Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgang programma Ruimte voor Regie
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 554 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 24 november 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
                  opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
                  over de brief van 16 juni 2020 over voortgang programma Ruimte voor Regie (Kamerstuk
                  31 293, nr. 541).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 4 september 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
                  Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 2 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
6
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
                     met betrekking tot de voortgang programma Ruimte voor Regie en hebben hier nog enkele
                     vragen over.
                  
De leden zijn verheugd te lezen dat 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment
                     Ruimte in Onderwijstijd (ERiO). Ook lezen zij dat er 20 scholen daadwerkelijk mee
                     doen aan het experiment, dat zijn er 4 minder. Wat is de reden dat zij uiteindelijk
                     niet mee doen aan het experiment? Aan welke voorwaarden en eisen hebben zij eventueel
                     niet voldaan? Deze leden ontvangen graag per school een toelichting. Daarnaast vragen
                     de leden welke rol de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: Onderwijsinspectie) speelt?
                     Zijn zij toegerust met de juiste kennis en expertise op deze manier van onderwijs
                     geven? Welke eisen stellen zij aan dit experiment? Wanneer is het experiment geslaagd
                     en wanneer niet? Hoe ziet het beoordelingsformulier er voor deze scholen uit? Is dit
                     hetzelfde als voor scholen die niet aan het experiment mee doen?
                  
Voornoemde leden lezen dat administratieve taken en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen
                     een sterk effect hebben op de ervaren werkdruk. Als advies wordt gegeven om een brede
                     discussie te voeren over de volledige tijd die leraren aan schoolwerk besteden. Hoe
                     kijkt de Minister hier tegenaan en wat gaat de Minister hieraan doen, zo willen deze
                     leden weten.
                  
De gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben experimenten voor scholen lastiger
                     gemaakt. Ook het project Anders Organiseren heeft het lastig, zo lezen deze leden.
                     Waar lopen de scholen nu tegen aan met betrekking tot dit project? Hoeveel kan er
                     van dit project nu niet doorgaan? Welke onderdelen zijn niet uit te voeren? Wat betekent
                     het coronavirus voor de voortzetting van dit project?
                  
Het animo voor de SIOF-beurzen (Schoolleiders Innovatie en Ontwikkelfonds) was bijzonder
                     groot, zo lezen de leden. Hoe gaat de Minister vervolg geven aan dit animo? Hoe heeft
                     de Minister de keuze gemaakt wie er wel of niet in aanmerking kwam voor de beurs,
                     zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief van de Minister.
                     Deze leden hebben nog enige vragen.
                  
De leden lezen in de brief dat er 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment
                     Ruimte in Onderwijstijd. Van deze 24 scholen zijn er zeven van de acht scholen die
                     ook met het vorige experiment ERiO meededen. Kan de Minister aangeven wat de reden
                     is dat de achtste school zich niet opnieuw heeft aangemeld voor het experiment?
                  
Uit het internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm blijkt volgens de Minister
                     geen lineair verband tussen de urennorm en leerresultaten, maar wordt onder andere
                     wel geconcludeerd dat meer onderwijstijd voor achterstandsleerlingen belangrijk is,
                     dat de onderwijstijd effectief wordt ingezet en dat daarnaast de urennorm minder bepalend
                     is voor de werkdruk dan zaken als bureaucratie, oudergesprekken etc. Deze leden vragen
                     de Minister in hoeverre de constatering van het belang van meer onderwijstijd voor
                     achterstandsleerlingen ook zal leiden tot bijvoorbeeld onderzoek of experimenten naar
                     meer differentiatie in onderwijstijd die leerlingen wordt aangeboden of meer flexibiliteit
                     bij de invulling van de onderwijstijd voor leerlingen die minder tijd nodig hebben
                     en zich bijvoorbeeld ook kunnen bezighouden met andere vakken?
                  
Voornoemde leden vragen de Minister of in het vergelijkend internationale onderzoek
                     ook is gekeken naar de ontwikkelmogelijkheden van leraren in landen met een lagere
                     urennorm en de mogelijkheden die zij hebben om bijvoorbeeld eigen lesmateriaal te
                     ontwikkelen of andere zaken die de onderwijskwaliteit ten goede komen, maar ook de
                     professionele ontwikkeling van de leraar. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de
                     inzichten die hieruit naar voren komen?
                  
Een van de aanbevelingen uit het vergelijkend onderzoek is dat de discussie over de
                     urennorm in het bredere perspectief van werkdruk geplaatst moet worden. Deze leden
                     vragen de Minister wat hij met deze aanbevelingen gaat doen en of hij bereid is om
                     verder te verkennen hoe de werkdruk omlaag kan met name op het gebied van administratie,
                     maar ook bijvoorbeeld meer ruimte voor eigen beslissingen die leraren kunnen nemen
                     over afwijkingen van regels voor bepaalde leerlingen en meer vertrouwen in de professionaliteit
                     van de leraren.
                  
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang programma
                  Ruimte voor Regie en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
               
Algemeen
Deze leden zijn het eens met de stellingname van de Minister dat het van belang is
                  dat basisscholen meer regie voelen en nemen in de invulling en organisatie van hun
                  onderwijstijd. De coronacrisis heeft aangetoond dat scholen dit aankunnen. Deze leden
                  vragen de Minister of dit leidt tot wijzigingen in het beleid. Hoe kijkt de Onderwijsinspectie
                  de komende periode naar onderwijstijd? Betekent dit dat leerlingen die tijdelijk niet
                  fysiek naar school kunnen, bijvoorbeeld door ziekte, afstandsonderwijs kunnen blijven
                  volgen, zo vragen deze leden.
               
Experiment ruimte in onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat het Experiment Ruimte in Onderwijstijd wordt doorgezet.
                  Deze leden vragen de Minister of in dit onderzoek de ervaring van leraren wordt meegenomen,
                  bijvoorbeeld het werkplezier en de werkdruk. Voorts vragen deze lezen of er onderscheid
                  wordt gemaakt in scholen die kiezen voor meer les om achterstanden in te halen en
                  scholen die kiezen voor minder lesuren omdat ze het efficiënter kunnen inrichten.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek
Deze leden vragen de Minister of er een samenhang is tussen het aantal lesuren en
                     het aantal fulltime werkende leraren, aangezien er in Nederland regelmatig te horen
                     is dat leraren parttime werken om op hun vrije dag aan het onderwijs te werken. Deze
                     leden lezen dat onderwijstijd niet een op een te koppelen is aan leerresultaten en
                     vragen of er wel sprake is van een verband tussen onderwijstijd en de kwaliteit van
                     de leraar.
                  
Ook lezen deze leden dat achterstandsleerlingen profijt hebben van meer onderwijstijd.
                     Hoe kijkt de Minister in dit licht naar de wettelijke eisen ten aanzien van vakanties
                     en met name de zes weken zomervakantie voor het basisonderwijs?
                  
Inzichten uit het onderwijsveld als richtsnoer
De aan het woord zijnde leden lezen dat er interdepartementaal wordt nagedacht over
                  een nauwere samenwerking tussen kinderopvang en basisschool. Wanneer kan de Kamer
                  de uitkomsten hiervan verwachten? Behoort het overhevelen van kinderopvang van het
                  Ministerie van SZW naar OCW tot een van de uitgewerkte scenario’s, zo vragen deze
                  leden.
               
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat de Minister de ervaringen
                  die zijn opgedaan in de coronaperiode met betrekking tot afstandsonderwijs en de invulling
                  van organisatie en onderwijstijd wil onderzoeken. Dit sluit ook aan bij de aangenomen
                  motie van het lid Westerveld c.s.1 waarin wordt opgeroepen om de ervaringen met afstandsonderwijs te benutten voor de
                  aanpak van thuiszitters. Voornoemde leden lezen dat er gewerkt wordt aan de opzet
                  voor een onderzoek. Op welk termijn zal dit onderzoek uitgevoerd worden? Wordt specifiek
                  het probleem van thuiszitters hierin meegenomen? Is de Minister het met deze leden
                  eens dat hierin ook structurele problemen (en oplossingen) in het onderwijs moeten
                  worden meegenomen, die nu nog duidelijker zichtbaar worden door de coronacrisis? Hierbij
                  denkende aan: te volle klassen, slechte ventilatie en klimaat in schoolgebouwen en
                  het lerarentekort.
               
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat twintig basisscholen gaan meedoen met het experiment. De
                  aanmeldperiode liep van 1 tot en met 31 mei, midden in de coronacrisis. Hebben alle
                  scholen voldoende kennis en mogelijkheden gehad om zich aan te melden in deze periode,
                  waarin ze misschien wel met andere zaken bezig waren? Wordt het experiment nog aangepast
                  vanwege de coronatijd en bijbehorende aanpassingen in het onderwijs? Worden de scholen
                  in de G5 die ook de ruimte nemen om te experimenteren, zij het met een andere reden
                  namelijk het lerarentekort, ook gemonitord en geëvalueerd? Deze leden zouden zich
                  kunnen voorstellen dat hier ook interessante uitkomsten mogelijk zijn, zeker omdat
                  de context waaronder dit plaatsvindt anders is. Op welke manier wordt zowel bij het
                  Experiment Ruimte in Onderwijstijd én bij de ruimte die wordt gegeven in de G5 in
                  de gaten gehouden dat de kwaliteit van het onderwijs goed genoeg blijft? Hoe wordt
                  de balans gevonden tussen ruimte geven aan experiment en toch ook het behouden van
                  kwaliteit, zo vragen deze leden.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het PO
De aan het woord zijnde leden hebben met interesse de conclusies van het onderzoek
                  naar de onderwijstijd en urennorm gelezen: Nederlandse leerlingen krijgen in vergelijking
                  met leerlingen in andere landen relatief veel onderwijs, het aantal uur doet er toe,
                  hoewel de effecten ervan beperkt in omvang zijn. De effecten op leerresultaten zijn
                  vooral context- en leerling afhankelijk, achterstandsleerlingen en leerlingen uit
                  economisch minder welgestelde gezinnen hebben meer profijt van meer onderwijstijd.
                  Is hieruit te concluderen dat het weinig effect zal opleveren als de urennorm in zijn
                  algemeen iets naar beneden geschroefd zou worden en er per leerling die het nodig
                  heeft extra bijgeschakeld wordt? Kortom is meer maatwerk het antwoord? Hoe reflecteert
                  de Minister op deze conclusies? Deze leden lezen ook dat geconcludeerd wordt dat het
                  aantal lesuren niet bepalend is voor de werkstress bij leraren. Administratieve taken,
                  communicatie met ouders en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen hebben wel
                  een sterk effect op de werkdruk. Wat gaat de Minister doen met deze inzichten en het
                  bijbehorende advies om een bredere discussie te voeren over de volledige tijd die
                  leraren aan schoolwerk besteden, dus niet alleen over de urennorm, zo vragen deze
                  leden.
               
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Onderwijstijd: meer
                  of minder?» en de brief van de Minister over de voortgang van het programma Ruimte
                  voor Regie. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
               
Beproeving, maar mogelijk met waardevolle inzichten
Allereerst vinden deze leden het een goede zaak dat er wordt gewerkt aan een opzet
                  van een onderzoek om blijvend te kunnen leren van de opgedane ervaringen met afstandsonderwijs.
                  Is dit onderzoek tevens onderdeel van de uitvoering van de motie van het lid Westerveld
                  c.s.2 die de regering verzoekt om ervaringen van het afstandsonderwijs te benutten voor
                  de aanpak van thuiszitters? Zo ja, kan de Minister toezeggen dat we de resultaten
                  van dit betreffende onderzoek voor het debat over de evaluatie van de Wet passend
                  onderwijs zullen ontvangen? Hoe wordt verder invulling gegeven aan deze motie? Indien
                  dit niet het geval is, waarom niet en hoe wordt deze motie dan uitgevoerd?
               
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
In het Experiment Ruimte in Onderwijs (ERiO) krijgen scholen de mogelijkheid om andere
                  professionals dan de bevoegde leerkracht onder voorwaarden voor maximaal honderd uur
                  per jaar les te laten geven. Deze leden vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling.
                  Waarom staat de Minister een experiment toe waarbij mensen zonder onderwijsbevoegdheid
                  voor de klas mogen gaan staan en dat voor vijf jaar? Hoe verhoudt zich dit tot de
                  ambitie om onbevoegd lesgeven tegen te gaan? Kan de Minister daarnaast toelichten
                  hoe precies onderzocht gaat worden wat een onbevoegde professional voor de klas voor
                  effect heeft op de onderwijskwaliteit? Hoe verhoudt dit experiment zich tot de noodplannen
                  voor het primair onderwijs in de G5? Waarom wordt het voor de klas zetten van een
                  onbevoegde professional bij die maatregelen als noodplan gezien, terwijl het op deze
                  scholen onderdeel van een experiment is? Is de Minister van plan om het inzetten van
                  professionals zonder onderwijsbevoegdheid uiteindelijk mogelijk te maken voor een
                  grotere groep scholen, dan wel voor alle scholen, al dan niet in het kader van het
                  lerarentekort? Wordt de tijd die door mensen die geen docent zijn besteed aan het
                  voor de klas staan dan ook niet meegerekend als onderwijstijd? Deze leden ontvangen
                  graag een toelichting. Tevens vragen deze leden wat aanleidingen kunnen zijn voor
                  de Minister om het experiment vroegtijdig stop te zetten. Is vroegtijdige stopzetting
                  ook mogelijk per individuele school, zo vragen deze leden.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
In de tabel op pagina 7 van het onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
                  staat in de tabel bij zowel de OESO als EU23 onderwijstijd per thema aangegeven. In
                  Nederland is dit onbekend, vanwege het flexibele curriculum. Leidt het verdelen van
                  de onderwijstijd per thema tot hogere leerresultaten bij leerlingen? In het onderzoek
                  wordt ook aangegeven dat het raadzaam is om nader te onderzoeken hoe het niet-lineair
                  verband tussen onderwijstijd en leerresultaten er in de Nederlandse onderwijspraktijk
                  precies uitziet. Gaat de Minister dit verder onderzoeken? Zo ja, kan de Kamer deze
                  resultaten ontvangen en wanneer kan de Kamer deze resultaten dan verwachten? Zo nee,
                  waarom niet? Tevens wordt gesteld dat leraren in Nederland nog steeds hoge administratieve
                  lasten ervaren. Gaat de Minister ook hier bekijken hoe dit nog verder teruggedrongen
                  kan worden, zoals ook in het onderzoek wordt voorgesteld? Is de Minister dan bereid
                  om verder te kijken dan brochures met tips die in de praktijk niet altijd gebruikt
                  (kunnen) worden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten ontvangen? Zo nee, waarom
                  niet, zo vragen deze leden.
               
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de onderhavige brief.
De organisatie en invulling van de onderwijstijd heeft ook gevolgen voor ouders. Zeker
                     in het primair onderwijs wanneer sprake is van een afstemming onderwijs en opvang.
                     Het is daarom erg belangrijk dat ouders, naast leerlingen en leraren, betrokken worden
                     bij het vormgeven van het experiment en dat in de evaluatie wordt gekeken naar de
                     effecten voor ouders. In hoeverre deelt de Minister deze mening en op welke wijze(n)
                     geeft hij gestalte aan deze betrokkenheid?
                  
Deze leden begrijpen dat onbevoegde professionals in het Experiment Ruimte in Onderwijstijd
                     100 uur per jaar voor de klas kunnen worden gezet. Dat is veel onderwijstijd, al snel
                     meer dan twee uur per week. De lesbevoegdheid bestaat echter met een reden: leraarschap
                     is een vak. Kennis van professionals uit de praktijk kan wel van grote toegevoegde
                     waarde zijn in het onderwijs. Deze leden vragen of we niet beter het vak aantrekkelijker
                     kunnen maken voor professionals werkzaam buiten het onderwijs. Er moet genoeg geld
                     zijn om zij-instromers scholing te bieden en er moet meer worden geïnvesteerd in leraren:
                     hoge salarissen, lagere werkdruk en ondersteuning in de klas (het moge inmiddels duidelijk
                     zijn). Aangezien deze investeringen ontbreken en het lerarentekort groeit, is de angst
                     dat onbevoegde professionals een deel van de leraren gaat vervangen reëel. Wat zijn
                     de consequenties van het gerommel met de onderwijstijd, nu er nog altijd geen plan
                     ligt voor de lange termijn ligt om het lerarentekort structureel aan te pakken? Hoe
                     denkt de Minister over de overweging dat men hen geen leraar moet laten vervangen,
                     maar het aantrekkelijker moet maken om leraar te worden?
                  
Er is behoefte aan meer ruimte en beslissingsvrijheid om op individueel niveau af
                     te mogen wijken, bijvoorbeeld bij talentvolle leerlingen op cultureel of sportgebied,
                     of leerlingen die een bijzondere leerervaring kunnen opdoen. In hoeverre kan deze
                     ruimte en beslissingsvrijheid ook werken als een excuus om bij leerlingen die om andere
                     redenen, waaronder ziekte of handicap, minder onderwijs op school kunnen volgen, af
                     te wijken van de onderwijstijd, zo vragen deze leden.
                  
Leerlingen met een onderwijsachterstand en leerlingen uit minder welgestelde gezinnen
                     hebben meer baat bij de onderwijstijd dan andere leerlingen, zo blijkt uit het onderzoek
                     dat is uitgevoerd door het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).
                     Voornoemde leden vragen op welke wijze de Minister dit gegeven wil benutten zonder
                     dat de geboden ruimte leidt tot verdere segregatie in het onderwijs?
                  
Uit het onderzoek van het CAOP blijkt bovendien dat communicatie met ouders effect
                     heeft op de werkdruk die leraren ervaren. Goed contact met ouders is essentieel voor
                     de samenwerking tussen school, leraar en ouder. Dit contact verloopt niet altijd goed.
                     Om de werkdruk weg te nemen zou communicatie met ouders meer aandacht verdienen in
                     de opleiding van de (toekomstige) leraar. Kan de Minister, samen met zijn collega
                     verantwoordelijk voor de pabo, een plan uitwerken om leraren beter voor te bereiden
                     op het contact met ouders, zo vragen deze leden.
                  
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat 24 scholen zich hebben aangemeld
                  voor het Experiment Ruimte in Onderwijstijd (ERiO). Ook lezen zij dat er 20 scholen
                  daadwerkelijk mee doen aan het experiment, dat zijn er 4 minder. Wat is de reden dat
                  zij uiteindelijk niet mee doen aan het experiment? Aan welke voorwaarden en eisen
                  hebben zij eventueel niet voldaan? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag per
                  school een toelichting.
               
Er is beleidsmatige en financiële ruimte om twintig scholen mee te laten doen aan
                     het Experiment Ruimte in Onderwijs (hierna: ERiO), om deze scholen te laten monitoren
                     en om met deze opzet het experiment te laten evalueren.3 Dit is juridisch vastgelegd in de Beleidsregel experiment ruimte in onderwijstijd
                     (hierna: beleidsregel). Deze twintig scholen zijn inmiddels gestart en worden door
                     het onderzoeksbureau SEO gevolgd. Om mee te mogen doen aan ERiO moest worden voldaan
                     aan de eisen uit de beleidsregel. Het gaat daarbij om inhoudelijke en procedurele
                     voorwaarden en om de toepassing van voorrangsregels. Twee van de scholen zijn afgewezen,
                     omdat hun aanvragen niet volledig waren en niet voldeden aan de inhoudelijke en procedurele
                     voorwaarden. Nadat deze twee scholen afvielen, bleven er 22 scholen over en daarbij
                     zijn de voorrangsregels gehanteerd. Op basis daarvan zijn de laatste twee scholen
                     afgevallen.
                  
Daarnaast vragen de leden van de VVD welke rol de Inspectie voor het Onderwijs (hierna:
                     Onderwijsinspectie) speelt? Zijn zij toegerust met de juiste kennis en expertise op
                     deze manier van onderwijs geven? Welke eisen stellen zij aan dit experiment? Wanneer
                     is het experiment geslaagd en wanneer niet? Hoe ziet het beoordelingsformulier er
                     voor deze scholen uit? Is dit hetzelfde als voor scholen die niet aan het experiment
                     mee doen?
                  
Het onderzoeksbureau SEO zal ERiO monitoren en evalueren. Daarnaast zal de inspectie
                  op reguliere wijze, aan de hand van het reguliere onderzoekskader, toezicht houden
                  op de scholen die deelnemen aan ERiO. Daarbij kan de inspectie naar aanleiding van
                  signalen een specifiek onderzoek instellen. De scholen worden dus net als andere scholen
                  systematisch gevolgd door de inspectie.4 Aanvullend zal de inspectie in het laatste jaar van ERiO een thema-onderzoek uitbrengen
                  over ERiO. De inspectie heeft als toezichthouder de expertise om de kwaliteit van
                  het onderwijs te volgen en te beoordelen, ook waar het ERiO betreft. De inspectie
                  heeft immers ook het Experiment Flexibiliseren Onderwijstijd geëvalueerd. De eisen
                  waar het experiment en de daaraan deelnemende scholen aan moeten voldoen, zijn toegelicht
                  in de beleidsregel. Hierbij is onder meer invulling gegeven aan de randvoorwaarden
                  zoals genoemd in de nader gewijzigde motie van het lid Rudmer Heerema.5 De motie noemt daarbij vier voorwaarden: instemming van de medezeggenschapsraad,
                  waarborgen voor de onderwijskwaliteit, waarborgen voor de kansengelijkheid en aanwezigheid
                  van een onderwijsvisie- en filosofie. In de toelichting bij de beleidsregel heb ik
                  betreffende de vraag wanneer het experiment geslaagd is het volgende aangegeven: «De
                  inzet van het experiment is om daarbij te kijken wat de effecten zijn van het geven
                  van de ruimte zoals bedoeld in artikel 2 van de beleidsregel. Daarbij moet het bieden
                  van ruimte positief uitpakken, niet alleen met betrekking tot randvoorwaarden en waarborgen
                  zoals in deze beleidsregel benoemd (denk daarbij onder andere aan onderwijskwaliteit,
                  kansengelijkheid en onderwijsfilosofie), maar bijvoorbeeld ook op de punten van doelmatigheid
                  en werkdruk. Het kan dus niet zo zijn dat het bieden van ruimte leidt tot negatieve
                  gevolgen. Als dat toch het geval is, zal wet- en regelgeving niet aangepast worden.»6
De leden van de VVD-fractie lezen dat administratieve taken en zorgen over leerlingen
                  met gedragsproblemen een sterk effect hebben op de ervaren werkdruk. Als advies wordt
                  gegeven om een brede discussie te voeren over de volledige tijd die leraren aan schoolwerk
                  besteden. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en wat gaat de Minister hieraan doen,
                  zo willen de leden van de VVD-fractie weten.
               
Eind 2020 worden de resultaten van de tussenevaluatie werkdrukakkoord opgeleverd.
                  Begin 2021 zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Aspecten zoals de hoge administratieve
                  lasten, communicatie met ouders en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen die
                  door leraren en schoolleiders worden ervaren, worden hierin meegenomen.
               
De gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben experimenten voor scholen lastiger
                  gemaakt. Ook het project Anders Organiseren heeft het lastig, zo lezen de leden van
                  de VVD-fractie. Waar lopen de scholen nu tegen aan met betrekking tot dit project?
                  Hoeveel kan er van dit project nu niet doorgaan? Welke onderdelen zijn niet uit te
                  voeren? Wat betekent het coronavirus voor de voortzetting van dit project?
               
Door de corona-uitbraak zijn scholen versneld aan de slag gegaan met afstandsonderwijs,
                  inzet van ouders en andere klassenorganisatie. Procesbegeleiding door de PO-Raad is
                  hierbij meestal niet nodig; het gaat om het organiseren van snelle, praktische oplossingen.
                  Deze focus op de dagelijkse praktijk van anders organiseren vraagt van scholen veel
                  tijd en inzet op de korte termijn. Innovatievragen met procesbegeleiding, daarentegen,
                  zijn gericht op de (middel)lange termijn, vragen meer inzet van het team en zijn structureler
                  van aard. Door de huidige situatie in het onderwijs, dienen scholen nu minder van
                  dergelijke innovatievragen in. De PO-Raad gaat daarom in het project Anders Organiseren
                  2 à 3 innovatievragen minder begeleiden dan beoogd. Dit wordt gecompenseerd door de inzet van
                  kortlopende ontwikkelvragen en kennisdeling vanuit aanverwante dossiers, projecten
                  en onderzoeken. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de inzet van andere professionals,
                  zoals leraarondersteuners en onderwijsassistenten.
               
Het animo voor de SIOF-beurzen (Schoolleiders Innovatie en Ontwikkelfonds) was bijzonder
                  groot, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Hoe gaat de Minister vervolg geven aan
                  dit animo? Hoe heeft de Minister de keuze gemaakt wie er wel of niet in aanmerking
                  kwam voor de beurs, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
               
Bij de SIOF-beurzen voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs, die allebei
                  via het NRO lopen, heeft de toekenning plaatsgevonden door middel van loting. Daardoor
                  is ook een deel van de plannen die voldeden aan de vooraf gestelde criteria helaas
                  buiten de boot gevallen. Zoals ik in mijn brief als reactie op het McKinsey-rapport
                  heb aangegeven, wil ik de komende tijd extra inzetten op de ondersteuning van schoolontwikkeling
                  en -verbetering.7 Onderdeel van de aanpak is een extra financiële impuls in 2021 en 2022 waar schoolleiders
                  en hun (leraren)teams uit het po en vo voor in aanmerking kunnen komen. Deze impuls
                  borduurt voort op de geleerde lessen van zowel het SIOF als het LOF en geeft schoolleiders
                  en leraren de mogelijkheid om verandertrajecten en innovaties op scholen op te zetten.
               
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat er 24 scholen zich hebben aangemeld
                  voor het Experiment Ruimte in Onderwijstijd. Van deze 24 scholen zijn er zeven van
                  de acht scholen die ook met het vorige experiment ERiO meededen. Kan de Minister aangeven
                  wat de reden is dat de achtste school zich niet opnieuw heeft aangemeld voor het experiment?
               
Deze school die wel aan het vorige experiment mee deed, had op het moment dat de aanvragen
                  voor deelname aan ERiO konden worden ingediend (tussen 1 mei en 31 mei) het oordeel
                  onvoldoende en voldeed daarmee niet aan de vereisten voor deelname. Daarom heeft de
                  school geen aanvraag ingediend. Na het verstrijken van de deadline, heeft de school
                  het oordeel voldoende verkregen. Inmiddels heeft de school geconstateerd dat zij met
                  de huidige mogelijkheid om naast de negen centraal vastgestelde vakantieweken als
                  school zelf vakantieweken te plannen (meestal drie), te kunnen voldoen aan de schooleigen
                  beleidswens voor flexibiliteit.
               
Uit het internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm blijkt volgens de Minister
                  geen lineair verband tussen de urennorm en leerresultaten, maar wordt onder andere
                  wel geconcludeerd dat meer onderwijstijd voor achterstandsleerlingen belangrijk is,
                  dat de onderwijstijd effectief wordt ingezet en dat daarnaast de urennorm minder bepalend
                  is voor de werkdruk dan zaken als bureaucratie, oudergesprekken etc. Deze leden vragen
                  de Minister in hoeverre de constatering van het belang van meer onderwijstijd voor
                  achterstandsleerlingen ook zal leiden tot bijvoorbeeld onderzoek of experimenten naar
                  meer differentiatie in onderwijstijd die leerlingen wordt aangeboden of meer flexibiliteit
                  bij de invulling van de onderwijstijd voor leerlingen die minder tijd nodig hebben
                  en zich bijvoorbeeld ook kunnen bezighouden met andere vakken.
               
De uitkomsten van dit internationaal vergelijkende onderzoek geven geen aanleiding
                     tot nieuw onderzoek. De conclusies uit het rapport zijn namelijk niet nieuw. Vooral
                     achterstandsleerlingen kunnen profijt hebben van extra onderwijstijd. Ook weten we
                     dat extra onderwijstijd vooral effectief is wanneer het geboden onderwijs van een
                     goede kwaliteit is en wordt geboden door een goed gekwalificeerde leerkracht.
                  
Scholen en gemeenten ontvangen extra middelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan.
                     Die extra middelen kunnen zij besteden aan voor- en vroegschoolse educatie, maar ook
                     aan het bieden van extra onderwijstijd, zoals schakelklassen, zomer- of weekendscholen,
                     kopklassen of de verlengde schooldag. Ook kunnen scholen hun reguliere middelen uit
                     de lumpsum hiervoor inzetten. Scholen en gemeenten zijn behoorlijk actief als het
                     gaat om initiatieven rondom extra onderwijstijd. Dit blijkt uit een inventariserend
                     onderzoek uit 20178.
                  
Recent zijn extra middelen beschikbaar gesteld om scholen in staat te stellen om –
                     desgewenst in samenwerking met andere partijen – leerlingen die als gevolg van de
                     coronacrisis achterstanden hebben opgelopen, gedurende dit schooljaar extra ondersteuning
                     te bieden. Met deze extra middelen kunnen scholen bijvoorbeeld zomer- of herfstprogramma’s
                     aanbieden. Op 15 mei jongstleden heb ik de Kamer geïnformeerd over deze regeling9. Middels een onderzoek dat dit najaar start, wordt in beeld gebracht welke inhaal-
                     en ondersteuningsactiviteiten scholen organiseren en tot welke resultaten die leiden.
                     In het najaar van 2021 wordt de Kamer opnieuw geïnformeerd over de voortgang van onderzoeken
                     op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid. Ik zal de Kamer dan tevens informeren
                     over de resultaten van deze regeling.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of in het vergelijkend internationale
                  onderzoek ook is gekeken naar de ontwikkelmogelijkheden van leraren in landen met
                  een lagere urennorm en de mogelijkheden die zij hebben om bijvoorbeeld eigen lesmateriaal
                  te ontwikkelen of andere zaken die de onderwijskwaliteit ten goede komen, maar ook
                  de professionele ontwikkeling van de leraar. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren
                  de inzichten die hieruit naar voren komen?
               
Het onderzoek richt zich met name op de relatie tussen onderwijstijd en (leer)resultaten
                  van leerlingen. Uit het eindrapport is wel af te leiden hoe de besteding van niet-lesuren
                  (van fulltimers) in een selectie van onderzochte landen is. De uren die besteed zijn
                  aan professionalisering maken hier deel van uit. In Engeland wordt 2 uur van de niet-lesuren
                  besteed aan professionalisering, in Zweden 1,8 uur en in Nederland 1,3 uur. In de
                  overige onderzochte landen wordt minder dan 1,3 uur besteed aan professionalisering.
               
Een van de aanbevelingen uit het vergelijkend onderzoek is dat de discussie over de
                  urennorm in het bredere perspectief van werkdruk geplaatst moet worden. De leden van
                  de CDA-fractie vragen de Minister wat hij met deze aanbevelingen gaat doen en of hij
                  bereid is om verder te verkennen hoe de werkdruk omlaag kan met name op het gebied
                  van administratie, maar ook bijvoorbeeld meer ruimte voor eigen beslissingen die leraren
                  kunnen nemen over afwijkingen van regels voor bepaalde leerlingen en meer vertrouwen
                  in de professionaliteit van de leraren.
               
Sinds schooljaar 2018/2019 zijn scholen in het primair onderwijs met de werkdrukmiddelen
                  in staat gesteld om zelf maatregelen te nemen om de administratieve lasten omlaag
                  te brengen, mits een schoolteam daarvoor kiest. In het huidige schooljaar 2020/2021
                  is € 380 miljoen beschikbaar gekomen. Daarnaast is de handreiking Ruimte in Regels
                  uitgebracht waar helder wordt gemaakt over welke zaken een school zich op basis van
                  de wet moet kunnen verantwoorden.10
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Algemeen
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de stellingname van de Minister dat
                  het van belang is dat basisscholen meer regie voelen en nemen in de invulling en organisatie
                  van hun onderwijstijd. De coronacrisis heeft aangetoond dat scholen dit aankunnen.
                  De leden van de D66-fractie vragen de Minister of dit leidt tot wijzigingen in het
                  beleid. Hoe kijkt de Onderwijsinspectie de komende periode naar onderwijstijd? Betekent
                  dit dat leerlingen die tijdelijk niet fysiek naar school kunnen, bijvoorbeeld door
                  ziekte, afstandsonderwijs kunnen blijven volgen?
               
In het Servicedocument funderend onderwijs coronavirus Covid-19 dat ik op 1 september
                  aan uw Kamer heb gestuurd, wordt ingegaan op onderwijstijd in deze periode.11 Kort gezegd komt het neer op het volgende. Scholen hoeven geen onderwijstijd te compenseren
                  voor de in het afgelopen schooljaar uitgevallen uren of dagen. Leerlingen moeten voldoende
                  (onderwijs)tijd krijgen om zich de lesstof eigen te maken. Hoeveel tijd dat is, kan
                  verschillen per leerling. Zolang voldaan wordt aan de landelijk vastgestelde leerdoelen
                  (kerndoelen, eindtermen) en de medezeggenschapsraad op de juiste manier hierbij betrokken
                  wordt, kunnen leraren, in overleg met collega’s en schoolleiding, dergelijke keuzes
                  zelf maken. Het huidige beleid biedt deze ruimte en hoeft hiervoor niet gewijzigd
                  te worden.
               
De inspectie kijkt in de eerste plaats naar de kwaliteit van het onderwijs dat de
                     leerlingen krijgen. Waar dat opportuun is, kijkt de inspectie daarbij naar de onderwijstijd.
                     De inspectie beoordeelt ook in het reeds begonnen schooljaar de onderwijstijd per
                     situatie, rekening houdend met de context.
                  
Wanneer een leerling in verband met het coronavirus tijdelijk niet fysiek naar school
                     kan komen, dan is afstandsonderwijs een goed alternatief. Ik verwacht dat scholen
                     in zo’n situatie overleggen met ouders of verzorgers over een afstandsonderwijsprogramma.
                     Uiteraard is de school niet aan het onmogelijke te houden. Ik reken op de professionaliteit
                     van de school om hierin de juiste keuzes te maken.
                  
Experiment ruimte in onderwijstijd
De leden van de D66-fractie lezen dat het Experiment Ruimte in Onderwijstijd wordt
                  doorgezet en vragen de Minister of in dit onderzoek de ervaring van leraren wordt
                  meegenomen, bijvoorbeeld het werkplezier en de werkdruk.
               
In de monitoring en evaluatie van ERiO door het onderzoeksbureau SEO wordt expliciet
                  stilgestaan bij de gevolgen voor het onderwijspersoneel van de gekozen invulling van
                  de afwijkingsmogelijkheden en daarbij wordt het personeel bevraagd over meerdere onderwerpen,
                  waaronder werkdruk en de aantrekkelijkheid van het beroep.
               
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of er onderscheid wordt gemaakt in scholen
                  die kiezen voor meer les om achterstanden in te halen en scholen die kiezen voor minder
                  lesuren omdat ze het efficiënter kunnen inrichten.
               
In het experiment is het niet mogelijk om af te wijken van het totaal aantal uren
                  onderwijstijd. Er kan daarmee geen sprake zijn van het geven van minder onderwijstijd
                  zoals door de vraagstellers benoemd. De vergelijking zoals geschetst, kan dan ook
                  geen onderdeel zijn van ERiO en wordt niet onderzocht.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er een samenhang is tussen het aantal
                  lesuren en het aantal fulltime werkende leraren, aangezien er in Nederland regelmatig
                  te horen is dat leraren parttime werken om op hun vrije dag aan het onderwijs te werken.
               
Deze relatie is niet onderzocht in het internationaal vergelijkende onderzoek naar
                  de urennorm. Deze vraag kan op basis van dit onderzoek niet worden beantwoord.
               
De leden van de D66-fractie lezen dat onderwijstijd niet een op een te koppelen is
                  aan leerresultaten en vragen of er wel sprake is van een verband tussen onderwijstijd
                  en de kwaliteit van de leraar.
               
De kwaliteit van de leraar is van belang voor de leerresultaten van leerlingen. Meerdere
                  onderzoekers wijzen er op dat er een trade-off kan zijn tussen de kwaliteit en kwantiteit
                  van instructie, in die zin dat kwalitatief hoogwaardig onderwijs tot op zekere hoogte
                  kan compenseren voor een kortere onderwijstijd.
               
Ook lezen de leden van de D66-fractie dat achterstandsleerlingen profijt hebben van
                  meer onderwijstijd. Hoe kijkt de Minister in dit licht naar de wettelijke eisen ten
                  aanzien van vakanties en met name de zes weken zomervakantie voor het basisonderwijs?
               
Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat achterstandsleerlingen gebaat kunnen zijn bij
                  meer onderwijstijd, maar een verhoging van het aantal uur leidt niet automatisch tot
                  meer effectiviteit. Ook een eventuele verkorting van de zomervakantie is niet per
                  definitie het recept voor het inhalen van onderwijsachterstanden. Daarom zie ik geen
                  oplossing in het generiek verkorten van de zomervakantie voor een bepaalde groep leerlingen:
                  het effect daarvan is zeer afhankelijk van de invulling van die extra uren. Uit het
                  Experiment Flexibiliseren Onderwijstijd is bovendien gebleken dat het flexibiliseren
                  van vakanties veel vraagt van scholen. Het moet niet alleen passen bij de visie van
                  de school, maar de school moet er ook organisatorisch toe in staat zijn. Scholen en
                  gemeenten kunnen er wel voor kiezen de extra middelen die zij ontvangen om onderwijsachterstanden
                  tegen te gaan, te besteden aan het bieden van zomer- of weekendscholen.
               
Inzichten uit het onderwijsveld als richtsnoer
De leden van de D66-fractie lezen dat er interdepartementaal wordt nagedacht over
                  een nauwere samenwerking tussen kinderopvang en basisschool. Wanneer kan de Kamer
                  de uitkomsten hiervan verwachten? Behoort het overhevelen van kinderopvang van het
                  Ministerie van SZW naar OCW tot een van de uitgewerkte scenario’s?
               
Begin juli is er een tussenrapportage van de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen
                  naar de Tweede Kamer gestuurd, met daarin mogelijke richtingen en bouwstenen voor
                  toekomstige kindvoorzieningen.12 Naar verwachting wordt de eindrapportage van de scenariostudie in december naar de
                  Kamer gestuurd. In deze scenario’s wordt ingegaan op de inhoudelijke uitwerking van
                  scenario’s, niet op de departementale verantwoordelijkheid voor dit onderwerp.
               
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat de Minister de ervaringen
                  die zijn opgedaan in de coronaperiode met betrekking tot afstandsonderwijs en de invulling
                  van organisatie en onderwijstijd wil onderzoeken. Dit sluit ook aan bij de aangenomen
                  motie van het lid Westerveld c.s.13 waarin wordt opgeroepen om de ervaringen met afstandsonderwijs te benutten voor de
                  aanpak van thuiszitters. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er gewerkt wordt
                  aan de opzet voor een onderzoek. Op welke termijn zal dit onderzoek uitgevoerd worden?
                  Wordt specifiek het probleem van thuiszitters hierin meegenomen? Is de Minister het
                  met deze leden eens dat hierin ook structurele problemen (en oplossingen) in het onderwijs
                  moeten worden meegenomen, die nu nog duidelijker zichtbaar worden door de coronacrisis?
                  Hierbij denkende aan: te volle klassen, slechte ventilatie en klimaat in schoolgebouwen
                  en het lerarentekort.
               
Bij de beantwoording van deze vragen ga ik ook in op de vragen van de leden van de
                     SP-fractie over het onderzoek naar afstandsonderwijs. Het beoogde onderzoek wordt
                     momenteel verder uitgewerkt in samenwerking met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
                     (NRO) en zal zich waarschijnlijk richten op de middellange termijn. De precieze planning
                     en inhoud zijn momenteel onderwerp van gesprek, maar resultaten zullen vermoedelijk
                     niet beschikbaar zijn voor het debat over de evaluatie van de Wet passend onderwijs.
                     Over de precieze voornemens zult u later geïnformeerd worden, maar ook ik hecht eraan
                     dat de opbrengsten benut kunnen worden voor de aanpak van huidige en toekomstige uitdagingen.
                  
Tevens werkt de PO-raad samen met Kennisnet aan de Monitor Hybride onderwijs. Hierin
                     wordt in kaart gebracht hoe scholen, ouders en leerlingen invulling hebben gegeven
                     aan onderwijs op afstand en wat zij zouden willen behouden voor de toekomst. De rapportage
                     van deze monitor zal begin 2021 gereed zijn. Parallel hieraan loopt een losse verkenning
                     naar de mogelijkheden om afstandsonderwijs als tijdelijk instrument in te zetten om
                     thuiszitten te voorkomen en/of op te lossen. Over de stand van zaken informeer ik
                     u in het najaar. Latere opbrengsten uit beide genoemde onderzoeken zullen zeker bruikbaar
                     zijn voor de aanpak van thuiszitters.
                  
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat twintig basisscholen gaan meedoen met
                     het experiment. De aanmeldperiode liep van 1 tot en met 31 mei, midden in de coronacrisis.
                     Hebben alle scholen voldoende kennis en mogelijkheden gehad om zich aan te melden
                     in deze periode, waarin ze misschien wel met andere zaken bezig waren? Wordt het experiment
                     nog aangepast vanwege de coronatijd en bijbehorende aanpassingen in het onderwijs?
                  
Dit voorjaar heb ik de Tweede Kamer laten weten dat in verband met de coronacrisis
                     de aanvraagtermijn tot deelname aan ERiO werd verplaatst van april naar de periode
                     van 1 tot en met 31 mei 2020.14 Dit was de laatst mogelijke periode. Als de aanvraagtermijn nog later zou zijn geweest,
                     zou de beslissing over deelname in de vakantieperiode zijn gevallen en zouden de scholen
                     geen tijd hebben gehad om hun plan te implementeren.
                  
Ik heb in het kader van de coronacrisis ook gekeken of het mogelijk was ERiO een schooljaar
                     uit te stellen. Dit was niet het geval. Het was immers de wens van de Tweede Kamer
                     dat de scholen uit het Experiment Flexibiliseren Onderwijstijd konden blijven afwijken
                     van de wet- en regelgeving waarvan ze onder dat experiment al konden afwijken. Dit
                     was voor deze scholen alleen mogelijk als ze deelnemen aan ERiO. Uitstel met een jaar
                     zou betekenen dat de scholen uit het Experiment Flexibiliseren Onderwijstijd per 1 augustus
                     2020 toch eerst weer aan de wet- en regelgeving zouden moeten voldoen.
                  
De sector primair onderwijs is in het afgelopen voorjaar op verschillende momenten
                     en via verschillende wegen geïnformeerd over ERiO. Het feit dat er voldoende aanmeldingen
                     waren voor ERiO laat zien dat scholen voldoende kennis over en mogelijkheden hadden
                     om zich aan te melden. Het is daarbij overigens nooit het doel geweest dat alle scholen
                     in Nederland zich zouden aanmelden. Het doel was dat er minimaal twintig goede aanmeldingen
                     zouden zijn, zodat alle beschikbare plekken binnen het experiment ingevuld zouden
                     worden.
                  
Aanvullende aanpassingen van ERiO in het kader van de uitbraak van covid-19 zijn niet
                     nodig, omdat het hier enkel gaat om de mogelijkheid om af te wijken van wet- en regelgeving
                     en dat geeft eerder meer ruimte om om te gaan met de gevolgen van covid-19 dan dat
                     het zou belemmeren.
                  
Worden de scholen in de G5 die ook de ruimte nemen om te experimenteren, zij het met
                  een andere reden namelijk het lerarentekort, ook gemonitord en geëvalueerd? De leden
                  van de GroenLinks-fractie zouden zich kunnen voorstellen dat hier ook interessante
                  uitkomsten mogelijk zijn, zeker omdat de context waaronder dit plaatsvindt anders
                  is. Op welke manier wordt zowel bij het Experiment Ruimte in Onderwijstijd én bij
                  de ruimte die wordt gegeven in de G5 in de gaten gehouden dat de kwaliteit van het
                  onderwijs goed genoeg blijft? Hoe wordt de balans gevonden tussen ruimte geven aan
                  het experiment en toch ook het behouden van kwaliteit?
               
De genoemde experimenten hebben verschillende aanleidingen. Het Experiment Ruimte
                  in Onderwijstijd is bedoeld om te verkennen wat de effecten zijn van meer ruimte en
                  flexibiliteit bij de invulling van de onderwijstijd en welke randvoorwaarden nodig
                  zijn voor een positief effect. De ruimte die de scholen in de G5 krijgen, is bedoeld
                  om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs zo goed mogelijk
                  te borgen bij een oplopend lerarentekort. Zowel in het experiment in de G5 als in
                  ERiO zijn eisen gesteld aan de aanvraag voor en uitvoering van de afwijkingen. Denk
                  hierbij bijvoorbeeld aan de voorwaarde van gedegen planvorming en instemming van de
                  medezeggenschapsraad. Het bieden van ruimte gaat dus hand in hand met het stellen
                  van waarborgen voor de onderwijskwaliteit.15 Beide experimenten worden gemonitord en geëvalueerd door het onderzoeksbureau SEO.
                  In die monitoring is een van de onderzoeksvragen wat de impact is op de onderwijskwaliteit.
                  Daarnaast zal de inspectie op reguliere wijze, aan de hand van het reguliere onderzoekskader,
                  toezicht houden op de scholen die deelnemen aan de experimenten. Aanvullend zal de
                  inspectie in het laatste jaar van ERiO een thema-onderzoek uitbrengen over het experiment.
                  Op deze wijze is er zicht op de ontwikkelingen binnen de experimenten en de gevolgen
                  voor de kwaliteit. Overigens zijn de scholen die deelnemen aan ERiO verplicht zich
                  te melden als de kwaliteit van het onderwijs op de deelnemende school «onvoldoende»
                  of «zeer zwak» is en op dat moment zal ik de deelname aan ERiO van de betreffende
                  school beëindigen.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het PO
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het weinig effect zal opleveren als de
                     urennorm in zijn algemeen iets naar beneden geschroefd zou worden en er per leerling
                     die het nodig heeft extra bijgeschakeld wordt? Kortom is meer maatwerk het antwoord?
                     Hoe reflecteert de Minister op deze conclusies?
                  
In algemene zin geldt dat er geen eenvoudige aannames of keuzes gemaakt kunnen worden
                     over (de effecten van) een verhoging of verlaging van de onderwijstijd. Ieder uur
                     meer onderwijs zal niet in elk geval leiden tot een evenredige toename van de leerresultaten.
                     Andersom zal niet ieder uur onderwijs dat niet gegeven wordt, zorgen voor een significante
                     kwaliteitsdaling. Onderzoek laat zien dat vooral de effectieve invulling van de onderwijstijd
                     bepaalt of meer onderwijstijd leidt tot hogere leeropbrengsten.
                  
Wel blijkt uit het onderzoek dat leerlingen met verschillende talenten en sociaaleconomische
                     achtergronden verschillend reageren op onderwijstijd. Daardoor kunnen de effecten
                     van meer onderwijstijd aanzienlijk verschillen tussen leerlingen in achterstandswijken
                     en in meer welgestelde wijken, tussen leerlingen van niet-westerse afkomst en leerlingen
                     van westerse afkomst en tussen goed en slecht presterende leerlingen. In het algemeen
                     geldt dat extra onderwijstijd bijdraagt aan betere leerprestaties, vooral bij zwakke
                     leerlingen. Daarbij spelen omstandigheden op school, zoals de kwaliteit van de leraren,
                     schoolcultuur en de beschikbare middelen ook een belangrijke rol.
                  
Voor de middelen voor het tegengaan van onderwijsachterstanden, verwijs ik u naar
                     mijn beantwoording op de vragen van de leden van de CDA-fractie.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat geconcludeerd wordt dat het aantal
                     lesuren niet bepalend is voor de werkstress bij leraren. Wat gaat de Minister doen
                     met deze inzichten en het bijbehorende advies om een bredere discussie te voeren over
                     de volledige tijd die leraren aan schoolwerk besteden, dus niet alleen over de urennorm?
                  
Eind 2020 worden de resultaten van de tussenevaluatie werkdrukakkoord opgeleverd.
                     Begin 2021 zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Aspecten zoals de hoge administratieve
                     lasten, communicatie met ouders en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen die
                     door leraren en schoolleiders worden ervaren, worden hierin meegenomen.
                  
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen of het onderzoek naar afstandsonderwijs tevens onderdeel
                     is van de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s.16 die de regering verzoekt om ervaringen van het afstandsonderwijs te benutten voor
                     de aanpak van thuiszitters. Zo ja, kan de Minister toezeggen dat we de resultaten
                     van dit betreffende onderzoek voor het debat over de evaluatie van de Wet passend
                     onderwijs zullen ontvangen? Hoe wordt verder invulling gegeven aan deze motie? Indien
                     dit niet het geval is, waarom niet en hoe wordt deze motie dan uitgevoerd?
                  
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van
                     de leden van de GroenLinks-fractie over het onderzoek naar afstandsonderwijs.
                  
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
In het Experiment Ruimte in Onderwijs (ERiO) krijgen scholen de mogelijkheid om andere
                  professionals dan de bevoegde leerkracht onder voorwaarden voor maximaal honderd uur
                  per jaar les te laten geven. De leden van de SP-fractie vinden dit een zeer onwenselijke
                  ontwikkeling. Waarom staat de Minister een experiment toe waarbij mensen zonder onderwijsbevoegdheid
                  voor de klas mogen gaan staan en dat voor vijf jaar? Hoe verhoudt zich dit tot de
                  ambitie om onbevoegd lesgeven tegen te gaan? Kan de Minister daarnaast toelichten
                  hoe precies onderzocht gaat worden wat een onbevoegde professional voor de klas voor
                  effect heeft op de onderwijskwaliteit?
               
Kennis en inzet van professionals uit de praktijk kan van toegevoegde waarde zijn
                  voor de onderwijskwaliteit. Het Experiment Ruimte in Onderwijstijd verkent op welke
                  wijze die inzet effectief zou kunnen zijn. Binnen ERiO worden op zeer beperkte schaal
                  andere professionals ingezet om kennis uit de praktijk over te brengen of om vanuit
                  specialistische expertise bij te dragen. Dit zorgt voor een impuls aan de onderwijskwaliteit
                  en geeft de bevoegde leraar tijd om andere delen van het onderwijsaanbod goed voor
                  te bereiden (wat de onderwijskwaliteit ook ten goede zal komen). De inzet van andere
                  professionals wordt meegeteld als onderwijstijd en daarvoor is de geboden afwijkingsmogelijkheid
                  nodig. Daarbij zal het onderzoeksbureau SEO monitoren en evalueren wat de effecten
                  van ERiO zijn, onder andere op de onderwijskwaliteit.
               
De leden van de SP-fractie vragen hoe dit experiment zich verhoudt tot de noodplannen
                  voor het primair onderwijs in de G5. Waarom wordt het voor de klas zetten van een
                  onbevoegde professional bij die maatregelen als noodplan gezien, terwijl het op deze
                  scholen onderdeel van een experiment is?
               
Beide experimenten verschillen in de ruimte die scholen krijgen. ERiO is bedoeld om
                     te verkennen wat de effecten zijn van langdurig meer ruimte en flexibiliteit bij de
                     invulling van de onderwijstijd en welke randvoorwaarden nodig zijn voor een positief
                     effect. De ruimte die de scholen in de G5 krijgen via de beleidsregel Andere dag-
                     en weekindeling op scholen in de G5, is bedoeld om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid
                     van het onderwijs zo goed mogelijk te borgen bij een oplopend lerarentekort. In tegenstelling
                     tot ERiO is er in het G5-experiment geen ruimte om af te wijken van de wettelijke
                     eisen ten aanzien van vakanties en van het aantal schoolweken korter dan vijf dagen.17 Dit verschil is ook te zien in de manier waarop wordt omgegaan met inzet van verschillende
                     professionals. ERiO geeft veel beperkter ruimte om andere professionals in te zetten
                     en vraagt daarbij om een langetermijnvisie op de inzet van deze professionals. Bij
                     het G5-experiment wordt er meer ruimte gegeven voor wat betreft het aantal uur, maar
                     ligt de focus op de korte termijn. Scholen moeten een plan maken waarin wordt aangegeven
                     in welke situaties en op welke manier de ruimte wordt gebruikt en daarnaast hoe de
                     school ervoor zorgt dat zo snel mogelijk kan worden gestopt met het gebruikmaken van
                     de ruimte die de beleidsregel biedt. De mogelijkheden uit het G5-experiment zijn namelijk
                     echt alleen bedoeld in tijden van tekorten, wat bij ERiO niet het geval is.
                  
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister van plan is om het inzetten van professionals
                     zonder onderwijsbevoegdheid uiteindelijk mogelijk te maken voor een grotere groep
                     scholen, dan wel voor alle scholen, al dan niet in het kader van het lerarentekort?
                  
Daar wil ik op dit moment nog niet op vooruitlopen. Ik wacht eerst het resultaat van
                     de evaluatie af voor ik conclusies trek over het vervolg.
                  
De leden van de SP-fractie vragen verder of de tijd die door mensen die geen docent
                     zijn wordt besteed aan het voor de klas staan dan ook niet meegerekend wordt als onderwijstijd.
                     Deze leden ontvangen graag een toelichting.
                  
Het onderwijs zoals gegeven door professionals anders dan de leraar zal onder ERiO
                     worden meegeteld als onderdeel van de onderwijstijd. In dit experiment opereert een
                     professional onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag en de leraar, vergelijkbaar
                     met de voorwaarden rond de inzet van bijvoorbeeld een onderwijsassistent. Echter,
                     het gaat hier om een beperkte inzet, met als doel verhoging van de onderwijskwaliteit
                     door de gerichte inzet van professionals met specifieke expertise. Deze mogelijkheid
                     is er nu wettelijk niet en met dit experiment wordt dus de effectiviteit van deze
                     mogelijkheid onderzocht. Overigens worden in de praktijk nu al professionals uitgenodigd
                     om vanuit hun vak bij te dragen aan het onderwijs, maar mag deze tijd niet worden
                     gerekend als onderwijstijd.
                  
Wat betreft het experiment in de G5 is naar aanleiding van de motie van het lid Westerveld
                     c.s.18, waarin wordt verzocht om de maximaal 22 uur niet als onderwijstijd te zien, de beleidsregel
                     aangepast.
                  
De leden van de SP-fractie vragen wat aanleidingen kunnen zijn voor de Minister om
                  het experiment vroegtijdig stop te zetten. Is vroegtijdige stopzetting ook mogelijk
                  per individuele school, zo vragen deze leden.
               
De beleidsregel geeft de mogelijkheid om ERiO stop te zetten en om deelname van een
                  individuele school aan ERiO te beëindigen. Dit kan op basis van de bepalingen uit
                  artikel 2, zesde lid, van de Experimentenwet onderwijs (welke overigens ook gelden
                  voor het experiment Andere dag- en weekindeling op scholen in de G5). Beëindiging
                  kan op basis van een verzoek van het bevoegd gezag, als niet meer wordt voldaan aan
                  de voorwaarden, als ERiO niet meer tot de daarmee beoogde doeleinden blijkt te leiden
                  of de voortzetting van ERiO niet langer in het belang van de leerlingen zou zijn.
                  Daarnaast zal deelname van een individuele school aan ERiO in ieder geval stop worden
                  gezet als de kwaliteit van het onderwijs op de deelnemende school «onvoldoende» of
                  «zeer zwak» is.
               
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
De leden van de SP-fractie vragen of het verdelen van de onderwijstijd per thema tot
                  hogere leerresultaten leidt bij leerlingen.
               
Bekend is dat vooral de effectieve invulling van de onderwijstijd bepalend lijkt voor
                  de vraag of meer onderwijstijd leidt tot hogere leeropbrengsten. Naast onderwijstijd
                  zijn ook aspecten zoals de kwaliteit van de leraar, de effectiviteit van lesmethodieken,
                  de mate waarin leerlingen gemotiveerd worden en de inhoud van het curriculum mede
                  bepalend voor de leerresultaten van leerlingen. Dit wijst erop dat de inhoud van het
                  curriculum er (mede) toe doet, maar of de verdeling van onderwijs per thema leidt
                  tot hogere leerresultaten is niet onderzocht. Naast de verdeling van onderwijstijd
                  kunnen ook andere aspecten van de inhoud van het curriculum er toe doen. Daarbij valt
                  bijvoorbeeld te denken aan de mate waarin het curriculum aansluit bij de belevingswereld
                  van leerlingen.
               
De leden van de SP-fractie constateren dat in het onderzoek ook wordt aangegeven dat
                  het raadzaam is om nader te onderzoeken hoe het niet-lineaire verband tussen onderwijstijd
                  en leerresultaten er in de Nederlandse onderwijspraktijk precies uitziet en vragen
                  of de Minister dit verder gaat onderzoeken? Zo ja, kan de Kamer deze resultaten ontvangen
                  en wanneer kan de Kamer deze resultaten dan verwachten? Zo nee, waarom niet?
               
Ik kies ervoor om in te zetten op de verbetering van de onderwijskwaliteit, zodat
                  álle uren onderwijs zo effectief mogelijk zijn. Zoals ik in mijn reactie op het McKinsey-rapport
                  heb gesteld, wil ik extra inzetten op de ondersteuning van schoolontwikkeling- en
                  verbetering.
               
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister gaat bekijken hoe de administratieve
                  lasten nog verder teruggedrongen kan worden, zoals ook in het onderzoek wordt voorgesteld.
                  Is de Minister dan bereid om verder te kijken dan brochures met tips die in de praktijk
                  niet altijd gebruikt (kunnen) worden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten ontvangen?
                  Zo nee, waarom niet?
               
Zoals ook aangegeven in het antwoord aan de leden van de CDA-fractie ontvangen scholen
                  in het primair onderwijs sinds schooljaar 2018/2019 middelen voor de aanpak van werkdruk.
                  Hiermee worden schoolteams in staat gesteld om zelf maatregelen te nemen om de administratieve
                  lasten omlaag te brengen, mits een schoolteam daarvoor kiest. Er zal dus geen vervolgonderzoek
                  naar worden ingesteld. Wel worden eind 2020 de resultaten van de tussenevaluatie werkdrukakkoord
                  opgeleverd. Begin 2021 wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Op basis daarvan zal
                  worden bezien of bijsturing van het werkdrukakkoord nodig is.
               
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze(n) de Minister gestalte geeft aan
                  betrokkenheid van ouders.
               
Het is belangrijk ouders te betrekken bij de invulling en organisatie van de onderwijstijd.
                  Daarom moest als onderdeel van de aanvraag voor deelname aan ERiO een bewijs van instemming
                  van de medezeggenschapsraad met deelname aan ERiO worden overlegd.19 Verder zijn de gevolgen voor ouders van de gekozen invulling van de afwijkingsmogelijkheden
                  onderdeel van de monitoring en evaluatie zoals uitgevoerd door het onderzoeksbureau
                  SEO.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen of we niet beter het vak aantrekkelijker kunnen
                  maken voor professionals werkzaam buiten het onderwijs. Wat zijn de consequenties
                  van het gerommel met de onderwijstijd, nu er nog altijd geen plan ligt voor de lange
                  termijn om het lerarentekort structureel aan te pakken? Hoe denkt de Minister over
                  de overweging dat men hen geen leraar moet laten vervangen, maar het aantrekkelijker
                  moet maken om leraar te worden?
               
Kennis van professionals uit de praktijk kan zeker van grote toegevoegde waarde zijn
                     in het onderwijs en het is belangrijk om te verkennen op welke wijze professionals
                     uit de praktijk effectief kunnen worden ingezet. Een van deze mogelijkheden wordt
                     via ERiO onderzocht. In dit experiment worden op beperkte schaal andere professionals
                     ingezet om kennis uit de praktijk over te brengen of om vanuit specialistische expertise
                     bij te dragen. Dit zorgt voor een impuls aan de onderwijskwaliteit en geeft de bevoegde
                     leraar ondertussen tijd om andere delen van het onderwijsaanbod goed voor te bereiden.
                     Dat kan de onderwijskwaliteit ook ten goede komen en kan bijdragen aan de vermindering
                     van de werkdruk en kan bijdragen aan het bieden van extra ondersteuning in de klas.
                  
Wat betreft het lerarentekort ben ik het met u eens dat het vak aantrekkelijker moet
                     worden. Dat is ook onderdeel van de langetermijnvisie die ik op 8 oktober 2019 aan
                     uw Kamer heb gestuurd.20 Dit kabinet investeert voor het primair onderwijs onder andere in de salarissen met
                     270 miljoen en in een verlaging van de werkdruk met € 381,8 miljoen voor schooljaar
                     2020/2021 en met € 430 miljoen vanaf 2025. Ook investeert het kabinet in zij-instromers.
                     Besturen kunnen per zij-instromer € 20.000 subsidie krijgen voor hun opleidingstraject
                     en daarnaast is er onlangs € 9 miljoen subsidie aan de G5 gegeven om het zij-instroomtraject
                     te verbeteren. Tegelijkertijd lossen deze investeringen op de korte termijn niet het
                     volledige lerarentekort op. Daarom zijn er ook noodmaatregelen nodig in de G5, zoals
                     het experiment Andere dag- en weekindeling op scholen in de G5. Die noodmaatregelen
                     zijn van tijdelijke aard. De consequenties van de ruimte die die deze beleidsegel
                     biedt worden nauwkeurig gemonitord en geëvalueerd.
                  
Er is behoefte aan meer ruimte en beslissingsvrijheid om op individueel niveau af
                  te mogen wijken, bijvoorbeeld bij talentvolle leerlingen op cultureel of sportgebied,
                  of leerlingen die een bijzondere leerervaring kunnen opdoen. In hoeverre kan deze
                  ruimte en beslissingsvrijheid ook werken als een excuus om bij leerlingen die om andere
                  redenen, waaronder ziekte of handicap, minder onderwijs op school kunnen volgen, af
                  te wijken van de onderwijstijd?
               
Zoals ik mijn brief aangaf, verken ik de mogelijkheden om binnen de huidige wetgeving
                  meer ruimte te bieden op individueel niveau. Die verkenning ziet specifiek op de genoemde
                  groepen leerlingen: talentvolle leerlingen op cultureel of sportgebied en leerlingen
                  die een bijzondere leerervaring kunnen opdoen. Het doel van die verkenning is niet
                  om ruimte te creëren voor leerlingen die om andere redenen minder onderwijs op school
                  kunnen volgen. Daar zal bij het zoeken naar mogelijkheden voor meer individuele ruimte
                  rekening mee worden gehouden. Voor het onderwijs aan zieke leerlingen bestaan overigens
                  reeds specifieke wettelijke voorzieningen (artikel 8, 10e lid, Wpo en artikel 9a,
                  Wpo).
               
Leerlingen met een onderwijsachterstand en leerlingen uit minder welgestelde gezinnen
                  hebben meer baat bij de onderwijstijd dan andere leerlingen, zo blijkt uit het onderzoek
                  dat is uitgevoerd door het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).
                  De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de Minister dit gegeven wil benutten
                  zonder dat de geboden ruimte leidt tot verdere segregatie in het onderwijs.
               
Achterstandsleerlingen kunnen profijt hebben van extra onderwijstijd als het geboden
                  onderwijs van een goede kwaliteit is en wordt geboden door een goed gekwalificeerde
                  leerkracht. Zoals eerder genoemd ontvangen scholen en gemeenten extra middelen om
                  onderwijsachterstanden tegen te gaan. Met deze extra middelen, eventueel aangevuld
                  met de reguliere middelen uit de lumpsum, kunnen zij extra onderwijstijd aanbieden,
                  zoals schakelklassen, zomer- of weekendscholen, kopklassen of de verlengde schooldag.
               
Daarnaast heb ik, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks),
                  aan de Eerste Kamer toegezegd dat ik een integrale beleidsagenda segregatie nog voor
                  het einde van dit kalenderjaar opstel. Aangrijpingspunten die ik daarbij meeneem,
                  zijn de Lokale Educatieve Agenda, de rol van gemeenten in onderwijshuisvesting, het
                  toelatingsbeleid van scholen, en brede scholengemeenschappen op één locatie. Ten slotte
                  vraag ik de inspectie om vanuit haar toezicht te monitoren hoe gemeenten tot gemeenschappelijke
                  doelen en afspraken komen op de hiervoor genoemde (LEA-)onderwerpen. Hiermee hoop
                  ik op meerdere manieren te voorkomen dat segregatie in het onderwijs toeneemt.
               
Kan de Minister, samen met zijn collega verantwoordelijk voor de pabo, een plan uitwerken
                     om leraren beter voor te bereiden op het contact met ouders, zo vragen de leden van
                     de PvdA-fractie.
                  
Ouderbetrokkenheid is expliciet onderdeel van de kennisbasis en gevraagde competenties
                     van studenten van de pabo. Een van de competenties gaat over samenwerking met de omgeving,
                     waaronder het onderhouden van contacten met ouders of verzorgers van kinderen. Het
                     gaat daarbij niet alleen om het hebben van kennis hierover, maar ook om vaardigheid
                     en attitude. Studenten worden hierop begeleid en beoordeeld, zowel in het onderwijs
                     als in de stage.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  
, - 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier