Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Informele Energieraad 5 en 6 oktober 2020 (Kamerstuk 21501-33-825)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 827 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 oktober 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:
– De brief van 22 september 2020 inzake de geannoteerde agenda voor de Informele Energieraad
5 en 6 oktober 2020 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 825),
– De brief van 1 juli 2020 inzake het verslag van de Energieraad van 15 juni 2020 (Kamerstuk
21 501-33, nr. 822),
– De brief van 14 september 2020 inzake het fiche: Mededeling over een EU-strategie
voor een geïntegreerd energiesysteem (Kamerstuk 22 112, nr. 2918) en de BNC-fiche: Mededeling over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal
Europa (Kamerstuk 22 112, nr. 2920).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2020 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 30 september 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie vragen of de impact assessment verhoging 2030 EU-Klimaatdoelstellingen
ook op de kortst mogelijke termijn gedeeld kan worden met de Kamer. Hoe bepaalt het
kabinet welk van de te presenteren scenario’s voor Nederland het voorkeursscenario
is? Is voor het kabinet ook in deze besprekingen het belangrijkste uitgangspunt dat
Nederlandse bedrijven geholpen zijn met een gelijk speelveld en gelijke concurrentiepositie
ten opzichte van bedrijven in andere lidstaten?
Het Impact Assessment is op 17 september gepubliceerd op de website van de Europese
Commissie. Via de gebruikelijke BNC-procedure zal uw Kamer geïnformeerd worden over
het Nederlandse standpunt ten aanzien van het Commissievoorstel in het Climate Target
Plan. Het kabinet deelt het belang van een Europees gelijk speelveld en zal hier in
het BNC aandacht aan besteden.
Vraag 2
De leden van de VVD-fractie vragen welke lidstaten nog niet de ambitie hebben om 55%
CO2 te reduceren in 2030 en wat het kabinet doet om andere landen aan te sporen zich
aan de klimaatdoelstellingen te houden.
Vraag 3
Klopt het dat met name Polen een aangescherpt doel nog niet heeft onderschreven, maar
de eventuele bereidheid ook onderdeel uitmaakt van de wens om kernenergie ten volle
te kunnen inzetten binnen bijvoorbeeld de criteria van het JUST transitiefonds? Zo,
ja ondersteunt het kabinet deze beweging, zoals eerder ook al is toegezegd aan de
Kamer?
Antwoord 2 en 3
Er zijn negen lidstaten die de Commissie eerder al expliciet hebben opgeroepen om
het EU 2030-reductiedoel naar 55% te verhogen via een brief aan vice-voorzitter Timmermans
afgelopen najaar 2019. Dit betreft een groep ambitieuze lidstaten die op klimaatgebied
nauw samen optrekt. Nederland behoort samen met Denemarken, Finland, Frankrijk, Luxemburg,
Letland, Portugal, Spanje en Zweden tot deze zogenaamde «kopgroep». Een aanzienlijk
aantal lidstaten beziet momenteel hun posities naar aanleiding van het Impact Assessment
en het voorstel van de Europese Commissie voor verhoging van het EU reductiedoel voor
2030 naar tenminste 55%. Enkele Oost-Europese lidstaten zullen waarschijnlijk vragen
om nadere analyse van onder meer de sociaaleconomische gevolgen op lidstaat-niveau.
Vanuit het Just Transition Fund (JTF) kan er niet geïnvesteerd worden in kerncentrales.
Het (JTF) is niet gericht op energietransitie, maar op economische diversificatie
en sociaal flankerend beleid. De Commissie heeft daarom deze uitsluiting opgenomen,
die ook bij het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds
van toepassing is. Achtergrond daarvan is dat het Europese cohesiebeleid gericht is
op economische en sociale convergentie tussen meer- en minder ontwikkelde regio’s
in Europa. De bouw van een kerncentrale dient dat doel onvoldoende.
Vraag 4
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de BNC-fiche over de Mededeling
over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem wat het kabinet gaat doen
om de genoemde aandachtspunten (p. 3) aan te pakken.
De EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem is het startpunt van een grote
hoeveelheid aan (herziene) wetgeving, welke met name in 2021 zal worden gepresenteerd
door de Europese Commissie. Het kabinet heeft hierbij vier aandachtspunten geïdentificeerd
waar het bij deze aanvullende wetgeving nauw op zal letten. Bovendien zal het deze
aandachtspunten inbrengen in de discussies op EU-niveau over een geïntegreerd energiesysteem.
Ik noem hierbij het voorbeeld van het aandachtspunt dat betaalbaarheid en regeldruk
sterker worden meegewogen in aanvullende wetgeving. Het kabinet vindt het essentieel
dat een duidelijke effectenbeoordeling van mogelijke maatregelen plaats vindt, voordat
de Commissie met daadwerkelijke nieuwe, dan wel herziene wetgeving komt. In deze effectenbeoordelingen
moet duidelijk worden aangegeven welke maatregelen de Commissie waarom beoogt en welke
gevolgen qua kostenstijging en regeldruk zijn voorzien voor (decentrale) overheid,
bedrijfsleven en burgers. Daarbij dient wat het kabinet betreft ook nadrukkelijk aandacht
te worden besteed aan de gevolgen voor het mkb. Uitgangspunt is in ieder geval dat
nieuwe voorstellen met zo min mogelijk lasten worden vormgegeven. Het kabinet zal
hier nauw op letten bij de beoordeling van de uiteindelijke voorstellen.
Vraag 5
Deze leden vragen voorts op welke wijze het kabinet poogt om een Europese CO2-beprijzing te realiseren.
Het kabinet zet in op het reeds bestaande CO2-beprijzingssysteem – het EU-ETS. Het kabinet is daarbij voorstander van een aanscherping
van het EU-ETS, door verhoging van de lineaire reductiefactor en instandhouding en
aanscherping van de marktstabiliteitsreserve. Daarnaast kan het EU-ETS uitgebreid
worden met onder meer de intra-Europese scheepvaart. Ook kan bijvoorbeeld de hoeveelheid
gratis rechten voor de luchtvaart verlaagd worden
Vraag 6
Deze leden vragen hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat de kosten gedekt worden binnen
de financiële kaders van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 en het MFK
(2021–2027).
Binnen het MFK zijn er verschillende instrumenten die mogelijk aangewend zouden kunnen
worden voor implementatie van de EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem,
zoals de Connecting Europe Facility (CEF Energie), Horizon Europe en de Recovery and
Resilience Facility (RRF).
Voor financiering uit deze Europese instrumenten geldt dat deze gevonden moeten worden
binnen de afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en MFK 2021–2027.
Bij publicatie van de nieuwe wetgevingsvoorstellen (medio 2021) die worden aangekondigd
in de strategie voor energiesysteemintegratie zal de Kamer worden geïnformeerd over
eventuele budgettaire gevolgen voor Nederland.
Vraag 7
Deze leden vragen het kabinet de Kamer te informeren als er budgettaire gevolgen zullen
zijn voor Nederland.
Op basis van de uitgewerkte voorstellen die de Commissie naar verwachting medio 2021
publiceert, zal het kabinet beoordelen of er sprake is van budgettaire gevolgen voor
Nederland en uw Kamer hierover informeren.
Vraag 8
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot het geagendeerde onderwerp waterstof
en de BNC-fiche Waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa in hoeverre de
Europese waterstof strategie in lijn is met de Nederlandse strategie.
Op 8 juli jl. heeft de Europese Commissie een goede aanzet gedaan met haar mededeling
over het opzetten van een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa. Waterstof
krijgt hiermee de erkenning dat het een zeer belangrijke rol zal spelen in de transitie
naar een klimaatneutrale Europese energie- en materialenvoorziening. De hoofdlijnen
van de mededeling zijn in lijn met de kabinetsbrief Waterstofvisie (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485), maar ook met de verklaring over waterstof van het Pentalateraal energieforum en
met de ambities uit het Klimaatakkoord. Het ontwikkelen van een waterstofmarkt is
essentieel en daarbij is een Europese aanpak noodzakelijk. In het BNC- fiche ben ik
in detail ingegaan op de afzonderlijke onderdelen van de Commissiemededeling.
De ontwikkeling van een Europese markt voor CO2-vrije waterstof vergt heldere doelen, grote investeringen, duidelijke Europese financiële
en reguleringskaders en coördinatie tussen lidstaten en Europese Commissie op veel
terreinen, waaronder onderzoek en innovatie. De Commissiemededeling agendeert al deze
thema’s. Tijdens het Duitse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie zal er
door de energieministers specifiek aandacht worden besteed aan de Europese waterstofstrategie.
Tijdens de informele Raad zullen lidstaten hun zienswijze geven, in de opmaat naar
Raadsconclusies in december. De Commissiemededeling bevat zelf geen wetgevende voorstellen,
deze zullen volgen in 2021. Het gaat daarbij onder meer om aanpassingen van de Europese
gaswetgeving, herziening van het ETS en aanpassing van de staatssteunregels.
De Europese waterstofstrategie zal dus in het komende jaar verder worden vormgegeven.
Ik zal daarbij nauwgezet de Nederlandse belangen uitdragen die onderdeel uitmaken
van de Europese waterstofstrategie.
Vraag 9
Deze leden vragen voorts wat er naar verwachting aangepast zal worden in het milieu-
en energiesteunkader (MESK) van de Europese Commissie. In hoeverre heeft deze ontwikkeling
een positief resultaat voor de Nederlandse ambities?
De Commissie heeft in haar Mededeling over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal
Europa aangekondigd dat zij de Richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming
en energie (MESK) zo wil aanpassen dat dit een goed kader biedt om de Europese Green
Deal en in het bijzonder CO2-reductie te realiseren, waaronder met betrekking tot waterstof. Dit is positief voor
de Nederlandse ambities. Het kabinet beoogt aan deze wijziging van deze richtsnoeren
bij te dragen door heldere voorwaarden te suggereren, om zo de Nederlandse en Europese
waterstofambities te kunnen halen.
Vraag 10
Op welke wijze zet het kabinet in op erkenning van de Nederlandse waterstofambities,
na de recente uitspraak van de Europese Commissie dat Nederlandse waterstofprojecten
(nog) niet in aanmerking komen voor subsidiëring?
De betreffende uitspraak van de Europese Commissie had alleen betrekking op de SDE++
en was gedaan voordat ik de regels voor de SDE++ bekendmaakte. Het kabinet is over
dit onderwerp nog in gesprek met de Commissie. Het verwezenlijken van de Nederlandse
waterstofambities vergt een brede strategie, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie
op waterstof (Kamerstuk 32 813 en 29 696, nr. 485). Naast het werken aan randvoorwaarden in wet- en regelgeving, behelst deze strategie
meerdere financiële instrumenten. Ik voorzie een stapsgewijze ondersteuning van de
opschaling. In deze beginfase zijn met name de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie
(DEI+) en het aangekondigde tijdelijke opschalingsinstrument van belang. In mijn antwoord
op vraag 3 van het CDA geef ik aan hoe de SDE++ waterstof kan ondersteunen.
Vraag 11
Op welke wijze zet het kabinet zich in voor een zo groot mogelijke ontwikkeling van
waterstof, waarbij geen enkele soort waterstof (groen, blauw, paars, zilverblauw)
wordt uitgesloten? Dit mede in het licht van de studie van DRIFT (Erasmus Universiteit
Rotterdam)1 waarin werd aangegeven dat het Nederlandse productiepotentieel lang niet toereikend
is voor de toekomstige vraag naar waterstof?
In de kabinetsvisie op waterstof wordt uitgegaan van CO2-vrij geproduceerde waterstof. De technieken voor het produceren van verschillende
soorten CO2-vrije waterstof bevinden zich in verschillende stadia van ontwikkeling, voor ieder
stadium is ander instrumentarium beschikbaar. Zo wordt productie van blauwe waterstof
ondersteund via de SDE++ subsidie voor CCS. Voor productie van groene waterstof via
elektrolyse zijn onder meer de DEI+ en SDE++ beschikbaar. Voor andere technieken,
zoals pyrolyse, geldt dat deze technieken zich nog in het stadium van onderzoek en
demonstratie bevinden. Deze technieken worden daarom nu met name ondersteund via het
innovatie-instrumentarium, bijvoorbeeld via de Topsector Energie-tender Industrie.
Daarnaast is de verwachting dat een gedeelte van de binnenlandse vraag op termijn
gedekt zal worden door import van duurzame waterstof. Dit kunnen ook verschillende
soorten duurzame waterstof zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Energieraad 5 en 6 oktober 2020 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese effectbeoordeling over de ophoging
van de EU-klimaatdoelstelling enkel ingaat op de situatie in de Europese Unie als
geheel. Deze leden merken tevens op dat de Minister in het verslag van het schriftelijk
overleg over de informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers schrijft dat
een hoger Europees doel zal leiden tot een wijziging van het nationale doel en dat
de nationale Klimaatwet hiermee in overeenstemming moet worden gebracht.
Vraag 1
Deze leden vragen de Minister om bij het in kaart brengen van aanvullende maatregelen
en de aanvullende nationale opgave ook inzichtelijk te maken welke effecten deze aanvullende
maatregelen en de verhoogde doelstelling als geheel zullen hebben voor onze inwoners
en voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Een ambtelijke studiegroep onder leiding van Laura van Geest brengt op dit moment
al aanvullende maatregelen in kaart om invulling te geven aan een aanvullende nationale
opgave. De verwachting is dat deze studiegroep eind dit jaar haar rapport afrondt.
Vraag 2
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het met de Europese Commissie eens
is dat voor de implementatie van het nieuwe 2030-doel het Emissions Trading System
(ETS) verder aangescherpt dient te worden en dat specifieke voorstellen medio 2021
worden verwacht. Deze leden hebben, net als het kabinet, de voorkeur voor Europese
afspraken. Klimaatbeleid is immers bij uitstek een terrein voor een Europese aanpak.
Deze leden kijken met interesse uit naar voorstellen voor aanscherping van het ETS.
Deze leden vragen de Minister wat zijn verwachtingen zijn met betrekking tot het tijdspad
waarin daadwerkelijke aanscherping van het ETS verwacht mag worden en wat de mogelijke
gevolgen van een aangescherpte ETS zullen zijn voor de Nederlandse CO2-heffing.
Naar verwachting zal een daadwerkelijke aanscherping van het EU-ETS pas doorwerken
in de tweede helft van de vierde handelsperiode (2021–2030), om precies te zijn vanaf
2026. Een aanscherping van het EU-ETS moet leiden tot een hogere ETS-prijs, waardoor
de nationale CO2-heffing voor de industrie lager zal worden. Voor die heffing hoeft alleen het verschil
ten opzichte van de ETS-prijs te worden betaald.
Vraag 3
De leden van de CDA-fractie lezen in de BNC-fiche Mededeling over een waterstofstrategie
voor een klimaatneutraal Europa dat het kabinet het van belang vindt dat de taxonomie
bij waterstofprojecten ruimte laat voor transitionele activiteiten, zoals blauwe waterstof
in de transitie van grijs naar groen. Deze leden hebben echter ook vernomen dat gesprekken
over goedkeuring van de Europese Commissie omtrent staatssteun hebben geleid tot een
wijziging in de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE)-categorie waterstof door
elektrolyse, waardoor het aantal draaiuren bij deze categorie de eerste jaren zal
worden beperkt. Deze leden vragen de Minister op deze situatie te reflecteren, duidelijk
te maken wat hiervan de impact zal zijn op het opschalen van de productie van waterstof
in Nederland, en hoe hij ervoor zal zorgen dat productie van waterstof toch zoveel
mogelijk wordt gestimuleerd.
De gesprekken met Commissie gaan op dit moment vooral om subsidie voor CO2-reducerende projecten in de SDE++. De Europese Commissie moet goedkeuring geven op
basis van het staatssteunkader. Nederland heeft hiervoor een verzoek ingediend voor
verschillende technieken op basis van adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL). Waar het PBL in haar advies ervan uitging dat bij de stimulering van bepaalde
technieken er sprake moet zijn van netto CO2-reductie over de gehele looptijd, kan de Commissie alleen instemmen met het verstrekken
van subsidie aan technieken als deze ieder jaar tot netto CO2-reductie leiden.
Daarom is besloten het aantal draaiuren waarvoor waterstofprojecten (en elektrische
boilers) de eerste jaren in aanmerking komen te beperken, zodat deze technieken alsnog
op korte termijn kunnen worden opgenomen in de SDE++. De precieze hoeveelheid uren
en jaren waar dit over gaat is gepubliceerd in de Aanwijzingsregeling, artikel 75(2).
De gevolgen van deze bijstelling zijn goed te overzien, aangezien de meeste aangekondigde
waterstofprojecten pas over een aantal jaren operationeel zullen zijn. De subsidie
wordt pas uitgekeerd als elektrolysers er daadwerkelijk staan en er waterstof wordt
geproduceerd. Waterstofprojecten mogen deze gemiste uren bovendien later inhalen,
als het aandeel hernieuwbare energie ook groter is.
Ik begrijp de zorgen om de signaalwerking van de gevolgen voor de SDE++. De SDE++
is echter met name bedoeld voor marktrijpe technologieën. Voor technologieën zoals
elektrolyse, waar via opschaling en innovatie nog een sterkte kostenreductie moet
plaatsvinden, geldt dat in deze fase andere regelingen nodig zijn. Daarom heb ik in
de kabinetsvisie waterstof een nieuw tijdelijk opschalingsinstrument aangekondigd,
waarvoor per jaar 35 miljoen euro is gereserveerd. Deze regeling wordt dit najaar
uitgewerkt en geconsulteerd. Samen met bestaande regelingen zoals de MOOI en de DEI+
(voor pilots en demonstraties) wordt zo voorzien in een stapsgewijze ondersteuning
van waterstofprojecten in Nederland.
Ik zal scherp kijken naar hoe de staatssteunkaders op milieubescherming en klimaat
doorwerken in het algehele instrumentarium voor opschaling en uitrol van waterstof.
Ik blijf hierover in gesprek met de Europese Commissie, zo mogelijk gezamenlijk met
andere Europese landen met waterstofambities.
Vraag 4
De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat de Europese Commissie een nog onbekend
bedrag uit bestaande fondsen wil inzetten voor de ontwikkeling van waterstof. Kan
de Minister verhelderen wanneer hierover duidelijkheid wordt verwacht? Wat is de inschatting
van de Minister met betrekking tot de hoogte van het bedrag dat uit bestaande Europese
fondsen zal worden ingezet voor de ontwikkeling van waterstof?
Verschillende Europese instrumenten kunnen mogelijk worden aangewend voor de ontwikkeling
van waterstof, zoals de Recovery and Resilience Facility (RRF), het Just Transition Fund (JTF), de Connecting Europe Facility (CEF Energie) en Horizon Europe.
Daarnaast biedt het IPCEI-kader mogelijkheden om de verdere ontwikkeling van waterstof
in de Europese Unie te ondersteunen. Cohesiemiddelen zullen ook beschikbaar zijn voor
de transitie naar een CO2-vrije energievoorziening. Voor de middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen
onder het volgende MFK (2021–2027) zal dit nader uitgewerkt worden.
Tijdens de Europese Raad op 21 juli jl. is overeenstemming bereikt over onder andere
de omvang van het volgende Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en het percentage
van de middelen dat uitgegeven moet worden aan klimaat. Voor het gehele MFK en het
herstelinstrument is dit klimaatpercentage vastgesteld op ten minste 30% van de uitgaven.
Voor onderliggende fondsen is dit uitgewerkt in een apart percentage. Waterstof is
één van de onderwerpen die onder klimaatuitgaven kunnen vallen.
Het specifieke bedrag dat aan de ontwikkeling van waterstof zal worden uitgegeven
is echter niet vooraf vastgelegd. Dat zal uiteindelijk afhankelijk zijn van de Nederlandse
en Europese prioriteiten, de mogelijkheden van de verschillende instrumenten en concrete
projecten, en van de aanvragen en toekenningen.
Vraag 5
Kan de Minister tevens aangeven wat Nederland concreet in de informele Energieraad
zal gaan voorstellen aan acties om te zorgen dat waterstof grootschalig inzetbaar
wordt en op welke wijze het Just Transition Fund daarvoor zou kunnen worden ingezet?
Tijdens de informele Energieraad zal Nederland de aanzet om te komen tot een Europese
waterstofstrategie verwelkomen. Waterstof zal een zeer belangrijke rol zal spelen
in de transitie naar een klimaatneutrale Europese energie- en materialenvoorziening
en is daarmee terecht een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal. Tijdens
de Raad zal Nederland aandacht vragen voor de noodzaak tot opschaling van technieken,
zodat de kosten kunnen dalen. Er zullen voldoende middelen beschikbaar moeten komen.
Nederland zal daarbij oproepen tot meer samenwerking tussen lidstaten en met de Europese
Commissie om te komen tot een effectieve aanpak om waterstof op te schalen. Nederland
zal aandacht vragen voor de noodzakelijke duidelijkheid en hervormingen van het staatssteunkader
rond CO2-vrije waterstof. Daarbij moet er in de komende jaren voldoende flexibiliteit zijn
om gerichte steun te geven aan opschalingsprojecten. Nederland zal de Commissie oproepen
bij de herziening van de staatssteunkaders hier voldoende rekening mee te houden.
Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor de ontwikkeling van regulering en marktordening
rondom waterstof. Hierbij gaat het om meer helderheid en een verdere uitwerking rond
definities inzake de verschillende typen waterstoffen, certificeringsregels en de
rol van netbeheerders bij de ontwikkeling van waterstofinfrastructuur.
Het Just Transition Fund maakt onderdeel uit van het Just Transition Mechanism als
flankerend beleid van de Europese Green Deal. Het fonds is bedoeld voor regio’s die
het meest geraakt worden door de uitdagingen die voortvloeien uit de energie- en klimaattransitie.
Het is aan elke lidstaat om in overleg met de Commissie die regio’s aan te wijzen
en een plan op te stellen met de investeringen die nodig zijn voor die specifieke
regio’s. Investeringen in waterstof behoren daarbij tot de mogelijkheden.
Vraag 6
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie overweegt om het
IPCEI-instrument (Important Projects of Common European Interest) te benutten om waterstofprojecten
te ondersteunen en dat het kabinet onder marktpartijen verkent of Nederlandse deelname
aan een mogelijke IPCEI waterstof nuttig en kansrijk is. Kan de Minister duidelijk
maken wat de belangrijkste aandachtspunten zijn bij deze verkenning? Waarvan is het
afhankelijk of een IPCEI waterstof nuttig en kansrijk is voor Nederlandse marktpartijen?
Wat zijn voor deze marktpartijen de belangrijkste elementen die onderdeel moeten vormen
van een IPCEI-instrument voor waterstof?
De verkenning heeft als doel een overzicht te krijgen van potentiele IPCEI-projecten
in Nederland. De aandachtpunten in deze fase zijn het inzicht krijgen in de types
projecten, in de financieringskloof en in de mogelijkheid voor het leggen van (Europese)
verbanden tussen de projecten. Voor het Nederlandse bedrijfsleven ligt er een kans
om deel uit te gaan maken van een Europese waardeketen rondom waterstof.
De behoeften van marktpartijen aan IPCEI-instrumentarium wordt op dit moment geanalyseerd
door RVO op basis van de aangemelde projecten. De verwachting is dat de behoefte zich
vooral toespitst op ondersteuning van de financieringskloof voor waterstof-projecten.
Vraag 7
De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet overweegt deel te nemen aan
de European Clean Hydrogen Alliance. Deze leden vragen de Minister wat de belangrijkste
overwegingen zijn om wel of niet deel te nemen aan deze alliantie. Wat zouden de belangrijkste
voor- en nadelen zijn van deelname?
Deelname aan de European Clean Hydrogen Alliance (ECHA) geeft de kans om tijdig aangehaakt te zijn bij de ontwikkeling van Europese
waterstof-waardeketens, als ook de ontwikkeling van Europees beleid rondom waterstof.
De Europese Commissie ziet de ECHA als een belangrijk platform om in gesprek te zijn
en blijven met de stakeholders (waaronder lidstaten) rondom waterstof. Daarom zal
Nederland deelnemen aan de ECHA.
Vraag 8
Deze leden merken op dat de Kamer zich meerdere malen in moties heeft uitgesproken
voor versnelling van de ontwikkeling van waterstof en een toonaangevende rol van Nederland
in Europa in de waterstoftransitie, waarbij Nederland zich positioneert als waterstofpoort
naar Europa (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 38, Kamerstuk 32 813, nr. 454 en Kamerstuk 35 377, nr. 15). Deze leden vragen de Minister te omschrijven hoe hij eraan werkt om dit doel, om
een toonaangevende rol te spelen in Europa, te verwezenlijken en welke rol deelname
aan de European Clean Hydrogen Alliance daarbij zou kunnen spelen.
Voor een toonaangevende rol van Nederland is het een voorwaarde dat er een Europese
markt tot ontwikkeling komt. Daarvoor zet het kabinet zich in via contacten met de
Europese Commissie, door een gezamenlijke aanpak met de landen van het Pentalaterale
Forum (Zwitserland, Oostenrijk Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg) en door
bilaterale samenwerking met de buurlanden, waaronder Duitsland en andere Europese
landen. Doel is om te komen tot een gemeenschappelijke benadering op kritische punten
zoals flexibele marktregulering, gepaste instrumenten en middelen voor stimulering
van innovaties en projecten, grensoverschrijdende infrastructuur, en standaarden voor
certificering en veiligheid. De recente politieke verklaring van het Pentalaterale
Forum en het de Europese waterstofstrategie bestendigen deze Nederlandse aanpak.
Daarnaast is het zaak om de eerste projecten te gaan realiseren in Nederland. Nederland
heeft hiervoor een goede uitgangspositie. Dit wordt onderstreept door het grote aantal
aangekondigde projecten van zowel binnenlandse als grote buitenlandse bedrijven in
Nederland. Een aantal van deze projecten heeft direct betrekking op de Nederlandse
hub-functie, zie bijvoorbeeld de samenwerking met Portugal, onlangs bestendigd met
de ondertekening van een Memorandum of Understanding met als doel om samen te werken
bij het opzetten van een import-export keten van groene waterstof vanuit Portugal
naar Nederland. Voor het ondersteunen van waterstofprojecten werk ik conform de kabinetsvisie
waterstof aan randvoorwaarden in wet- en regelgeving en stel ik financieel instrumentarium
beschikbaar.
Inzet moet zijn om zo snel mogelijk in Europees verband een schaalsprong te maken.
Het IPCEI-proces kan voor een versnelling zorgen, aangezien hiervoor met bedrijven
uit andere Europese lidstaten moet worden opgetrokken. Ik heb recentelijk een open
call georganiseerd. Vele Nederlandse partijen hebben concrete voorstellen ingediend
die ik nu aan het inventariseren ben.
De verwachting is dat door een actieve bijdrage van Nederlandse stakeholders aan de
European Clean Hydrogen Alliance de samenwerking met buitenlandse partijen en de positionering van Nederland kan worden
versterkt.
Naast inzet in Europa neemt Nederland actief deel aan diverse mondiale initiatieven
zoals van de International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), IEA, Clean Energy Ministerial en Mission Innovation, mede met op oog op de internationale positionering van Nederland.
Vraag 9
De leden van de CDA-fractie lezen in de BNC-fiche Mededeling over een EU-strategie
voor een geïntegreerd energiesysteem dat het kabinet in 2020 onderzoekt of en hoe
er tot een effectief afwegingskader grote projecten voor de energietransitie kan worden
gekomen. Deze leden vragen de Minister te beschrijven wat het doel en inhoud van dit
afwegingskader grote projecten zou moeten zijn. Wat zijn de belangrijkste overwegingen
om tot dit afwegingskader te komen en voor welke knelpunten in de energietransitie
kan het een oplossing bieden? Welke partijen zullen worden betrokken bij het opstellen
van dit afwegingskader?
In de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 536) is dit afwegingskader grote energieprojecten voor het eerst beschreven. Flexibiliteit
is wenselijk bij de ontwikkeling van grote projecten die de energietransitie kunnen
versnellen. Hiernaast zullen vraag en aanbod actief ontwikkeld moeten worden mede
door publiek-private samenwerkingen. Dit vergt projectspecifieke, langjarige afspraken.
Daarbij kan de maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) een belangrijke bijdrage
leveren. Het Rijk onderzoekt of, en zo ja hoe tot een effectief afwegingskader grote
projecten voor de energietransitie kan worden gekomen. In de kabinetsreactie op het
advies van de Taskforce Infrastructuur Duurzame Industrie (TIKI), die ik dit najaar
aan uw Kamer zal sturen, ga ik hier nader op in.
Vraag 10
De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet in de herziening van de TEN-E
(Trans-Europese energienetwerk) verordening graag zou zien dat ook transport van CO2 en waterstof per schip, boot en vrachtauto mogelijk wordt gemaakt. Deze leden onderschrijven
het belang hiervan en vragen de Minister om te schetsen wat het standpunt is van andere
lidstaten op dit punt en hoe groot hij de kans acht dat de herziene TEN-E vergunning
dit daadwerkelijk mogelijk zal maken. Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten dat
transport van CO2 en waterstof per schip, boot en vrachtauto zo snel mogelijk wordt gemaakt?
De TEN-E-verordening is gericht op de versterking van de interconnectiviteit van de
Europese energie-infrastructuur. Tot nu toe staat de verordening alleen toe dat vaste
fysieke infrastructuur kan worden opgenomen in de zogenaamde «projecten van gemeenschappelijk
belang». Ik zie echter wel voordelen van een flexibele CO2-transportinfrastructuur, inclusief schepen en vrachtwagens. Mijn inzet is daarom
om het gebruik van schepen en vrachtwagens voor het vervoer van CO2 in het kader van CCS-projecten onder de reikwijdte van de TEN-E te brengen. Onlangs
is gebleken dat de Europese Commissie ruimte ziet voor transport van CO2 per schip binnen de huidige ETS-regelgeving, mits de monitoring goed geborgd wordt.
Over die ontwikkeling ben ik zeer positief.
Behalve Nederland pleit ook Noorwegen voor de opname van CO2-transport per schip in de TEN-E. Alhoewel het krachtenveld op dit punt niet bekend
is, is CO2-transport per schip voor een aantal landen van groot belang voor de CCS-projecten
die zij in ontwikkeling hebben en ik verwacht dat zij de positie van Nederland en
Noorwegen kunnen steunen. Daarnaast pleit ik in Brussel voor de opname van ondergrondse
CO2-opslaginfrastructuur in de TEN-E. De noodzaak om grensoverschrijdend transport van
blauwe en groene waterstof op te nemen in de TEN-E verordening, wordt nog onderzocht.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag 1
De leden van de D66-fractie spreken hun waardering uit voor de inzet van het kabinet
tot het vormen van een kopgroep om het CO2-reductiedoel in 2030 op te hogen naar 55%. De urgentie van een ambitieus klimaatdoel
wordt steeds beter zichtbaar, gezien de weerrecords waar we ook in Nederland mee worden
geconfronteerd. Deze leden vragen de Minister welke lidstaten tijdens deze Energieraad
nog (bilateraal) benaderd worden om de kopgroep te versterken.
Er zijn negen lidstaten die de Commissie eerder al expliciet hebben opgeroepen om
het EU 2030-reductiedoel naar 55% te verhogen via een brief aan vicevoorzitter Timmermans
in het najaar van 2019. Dit betreft een groep ambitieuze lidstaten die op klimaatgebied
nauw samen optrekt. Nederland behoort samen met Denemarken, Finland, Frankrijk, Luxemburg,
Letland, Portugal, Spanje en Zweden tot deze zogenaamde «kopgroep». Een aanzienlijk
aantal lidstaten beziet momenteel hun positie naar aanleiding van het Impact Assessment
en het voorstel van de Europese Commissie voor verhoging van het EU reductiedoel voor
2030 naar tenminste 55%. De komende periode is het van belang dat een zo groot mogelijke
groep lidstaten een EU reductiedoel van 55% ondersteunt, om Europese besluitvorming
daarover af te ronden. In mijn interventie tijdens de Energieraad zal ik daarom een
oproep aan alle lidstaten doen om het 55% reductiedoel te ondersteunen.
Vraag 2
Tevens vragen deze leden aan de Minister wat het recente besluit om het CO2-reductiedoel op te hogen naar 60% zal betekenen voor de onderhandelingen in de Energieraad
en de Europese Raad?
U geeft in uw vraag aan dat er recentelijk een besluit is genomen om het CO2-reductiedoel op te hogen naar 60%. Waarschijnlijk doelt u op het voorstel van de
Milieucommissie van het Europees Parlement. Nederland wacht de definitieve positie
van het Europees Parlement af. Nederland heeft zich samen een kopgroep van ambitieuze
landen altijd ingezet voor een doel van 55% CO2-reductie in 2030 en is verheugd dat dat de Europese Commissie die lijn volgt. Dat
is ook in lijn met het Regeerakkoord. De Europese Raad heeft in juli besloten dat
de Europese Raad voor het einde van dit jaar overeenstemming bereikt over het op te
hogen doel voor 2030.
Vraag 3
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de ambities en
inzet van de Minister bij de tafelronde over waterstof. De leden vragen de Minister
om verder uiteen te zetten wat de inbreng van de Minister zal zijn tijdens deze tafelronde
en welke concrete wensen de Minister op tafel zal leggen voor de Europese waterstofstrategie.
Tijdens de informele Energieraad zal Nederland de aanzet om te komen tot een Europese
waterstofstrategie verwelkomen. Waterstof zal een zeer belangrijke rol zal spelen
in de transitie naar een klimaatneutrale Europese energie- en materialenvoorziening
en is daarmee terecht een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal. Tijdens
de Raad zal Nederland aandacht vragen voor de noodzaak tot opschaling van technieken,
zodat de kosten kunnen dalen. Er zullen voldoende middelen beschikbaar moeten komen.
Nederland zal daarbij oproepen tot meer samenwerking tussen lidstaten en met de Europese
Commissie om te komen tot een effectieve aanpak om waterstof op te schalen. Nederland
zal aandacht vragen voor de noodzakelijke duidelijkheid en hervormingen van het staatssteunkader
rond CO2-vrije waterstof. Daarbij moet er in de komende jaren voldoende flexibiliteit zijn
om gerichte steun te geven aan opschalingsprojecten. Nederland zal de Commissie oproepen
bij de herziening van de staatssteunkaders hier voldoende rekening mee te houden.
Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor de ontwikkeling van regulering en marktordening
rondom waterstof. Hierbij gaat het om meer helderheid en een verdere uitwerking rond
definities inzake de verschillende typen waterstoffen, certificeringsregels en de
rol van netbeheerders bij de ontwikkeling van waterstofinfrastructuur.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vraag 1
De leden van de GroenLinks-fractie wachten met spanning de uiteindelijke besluitvorming
rondom de klimaatdoelstelling af. Deze leden hebben hier in het kader van de Milieuraad
al vragen over gesteld. Uit het antwoord van de Minister blijkt dat in het voorstel
van de Europese Commissie van ten minste 55% CO2-reductie voor 2030, ook de LULUCF (land use, land-use change and forestry)-emissies
zijn meegenomen, terwijl dat bij het 40%-doel niet het geval was. De Europese Commissie
geeft in haar mededeling aan dat het voorgestelde doel van ten minste 55% daardoor
niet volledig vergelijkbaar is met het vorige doel. Is de Minister het eens dat hiermee
onduidelijkheid wordt gecreëerd? Deelt de Minister de mening dat dit onwenselijk is?
Kan van LULUCF geen apart doel worden gemaakt, zoals eerder ook het geval was? Wil
de Minister zich hiervoor inzetten?
Het klopt dat in het Commissievoorstel voor het 2030 doel van ten minste 55% CO2-reductie ook LULUCF wordt meegenomen, terwijl dat bij het doel van ten minste 40%
CO2-reductie niet het geval was. Dat is inderdaad niet volledig vergelijkbaar. Bij de
doorvertaling van het algemene klimaatdoel is altijd een onderverdeling gemaakt naar
ETS, niet-ETS en LULUCF met aparte doelen voor die desbetreffende sectoren. LULUCF
zal als zodanig dan ook blijven bestaan, waarbij de Commissie tevens aangeeft meer
in te zetten op het natuurlijk behoud en het vastleggen van koolstofdioxide. Dit is
een aanpak die ook Nederland steunt. Tevens geeft de Commissie aan dat zij overweegt
dit instrument in de toekomst samen te voegen met landbouw in een nieuwe beleidsstructuur.
Vraag 2
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat groene waterstof binnen
de Europese Unie wordt ontwikkeld, en stellen vast dat andere EU-landen, zoals Duitsland
en Frankrijk, hier concrete budgetten aan hebben gekoppeld, in tegenstelling tot Nederland
waar het nog onduidelijk is of er vanuit het Groeifonds groene waterstofprojecten
worden gefinancierd. Recent werd ook duidelijk dat Nederland EU-subsidies voor groene
waterstof misloopt omdat de Nederlandse energiemix nog te grijs is. Hoe gaat de Minister
ervoor zorgen dat de Nederlandse inspanningen om groene waterstof te ontwikkelen niet
achterblijven bij de andere EU-landen en aan te sluiten bij de landen om ons heen?
Is de Minister het met deze leden eens dat deze boot niet moet worden gemist?
Het gegeven dat andere EU-landen, zoals Duitsland en Frankrijk, actief met middelen
en beleid inzetten op groene waterstof vergroot de kans op een snelle ontwikkeling
van een Europese markt en de daarbij horende kostenreductie en opschaling. Dit is
ook in het voordeel van Nederland. Het is uiteraard zaak om deel uit te maken van
deze ontwikkeling en er voor te zorgen dat groene waterstofprojecten in Nederland
met een gepaste ondersteuning ook in deze beginfase worden gerealiseerd. Daarvoor
stel ik financieel instrumentarium beschikbaar en zet ik me in om in Europees verband
zo snel mogelijk de randvoorwaarden te regelen en Europese instrumenten aan te wenden
voor waterstof. Zo kan Nederlandse zijn goede uitgangspositie verzilveren.
Vraag 3
Wat zal het kabinet concreet in de informele Energieraad gaan voorstellen aan acties
om te zorgen voor een kickstart van de ontwikkeling van groene waterstof?
Tijdens de informele Energieraad zal Nederland de aanzet om te komen tot een Europese
waterstofstrategie verwelkomen. Waterstof zal een zeer belangrijke rol zal spelen
in de transitie naar een klimaatneutrale Europese energie- en materialenvoorziening
en is daarmee terecht een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal. Tijdens
de Raad zal Nederland aandacht vragen voor de noodzaak tot opschaling van technieken,
zodat de kosten kunnen dalen. Er zullen voldoende middelen beschikbaar moeten komen.
Nederland zal daarbij oproepen tot meer samenwerking tussen lidstaten en met de Europese
Commissie om te komen tot een effectieve aanpak om waterstof op te schalen. Nederland
zal aandacht vragen voor de noodzakelijke duidelijkheid en hervormingen van het staatssteunkader
rond CO2-vrije waterstof. Daarbij moet er in de komende jaren voldoende flexibiliteit zijn
om gerichte steun te geven aan opschalingsprojecten. Nederland zal de Commissie oproepen
bij de herziening van de staatssteunkaders hier voldoende rekening mee te houden.
Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor de ontwikkeling van regulering en marktordening
rondom waterstof. Hierbij gaat het om meer helderheid en een verdere uitwerking rond
definities inzake de verschillende typen waterstoffen, certificeringsregels en de
rol van netbeheerders bij de ontwikkeling van waterstofinfrastructuur.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de te verwachten agendapunten
van de Energieraad en zijn van mening dat duidelijk is dat Nederland niet alleen de
klimaatcrisis kan stoppen.
De leden van de SP-fractie zien daarom graag dat de steun van de lidstaten groeit
en een groter aantal landen mee wil doen in de kopgroep. Deze leden vinden het ook
goed dat het de ambitie van de Europese Commissie is om het Europese broeikasgasreductiedoel
op te hogen naar ten minste 55%. Deze leden constateren dat Europese samenwerking
en afstemming essentieel is, maar wat dat niet is, is verder gaan op de heilloze weg
van verdere marktwerking van een publiek goed. En die markt, dat is precies waar een
Europees geïntegreerd energiesysteem op gestoeld is volgens deze leden. Deze leden
zijn van mening dat de energievoorziening een publieke taak is die niet uit handen
kan en mag worden gegeven aan de Europese energiemarkt waar fossiele bedrijven de
dienst uitmaken. Deze leden zien nu dat huishoudens en het midden- en kleinbedrijf
(mkb) onevenredig hard getroffen worden doordat een groot deel van de rekening vooral
daar wordt neergelegd, terwijl de energiereuzen er met de winsten vandoor gaan en
de grootste uitstoters van broeikasgassen nog steeds worden gesubsidieerd. De ongelijkheid
die dit oneerlijke systeem veroorzaakt, zorgt er voor dat draagvlak bij de bevolking
onder druk staat, draagvlak dat nodig is om het gehele klimaatprobleem aan te kunnen
pakken, zo constateren deze leden.
Vraag 1
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet een kosteneffectieve aanpak van de
transitie centraal stelt en vragen welke maatregelen volgens het kabinet kosteneffectief
zijn. Maakt een kosteneffectieve aanpak het wel rechtvaardig? Kan de Minister daar
op ingaan?
Nederland zet zich in om op Europees niveau een ambitieuze en tegelijkertijd kosteneffectieve
energietransitie te realiseren, in lijn met het uitgangspunt van sturen op CO2-reductie en de systematiek van het nationale Klimaatakkoord. Wat betreft de wens
om een rechtvaardige aanpak wijs ik erop dat tijdens de Europese Raad in juli jl.
is afgesproken dat ten minste 30% van de middelen uit het volgende MFK het Europees
herstelinstrument aan klimaat moet worden besteed. Onderdeel daarvan is het «Just
Transition Fund», dat gericht is op het ondersteunen van regio’s met de grootste sociaaleconomische
uitdagingen als gevolg van de klimaat- en energietransitie en hen moet helpen hun
regionale economie klimaatneutraal en toekomstbestendig in te richten.
Vraag 2
Ook vragen deze leden of de Minister aan wil dringen bij de Europese Commissie om
juist de industrie met de hoogste CO2-uitstoot te dwingen die te reduceren. Het zou het kabinet sieren hier een goed voorbeeld
te zijn, want goed voorbeeld doet goed volgen, zo menen deze leden. Is de Minister
bereid in Nederland de bedrijven met de hoogste uitstoot te dwingen tot reductie?
Zo ja, hoe wil de Minister dat dan aanpakken?
Het Emissiehandelssysteem (ETS) is het borgingsinstrument op Europees niveau voor
het bewerkstelligen van emissiereductie in de industrie- en elektriciteitssectoren.
Het ETS legt namelijk prikkels in de markt met als doel bedrijven die niet efficiënt
produceren dan wel (te) veel uitstoten te bewegen tot de benodigde emissiereductie
voor het bereiken van de Europese klimaatdoelstellingen. Aanvullend wordt met de nationale
CO2-heffing geborgd dat de Nederlandse industrie emissies reduceert in lijn met het nationale
klimaatdoel voor 2030. Daarnaast kunt u in Kamerbrief «Visie verduurzaming basisindustrie
2050» van 15 mei 2020 lezen hoe het huidige kabinet de industrie beoogd te verduurzamen
richting 2050 (Kamerstuk 29 696, nr. 15).
De leden van de SP-fractie zien in waterstof ook een mogelijk toekomstige energiedrager.
Wel geven deze leden aan dat het alleen om groene waterstof zou moeten gaan. De Minister
geeft aan vanwege de kosten ook gebruik te willen maken van blauwe waterstof. Deze
leden vinden dat subsidies aan de fossiele industrie beter ingezet kunnen worden voor
duurzame energie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende
stukken en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
Vraag 1
De leden van de PvdD-fractie constateren dat er in Europa stappen gezet worden in
de richting van een bescheiden ophoging van het broeikasgasreductiedoel voor 2030.
Europees lijkt het doel van 40% naar 55% te gaan. Ook de optie van 60% ligt op tafel.
Erkent de Minister dat met deze scenario’s het tempo van broeikasgasreductie nog steeds
te laag ligt om een verdere opwarming van de aarde zo veel mogelijk te voorkomen?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 2
Is de Minister het met deze leden eens dat er juist zou moeten worden ingezet op een
maximale inspanning, namelijk het zo snel mogelijk, zo veel mogelijk reduceren van
de uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Kan de Minister onderbouwen waarom hij van mening is dat een reductiedoel van 55%
in 2030 in lijn is met het Parijsakkoord, waarin een maximale inspanning van Nederland
gevraagd wordt?
Antwoord 1, 2 en 3
Nederland heeft zich samen een kopgroep van ambitieuze landen altijd ingezet voor
een doel van 55% CO2-reductie in 2030 en is verheugd dat de Europese Commissie die lijn volgt. Eind vorig
jaar hebben alle lidstaten met uitzondering van een enkele lidstaat zich gecommitteerd
aan klimaatneutraliteit in 2050, om zo de doelstellingen van Parijs binnen bereik
te houden. Uit het Impact Assessment blijkt dat 55% een logische, kosteneffectieve
tussenstap is, die daarnaast haalbaar en betaalbaar blijft. Van 40% naar 55% is een
duidelijke ophoging en samen met een groeiende groep ambitieuze landen zal het kabinet
zich ervoor inspannen om hierover dit jaar een besluit te nemen.
Vraag 4
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat, klein als de Europese stappen zijn,
ze wel verder gaan dan de huidige Nederlandse doelstellingen. In de Nederlandse Klimaatwet
is slechts een niet bindend «streven» naar 49% in 2030 opgenomen. Welke stappen gaat
de Minister zetten om de Nederlandse doelstellingen in lijn te brengen met het Parijsakkoord?
Vraag 5
Welke stappen gaat de Minister zetten om de Nederlandse doelstellingen op zijn minst
zo snel mogelijk in lijn te brengen met de opgehoogde Europese doelstellingen? In
welke mate zal er sprake zijn van juridische afdwingbaarheid van de opgehoogde Nederlandse
doelstelling?
Antwoord 4 en 5
In de komende maanden vindt de besluitvorming over een hoger Europees doel plaats.
Een besluit tot een hoger Europees doel zal ook leiden tot een wijziging van het nationale
doel. De nationale klimaatwet zal hiermee in overeenstemming moeten worden gebracht.
Om daar op voorbereid te zijn is een ambtelijke studiegroep onder leiding van Laura
van Geest nu al bezig om aanvullende maatregelen in kaart te brengen om invulling
te geven aan een aanvullende nationale opgave. De verwachting is dat deze studiegroep
eind dit jaar haar rapport afrondt.
Deze leden zijn van mening dat het ontbreken van juridische afdwingbaarheid van de
toch al ontoereikende reductiedoelen slechts een van de redenen is waarom de Nederlandse
Klimaatwet zwaar tekort schiet. Deze leden hebben bij de behandeling van de Klimaatwet
17 amendementen ingediend om deze te repareren2. Al deze amendementen werden verworpen. Binnenkort zullen deze leden daarom een wijzigingswetsvoorstel
indienen: de «Klimaatwet 1.5».
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de verhoging van
de EU-doelstelling voor CO2-reductie naar 55%. Deze leden hebben in dit verband enkele vragen.
Vraag 1
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie voornemens is de
55%-doelstelling in een Europese klimaatwet op te nemen. Is de Minister bereid een
Europese klimaatwet tenminste pas te steunen als de gedelegeerde bevoegdheid voor
de Europese Commissie om tussentijdse doelen vast te stellen uit de wet gehaald wordt?
Zoals eerder aan de Kamer gecommuniceerd in het BNC-fiche Verordening voor een Europese
Klimaatwet (Kamerstuk 22 112, nr. 2860), ziet het kabinet de meerwaarde in het vastleggen van een traject als middel om
te beoordelen of maatregelen ook na 2030 bijdragen aan het halen van de Europese 2050-doelstelling
en om zo de voortgang richting het einddoelen te bewaken. Het kabinet is echter kritisch
over de keuze van de Commissie om middels gedelegeerde handelingen het traject tussen
2030 en 2050 vast te stellen en ziet dit niet als de juridisch meest geschikte keuze.
Inmiddels is duidelijk dat een ruime meerderheid van de Europese lidstaten tegen de
opname van de gedelegeerde bevoegdheid voor de Commissie is. Ook het Europese Parlement
toont zich kritisch over de gedelegeerde bevoegdheid. Het kabinet voorziet dan ook
dat de gedelegeerde bevoegdheid niet zal worden opgenomen in het uiteindelijk vast
te stellen voorstel voor de Europese Klimaatwet.
Vraag 2
De leden van de SGP-fractie horen graag of het kabinet onderzoek laat doen naar de
consequenties van de mogelijk bijgestelde EU-doelstelling voor Nederlandse sectoren
en de Nederlandse energievoorziening en of de Minister bereid is de steun voor de
Europese klimaatwet en de besluitvorming over het al dan niet aanpassen van de Nederlandse
klimaatwet tenminste van de uitkomst van dit onderzoek af te laten hangen. Deze leden
willen erop wijzen dat het Europese impactassessment bijvoorbeeld nauwelijks ingaat
op de fysieke, procedurele en maatschappelijke haalbaarheid van de opgave om richting
2030 extra duurzame energieproductie in het energiesysteem in te passen en op de gevolgen
voor de betrouwbaarheid van het energiesysteem.
In de komende maanden vindt de besluitvorming over een hoger Europees doel plaats.
Een besluit tot een hoger Europees doel zal ook leiden tot een wijziging van het nationale
doel. De nationale klimaatwet zal hiermee in overeenstemming worden gebracht. Om daar
op voorbereid te zijn is een ambtelijke studiegroep onder leiding van Laura van Geest
nu al bezig om aanvullende maatregelen in kaart te brengen om invulling te geven aan
een aanvullende nationale opgave. De verwachting is dat deze studiegroep eind dit
jaar haar rapport afrondt.
Momenteel worden het Impact Assessment en het voorstel van de Europese Commissie nader
bestudeerd. Via de gebruikelijke BNC-procedure zal uw Kamer geïnformeerd worden over
het Nederlandse standpunt ten aanzien van het Commissievoorstel in het Climate Target
Plan, waarbij tevens wordt gekeken naar de gevolgen voor Nederland. Volgend jaar volgen
verscheidene wetgevende Commissievoorstellen voor de verdere implementatie van het
nieuwe 2030-doel, waarna de gevolgen voor Nederland in grotere mate van detail kunnen
worden geduid.
Nederland heeft zich samen een kopgroep van ambitieuze landen altijd ingezet voor
een doel van 55% CO2-reductie in 2030 en is verheugd dat de Europese Commissie die lijn volgt. Eind vorig
jaar hebben alle lidstaten met uitzondering van een enkele lidstaat zich gecommitteerd
aan klimaatneutraliteit in 2050, om zo de doelstellingen van Parijs binnen bereik
te houden. Uit het Impact Assessment blijkt dat tenminste 55% een logische, kosteneffectieve
tussenstap is, die daarnaast haalbaar en betaalbaar blijft. Van 40% naar tenminste
55% is een duidelijke ophoging en samen met een groeiende groep ambitieuze landen
zal het kabinet zich ervoor inspannen om hierover dit jaar een besluit te nemen.
Vraag 3
De leden van de SGP-fractie maken uit de Europese Impactassessment op dat veel verwacht
wordt van de gebouwde omgeving: ruim 60% reductie ten opzichte van 2015. Doorvertaald
naar de Nederlandse situatie zou dat een verdubbeling van de reductieopgave van 3,4 megaton
in het huidige Klimaatakkoord zijn. Dat is gelet op de complexiteit van de verduurzaming
van de gebouwde omgeving niet realistisch, zo menen deze leden. De Europese Commissie
heeft daarbij ook aangegeven dat zij met aanvullend beleid voor de gebouwde omgeving
wil komen. Deze leden vragen of de Minister bereid is zich ervoor in te zetten dat
ambitie en invulling met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving overgelaten wordt aan de individuele lidstaten.
Deze leden wijzen in dit verband ook op het subsidiariteitsprincipe. In de ogen van
deze leden is Europese samenwerking wat betreft gebouwde omgeving veel minder relevant
dan bij bijvoorbeeld industrie en energiesector die te maken hebben met Europese marktwerking
en fysieke interconnecties.
In het Europese Impact Assessment wordt een aantal scenario’s omtrent de extra opgave
gepresenteerd, maar (nog) geen verdeling over landen en sectoren voorgesteld. De reductie
van 60% in de gebouwde omgeving ten opzichte van 2015 geldt voor geheel de Europese
Unie, niet voor Nederland specifiek. Ik deel uw notie dat deze verdeling van CO2-reductie op basis van realisme en land- en sectorspecifieke factoren zou moeten plaatsvinden.
Ik ben bekend met de berichtgeving omtrent het aanvullend beleid in de gebouwde omgeving.
Ik wacht echter nog op uitgewerkte voorstellen van de Commissie. Deze voorstellen
en de gevolgen voor Nederland daarvan zal ik samen met de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties bestuderen. Subsidiariteit is daarbij voor mij een belangrijk
uitgangspunt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier