het adviescollege ook zou moeten kunnen adviseren over de financiële tegemoetkomingen
in de ondersteuning van de betreffende doelgroepen voor zover relevant (in ieder geval
Eerste en Tweede Kamerleden). Juist omdat politici zelf ook terughoudend zullen zijn
op dit onderwerp, dient het adviescollege ook hierover adviezen te kunnen uitbrengen
om het evenwicht in de democratische machten te waarborgen. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering nader in te gaan op deze suggestie, nu zij in de memorie van toelichting
volstaat met een verwijzing naar de taakomschrijving in het voorliggende wetsvoorstel.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 2
Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat in het eerste gedachtestreepje van
het voorgestelde artikel als eerste de leden van de Eerste Kamer worden genoemd, terwijl
in artikel 51 van de Grondwet staat dat de Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer
en de Eerste Kamer. Waarom is niet gekozen voor eenheid van terminologie, vragen deze
leden.
Artikel 4
De leden van de CDA-fractie vragen, waarom in artikel 4 sprake is van aanpassingen
«als gevolg van» adviezen van het adviescollege. Naar de mening van deze leden is
de formulering in de memorie van toelichting zuiverder: ... «op basis van» adviezen
van het adviescollege tot stand gekomen wijzigingen.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.