Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Moorlag over het onderzoek ‘Maatschappelijke kosten-batenanalyse naar toekomstige inpassing van drie alternatieven voor opwek van zonne-energie’ van Berenschot en Kalavasta
Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de maatschappelijke kosten en baten van zonne-energieprojecten (ingezonden 3 september 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 29 september
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek «Maatschappelijke kosten-batenanalyse naar toekomstige
inpassing van drie alternatieven voor opwek van zonne-energie» van Berenschot en Kalavasta?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat, vanuit maatschappelijk oogpunt,
zon op bedrijfsdaken sterker gestimuleerd zou moeten worden?
Antwoord 2
Deze conclusie is in lijn met het kabinetsbeleid op dit terrein. Zoals aangegeven
in mijn brief van 23 augustus 2019 (Kamerstuk 34 682, nr. 29) in reactie op de moties van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204 en Kamerstuk 34 682, nr. 25) zet het kabinet erop in om met zon-PV daken en onbenutte terreinen zoveel mogelijk
te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien. Met de inzet op zon-op-dak-projecten,
die over het algemeen een hoger percentage eigen verbruik hebben, wordt bovendien
het elektriciteitsnet zoveel mogelijk ontlast.
Het kabinet is met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) en maatschappelijke organisaties een voorkeursvolgorde overeengekomen, die voorziet
in het ontzien van landbouw- en natuurgronden en het stimuleren van zon op daken.
De voorkeursvolgorde is opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die provincies
en gemeenten kunnen benutten om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast.
Omdat voor de realisatie van grootschalige zon-PV-projecten een vergunning nodig is,
is het beleid voor ruimtelijke ordening op deze wijze sturend bij de realisatie van
zon-PV-projecten.
In dit licht werkt het kabinet tevens aan wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving
(Bbl). Daarin krijgen gemeenten de bevoegdheid om via een zogenoemde maatwerkregel
in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder de voorgenomen
BENG-eisen vallen, zoals onverwarmde industriehallen, hun dak gebruiken voor opwek
van duurzame energie of klimaatadaptatie.
Vraag 3
Deelt u de mening dat zonne-energieprojecten met een hogere maatschappelijke waarde
(inclusief indirecte en externe kosten) ook een betere businesscase dienen te hebben?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Deze stelling deel ik niet. In het geval dat projecten met een hoge maatschappelijke
waarde door private partijen dienen te worden uitgevoerd, is het nodig dat de uitvoering
hiervan ook rendabel is. Daarbij is het niet nodig dat deze projecten een betere businesscase
hebben. Het instrumentarium dat door de verschillende overheden beschikbaar wordt
gesteld, levert hieraan een bijdrage.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het van belang is om middels subsidies ervoor te zorgen dat
zonne-energieprojecten met een hogere maatschappelijke waarde een betere businesscase
hebben? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De SDE++ subsidieert de onrendabele top van zonne-energieprojecten. Daarmee krijgen
deze projecten een voldoende aantrekkelijke businesscase. Het verder verbeteren van
de businesscase zou leiden tot overstimulering en hogere kosten voor de energietransitie.
Het Rijk en medeoverheden hebben verschillende andere instrumenten tot hun beschikking
die er gezamenlijk toe moeten leiden dat de investeringen van onder andere private
partijen leiden tot maatschappelijk gewenste uitkomsten. Zo worden veel beslissingen
die van invloed zijn op de omgeving, zoals de inpassing van zonne-energie, beïnvloed
door het ruimtelijke instrumentarium.
Vraag 5
Bent u ook van mening dat zonneweides doorgaans een betere businesscase hebben dan
zonprojecten op bedrijfsdaken, terwijl zonneweides maatschappelijk gezien minder wenselijk
zijn? Zo ja, op welke wijze wilt u het voor investeerders en ontwikkelaars aantrekkelijker
maken om zon op daken te realiseren in plaats van op land? Bent u bereid hiervoor
de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++)-regeling verder aan te passen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het doel van de SDE+(+) is CO2-reducerende projecten te stimuleren door de onrendabele top van deze projecten af
te dekken. Daarbij is de SDE++ techniekneutraal: technieken met een gelijk risicoprofiel
ontvangen een gelijk financieel rendement. Wel was het in het verleden zo dat in de
SDE+ gestuurd werd op de laagste kostprijs. Projecten met een lagere kostprijs kwamen
hierdoor eerder aan bod dan projecten met een hogere kostprijs. Dit betekende onder
andere dat zonneweides eerder aan bod kwamen dan zon-PV op daken.
In de SDE++ concurreren projecten niet langer op basis van kostprijs maar op basis
van subsidiebedrag (basisbedrag – verwacht correctiebedrag). Dit betekent dat in de
SDE++ de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik zal verbeteren ten
opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Zon-op-dak-projecten gebruiken doorgaans
een groot deel van de opgewekte energie zelf, in tegenstelling tot veldsystemen. Hierdoor
zullen zon-op-dak-projecten eerder voor subsidie in aanmerking komen.
In het rapport dat wordt aangehaald, wordt uitgegaan van een vrij laag aandeel eigen
gebruik bij zon op dak (namelijk 30%), waardoor zon op dak niet eerder aan bod zou
komen dan grondgeboden systemen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gaat uit
van 60% gemiddeld eigen verbruik over het gehele vermogensspectrum, waardoor dit wel
het geval is. Ik ben daarom niet van mening dat zonneweides een betere businesscase
hebben dan zonprojecten op daken. Daarom ben ik ook niet voornemens om de SDE++-regeling
op dit punt verder aan te passen.
Vraag 6
Zou u bovenstaande vragen voor het algemeen overleg Klimaat en energie dat op 24 september
2020 gepland is willen beantwoorden?
Antwoord 6
Het algemeen overleg Klimaat en Energie, dat op 24 september 2020 gepland stond, is
vervallen. Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.