Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Becker en Yesilgöz-Zegerius over de persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren
Vragen van de leden Becker en Yesilgöz-Zegerius (beiden VVD) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren (ingezonden 9 juni 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 29 september 2020). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3341.
Vraag 1
Kent u het bericht «Persverklaring 704, vrouwenbesnijdenis de zoveelste poging om
moslims te criminaliseren»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het feit dat deze politieke organisatie openlijk in een proactieve
persverklaring verklaart niet tegen vrouwenbesnijdenis te zijn en ook niet tot het
aanbevelen daartoe, zich niet verhoudt tot de vrije waarden van de Nederlandse samenleving
en bovendien stigmatiserend kan werken voor moslims die deze vrije waarden wel onderschrijven?
Antwoord 2
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken
binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het recht op zelfbeschikking is
verankerd in de Nederlandse democratische rechtsstaat en cultuur en dit dient te allen
tijde gewaarborgd te worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien
sprake is van het aanzetten tot geweld dan wel (een poging tot) het plegen van geweld,
kunnen de politie en het OM hier tegen optreden. Iedereen die vrouwelijke genitale
verminking (VGV) uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een meisje is strafbaar
en kan worden vervolgd.
Het uitbrengen van een dergelijke persverklaring waarin geen afstand wordt genomen
van dergelijke strafbare feiten heeft een negatieve weerslag op de beeldvorming over
de islamitische gemeenschappen als geheel en is daarmee onacceptabel.
De casus, waar de organisatie Hizb ut Tahrir in haar persverklaring aan refereert,
is door het OM op 5 juni jl. geoordeeld dat sprake is van opruiing en het aanzetten
tot mishandeling, en daarmee tot geweld. Dit heeft geresulteerd in een eis van 120
uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Het
betreft een rechtszaak eerste aanleg.2
Vraag 3
Hoe zou u de organisatie Hizb ut Tahrir omschrijven en wat is uw oordeel over haar
positie in de Nederlandse samenleving?
Antwoord 3
Hizb ut Tahrir (HuT) is te typeren als een radicale pan-islamistische beweging. HuT
is anti-zionistisch. De beweging heeft een afkeer van seculiere regeringen en ideologieën
en schrijft een confronterende en sterk polariserende boodschap voor. Kenmerkend voor
de HuT is zijn volharding in politiek en de focus op herstel van het kalifaat. De
HuT roept niet op tot geweld, maar kan wel aanzetten tot radicalisering en sociaal-isolationisme.
Tot op heden lijkt het bereik van en de ontvankelijkheid voor het gedachtegoed van
de HuT in Nederland beperkt gebleven.
Vraag 4, 6
Op welke wijze houdt de Nederlandse overheid momenteel toezicht op deze organisatie?
Ziet u aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie naar aanleiding
van de recente persverklaring? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4, 6
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking
tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde.
Gemeenten worden hierin gekend om daar waar nodig te kunnen inzetten op het vergroten
van de weerbaarheid en/of handhaving. Als het gaat om problematisch gedrag wordt gebruik
gemaakt van de driesporen aanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven
of verstoren). Indien sprake is van mogelijke radicalisering kan de persoonsgerichte
aanpak door gemeenten worden ingezet. Dat kan ook bij een vermoeden van radicalisering
bij personen die de ideologie van HuT aanhangen. Ik zie momenteel geen aanleiding
nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie. Het OM, de politie, de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert en dat is ook gerechtvaardigd
Vraag 5, 7
Is u bekend dat de organisatie in veel islamitische landen verboden is en ook in sommige
andere EU landen zoals Duitsland, onder andere vanwege antisemitische uitingen? Is
een verbod ook in Nederland overwogen en zo ja, waarom is hier niet toe overgegaan?
Ziet u mogelijkheden op basis van de uit het regeerakkoord voortvloeiende wijziging
van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek op te treden tegen deze organisatie en zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5, 7
Het is mij bekend dat in 2003 een «Betätigungsverbot», een verbod op de activiteiten
van HuT op Duits grondgebied, is ingesteld. In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring
op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank.
Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over
de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Het regeerakkoord stelt dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot
doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten
worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. De regering heeft op 18 december
2019 een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen).3 Het wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Vraag 8
Bent u bereid de taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering
naar de organisatie te laten kijken en mogelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 8
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna:
Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken,
ontwikkelingen te duiden, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten
en ongewenste buitenlandse financiering aan te pakken.
De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen en tegelijkertijd zet de regering
in op het vergroten van de weerbaarheid van de islamitische gemeenschap en van vrouwen
in het bijzonder. Dat is voor nu het meest passend.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.