Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Rapport van de Algemene Rekenkamer "Autobelastingen als beleidsinstrument"
32 800 Maatregelen op het gebied van autobelastingen («Autobrief»)
Nr. 70 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 november 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 27 november 2019 inzake
«Autobelastingen als beleidsinstrument» (Kamerstuk 32 800, nr. 63).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 september 2020.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1
Hoe heeft de budgettaire derving in miljoenen euro’s zich als gevolg van (1) de bpm-vrijstelling
voor bestelauto’s voor ondernemers en (2) de motorrijtuigenbelasting (MRB)-tariefreductie
voor bestelauto’s voor ondernemers zich over de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
De ontwikkeling van het budgettaire belang van het verlaagde mrb-tarief voor bestelauto’s
ondernemers wordt sinds 2011 bijgehouden in een bijlage van de Miljoenennota. In tabel
1 is de gevraagde reeks weergegeven voor de periode 2011–2019. Het budgettaire belang
van de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s voor ondernemers is tot nu toe niet bijgehouden.
Het budgettair belang van deze regeling wordt voor de afgelopen tien jaar ingeschat
op € 700–900 miljoen per jaar, afhankelijk van de nieuwverkopen van bestelauto’s voor
ondernemers die per jaar fluctueren. De Algemene Rekenkamer heeft in het derde rapport
over de autobelastingen1 een berekening gemaakt van het budgettaire belang van de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s
in 2019 en komt op een bedrag van € 781 miljoen tot € 859 miljoen. In het overzicht
van fiscale regelingen in de bijlagen van de jaarlijkse miljoenennota zal vanaf komende
miljoenennota ook de raming van het budgettair belang van de bijzondere regelingen
in de bpm voor bestelauto’s worden opgenomen.
Tabel 1: Budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Verlaagd tarief mrb bestelauto ondernemer
688
700
713
738
765
801
826
873
924
Vraag 2
Welke redenen liggen ten grondslag aan het lagere accijnstarief voor dieselbrandstof?
In het rapport «Autobelastingen als beleidsinstrument» (hierna: het rapport) wordt
gesteld dat fiscale prikkels via de lagere accijns voor dieselbrandstof tegengesteld
werken aan de hogere tarieven voor dieselvoertuigen in de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (BPM) en de motorrijtuigenbelasting (MRB). De in verhouding lagere
brandstofaccijns voor diesel vindt zijn oorsprong in het ontzien van het zakelijke
(vracht)verkeer dat vooral op diesel rijdt. Met de brandstoftoeslagen in de autobelastingen
is vervolgens beoogd het verschil in fiscale druk op het autorijden ingeval van personenauto’s
en motorrijwielen bij gebruik van diesel enerzijds en benzine anderzijds te verminderen.
De brandstoftoeslagen in de autobelastingen dienen ter compensatie van de lagere brandstofaccijns
op diesel. Verder geldt dat er beperkte ruimte is om brandstofaccijnzen te verhogen
vanwege grenseffecten. Wanneer brandstofaccijnzen te ver uit de pas zouden lopen met
die in de ons omringende landen kunnen ze worden ontlopen door over de grens te tanken.
Vraag 3
Klopt het dat een van de redenen is voor het invoeren van de «fijnstoftoeslag» de
volgende passage uit Autobrief II (Kamerstuk 32 800, nr. 27) is: «De schadelijke uitstoot van oude dieselvoertuigen (zonder roetfilter) zou in
de periode van Autobrief II een steviger ingrijpen rechtvaardigen»? Klopt het dat
een bezitter van een oud dieselvoertuig ook deze toeslag moet betalen als diegene
een roetfilter geplaatst heeft? Zo ja, waarom?
Het klopt dat in de Wet uitwerking Autobrief II de fijnstoftoeslag is ingevoerd om
de schadelijke uitstoot (in de eerste plaats fijnstof, maar ook stikstof) door oude
dieselvoertuigen zonder roetfilter terug te dringen en daarmee de luchtkwaliteit te
verbeteren.
Het klopt ook dat een bezitter van een oud dieselvoertuig ook deze toeslag moet betalen
als diegene een roetfilter geplaatst heeft. Bij een roetfilter dat niet de fabriek
maar naderhand door de bezitter is geplaatst gaat het om een zogeheten half-open retrofit
roetfilter. Half-open retrofit roetfilters vangen slechts ongeveer 40% van de roetdeeltjes
af. Met een dergelijk roetfilter kan niet aan de fijnstofnorm van 5 mg/km worden voldaan.
Zogeheten gesloten roetfilters, die door de fabrikant tijdens de productie van een
dieselauto worden gemonteerd, vangen vrijwel alle roetdeeltjes af. Alleen met een
af-fabriek gesloten roetfilter kan de fijnstof norm van 5 mg/km worden gehaald.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe de ons omringende landen (in ieder geval Duitsland, België, Frankrijk,
Denemarken, Noorwegen en Oostenrijk) auto’s belasten, gegeven dat in Nederland de
belangrijkste autobelastingen de bpm, de mrb, de bijtelling voordeel privégebruik
auto van de zaak via de loonbelasting/inkomstenbelasting en accijnzen op brandstoffen
zijn?
In onderstaande tabellen wordt per lidstaat weergeven of en hoe personenauto’s belast
worden voor de registratie (bpm), voor het bezit (mrb), belasting voor privégebruik
auto van de zaak en accijnzen op brandstoffen.
Tabel 2: Registratiebelasting (bron ACEA TAX Guide 2019)
Land
Registratiebelasting gebaseerd op
Oostenrijk
CO2-uitstoot
België
(regio afhankelijk) capaciteit cilinder en leeftijd, brandstof, leeftijd, emissieklasse
en CO2-uitstoot
Bulgarije
Kentekenkosten en milieubelasting
Kroatië
aanschafprijs, CO2-uitstoot en brandstof
Cyprus
CO2-uitstoot en capaciteit cilinder
Tsjechië
Registratie (max CZK 800) en milieubelasting gebaseerd op emissieklasse
Denemarken
85% over de waarde van het voertuig + 150% over de rest. Belastingvermindering gebaseerd
op veiligheidsapparatuur en brandstofverbruik.
Estland
Registratie label en registratiekaart
Finland
De verkoopwaarde van auto en CO2-uitstoot
Frankrijk
Regio afhankelijk registratieheffing en CO2-uitstoot
Duitsland
Registratievergoeding
Griekenland
De verkoopwaarde van auto, emissietechniek en CO2-uitstoot
Hongarije
Capaciteit cilinder en emissieklasse
Ierland
Prijs en CO2-uitstoot
Italië
Type voertuig, motorvermogen, registratievergoeding, CO2-uitstoot
Letland
Registratiekosten en nationale middelen belasting
Litouwen
Type voertuig
Luxemburg
Vaste Registratiekosten
Malta
Waarde voertuig, CO2-uitstoot en lengte
Polen
Capaciteit cilinder
Portugal
Capaciteit cilinder en CO2-uitstoot
Roemenië
Registratievergoeding
Slowakije
Registratievergoeding en kentekenkosten
Slovenië
Verkoopprijs, CO2-uitstoot en brandstof
Spanje
CO2-uitstoot
Zweden
geen
Verenigd Koninkrijk
Registratievergoeding
https://www.acea.be/uploads/news_documents/ACEA_Tax_Guide_2019.pdf
Tabel 3: Belasting voor bezit (bron ACEA TAX Guide 2019)
Land
Belasting voor bezit personenauto gebaseerd op
Oostenrijk
Motorvermogen (kW)
België
Capaciteit cilinder, brandstof, emissieklasse en CO2-uitstoot
Bulgarije
Motorvermogen (kW), bouwjaar, emissieklasse
Kroatië
Motorvermogen (kW) en leeftijd
Cyprus
CO2-uitstoot
Tsjechië
Omvang motor
Denemarken
Brandstofverbruik en gewicht
Estland
geen
Finland
CO2-uitstoot, gewicht en brandstof
Frankrijk
vermogen auto (pk) en emissieklasse
Duitsland
Emissieklasse en capaciteit cilinder
Griekenland
motorcapaciteit en CO2-uitstoot
Hongarije
Motorvermogen en bouwjaar
Ierland
Capaciteit cilinder en CO2-uitstoot
Italië
Vermogen (kW), emissieklasse en brandstof
Letland
Gewicht, motorcapaciteit (cc) en motorvermogen (kW)
Litouwen
geen
Luxemburg
CO2-uitstoot of capaciteit cilinder
Malta
CO2-uitstoot en leeftijd
Polen
Geen
Portugal
Capaciteit cilinder en CO2-uitstoot
Roemenië
Capaciteit cilinder (cc)
Slowakije
Capaciteit cilinder en leeftijd
Slovenië
Geen
Spanje
Motorvermogen (pk)
Zweden
Gewicht, brandstof en CO2-uitstoot
Verenigd Koninkrijk
Omvang motor en CO2-uitstoot
Tabel 4: Accijnzen op brandstoffen in € / 1.000 liter (bron ACEA TAX Guide 2019)
Land
Loodvrije benzine
Diesel
Oostenrijk
482
397
België
600
600
Bulgarije
363
330
Kroatië
519
412
Cyprus
429
400
Tsjechië
498
425
Denemarken
626
426
Estland
563
493
Finland
703
530
Frankrijk
683
594
Duitsland
655
470
Griekenland
700
410
Hongarije
380
349
Ierland
588
479
Italië
728
617
Letland
476
372
Litouwen
434
347
Luxemburg
465
338
Malta
549
472
Polen
391
343
Portugal
643
486
Roemenië
437
407
Slowakije
547
393
Slovenië
547
469
Spanje
504
379
Zweden1
649
457
Verenigd Koninkrijk
651
651
X Noot
1
Inclusief energiebelasting en CO2-belasting.
Tabel 5: De volgende lidstaten belasten het privégebruik van de auto van de zaak,
omdat het gebruik als loon in natura wordt gezien.
België
Duitsland
Denemarken
Ierland
Luxemburg
Oostenrijk
Polen
Portugal
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Zweden
Verenigd Koninkrijk
(bron ACEA TAX Guide 2019)
Vraag 5
Kunt u aangeven in welke mate de auto (bezit en gebruik) sinds 2010 een bijdrage levert
aan een stabiele inkomstenstroom voor de overheid als percentage van het bbp?
In onderstaande tabel 6 staat de motorrijtuigenbelasting, de accijns op lichte oliën
en accijns op minerale oliën als percentage van bbp vanaf 2010 tot en met 2019. In
deze periode blijven deze belastingontvangsten stabiel op ongeveer 1,9% bbp.
Tabel 6: Ontwikkeling motorrijtuigenbelasting, accijns op lichte en minerale oliën
als percentage van bbp in de periode 2010–2019
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2,0%
2,0%
1,9%
1,9%
2,0%
1,9%
1,9%
1,9%
1,8%
1,8%
Bron: CBS Statline
Vraag 6
Op welke wijze worden in de bij vraag 4 genoemde ons omringende landen de autobelasting
ingezet als wezenlijke ondersteuning van luchtkwaliteits- en klimaatdoelen? Welke
maatregelen nemen deze landen? Welke zijn gericht op aanschaf van nieuwe elektrische
auto’s en welke op de tweedehandsmarkt?
In de achtergrondnotitie ten behoeve van de sectortafel Mobiliteit is voor de bij
vraag 4 genoemde landen per land een infografic opgenomen, waarin o.a. wordt weergeven
op welke de wijze emissievrije auto’s (EV’s) en plug-inhybride auto’s (PHEV’s) fiscaal
worden gestimuleerd. Deze achtergrond notitie als ook de update daarvan specifiek
voor de bijtelling is als bijlage 1 bij deze Kamerbrief opgenomen2.
Voorts wordt in het rapport ACEA TAX Guide 2019 per lidstaat de werking van de autobelastingen per belastingsoort nader toegelicht.
Dit rapport is als bijlage 2 bij deze Kamerbrief opgenomen.
Vraag 7
Welke andere Europese landen stimuleren via fiscale of anderszins vrijstellingen de
toename van het aantal elektrische auto’s aangezien de stabiliteit aan inkomsten via
de bpm en de accijnzen onder druk staat, omdat het Rijk streeft naar een forse toename
van het aantal elektrische auto’s?
Alle Europese landen met uitzondering van Estland, Litouwen en Kroatië3.
Vraag 8
Wat zou het betekenen voor de administratieve lasten wanneer er geen bijzondere regelingen
binnen de autobelastingen meer zouden bestaan?
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de bijzondere regelingen onderverdeeld in
een viertal categorieën, te weten: de verlaagde tarieven, de teruggaafregelingen,
de vrijstellingen en de investeringsfaciliteiten. Naar verwachting gaat het afschaffen
van de verlaagde tarieven voor bepaalde (type) voertuigen gepaard met eenmalig beperkte
regeldruk, aangezien het hier slechts parameterwijzigingen betreft. De teruggaafregelingen
en investeringsfaciliteiten zijn fiscale faciliteiten waar een belastingplichtige
een aanvraag voor moet indienen. Bij afschaffing van deze fiscale faciliteiten vermindert
de regeldruk. Het afschaffen van de vrijstellingen gaat naar verwachting gepaard met
een toename van de regeldruk, omdat het aantal belastingplichtigen dat aangifte moet
doen toeneemt.
Vraag 9
Hoeveel auto’s vallen onder de youngtimerregeling (auto's van 15 tot 40 jaar oud)?
Wat is de gemiddelde leeftijd van de auto die onder de youngtimerregeling valt? Wat
is het aandeel benzine/diesel/lpg in deze groep?
Bij beantwoording van deze vraag is alleen gekeken naar youngtimers bij de ondernemers
voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers). Het aantal ter beschikking gestelde auto’s
van 15 jaar en ouder bij anderen dan IB-ondernemers is niet bekend. Bovendien is voor
dit antwoord gekeken naar de aangifte IB 2016, omdat de gegevens voor recentere jaren
(mogelijk) nog niet voldoende volledig zijn. De gemiddelde leeftijd van een auto in
de youngtimerregeling is ongeveer 20 jaar.
In de aangifte over het jaar 2016 is door IB-ondernemers voor bijna 14.000 auto’s
ouder dan vijftien jaar een bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak
vermeld. Van de 14.000 personenauto’s die in 2016 onder de youngtimerregeling vielen,
reden er ruim 7.000 op benzine, ruim 5.000 op diesel en ruim 1.000 op gas.
Vraag 10
Kan een auto van ouder dan 40 jaar ook onder de youngtimerregeling vallen? Gebeurt
dit in de praktijk?
Ja, de zogenoemde youngtimerregeling geldt voor een auto die meer dan vijftien jaar
geleden voor het eerst in gebruik is genomen en daarmee dus ook voor een auto van
ouder dan veertig jaar (oldtimer). In 2018 bestond het Nederlandse wagenpark uit ruim
8,3 miljoen personenauto’s. Hiervan waren er bijna 1,9 miljoen vijftien jaar of ouder.
Het aantal auto’s van IB-ondernemers dat onder de youngtimerregeling viel was in 2016
circa 14.000 (0,7%). In 2020 bestond het wagenpark uit 8,7 miljoen personenauto’s
waarvan zo’n 0,15 miljoen ouder dan 40 jaar. Het aantal ter beschikking gestelde auto’s
ouder dan 40 jaar is niet bekend maar waarschijnlijk zeer beperkt.
Vraag 11
Kunt u een uitsplitsing geven van de hoogte van het tarief van de energiebelasting
voor het opladen van accu’s, opgesplitst in de verschillende tariefhoogtes die de
energiebelasting kent?
De hoogte van het tarief van de energiebelasting op elektriciteit gebruikt voor het
opladen van accu’s van elektrische auto’s is afhankelijk van de omvang van het verbruik
op de aansluiting waarop de elektriciteit wordt geleverd. In de energiebelasting geldt
een degressief tarief naar mate van het verbruik. Het tariefverloop is in onderstaande
tabel weergegeven. In de tabel is voor de volledigheid tevens het tariefverloop van
de opslag duurzame energie (ODE) opgenomen.
Tabel 7
Elektriciteit
Tarief energiebelasting 2020 in ct/kWh
Tarief ODE 2020 in ct/kWh
Schijf 1
0–10.000 kWh
9,77
2,73
Schijf 2
10.000–50.000 kWh
5,08
3,75
Schijf 3
50.000–10.000.000 kWh
1,35
2,05
Schijf 4
> 10.000.000 kWh
0,06
0,04
De meeste huishoudens hebben een verbruik dat valt in de eerste tariefschijf. Wanneer
de accu wordt opgeladen met elektriciteit geleverd via de aansluiting van een huishouden
zal daarom in de meeste gevallen het tarief van de eerste schijf daarop van toepassing
zijn. Wanneer de accu wordt opgeladen bij een laadpunt dat zich bevindt achter de
aansluiting van bijvoorbeeld een bedrijf met een hoger verbruik dan 10.000 kWh zal
het betreffende lagere tarief van toepassing zijn. Voor laadpalen met een zelfstandige
aansluiting geldt overigens tot en met 2020 een tijdelijk verlaagd tarief in de energiebelasting
(het tarief van de tweede schijf) en een nultarief in de ODE. Dit betreft in de regel
openbare laadpalen.
Vraag 12
Is de sterke afbouw van de bpm en de toename van de mrb het resultaat uit de start
van de omzetting van Anders Betalen voor Mobiliteit of heeft dit ook andere oorzaken?
Met de afbouw van de bpm en de gelijktijdige toename van de mrb, de zogenoemde vluchtheuvel,
is gestart in 2009 ten behoeve van de invoering van Anders Betalen voor Mobiliteit.
In 2009 en 2010 zou door aanpassing van de tarieven de opbrengst van de bpm jaarlijks
met € 185 miljoen dalen en de opbrengst van de mrb met eenzelfde bedrag stijgen. Bij
de mrb is de stijging van de opbrengst in 2009 en in 2010 vrijwel volledig hierdoor
te verklaren. De opbrengst van de bpm is in die twee jaren echter veel meer gedaald
dan € 370 miljoen. Op 1 januari 2011 is de vluchtheuvel stopgezet. Na de eerste stappen
van de ombouw van de bpm naar een CO2-gerelateerde belasting werden de nieuwverkopen sterk gedreven door de zuinigheidsgrenzen
in de bpm en in de bijtelling. Auto’s die (net) onder deze grenzen vielen, zoals PHEV’s,
werden massaal verkocht, met een aanzienlijke daling van de opbrengst van de bpm tot
gevolg. In de Wet uitwerking Autobrief II (Kamerstuk 34 391) is de fiscale stimulering voor deze auto’s beëindigd. Daarnaast is de conjuncturele
ontwikkeling sinds 2014 een belangrijke verklaring voor de toegenomen opbrengst van
de bpm.
Vraag 13
Door welke factoren wordt de sterke stijging van de bpm in 2015 tot en met 2018 verklaard?
Tussen 2015 en 2018 is de opbrengst van de bpm gestegen van 1.368 miljoen naar 2.276 miljoen.
Daarmee stijgt de bpm-opbrengst veel harder dan de opbrengst van bijvoorbeeld accijnzen
en de mrb. De bpm is een belasting die verschuldigd is bij aanschaf van (onder andere)
een nieuwe personenauto. Het bpm-bedrag stijgt (progressief) met de CO2-uitstoot van de verkochte personenauto. Zowel in 2015 als in 2018 werden ongeveer
450 duizend nieuwe personenauto’s verkocht. De verklaring voor de gestegen bpm-opbrengst
tussen deze twee jaren zit dus niet in een toename van het aantal nieuwverkopen. De
gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s in Nederland is echter gestegen van ongeveer 102
gram/km in 2015 naar 106 gram/km in 2018. Dit komt omdat meer zware en onzuinige auto’s
(onder andere meer SUV’s) zijn gekocht. De bpm stijgt dus automatisch als gevolg van
een hogere gemiddelde CO2-uitstoot. Dat effect is versterkt doordat de bpm elk jaar wordt aangescherpt, in
lijn met de Europese normering van de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s per fabrikant. Bij deze normering is afgesproken dat in
2021 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s maximaal 95 g/km mag bedragen. Met het aanscherpen
van de bpm wordt voorkomen dat de bpm-opbrengst ieder jaar zou dalen doordat het aanbod
van (fossiele) auto’s autonoom zuiniger wordt. Als daar – door veranderende consumentenvoorkeuren
– uiteindelijk geen sprake van is stijgt de bpm juist.
Vraag 14
Zijn de bpm-tarieven voor auto’s (sjoemeldiesels) die meer bleken uit te stoten dan
de fabrikant in eerste instantie doorgaf uiteindelijk aangepast? Hoe groot was dit
bedrag?
Bij sjoemeldiesels gaat het om dieselauto’s die in de praktijk (flink) meer stikstofoxiden
(NOx) uitstoten dan op grond van de Europese uitstootnorm voor stikstofoxiden is toegestaan.
In Nederland is de bpm echter op de CO2-uitstoot gebaseerd en niet op de uitstoot van NOx. De uitstoot van NOx speelt geen rol voor de bpm. De bpm van dieselauto’s is dan ook niet aangepast voor
de hogere praktijkuitstoot van NOx.
Vraag 15
Hoe hoog zou de brandstofaccijns moeten zijn als we de mrb en bpm volledig om zouden
zetten naar brandstofaccijns?
De opbrengst van de mrb en bpm samen in 2018 bedroeg € 6.437 miljoen, de opbrengst
van de accijnzen in 2018 was € 8.334 miljoen. De brandstofaccijnzen zouden dus minimaal
bijna moeten verdubbelen. Bij verhogingen van deze orde zullen echter heel grote gedragseffecten
optreden, met name grenseffecten. Om budgetneutraal uit te komen is dan een nog veel
grotere verhoging van de brandstofaccijns nodig.
Vraag 16
Zijn er landen die fiscale voordelen geven aan auto’s die een bijdrage leveren aan
de verkeersveiligheid door een korting te geven voor auto’s met goede verkeersveiligheidssystemen?
Ja. In Denemarken gelden voor de registratiebelasting kortingen als de auto bijvoorbeeld
voldoende airbags heeft of gordelalarmen aanwezig zijn. Voor zover bekend niet in
andere landen. Veel van deze verkeersveiligheidssystemen zijn namelijk al standaard
verplicht op nieuwe voortuigen en nieuwe systemen die aantoonbaar bijdragen aan verkeersveiligheid
worden dat per 2022 door de inwerkingtreding van de General Safety Regulation (verordening
(EU) 2019/2144).
Vraag 17
Hoe groot is de groep die gebruik maakt van het kwarttarief kampeerauto en de groep
halftarief kampeerauto bedrijfsmatige verhuur? Hoe groot is de groep vrijstelling
buitenlandse motorrijtuigen?
Op circa 120.000 voertuigen is in 2019 het kwarttarief kampeerauto niet bedrijfsmatig
verhuurd toegepast, deze voertuigen worden ook regelmatig geschorst. Voor het halftarief
kampeerauto bedrijfsmatig verhuurd gaat het om circa 1.000 voertuigen. Hoe groot de
groep is met een vrijstelling voor buitenlandse motorrijtuigen is niet bekend, omdat
het gebruik van deze vrijstelling niet hoeft te worden aangevraagd en dus niet wordt
geregistreerd.
Vraag 18
Welke doelstelling wordt bedoeld als in het kader van de doorrekening van het klimaatakkoord
gesteld wordt dat de stimulering ruim onvoldoende is om de doelstelling uit het regeerakkoord
te behalen? Hoe verhoudt dit zich tot de brief van het kabinet over de «hand aan de
kraan» systematiek waarin het kabinet stelt dat het stimuleringsbeleid zal worden
bijgesteld als «de verkoopcijfers harder of langzamer groeien dan verwacht bij het
klimaatakkoord» (Kamerstuk 32 813, nr. 398)?
Het kabinet heeft als ambitie dat in 2030 100% van de nieuwverkopen emissievrij is.
In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) zijn afspraken gemaakt over de stimulering tot en met 2025Dit leidt tot een ingroeipad
voor nieuwverkopen elektrisch rijden dat naar verwachting uitkomt op 24% ingroei in
2025 en 32% in 2030. In 2024 zal een integrale evaluatie worden uitgevoerd om aan
de hand van de laatste ontwikkelingen binnen de automarkt te bepalen welk beleid en
welke maatregelen na 2025 nodig en wenselijk zijn met het oog op de ambitie uit het
regeerakkoord van 100% emissievrije nieuwverkopen in 2030.
Uitgangspunt van het kabinet is dat de stimulering zo moet worden gericht en gedoseerd
dat overstimulering respectievelijk onderstimulering wordt voorkomen en dat wordt
meebewogen met de marktontwikkeling. Daarom is een systeem van «hand aan de kraan»
ontworpen. De basis van het systeem wordt gevormd door het ingroeipad van het Klimaatakkoord.
Op basis van dit ingroeipad is een bandbreedte vastgesteld. Indien de feitelijke ontwikkeling
buiten de bandbreedte komt wordt op basis van onderzoek vastgesteld of er aanleiding
is om in te grijpen. Hierbij dienen incidentele factoren te worden gescheiden van
de structurele ontwikkeling. Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat sprake is
van een structurele afwijking dan kan dat aanleiding zijn om het beleid aan te passen.
Met deze beleidsaanpassing zal de feitelijke ontwikkeling van de ingroei van EV zoveel
mogelijk naar het in het Klimaatakkoord verankerde ingroeipad gestuurd worden. In
2024 is een integrale evaluatie van het stimuleringspakket voorzien om te bezien of
en zo ja welke stimulering na 2025 nodig en wenselijk is tegen de achtergrond van
de ambitie in het huidige RA van 100% nieuwverkoop EV in 2030. Voor een nadere toelichting
op de «hand aan de kraan» systematiek verwijs ik u naar de brief van 18 oktober 2019.4
Vraag 19
Hoeveel CO2 wordt er vergroend per bestede euro aan stimulering (bijvoorbeeld door verlaagde
tarieven)?
De CO2-reductie per bestede euro is onder meer afhankelijk van de «counterfactual». Met
de «counterfactual» wordt bedoeld hoe het wagenpark eruit zou zien zonder de vergroeningsmaatregelen.
Deze «counterfactual» is niet waarneembaar en er zijn allerlei aannames en veronderstellingen
nodig om een inschatting te kunnen maken van de bespaarde CO2 en de hoogte van de stimulering. Zo dient bijvoorbeeld gerekend te worden met de
praktijkuitstoot van de conventionele auto die hoger is dan de testuitstoot. De Algemene
Rekenkamer heeft hier in het derde rapport over de autobelastingen5 op microniveau naar gekeken. De Algemene Rekenkamer heeft ervoor gekozen om voor
elf specifieke auto’s de maximale stimulering voor vijf jaar te berekenen en dit af
te zetten tegen de bespaarde CO2-normuitstoot. Microvoorbeelden geven inzicht in de effecten, maar kunnen niet zomaar
vertaald worden naar een macro-effect. De Algemene Rekenkamer constateert dan de stimulering
in 2019 en 2020 versoberd wordt en dat «de belastingderving per bespaarde ton CO2 een dalende trend vertoont tussen 2018 en 2020». De huidige stimulering dient ter
versnelling van de transitie naar emissievrij rijden. In het Klimaatakkoord wordt
de stimulering verder afgebouwd en zullen de kosten per bespaarde ton CO2 verder afnemen.
Vraag 20
Welke remmen zijn er om overstimulering te voorkomen gezien het effect van prikkels,
zoals door de Algemene Rekenkamer aangegeven, «beperkt» is?
Zie antwoord vraag 18.
Vraag 21
Kunnen de verschillende autobelastingen en het totaal als % van het bbp worden vergeleken
met andere landen?
CE Delft heeft in 2019 een rapport gepubliceerd over «Transport taxes end charges
in Europe». Daarin is voor de EU-landen gekeken naar verschillende autogerelateerde
belastingen en heffingen. In tabel X zijn deze verschillende autogerelateerde belastingen
en heffingen weergegeven voor alle motorvoertuigen voor de EU-landen. In Nederland
rekenen we de accijnzen, mrb en bpm tot de autobelastingen. De accijnzen/energiebelasting,
registratiebelasting (bpm in Nederland) en bezitsbelasting (mrb in Nederland) zijn
in tabel 8 samen als % van het bbp weergegeven, daarnaast zijn ook de totale autogerelateerde
belastingen en heffingen zoals die door CE Delft gerapporteerd zijn als % van het
bbp opgenomen.
Tabel 8: Verschillende autogerelateerde belastingen voor alle motorvoertuigen in EU-landen
in 2016 in € miljoen, PPS gecorrigeerd
1
2
3
4
5
6
totaal
bbp
(1+2+3) /bbp
totaal /bbp
België
4.730
360
1.480
690
890
800
8.950
430.231
1,5%
2,1%
Bulgarije
2.400
300
350
10
360
3.420
48.621
5,6%
7,0%
Zuid-Cyprus
340
10
110
10
60
530
18.873
2,4%
2,8%
Denemarken
1.900
1.950
1.060
490
150
860
6.410
283.110
1,7%
2,3%
Duitsland
34.850
8.450
4.370
4.060
6.990
58.710
3.134.100
1,4%
1,9%
Estland
690
10
110
810
21.694
3,2%
3,7%
Finland
2.200
780
880
320
420
4.600
217.518
1,8%
2,1%
Frankrijk
26.040
2.000
780
8.980
4.330
5.720
47.850
2.234.129
1,3%
2,1%
Griekenland
4.460
230
1.360
610
550
980
8.190
176.488
3,4%
4,6%
Hongarije
3.350
130
400
1.130
180
680
5.860
115.259
3,4%
5,1%
Ierland
2.250
760
1.020
200
80
710
5.010
271.684
1,5%
1,8%
Italië
30.160
1.720
6.930
6.050
3.950
6.750
55.560
1.695.787
2,3%
3,3%
Kroatië
1.700
210
90
540
110
410
3.060
46.616
4,3%
6,6%
Letland
690
20
120
30
90
950
25.073
3,3%
3,8%
Litouwen
1.080
100
70
140
1.390
38.893
3,0%
3,6%
Luxemburg
680
60
10
10
60
820
54.867
1,3%
1,5%
Malta
140
50
60
20
20
290
10.370
2,4%
2,8%
Nederland
7.290
1.400
5.030
170
870
1.510
16.270
708.337
1,9%
2,3%
Oostenrijk
3.920
390
2.080
1.790
320
1.250
9.740
357.300
1,8%
2,7%
Polen
8.450
350
440
400
1.210
10.840
426.556
2,2%
2,5%
Portugal
4.080
860
690
1.230
430
950
8.250
186.490
3,0%
4,4%
Roemenië
4.550
320
500
520
140
620
6.640
170.394
3,2%
3,9%
Slovenië
1.330
30
180
440
50
230
2.280
40.367
3,8%
5,6%
Slowakije
1.790
90
210
390
80
260
2.820
81.038
2,6%
3,5%
Spanje
11.720
4.850
3.020
2.040
910
3.600
26.130
1.113.840
1,8%
2,3%
Tsjechië
4.460
340
820
70
570
6.270
176.370
2,7%
3,6%
Verenigd Koninkrijk
28.950
5.770
580
1.620
5.230
42.150
2.435.055
1,4%
1,7%
Kolom 1 Accijns en energiebelasting
Kolom 2 Registratiebelasting
Kolom 3 Bezitsbelasting
Kolom 4 Tol en vignetten
Kolom 5 Verzekeringen
Kolom 6 Btw
Bron: CE Delft, Transport taxes and charges in Europe, Maart 2019, 18.4K83.138, tabel
9
Bron bbp: Eurostat
Vraag 22
Kunnen de kosten per auto of per gereden kilometer vergeleken worden met alle andere
landen in de EU?
In figuur 1 zijn verschillende autogerelateerde belastingen weergegeven voor personenauto’s
voor de EU-landen en nog een paar andere landen, gemiddeld in euro’s per 1.000 passagier-kilometers.
Figuur 1: Verschillende autogerelateerde belastingen voor personenauto’s in verschillende
landen, gemiddeld in euro’s per 1.000 passagier-kilometers.
Bron: CE Delft, Transport taxes and charges in Europe, Maart 2019, 18.4K83.138
Vraag 23
Waarom is het beleid (tot 2024) gericht op absolute aantallen nieuwverkoop elektrische
voertuigen (EV’s) en niet een percentage? Is het doel niet eigenlijk een afname van
het aantal ICE (Internal Combustion Engine)-voertuigen i.p.v. een groei van het aantal
of aandeel EV?
Indien zou worden gestuurd op het percentage ingroei kan het zicht op de ontwikkeling
worden belemmerd door exogene ontwikkeling in de omvang van de totale nieuwverkopen
(elektrisch en fossiel samen). Om zicht te krijgen op sec de ingroei van elektrisch
rijden wordt daarom naar de absolute aantallen gekeken. Het doel van het beleid is
het versnellen van de transitie naar elektrisch rijden. Het is van belang dat het
aantal EV’s groeit omdat dan de voorwaarden ontstaan voor een systeemsprong.
Vraag 24
Welke andere remmen zouden er kunnen komen om overstimulering te voorkomen?
In het Klimaatakkoord is afgesproken om de stimulering van elektrische auto’s in lijn
met de verwachte marktontwikkelingen af te bouwen. De ontwikkelingen zijn echter onzeker.
Voor het geval dat de ontwikkelingen anders gaan dan voorzien is aanvullend een «hand
aan de kraan» systematiek geïntroduceerd. Deze systematiek biedt voldoende handelingsperspectief
om het risico op overstimulering in de periode tot en met 2025 effectief te adresseren.
Daarnaast wordt richting 2025 de intensiteit van de stimulering geleidelijk aan afgebouwd.
De evaluatie in 2024 moet aantonen of en zo ja welke stimulering voor welke segmenten
nog noodzakelijk en wenselijk is voor de periode na 2025.
Vraag 25
Wat is de ratio achter het beperken van de verlaagde bijtelling voor EV’s tot 60 maanden?
Leidt dit niet tot export van ex-lease-EV’s, die dan niet zoals gehoopt beschikbaar
komen voor de tweedehandsmarkt? Zo ja, tot hoeveel?
De ratio van de termijn van 60 maanden is dat de werknemer die van de elektrische
auto gebruik gaat maken voor een periode van 60 maanden zekerheid heeft over het voor
hem van toepassing zijnde percentage van de bijtelling. Bij de vaststelling van die
periode is uitgegaan van de gemiddelde leasetijd voor de auto van de zaak. Deze gemiddelde
leasetijd ligt rond de vier á vijf jaar. De 60 maanden moet dan niet zozeer worden
gezien als een beperking maar als het aansluiten bij de gemiddelde leasetermijn en
de werknemer voor die termijn zekerheid bieden over zijn bijtelling. Als die periode
van 60 maanden is afgelopen wordt elk jaar opnieuw bezien welk bijtellingspercentage
op dat moment van toepassing is en dat percentage blijft dan weer voor een periode
van een jaar van toepassing. Het is dus niet zo dat er na de 60 maanden per definitie
geen korting op de bijtelling meer mogelijk is. Als na afloop van die periode nog
een korting van toepassing is geldt die dus ook voor die vijf jaar oude elektrische
auto, zij het dat met betrekking tot dat percentage dan een zekerheid voor een periode
van een jaar wordt gegeven.
Vraag 26
Hoe verhoudt het stimuleringsbudget voor schoon autogebruik zich tot het stimuleringsbudget
voor OV-gebruik?
Naast het stimuleren van schoon autogebruik investeert het kabinet ieder jaar om ook
het OV-gebruik te faciliteren en stimuleren. Zo wordt ieder jaar geld beschikbaar
gesteld voor het beheer en onderhoud van de infrastructuur en wordt geïnvesteerd in
nieuwe en bestaande knooppunten en infrastructuur. Daarnaast wordt met bijvoorbeeld
het maatregelenpakket spoorgoedervervoer ook beoogd het vervoer van goederen over
het spoor te laten groeien. Met de klimaatdoelstellingen in combinatie met de (huidige
en voorziene) mobiliteitsgroei is het stimuleren en vergroenen van alle vormen van
mobiliteit belangrijk. Beiden zijn nodig om het totale mobiliteitssysteem te verduurzamen.
Vraag 27
Wat zijn de mogelijkheden om de bpm voor bestelauto’s te relateren aan de CO2-uitstoot, i.p.v. de cataloguswaarde?
In grote lijnen zijn CO2-emissies bekend voor bestelauto’s met een Europese typegoedkeuring. Deze gegevens
kunnen gebruikt worden als grondslag voor de BPM. In de praktijk komt bij bestelauto’s
echter veel vaker meer-fase toelatingen en ombouw voor dan bij personenauto’s waardoor het lastiger is om de CO2-uitstoot op juiste wijze vast te stellen. Ook betekent een dergelijke maatregel voor
de systemen van de Belastingdienst een complexe structuurwijziging. Gelet op voorgaande
is nader onderzoek nodig om een uitspraak te kunnen doen of het uitvoerbaar is om
de bpm voor bestelauto’s op de CO2-uitstoot te baseren. Verder zal ook moeten worden onderzocht in hoeverre een eventuele
wijziging van de grondslag proportioneel is in relatie tot het beoogde beleidsdoel.
De evaluatie van de fiscale regelingen in de wet BPM en de wet MRB staat gepland voor
2021. Bij deze evaluatie zal het kabinet ook alle bijzondere regelingen voor bestelauto’s
in de autobelastingen meenemen.
Vraag 28
Waarom is ervoor gekozen dat de opbrengsten uit de bpm budgettair neutraal blijven
en niet hoger worden, aangezien de meest betrouwbare testmethode (Worldwide Harmonised
Light Vehicle Test Procedure (WLTP)) laat zien dat de daadwerkelijke CO2-uitstoot hoger is ten opzichte van de verouderde testmethode (New European Driving
Cycle (NEDC))? Waarom wordt de verouderde testmethode als norm gehanteerd voor de
totale bpm-opbrengsten?
Voor het kabinet is leidend dat de implementatie van de nieuwe meetmethode budgettair
neutraal verloopt. De implementatie betreft, als gevolg van een nieuwe Europese meetmethode,
een technische omzetting in de wet BPM. Auto’s worden door de meetmethode niet onzuiniger
of zuiniger, alleen de meetmethode van de CO2-uitstoot verandert.
Vraag 29
Wat zijn de mogelijkheden om de mrb rechtstreeks te relateren aan de CO2-uitstoot?
Het klopt dat de mrb niet rechtstreeks aan de CO2-uitstoot is gekoppeld. Het voertuiggewicht is wel een belangrijke factor voor de
CO2-uitstoot. Er is daardoor wel een correlatie tussen het mrb-tarief en de CO2-uitstoot. Een CO2-component in de grondslag van de mrb zou kunnen leiden tot een versnelde vervanging
van auto’s met een hoge CO2-uitstoot. Een dergelijke maatregel vereist nader onderzoek, waarbij onder andere
nader ingevuld moet worden welke overgangsregeling geldt voor het bestaande wagenpark.
In grote lijnen is voor personenauto’s vanaf 2000 de CO2-uitstoot bekend zolang een voertuig aan een Europese typegoedkeuring is gekoppeld.
Een complicatie die in een nader onderzoek zou moeten worden meegenomen is dat de
testmethode is aangepast van NEDC naar WLTP en dat nieuwere auto’s steeds zuiniger
worden, waardoor de belastingrondslag zal eroderen.
Vraag 30
Welk bedrag aan stimuleringsmaatregelen is tot op heden gemoeid met de belastingvoordelen
voor «schone» auto's, en aan hoeveel mensen is dat geld uiteindelijk uitgegeven?
Vanaf Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nrs. 1 en 2) worden het budgettair belang van de stimulering van elektrisch rijden apart gemonitord, op advies van de Algemene
Rekenkamer. In bijlage 9 van de Miljoenennota wordt daarom het budgettair belang van
verschillende belastinguitgaven voor EV en PHEV gemonitord.
Tabel 9 geeft het budgettair belang van fiscale regelingen voor emissievrije en zuinige
auto’s weer.
In tabel 10 is het aantal verkochte PHEV en EV weergegeven als benadering van aan
hoeveel mensen dit geld is uitgegeven.
Tabel 9: Fiscale regelingen emissievrije en zuinige auto’s 2013–2019, budgettair belang
op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Bpm-vrijstelling emissievrije auto's
1
0
2
3
4
10
13
Mrb-vrijstelling emissievrije auto's
1
3
5
8
12
19
39
IB/LB Korting op de bijtelling voor emissievrije auto's
9
23
39
60
84
149
236
IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)
554
628
805
723
510
374
88
Mrb halftarief plug-inhybride auto's
–
–
–
32
37
38
35
Bron: Miljoenennota 2020
Tabel 10: Nieuwverkopen en wagenpark EV en PHEV
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Nieuwverkopen
EV
3.562
3.456
4.061
8.064
24.447
62.160
PHEV
12.243
40.376
18.619
1.130
3.536
5.158
Wagenpark
EV
6.845
9.404
13.145
21.157
45.029
107.751
PHEV
36.977
78.160
98.897
98.225
97.754
95.885
Bron: RVO
Vraag 31
Welk effect zou het bedrag dat tot op heden is uitgegeven aan stimuleringsmaatregelen
voor «schone» auto's kunnen hebben gehad als dit aan openbaar vervoer zou zijn uitgegeven,
bijvoorbeeld in extra mobiliteit of voor het klimaat?
Door de stimuleringsmaatregelen voor schone auto’s is een substantiële bijdrage geleverd
aan het reduceren van schadelijke emissies, zoals NOx, fijnstof en CO2. Daarnaast investeert het kabinet ieder jaar ook om het OV-gebruik te faciliteren
en stimuleren en wordt geld beschikbaar gesteld voor de aanleg, het beheer en onderhoud
van de infrastructuur om de bereikbaarheid in Nederland nog verder te verbeteren.
Deze investeringen doet het kabinet met het oog op een robuust, veilig en duurzaam
mobiliteitssysteem. Het kabinet kiest daarbij nadrukkelijk voor de inzet op alle modaliteiten.
Daarbij horen ook investeringen om de automobiliteit te verduurzamen. Het effect van
andere beslissingen kan daarom niet eenduidig worden weergegeven.
Vraag 32
Op basis waarvan is besloten tot de twee hoofddoelen?
Zie antwoord op vraag 49.
Vraag 33
Waarom is het overgrote deel van de bijzondere regelingen niet recent geëvalueerd?
Zoals in de bestuurlijke reactie van 27 november 2019, op het rapport Autobelastingen
als beleidsinstrument6 toegelicht, bestaat binnen het stelsel van autobelastingen een lange lijst van bijzondere
regelingen, zoals tariefskortingen, vrijstellingen, teruggaafregelingen en verlaagde
tarieven. Deze bijzondere regelingen zien op specifieke doelgroepen of specifieke
voertuigen en hebben dan ook verschillende achterliggende beleidsdoelen. Sommige regelingen
zijn relatief nieuw, een deel van deze regelingen bestaat al enige decennia. Sommigen
vinden zelfs hun herkomst in de eerste voorloper van de motorrijtuigenbelasting uit
1926. In 1997 zijn de bijzondere regelingen in de autobelastingen voor het laatst
geëvalueerd. Uit de evaluatie is gebleken dat bestaande vrijstellingen in de wet MRB
en wet BPM veelal verklaarbaar zijn vanuit het (historische) belang dat werd gehecht
aan de activiteiten die met de vrijgestelde voertuigen worden verricht.
Het kabinet is met de Algemene Rekenkamer van mening dat een deel van de bijzondere
regelingen – gelet op de hedendaagse beleidsdoelen van het stelsel van autobelastingen
– in aanmerking komen voor heroverweging. De Algemene Rekenkamer geeft in lijn met
het eerdere rapport Autobelastingen als beleidsinstrument7 terecht aan dat een aantal bijzondere regelingen zowel tegen het opbrengstendoel
als tegen het luchtkwaliteits-en klimaatdoel van de autobelastingen kunnen inwerken.
Daarnaast kunnen deze bijzondere regelingen leiden tot ongelijke belastingdruk tussen
burgers en bedrijven en maken ze het stelsel complexer. Dit kabinet heeft mede om
die reden al een aantal bijzondere regelingen afgebouwd. Zo wordt de korting op de
mrb voor bestelauto’s voor ondernemers dit jaar en de komende jaren verlaagd en is
de bpm-teruggaaf voor taxi’s afgeschaft. Het kabinet neemt deze aanbeveling van de
Algemene Rekenkamer dan ook ter harte. De evaluatie van de fiscale regelingen in de
wet BPM en de wet MRB staat gepland voor 2021. Bij deze evaluatie zal het kabinet
de door de Algemene Rekenkamer voorgestelde te betrekken vragen meenemen en zal worden
bezien of de achterliggende beleidsdoelen nog in voldoende mate de inzet van belastinggeld
rechtvaardigen. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de uitvoeringskosten van
de Belastingdienst.
Voor wat betreft de bijtellingsregeling voor youngtimers geldt dat deze uitgebreid
aan de orde is geweest bij de parlementaire behandeling van de Wet fiscale maatregelen
klimaatakkoord. Daarnaast is in de bouwsteen «fiscale vergroening en grondslagerosie»
eventuele afschaffing van deze regeling onderzocht.8 Naar verwachting zorgt dit voor slechts een zeer beperkte afname van de CO2-uitstoot. Het aanscherpen van de youngtimerregeling zal er namelijk niet toe leiden
dat het aantal en gebruik van auto’s ouder dan 15 jaar substantieel zal afnemen.
Vraag 34
Is het kabinet voornemens het totale pakket aan autobelastingen te evalueren op basis
van de hoofddoelen, doelmatigheid, complexiteit en neveneffecten? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, op welke manier en met welke tijdsplanning?
Zie antwoord vraag 33.
Vraag 35
Is er gehoor gegeven aan de oproep van de Algemene Rekenkamer om de uitgangspunten
en berekeningen van de bijtellingsregelingen nog beter toe te lichten? Zo ja, op welke
manier is dit beter toegelicht? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de aanbeveling in het rapport zijn de uitgangspunten en berekeningen
van de bijtellingsregeling toegelicht in de kabinetsreactie. De Algemene Rekenkamer
vraagt om een uitgebreidere toelichting, zodat het parlement zich een goed oordeel
kan vormen over de regeling. Bij de antwoorden op de vragen 56 en 57 zal ik de bijtellingsregeling
– in aanvulling op de kabinetsreactie – nogmaals toelichten.
Vraag 36
Waarom wordt het blokje bpm in figuur 1 elk jaar groter, gegeven dat het kabinet in
2015 heeft aangegeven dat de totale bpm-opbrengst niet zou moeten stijgen of dalen?
Zie antwoord op vraag 13.
Vraag 37
Kunt u toelichten of het feit dat bpm grilliger is dan andere belastingen komt door
marktfluctuaties duurdere/goedkopere auto’s, meer minder nieuwverkoop, of door directe
opbrengst van de effecten van een wisselend belastingsysteem, bijvoorbeeld eigen stimuleringsbeleid
of effecten van het EU-testregime voor CO2-emissies?
De totale bpm-opbrengst is grotendeels afhankelijk van drie factoren: het aantal nieuwverkopen,
de CO2-uitstoot van deze nieuwverkopen en de bpm-tarieven. Het aantal nieuwverkopen fluctueerde
tussen 2012 en 2019 tussen 380 duizend en 500 duizend personenauto’s. Hier zit dus
al een grote bron van variatie. Daarnaast is de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte auto’s eerste sterk gedaald, maar de afgelopen jaren
weer wat gestegen door veranderende consumentenvoorkeuren. Door het progressieve karakter
van de bpm heeft dit in combinatie met het aanscherpen van de bpm tabel in lijn met
Europese CO2-uitstoot normen een flink effect op de verschuldigde bpm per auto. Andere belastingen
kennen een minder grillig verloop doordat de grondslag voor die belastingen stabieler
is.
Vraag 38
Waarom is de mrb-toeslag voor oude diesels fors hoger voor personenauto’s dan voor
bestelauto’s, aangezien het gaat om het verminderen van de roetuitstoot?
De mrb-fijnstoftoeslag komt voor bestelauto’s lager uit omdat in de mrb voor deze
auto’s een bijzonder tarief geldt dat lager is dan het tarief voor personenauto’s.
Voor dieselpersonenvoertuigen wordt een toeslag op de mrb geheven van 15% van de mrb
inclusief provinciale opcenten. Voor een gemiddelde dieselpersonenauto in de gewichtsklasse
1350–1.450 kilogram betekent dat een verhoging van € 235 per jaar. Ook voor dieselbestelvoertuigen
van particulieren en ondernemers wordt een toeslag van 15% op de mrb geheven. Die
verhoging komt voor een gemiddelde bestelauto van een ondernemer uit op ca € 65 per
jaar.
Vraag 39
Wat wordt verstaan onder «proportionele en goed gerichte fiscale prikkels»?
Met proportioneel wordt bedoeld een niveau van stimulering dat aansluit bij de te
overbruggen onrendabele top en bij de niet monetaire «overstapdrempels» (zoals range,
gebrek aan oplaadpunten etc.). Met goed gericht wordt bedoeld dat de stimulering aansluit
bij de fase van marktontwikkeling en het type marktsegment en de opgaven die daar
spelen om mensen te bewegen over te stappen op emissievrij rijden. In het Klimaatakkoord
is het accent verschoven van het stimuleren van de zakelijke markt, naar het op gang
brengen van de particuliere en de tweedehandsmarkt.
Vraag 40
Waarom is de MRB-toeslag voor oude diesels fors hoger voor personenauto’s dan voor
bestelauto’s, aangezien het gaat om het verminderen van de roetuitstoot?
Zie antwoord 38.
Vraag 41
Betekent de uitspraak van de toenmalige Staatssecretaris, dat de effecten van gedragsbeïnvloeding
beperkt zijn, maar tegelijkertijd de kosten te veel zijn opgelopen omdat er te veel
gebruik van wordt gemaakt, niet juist dat het beleid wel invloed heeft op het gedrag?
Was het fiscale stimuleringsbeleid niet juist de oorzaak dat Nederland destijds het
zuinigste wagenpark van Europa had?
Het maatregelenpakket uit de Wet uitwerking Autobrief II richtte de stimulering volledig
op nulemissieauto’s. De stimulering voor plug-inhybriden is daarbij afgebouwd. Hiermee
werd beoogd overstimulering en marktverstoring tegen te gaan en de transitie naar
het nulemissierijden centraal te stellen bij de stimulering.
De analyse voor de Wet uitwerking Autobrief II was niet dat fiscale prikkels niet
effectief kunnen zijn bij de beïnvloeding van koopgedrag van autoconsumenten. Dit
is wel degelijk het geval. Met name de prikkels in de BPM en de bijtelling zijn sterk
sturend voor aanschafbeslissingen. De kern van de analyse voor de Wet uitwerking Autobrief
II was dat in het geval van de plug-inhybriden de «fiscale beloning» voor besparend
gedrag onder Autobrief I te hoog was geworden door de stapeling van CO2-prikkels (in onder meer de bpm, mrb en bijtelling) in combinatie met een flink hogere
CO2-uitstoot van plug-inhybriden in de praktijk.
Het op de plug-inhybriden gerichte beleid werd daarom als niet doelmatig gekenschetst
en het beleid is meer gericht op nulemissierijden. Daarbij is de les uit het verleden
wel dat de «hand aan de kraan» moet worden gehouden om overstimulering te voorkomen
en dat de stimulering goed moet worden gericht.
Vraag 42
Waarom is de mrb-toeslag voor oude diesels fors hoger voor personenauto’s dan voor
bestelauto’s, aangezien het gaat om het verminderen van de roetuitstoot?
Zie antwoord 38.
Vraag 43
Bent u nog steeds van mening dat het belang van luchtkwaliteit in de autobelastingen
ondergewaardeerd is?
Het kabinet acht schone lucht van levensbelang. Op 13 januari 2020 heeft de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) samen met 46 gemeenten en provincies, het
Schone Lucht Akkoord ondertekend (Kamerstuk 30 175, nr. 343). Het gaat daarbij om een pakket aan maatregelen dat de lucht in Nederland schoner
en gezonder maakt. De focus ligt op beleid met grote impact op de luchtkwaliteit en/of
waar overheden een belangrijke voorbeeldfunctie hebben zoals de eigen bedrijfsvoering
en inkoop, fiscaal beleid, energie en klimaatplannen, mobiliteitsbeleid, ruimtelijke
plannen en vergunningverlenende en toezichthoudende taken. De fijnstoftoeslag in de
mrb en de fiscale stimulering van emissievrije voertuigen in de autobelastingen zorgen
voor gezondheidswinst door schonere lucht. Daarnaast is in het Schone lucht Akkoord
afgesproken dat de rijksoverheid de mogelijkheden voor het verder reduceren van negatieve
gezondheidseffecten van luchtemissies bij de vormgeving van de autobelastingen onderzoekt.
Vraag 44
Bent u nog steeds van mening dat vooral de schadelijke uitstoot van oude dieselvoertuigen
een steviger ingrijpen rechtvaardigt?
Ja, ik ben dit nog steeds van mening. Fijnstofdeeltjes in de lucht zijn onverminderd
schadelijk voor de gezondheid. Het advies van de Gezondheidsraad voor elementair koolstof
heeft dit onlangs nog weer bevestigd. Met de reeds ingevoerde fijnstoftoeslag wordt
daarin voorzien. Met deze fiscale maatregel wordt aan bezitters van vervuilende dieselauto’s
een stevige fiscale prikkel gegeven om hun auto te vervangen voor een schoner exemplaar.
Vraag 45
Deelt u de analyse van de Algemene Rekenkamer dat niet is uitgewerkt wanneer er sprake
is van proportionele en goed gerichte fiscale prikkels? Klopt het dat dit niet in
lijn is met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016? Wanneer en hoe gaat u dit
verbeteren?
Deze analyse deel ik niet. Het kabinet kiest juist voor een aanpak waarbij gelijke
tred wordt gehouden met de marktontwikkelingen van emissievrije auto’s en overstimulering
wordt voorkomen. De stimulering zal daartoe richting 2030 stapsgewijs worden afgebouwd
in lijn met de kostenontwikkeling van emissievrije auto’s en de ontwikkeling van randvoorwaarden
zoals infrastructuur. Om het risico op overstimulering te voorkomen is naast de wettelijke
inbedding van de fiscale stimulering en noodzakelijke dekkingsmaatregelen een «hand
aan de kraan» systematiek geïntroduceerd waardoor tijdig bijsturen mogelijk is als
overstimulering dreigt. De ontwikkeling van het aantal EV’s en de overige voor ingroei
EV relevante ontwikkelingen worden daartoe intensief gemonitord. Op basis van deze
monitoring kan jaarlijks worden bijgestuurd. Ingegrepen wordt in ieder geval bij evidente
overstimulering en bij een overschrijding van de budgettaire kaders. Daarnaast zullen
periodieke evaluaties worden uitgevoerd.
Vraag 46
Klopt het dat er geen uitgeschreven beleidstheorie voor de inzet van de autobelastingen
voor luchtkwaliteits- en klimaatdoelen is? Zo ja, per wanneer is deze beschikbaar?
Zo nee, waar is deze beleidstheorie aan te treffen?
Nee. Zie antwoord op vraag 49.
Vraag 47
Herkent het kabinet zich in de uitleg van de Algemene Rekenkamer over een beleidstheorie?
Nee. Zie antwoord op vraag 49
Vraag 48
Welke reductie van uitstoot van schadelijke stoffen wordt nagestreefd met de fiscale
stimulering van auto's?
De fiscale stimulering van nulemissieauto’s is erop gericht de transitie naar nulemissierijden
te versnellen. Dit leidt tot minder uitstoot. Niet alleen van CO2 maar ook van stikstofoxiden en fijnstof. Daarnaast betalen vervuilende dieselauto’s
per 2020 een fijnstoftoeslag om de fijnstofuitstoot van het wagenpark te verminderen.
Vraag 49
Klopt het dat u geen uitgeschreven beleidstheorie hebt voor de inzet van de autobelastingen
voor luchtkwaliteits- en klimaatdoelen? Wanneer gaat u hier werk van maken?
In de wet uitwerking Autobrief II zijn door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën
de twee hoofddoelstellingen alsmede de relevante beleidstheorie in de autobelastingen
nader toegelicht. De beleidsinzet is erop gericht via fiscale stimulering de transitie
naar het emissievrij rijden te versnellen. De CO2-uitstoot en de stikstofuitstoot op de weg van emissievrije auto’s is nihil. De fijnstofuitstoot
is beduidend minder, maar niet nul vanwege de slijtage van banden. De beleidslogica
achter de fiscale stimulering is derhalve voldoende transparant. Via stimulering zal
de transitie worden versneld wat positieve gevolgen heeft voor het klimaat, de leefbaarheid
en de gezondheid.
Vraag 50
Wat is de ratio achter de vrijstelling voor bestelauto’s voor ondernemers en achter
de keuze om de bpm voor bestelauto’s niet aan de hand van de CO2-uitstoot te berekenen? Zou niet juist hier een grote slag geslagen kunnen worden,
aangezien berekening op basis van de catalogusprijs juist contraproductief werkt?
Zie antwoord op vraag 27.
Vraag 51
Wat is het bedrag dat in 2015, 2016, 2017 en 2018 werd besteed aan de elektrische
auto’s, bussen en bestelauto’s via de milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige
afschrijving milieu-investeringen (VAMIL)? Om hoeveel auto’s, bussen en bestelauto’s
ging het?
De onderstaande tabellen bevatten het aantal gemelde voertuigen en het budgettair
beslag van volledig elektrische auto’s, bussen en bestelauto’s voor de jaren 2015
tot en met 2018. De gemelde aantallen zijn het aantal voertuigen waarvoor MIA en/of
VAMIL is aangevraagd bij RVO. Het budgettair beslag is berekend op basis van het toegekende
voordeel. In 2015 en 2016 waren de elektrisch aangedreven bussen en bestelauto’s waren
niet in de Milieulijst opgenomen.
Tabel 11: 2015
Code
Categorie
Aantal voertuigen
Totaal toegekend voordeel
G 3110
Elektrisch aangedreven voertuigen
2.582
€ 6.077.760
Tabel 12: 2016
Code
Categorie
Aantal voertuigen
Totaal toegekend voordeel
G 3110
Elektrisch aangedreven voertuigen
4.396
€ 9.864.111
Tabel 13: 2017
Code
Categorie
Aantal voertuigen
Totaal toegekend voordeel
F3108
Elektrische bus
126
€ 1.848.976
G 3110
Elektrisch aangedreven voertuigen
8.383
€ 16.412.608
F 3114
Elektrische bestelauto
225
€ 463.709
Tabel 14: 2018
Code
Categorie
Aantal voertuigen
Totaal toegekend voordeel
F3108
Elektrische bus
328
€ 4.525.006
G 3110
Elektrisch aangedreven voertuigen
19.238
€ 42.104.293
F 3114
Elektrische bestelauto
565
€ 1.221.380
Vraag 52
Kunt u de vrijstelling voor bestelauto's van ondernemers onderbouwen aan de hand van
artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2106? Wat is precies het doel en hoe doelmatig
is dit?
Zie antwoord op vraag 27.
Vraag 53
Wat is de ratio achter het lagere accijnstarief voor diesel? Wat is de accijnsgrondslag
voor brandstoffen?
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 54
Kunt u uitleg geven bij de door de Algemene Rekenkamer met een vraagteken aangemerkte
doelen?
Zie antwoord op vraag 71
Vraag 55
Waarom laat u belastingen in stand die een negatieve invloed hebben op het doel van
luchtkwaliteit/klimaat? Bent u bereid om deze drie fiscale prikkels te heroverwegen
(vrijstelling bpm bestelauto's ondernemers, verlaagd tarief mrb voor bestelauto’s
ondernemer en bijtellingsregeling youngtimers)?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 56
Deelt u de analyse van de Algemene Rekenkamer dat in het algemeen de waarde van het
voordeel van privégebruik wordt onderschat? Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven
voor de hoogte van het bijtellingspercentage?
Zoals ook toegelicht in de kabinetsreactie is het bijtellingspercentage een mix van
twee verschillende benaderingen. Het gaat om de besparingswaarde – die per individu
kan verschillen – en de mate van toerekening van vaste kosten. De mix van deze benaderingen
heeft geresulteerd in een forfait waarbij wordt uitgegaan van een vast percentage
van de catalogusprijs van de auto.
Ook PBL maakt in zijn rapport gebruik van de methode van de besparingswaarde. Voor
de besparingswaarde moet gekeken worden naar de kosten die een werknemer normaal gesproken
zou maken als hij niet de mogelijkheid zou hebben de auto van de zaak voor privédoeleinden
te gebruiken. De besparingswaarde is daarmee gelijk aan de kosten van een auto die
de werknemer zelf zou hebben gekocht en dus niet per definitie gelijk aan de kosten
van de auto die hem door de werkgever ook voor privégebruik ter beschikking is gesteld.
De kosten bestaan onder andere uit vaste kosten zoals afschrijving en verzekeringen,
maar ook uit variabele kosten zoals brandstof en onderhoud en reparatie. Uitgaande
van de besparingswaarde wordt 100% van de vaste lasten toegerekend aan het privégebruik.
Doordat de werknemer zelf geen auto meer hoeft aan te schaffen, bespaart hij immers
op zijn minst 100% van de vaste lasten die hij anders zou hebben gehad. Wat voor een
type auto iemand privé zou kopen, is van verschillende factoren afhankelijk, zoals
de hoogte van het inkomen, de woonplaats van diegene en persoonlijke voorkeuren. Voor
een werkgever kan representativiteit een reden zijn om de werknemers te voorzien van
bedrijfszekere, nette auto’s, die fungeren als visitekaartje van het bedrijf.9 Vanwege deze reden is het goed mogelijk dat een werknemer privé een compactere auto
zou kopen dan de werkgever als leaseauto aanbiedt (of bijvoorbeeld een tweedehands
auto). De besparingswaarde kan daardoor een stuk lager zijn dan het bedrag dat als
inkomen in aanmerking wordt genomen voor de leaseauto.
Uitgaande van de besparingswaarde moet 100% van de vaste lasten worden toegerekend
aan het privégebruik. Bij de tweede benaderingswijze is dit iets minder eenduidig:
in aansluiting op de hoofdregel van de werkkostenregeling wordt bij deze benadering
gekeken naar de door de werkgever daadwerkelijk gemaakte kosten ten aanzien van het
loon in natura. Uitgaande van deze benadering moeten de kosten die gemaakt worden
om de werknemer zakelijke kilometers te laten rijden buiten beschouwing worden gelaten.
De kosten voor de zakelijke kilometers vormen immers geen loon in natura. Het gaat
dus puur om de kosten die door de werkgever gemaakt worden om het privégebruik mogelijk
te maken. Bij deze benaderingswijze is minder duidelijk hoe de vaste kosten moeten
worden toegerekend: volledig toerekenen aan het privégebruik (omdat de vaste kosten
ook worden gemaakt wanneer er niet ook sprake is van zakelijk gebruik), naar evenredigheid
toerekenen aan de privékilometers en de zakelijke kilometers, dan wel volledig toerekenen
aan de zakelijke kilometers.
Er is gekozen voor een mix van deze benaderingswijzen in een forfaitair systeem waarbij
een vast percentage van de catalogusprijs in aanmerking wordt genomen. In sommige
gevallen zal deze forfaitaire waarde voor privégebruik te hoog zijn en in sommige
gevallen te laag. Het kabinet is echter van mening dat het huidige bijtellingspercentage
van 22% binnen een reële bandbreedte valt.
Vraag 57
Kunt u ingaan op de berekening van de OESO waaruit blijkt dat de bijtelling ongeveer
36% zou moeten bedragen in Nederland?
Zoals bij vraag 56 uitgelegd, is het forfaitaire bijtellingspercentage een mix van
twee benaderingswijzen en valt het percentage van 22 wat het kabinet betreft nog steeds
binnen de reële bandbreedte. Bij de Wet uitwerking Autobrief II is het bijtellingspercentage
van 25% naar 22% bijgesteld, vanwege een aantal structurele trends.10 Zo worden er door de werkgever steeds meer beperkingen gesteld aan het privégebruik
van de auto van de zaak, bijvoorbeeld voor vakanties in het buitenland. Ook is het
brandstofgebruik van nieuwe auto’s flink gedaald ten opzichte van oudere auto’s. Dit
heeft uiteraard gevolgen voor de kosten. Gelet op deze trends is het bijtellingspercentage
destijds verlaagd. Het kabinet staat nog steeds achter deze verlaging.
Vraag 58
Waarom is de bpm voor bestelauto’s en motorrijwielen niet gerelateerd aan CO2-uitstoot, maar aan de cataloguswaarde?
Voor bestelauto’s zie antwoord op vraag 27. In het Belastingplan 2009 is de keuze
gemaakt naar de ombouw van de bpm naar absolute CO2-uitstoot. In de memorie van toelichting is toegelicht dat deze alleen gaat gelden
voor personenauto’s. Voor motorrijwielen en bestelauto’s bestond er toen geen c.q.
geen goede CO2-gegevens en werd daarom de catalogusprijs als grondslag gecontinueerd.
Vraag 59
Is per type (diesel)auto bekend hoeveel stikstofoxiden en fijnstof er wordt uitgestoten?
Zou dit theoretisch gezien dus meegenomen kunnen worden in de bpm?
Voor zowel stikstofoxiden als fijnstof is bepaald dat auto’s voor de Europese typegoedkeuring
aan een bepaalde (Euro-)norm moeten voldoen. Bij de typekeuring van (diesel)auto’s
wordt de uitgestoten hoeveelheid stikstofoxiden en fijnstof per kilometer tijdens
de typekeuringstest gemeten. Deze gegevens kunnen theoretisch gezien als grondslag
gelden voor de bpm.
Vraag 60
Is er sprake van een toename van zware terreinauto's en pick-up trucks, aangezien
er geen ontmoedigende fiscale prikkels zijn voor ondernemers?
Het aantal zware terreinauto’s en pick-up trucks is niet op voorhand bekend. Het is
tevens niet mogelijk om een trend toe te schrijven aan het ontbreken van ontmoedigende
fiscale prikkels. De fiscale behandeling van zware terreinauto’s en pick-up hangt
namelijk af van de vraag of het om een personenauto of om een bestelauto’s gaat, en
voor deze laatste om een bestelauto voor ondernemers of voor particulieren. Van een
bestelauto is fiscaal pas sprake van, als aan strikte inrichtingseisen voor bestelauto’s
is voldaan. Als niet aan de gestelde eisen is voldaan, dan wordt de zware terreinauto’s
of pick-up fiscaal als personenauto behandeld. In dat geval geldt de CO2 afhankelijke bpm en wordt het volledige mrb-tarief inclusief brandstoftoeslag en
opcenten geheven. In het geval van deze auto’s betekent dit vanwege de hoge CO2 uitstoot en het hoge gewicht een forse fiscale ontmoediging. Ook bij bestelauto’s
voor particulieren is er een aanzienlijke belastingdruk uit bpm en mrb. Als een zware
terreinauto of een pick-up truck zich kwalificeert als bestelauto voor ondernemers
en deze voor meer dan 10% van de jaarlijks verreden kilometers voor de onderneming
wordt gebruikt, dan gelden de fiscale voordelen die voor deze voertuigen gelden: een
verlaagd mrb-tarief zonder brandstoftoeslag en zonder opcenten en een bpm-vrijstelling.
Vraag 61
Is het mogelijk om voor bestelauto's en motorrijwielen de bpm per 1 januari 2021 te
relateren aan CO2-uitstoot in plaats van de cataloguswaarde? Zo niet, per wanneer dan wel?
Zie antwoord op vraag 27.
Vraag 62
Kunt u in euro’s inzichtelijk maken wat de totale fiscale voordelen zijn van een zakelijke
respectievelijk een particuliere «nul-emissievoertuig», met een catalogusprijs van
45.000 euro, voor een (gebruiks)duur van vijf jaar?
Het inzichtelijk maken van de totale fiscale voordelen van een zakelijk respectievelijk
particulier «nul emissievoertuig» is sterk afhankelijk van de gekozen variabelen en
situatie. Bijvoorbeeld gaat het alleen om de fiscale bijtelling bij privé gebruik
van de berijder van het voertuig of is er ook sprake van zakelijke aanschaf? Aan wie
komt het fiscale voordeel toe, is dat de werknemer die in het ter beschikking gestelde
voertuig rijdt en/of de partij die hem aanschaft (ondernemer, werkgever of leasemaatschappij)?
Kortom er is geen eenduidig antwoord op deze vraag te geven.
In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer over «Autobelastingen als beleidsinstrument»
uit juni 2020 (https://www.rekenkamer.nl/publicaties/rapporten/2020/06/24/autobelastin…) is voor een aantal modellen het fiscale voordeel onderzocht waarbij gebruik wordt
gemaakt van een counterfactual. In het onderzoek is een aantal nuanceringen genoemd
die voor dit type individuele vergelijkingen relevant is. In de bestuurlijke reactie
op het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft het kabinet aangegeven deze nuanceringen
te onderschrijven. De Algemene Rekenkamer heeft voor elf geselecteerde modellen berekeningen
gemaakt van de belastingderving per vermeden ton CO2. Op basis van deze microvoorbeelden zijn geen conclusies te trekken over de macrokosten.
Zie ook antwoorden op de Kamervragen van de leden Dijkstra, Lodders en Omtzigt over
het rapport van de Algemene Rekenkamer «Autobelastingen als instrument» van 25 juni
jl.
Vraag 63
Gaat u bezien welke mogelijkheden er zijn om de youngtimerregeling zo aan te passen,
dat deze (meer) gaat bijdragen aan de klimaat- en duurzaamheidsambities van het kabinet?
Zie het antwoord op vraag 65.
Vraag 64
Kunt u het effect op de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen afzetten tegenover de financiële
belangen van de bijzondere regelingen zoals de youngtimerregeling?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 65
Gaat u bezien welke mogelijkheden er zijn om de youngtimerregeling zo aan te passen,
dat deze (meer) gaat bijdragen aan de klimaat- en duurzaamheidsambities van het kabinet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 69 uitgebreider toelicht, is aanpassing van de bijtelling
voor ter beschikking gestelde auto’s ouder dan 15 jaar te verdedigen als blijkt dat
de huidige wijze van bijtelling gemiddeld genomen niet (langer) overeenkomt met het
genoten privévoordeel. Dat is wat mij betreft nu niet aan de orde omdat in de huidige
youngtimerregeling voldoende rekening wordt gehouden met een geringer genoten voordeel
als er een oudere en daardoor meer afgeschreven auto ter beschikking wordt gesteld.
Ook wordt voldoende rekening gehouden met de omgekeerde situatie waarbij er juist
sprake is van een hoge huidige waarde in het economisch verkeer zoals bij in goede
staat verkerende klassiekers.
Vraag 66
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de stimulering van elektrische auto’s voor zakelijke
en particuliere rijders in de zin dat de bijtelling een «open einderegeling» is en
dat het nog op te tuigen stimuleringspakket voor particulieren een maximumbudget heeft?
Het doel van de bijtellingsregeling is het privégebruik van de auto van de zaak op
forfaitaire wijze te belasten. Om rijders van de auto van de zaak te stimuleren ook
voor een nul-emissieauto te kiezen, is de bijtelling voor deze auto’s lager. Een eventueel
(fiscaal) voordeel zou anders immers in eerste instantie naar de werkgever gaan. De
gedachte van het belasten van het privégebruik maakt de bijtelling per definitie anders
dan een subsidieregeling. Dat wil overigens niet zeggen dat niet over de hoogte van
de bijtelling om elektrische auto’s te stimuleren wordt nagedacht om bijvoorbeeld
overstimulering tegen te gaan. De afgelopen jaren is deze op verschillende manieren
aangepast. De kortingspercentages zijn aangepast en er is een maximum gesteld aan
de verlaging. Daarnaast is in het kader van het stimuleringspakket voor emissievrije
auto’s uit het Klimaatakkoord afgesproken dat jaarlijks een monitoring van het stimuleringsinstrumentarium
plaatsvindt om de «hand aan de kraan» te houden en over- en onderstimulering te voorkomen.11
Vraag 67
Waarom is voor motorrijwielen de mrb niet gerelateerd aan gewicht, motorvermogen of
andere criteria waarvan een zekere invloed op luchtkwaliteits- of klimaatdoelen verwacht
mag worden? Bent u bereid om dit alsnog te doen?
Voor motorrijwielen is de mrb, in plaats van gewicht en brandstof, gebaseerd op de
CO2-uitstoot en heeft daarmee zekere invloed op de luchtkwaliteit of klimaat. Zo geldt
voor emissievrije motorijwielen het nihiltarief. Voor niet-emissievrije motoren geldt
in de mrb een vast tarief. De hoogte van dit tarief is bijna gelijk aan het tarief
van een personenauto’s op benzine en met een gewicht tot 550 kg.
Vraag 68
Deelt u de analyse dat de bijtellingsregeling juist een prikkel is om veel gebruik
te maken van de auto en geen gebruik te maken van alternatieven zoals het OV? Bent
u bereid om hier eens kritisch naar te kijken?
Onder andere het door de Algemene Rekenkamer aangehaalde rapport van PBL gaat in op
dit onderwerp. Wanneer de werkgever ook alle brandstofkosten van de auto vergoedt,
zowel privé als zakelijk, zijn de marginale kosten van het privégebruik van de leaseauto
nagenoeg nul. Als er wel (marginale) kosten zijn voor andere vormen van vervoer, dan
kan er inderdaad een prikkel ontstaan om gebruik te maken van de auto van de zaak
in plaats van andere vormen van vervoer.
Zoals in het antwoord op vraag 57 is aangegeven, zijn er echter steeds meer werkgevers
die beperkingen stellen aan het privégebruik van de auto van de zaak. Dat zorgt er
voor dat de prikkel om de auto van de zaak ook privé te gebruiken, afneemt.
Vanwege de voorgaande reden en omdat recent meerdere onderzoekstrajecten zijn afgerond
zoals de bouwsteen «Fiscale vergroening en grondslagerosie», zie ik geen reden om
los van deze trajecten hiernaar onderzoek te doen.
Vraag 69
Gaat u ervoor zorgen dat de verlaagde bijtelling voor nul-emissievoertuigen en enkele
andere fiscale maatregelen ook binnen bereik van particulieren komen?
Het doel van de bijtellingsregeling is het privégebruik van de auto van de zaak op
forfaitaire wijze te belasten. Om deze rijders te stimuleren voor een nulemissieauto
te kiezen, is de bijtelling voor deze auto’s lager.
Voor particulieren speelt een (verlaagde) bijtelling niet. Wel is voor particulieren
de hoogte van de mrb en de bpm relevant.
Voor een personenauto met een CO2-uitstoot van nul gram per kilometer is de motorrijtuigenbelasting nihil. Ook ten
aanzien van de belasting op personenauto’s en motorrijtuigen gelden lagere tarieven
wanneer er sprake is van minder of geen CO2-uitstoot. Een particulier krijgt dus op deze wijze een fiscaal voordeel ten aanzien
van een auto met een lagere uitstoot.
Daarnaast heeft de Minister voor Milieu & Wonen begin juni 2020 een regeling gepubliceerd
om elektrisch rijden voor particulieren in een middenklassenauto dichterbij te brengen.12 Emissieloze personenauto’s, zowel gebruikt als nieuw, met een oorspronkelijke cataloguswaarde
tussen de 12.000 en 45.000 euro en minimale actieradius van 120 kilometer komen in
aanmerking voor een subsidie als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Vraag 70
Klopt het dat het privégebruik van oudere (diesel)auto's van de zaak juist onwenselijk
is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteits- en klimaatdoelen? Hoe kunt u dit verantwoorden
in het kader van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016? Bent u bereid om dit
op korte termijn aan te passen?
Gemiddeld genomen klopt het dat oudere (diesel) meer fijnstof uitstoten dan nieuwere
alternatieven. Dit komt omdat oudere dieselauto’s geen roetfilter hebben. Voor de
uitstoot van stikstofoxiden (NOx) geldt echter dat ook dieselauto’s met bouwjaar tot 2018/2019 sterk vervuilend zijn.
Alleen de meest recente dieselauto’s uit 2019 en 2020 die aan de eisen voldoen voor
Real driving Emissions (RDE) hebben een lagere NOx-uitstoot. Verder is het gemiddeld
genomen zo dat oudere auto’s minder zuinig zijn dan nieuwere alternatieven. Uit cijfers
van het compendium voor de leefomgeving blijkt bijvoorbeeld dat de gemiddelde nieuw
in Nederland verkochte auto in 2002 een CO2-uitstoot had van 173 gram per kilometer en dat de gemiddelde nieuw in Nederland verkochte
auto in 2017 een CO2-uitstoot had van 119 gram per kilometer. Gemiddeld is het verschil 54 gram CO2 per kilometer.13
Het doel van de zogenoemde youngtimerregeling is echter om rekening te houden met
een geringer genoten voordeel als er een oudere en daardoor meer afgeschreven auto
ter beschikking wordt gesteld. Ook wordt rekening gehouden met de situatie dat er
een auto ter beschikking wordt gesteld die oorspronkelijk een relatief lage cataloguswaarde
had maar die nu in optimale staat verkeert en zeer exclusief is (en dus een hoge waarde
in het economische verkeer heeft), denk hierbij aan in goede staat verkerende klassiekers.
Deze doelen worden mijns inziens voldoende bereikt met de huidige regeling.
Aanpassing van de bijtelling is alleen te verdedigen als blijkt dat de huidige wijze
van bijtelling gemiddeld genomen niet (langer) overeenkomt met het genoten privévoordeel,
daarom ben ik niet van plan de regeling op korte termijn aan te passen.
Vraag 71
Kunt u uitleg geven bij elke geconstateerde tegenstelling en met welke reden deze
is ontstaan of in stand gehouden blijft (uitgebreider dan de toelichting in tabel
2)?
De eerste tegenstelling gaat over de bijzondere regelingen: lagere dieselaccijnzen en hogere dieseltoeslag in de mrb. Zoals in antwoord op vraag 2 toegelicht is de ratio achter het lagere accijnstarief
voor diesel het ontzien van het zakelijke (vracht)verkeer dat vooral op diesel rijdt.
Voor personenauto’s en motorrijwielen heeft dit vervolgens geleid tot brandstoftoeslagen
in de bpm en de mrb ter compensatie van het lagere dieselaccijnstarief ten opzichte
van het benzineaccijnstarief.
De tweede tegenstelling die de Algemene Rekenkamer in het rapport weergeeft ziet op
de aparte tarieftabel voor PHEV’s met hogere tarieven (dan tarieftabel reguliere personenauto’s)
in de bpm en het verlaagde tarief voor zuinige auto’s in de mrb. De heffingsgrondslag in de bpm voor PHEV’s is net als bij gewone personenauto’s
de CO2-uitstoot. Bij de PHEV’s is met de Wet uitwerking Autobrief II een aparte tarieftabel
geïntroduceerd om te corrigeren voor het hogere gebleken praktijkverbruik voor dit
type auto. De bpm voor PHEV’s is daarmee in lijn gebracht met de heffing van conventionele
personenauto’s. PHEV’s stoten nog wel gemiddeld minder CO2 uit dan conventionele personenauto’s. Daarom is het halftarief in de mrb voor deze
voertuigen in de Wet fiscale maatregelen klimaatakkoord verlengd tot en met 2024.
Vraag 72
Hoe groot is de groep die gebruik maakt van de regeling «vrijstelling bij invoer in
specifieke omstandigheden» (tabel 2)?
In onderstaande tabel 15 treft u het overzicht van de groep die gebruik heeft gemaakt
van de regeling «vrijstelling bij invoer in specifieke omstandigheden».
Vrijstelling artikel 14 Wet BPM (uitgewerkt in Uitvoeringsbesluit BPM)
Peildatum: 01-01-2020
Uitvoeringsbesluit BPM:
Vrijstelling voor:
Aantal:
Artikel 2
Werknemer
9.692
Artikel 3
Ondernemer
3.505
Artikel 3a
Kortstondig gebruik
4.000–6.0001
Artikel 4
Andere gevallen
4.000–5.0001
X Noot
1
In de tabel wordt het minimaal en maximaal aantal toegekende vrijstellingen op jaarbasis
weergegeven (gemeten vanaf 2017).
Vraag 73
Kunt u aangeven waarom het Koninklijk Huis geen bpm betaalt?
In de wet BPM geldt een vrijstelling voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's
waarvoor een bijzonder kenteken is afgegeven. Een bijzonder kenteken kan, zoals in
het Kentekenreglement is vastgesteld, verleend worden aan voertuigen van leden van
het Koninklijk Huis, buitenlandse diplomaten en van hen die behoren tot het Internationaal
Gerechtshof dan wel tot een door de Minister van Buitenlandse Zaken aangewezen internationale
organisatie. De vrijstelling van bpm is gebaseerd op volkenrecht en internationale
verdragen en afspraken.
Vraag 74
Kunt u een volledig overzicht aan de Kamer sturen van alle fiscale regelingen/uitzonderingen/kortingen
die alleen voor het Koninklijk Huis gelden?
Er zijn in de autobelastingen geen bijzondere regelingen die uitsluitend voor het
Koninklijk Huis gelden.
Vraag 75
Deelt u de opvatting dat het niet meer van deze tijd is om «bijzondere» kentekens
vrij te stellen van bpm (waaronder het Koninklijk Huis)?
Nee. Zie antwoord op vraag 73.
Vraag 76
Waarom is er een vrijstelling bij verhuizing, huwelijk erfopvolging of bepaalde schenkingen?
Kunt u dat uitleggen bij elke categorie?
De vrijstellingen zijn geregeld in verschillende Europese verordeningen. De vrijstelling
van rechten bij invoer voor verhuisboedel is geregeld in Verordening (EG) 1186/2009
(Titel II Hoofdstuk 1, art. 3 t/m art. 11) en art. 7:2 en art. 7:3 Algemene douaneregeling.
De vrijstelling van rechten bij invoer voor huwelijksgeschenken is voorzien in Verordening
(EG) 1186/2009 (Titel II Hoofdstuk II, art. 12 t/m art. 16) en art. 7:27 Algemene
douaneregeling. De vrijstelling van rechten bij invoer voor erfopvolging is voorzien
in Verordening (EG) 1186/2009 (Titel II Hoofdstuk III, art. 17 t/m art. 20) en art.
7:27 Algemene douaneregeling.
Vraag 77
Bent u bereid om het verlaagd tarief bestelauto ondernemer te heroverwegen?
Ja, zie antwoord op vraag 27.
Vraag 78
Hoe weet u zeker dat er door de vrijstelling van buitenlandse motorrijtuigen geen
sprake is van dubbele niet-belasting? Moet de gebruiker aantonen dat hij/zij elders
al belasting heeft betaald?
Er zijn diverse vrijstellingen voor motorrijtuigen met een buitenlands kenteken in
zowel de Wet MRB als de Wet BPM. Ieder van deze vrijstellingen kent voorwaarden waaronder
de vrijstelling van toepassing is. Het aantonen van het feit dat er belasting is betaald
in het buitenland behoort niet tot deze voorwaarden. Bovendien kent ieder land zijn
eigen regime voor autoheffingen én heeft bijvoorbeeld niet ieder land een met de bpm
vergelijkbare belasting.
Vraag 79
Kunt u het financieel belang van de youngtimerregeling zo goed mogelijk inschatten
(inclusief bandbreedte en waarschijnlijkheid)?
Deze vraag is geïnterpreteerd als een inschatting van het budgettair beslag van de
youngtimer-regeling. Het budgettair beslag van de regeling is ongeveer € 5 miljoen.
Dit cijfer is gebaseerd op de aangifte IB 2016, omdat aangiftes voor recentere jaren
nog niet (voldoende) volledig zijn. De onzekerheid rondom deze raming is groot, voornamelijk
vanwege het feit dat vanuit de aangiftegegevens niet bekend is hoeveel dga’s een youngtimer
hebben en bijtelling wegens privégebruik vermelden in de aangifte.
Vraag 80
Kunt u per bijzondere regeling, zoals genoemd in tabel 5 van het rapport van de Algemene
Rekenkamer, aangeven wanneer de meest recente evaluatie naar de Kamer is gestuurd
en wanneer de eerstvolgende evaluatie voorzien is?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 81
Kunt u het financieel belang van de youngtimerregeling, de bijzondere regelingen privégebruik
bestelauto’s en de milieu-investeringsaftrek in 2018 aangeven?
Deze vraag is geïnterpreteerd als een inschatting van het budgettair beslag. Voor
de youngtimer-regeling: zie antwoord op vraag 79. Voor de milieu-investeringsaftrek:
zie antwoord op vraag 51.
Van de bijzondere regelingen privégebruik bestelauto’s is het budgettair beslag niet
bekend.
Vraag 82
Wat zouden de voor- en nadelen zijn van het vervangen van bijzondere regelingen in
de autobelastingen, bijvoorbeeld de teruggaafregelingen die vermeld zijn in tabel
2, door niet-fiscale maatregelen, zoals subsidies op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement? Welke andere niet-fiscale maatregelen zouden beter kunnen bijdragen aan
doelmatig en doeltreffend beleid?
Zoals in antwoord 33 aangegeven staat de evaluatie van de fiscale regelingen in de
wet BPM en de wet MRB gepland staat voor 2021. Bij deze evaluatie zal het kabinet
de door de Algemene Rekenkamer voorgestelde te betrekken vragen, waaronder de bijzondere
regelingen in tabel 2 meenemen en zal worden bezien of de achterliggende beleidsdoelen
nog in voldoende mate de inzet van belastinggeld rechtvaardigen. Daarbij wordt tevens
rekening gehouden met de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. In het Klimaatakkoord
staat dat de rijksoverheid het doel heeft gesteld dat het Rijkswagenpark in 2020 voor
20% uit zero-emissie voertuigen bestaat en zal zorgen dat het in 2028 volledig emissievrij
is. Regionale overheden stellen regionale programma’s op waarin afspraken worden gemaakt
om te zorgen dat de inkoop van eigen wagenpark voor lichte voertuigen emissievrij
is in 2030 en voor zware voertuigen (>3.500kg) zoveel mogelijk in 2030. Vanaf 2 augustus
2021 treedt de herziene EU richtlijn Schone voertuigen in werking. Deze richtlijn
verplicht overheden in hun aanbestedingen een minimumpercentage aan schone voertuigen
te realiseren.
Vraag 83
Met ongeveer hoeveel % kunnen de bpm-tarieven budgetneutraal neerwaarts worden aangepast
wanneer er geen bijzondere regelingen meer zouden zijn? Zouden de aanpassingen in
een tabel kunnen worden geplaatst zoals tabel 6 op bladzijde 50 van het rapport van
de Algemene Rekenkamer? Wat voor effect zou dat hebben op de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen?
De bpm-opbrengsten in 2018 bedragen circa € 2,3 miljard (tabel 1 rapport Algemene
Rekenkamer). Inclusief de onbekende posten in tabel 5 uit het rapport van de Algemene
Rekenkamer (zie ook vraag 93) en exclusief de post «Overgangsregeling bijtelling zuinige
auto’s» die in 2020 afloopt komt het budgettair belang van de bijzondere regelingen
in 2018 uit op circa € 2,5 miljard. Als alle bijzondere regelingen in de autobelastingen
zouden worden afgeschaft, dan treden er naar verwachting (grote) gedragseffecten op.
Ook bij grote veranderingen in de bpm zijn grote gedragseffecten te verwachten. Voor
een budgettair neutrale omzetting zou hier dan rekening mee gehouden moeten worden.
Het effect op de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen hangt ook af van de omvang van
deze gedragseffecten.
Vraag 84
Met ongeveer hoeveel % zou de mrb-tarieven budgetneutraal neerwaarts kunnen worden
aangepast wanneer er geen bijzondere regelingen meer zouden zijn, maar de overheid
evenveel inkomsten wil ontvangen via de mrb? Wat zou het effect zijn voor de luchtkwaliteits-
en klimaatdoelen wanneer er geen enkele bijzondere regeling meer zou zijn via de mrb?
De mrb-opbrengsten in 2018 bedragen circa € 4,2 miljard (tabel 1 rapport Algemene
Rekenkamer). Zie verder antwoord vraag 83 over gedragseffecten.
Vraag 85
Met ongeveer hoeveel % zou de bijtelling voordeel privégebruik auto van de zaak budgetneutraal
neerwaarts kunnen worden aangepast wanneer er geen bijzondere regelingen meer zouden
zijn, maar de overheid evenveel inkomsten wil ontvangen via deze bijtelling? Wat zou
het effect zijn voor de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen wanneer er geen enkele bijzondere
regeling meer zou zijn via de bijtelling voordeel privégebruik auto van de zaak?
De bijtelling voordeel privégebruik auto van de zaak kent in 2018 een budgettair belang
van circa € 1,85 miljard14. De opbrengst van het afschaffen van de bijzondere regelingen kan echter niet worden
gebruikt voor een verlaging van het reguliere bijtellingspercentage. Het doel van
de bijtellingsregeling is immers het privégebruik van de auto van de zaak op forfaitaire
wijze te belasten.
Vraag 86
Met ongeveer hoeveel % zouden de accijnzen budgetneutraal neerwaarts kunnen worden
aangepast wanneer er geen bijzondere regelingen meer zouden zijn, maar de overheid
evenveel inkomsten wil ontvangen via de accijnzen? Wat zou het effect zijn voor de
luchtkwaliteits- en klimaatdoelen wanneer er geen enkele bijzondere regeling meer
zou zijn via de accijnzen?
De accijnsopbrengsten in 2018 bedragen circa € 8,3 miljard15. Zie verder antwoord vraag 83 over gedragseffecten.
Vraag 87
Wanneer er binnen de autobelastingen geen enkele bijzondere regeling zou zijn, wat
zou ongeveer het totaal effect zijn op de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen?
Zie antwoord op vraag 83.
Vraag 88
Wat zou het effect zijn in personele zin voor de Belastingdienst wanneer er geen bijzondere
regelingen meer zouden zijn? Met andere woorden, hoeveel fte zou hierdoor vrijgespeeld
worden?
De uitvoering van de bijzondere regelingen is verspreid over verschillende onderdelen
van de Belastingdienst. Hoeveel fte aan besparing het schrappen van alle bijzondere
regelingen met zich mee brengt kan worden vastgesteld met behulp van een uitvoeringstoets.
Een uitvoeringstoets kan pas worden gedaan nadat de vormgeving van dergelijke maatregelen
meer concreet is. Wel kan worden vermeld dat een team zich nu fulltime bezighoudt
met de behandeling van verzoeken en dan met name vrijstellingen. Het schrappen van
alle vrijstellingen betekent hoogstwaarschijnlijk een besparing van (het grootste
deel van) deze werkstroom.
Vraag 89
Zou de prikkel om te frauderen toe- of afnemen wanneer er geen enkele bijzondere regeling
binnen de autobelastingen meer zou zijn? Bij tegengestelde effecten, zou u aan de
hand van een concreet voorbeeld kunnen beschrijven waarom de prikkel tot frauderen
toe- of afneemt?
Zonder bijzondere regelingen neemt de prikkel tot frauderen af. In algemene zin geldt
hoe meer uitzonderingen, hoe moeilijker een regeling uitvoerbaar is en hoe meer risico
op fraude.
Zo geldt er nu in de BPM een vrijstelling voor werknemers die gebruikmaken van een
auto met een buitenlands kenteken. Aan de hand van enkel een (intentie)verklaring
van de werkgever – waarin verklaard wordt dat de zakelijke kilometers hoofdzakelijk
in het buitenland gereden worden – wordt de vrijstelling toegekend. Er is bijvoorbeeld
geen plicht tot kilometerregistratie, waardoor toezicht op het hoofzakelijk zakelijk
gebruik van de auto haast onmogelijk is. Bij afschaffing van deze regeling is het
niet meer mogelijk om met behulp van een enkele verklaring nog onder een vrijstelling
voor de BPM te vallen. Misbruik is dan ook niet meer mogelijk.
Vraag 90
Valt in te schatten wat het effect op het prijskaartje is voor het openbaar vervoer
en de taxi wanneer er geen bijzondere regelingen meer zouden bestaan, en zo ja, wat
is dan dat effect?
De Algemene Rekenkamer geeft in tabel 5 van haar rapport aan dat er voor het openbaar
vervoer en taxi’s bijzondere regelingen zijn in de wet BPM en de wet MRB. Voor de
wet BPM is de vrijstelling voor taxi’s per 1 januari 2020 reeds afgeschaft. Het budgettair
belang van de mrb-vrijstelling voor 2020 is geraamd op 45 miljoen. Het eventueel effect
op het prijskaartje hangt onder meer sterk of de ondernemer een nieuwe auto koopt
en wat voor een alsmede van de marktsituatie. Deze mrb-vrijstelling zal met de evaluatie
van de bijzondere regelingen meegenomen worden.
Vraag 91
Valt in te schatten wat de effecten zijn voor het zorgvervoer en bijvoorbeeld de zorgpremie
wanneer er geen meer bijzondere regelingen meer zouden bestaan?
De teruggaaf bpm is inmiddels afgeschaft voor taxi’s en openbaar vervoer. Dat betekent
dat bij aanschaf en eerste registratie van een nieuw voertuig vanaf 2020 geen teruggaaf
meer mogelijk is, ook niet voor (rolstoel)taxi’s en busjes voor doelgroepenvervoer.
Dit vervoer wordt – op een heel enkele uitzondering na – niet uit de Zorgverzekeringswet
bekostigd en heeft dus geen of nauwelijks effect op de zorgpremie.
Voor de mrb geldt dat er een verlaagd tarief is voor aangepaste auto’s. Afschaffing
van de regeling kost de eigenaren van deze auto’s (veelal particuliere bezitters)
meer mrb, maar de afschaffing werkt niet door in de zorgpremie. Afschaffing van de
mrb-vrijstelling voor ambulances zal betekenen dat de kosten voor ambulancediensten
stijgen. Dat kan (indirect) doorwerken in de zorgpremies.
De gevolgen van het laten vervallen van de regelingen kunnen dus worden gevoeld bij
particuliere bezitters van aangepaste auto’s, bij taxibedrijven, bij gemeenten en
bij verpleeghuizen die zelf doelgroepenvervoer organiseren. Echter is er een – beperkt
– effect te verwachten op de zorgpremie voor die onderdelen die vanuit de Zorgverzekeringswet
worden bekostigd.
Vraag 92
Zou het afschaffen van bijzondere regelingen binnen de autobelastingen een positieve
bijdrage leveren aan het vernieuwen van het wagenpark in Nederland?
Dit is afhankelijke welke bijzondere regelingen worden afgeschaft. De fijnstoftoeslag
in de mrb die per 1 januari is ingevoerd stimuleert juist een versnelde vervanging
van oude vervuilende dieselvoertuigen voor schonere exemplaren. In de evaluatie zullen
de gevolgen van het afschaffen van bijzondere regelingen op de uitstoot van het wagenpark
worden onderzocht.
Vraag 93
Kunt u aangeven welke bedragen horen bij de onbekende bedragen in tabel 5? Kunt u
in elk geval de best mogelijke benadering delen die u kunt maken?
Voor gevangenenvervoer en geldtransport hebben in 2018 geen bpm-teruggaven plaatsgevonden.
Voor de bpm-vrijstelling bestelauto ondernemer: zie antwoord vraag 1. Voor de bpm-vrijstelling
bestelauto gehandicapte is het budgettair belang naar schatting circa € 5 miljoen.
Voor het budgettair belang van de youngtimer-regeling, van de bijzondere regelingen
privégebruik bestelauto’s en van de milieu-investeringsaftrek: zie antwoord vraag 81.
Vraag 94
Waarom is het nooit gekomen tot een systematische evaluatie/opschoning? Wanneer gaat
u hier wel voor zorgen?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 95
Hoeveel geld levert het op, zowel direct budgettair als in verlaging van de uitvoeringskosten,
als alle uitzonderingen die een negatief effect hebben op klimaat/milieu worden geschrapt?
Kunt u dit weergeven in een tabel?
Voor budgettair effecten zie antwoorden op vragen 83 en 84.
De besparing van de uitvoeringskosten bij het schrappen van alle bijzondere regelingen
moeten in beeld worden gebracht door middel van een uitvoeringstoets. Een uitvoeringstoets
wordt opgesteld als er concrete teksten liggen m.b.t. afschaffing van de bijzondere
regeling(en).
Vraag 96
Herkent u het aantal van 54 bijzondere regelingen in de autobelastingen? Zijn er naast
de 54 bijzondere regelingen in de autobelastingen, zoals geïdentificeerd door de Algemene
Rekenkamer, nog andere bijzondere regelingen in de autobelastingen? Is Nederland in
vergelijking met omringende landen zoals België, Duitsland, Frankrijk en het VK een
uitzondering als het gaat om het aantal bijzondere regelingen in de autobelastingen?
In hoeverre kiezen andere landen voor niet-fiscale maatregelen om dezelfde doelen
te bereiken? In hoeverre zou er bij de invoering van rekeningrijden behoefte zijn
aan deze hoeveelheid bijzondere regelingen in de autobelastingen?
Ja. Het overzicht bijzondere regelingen van de Algemene Rekenkamer is nagenoeg compleet.
Voor vergelijking van de autobelastingen met omringende landen verwijs is naar het
antwoord op vraag 4. Het is niet eenduidig aan te geven in hoeverre er grond is voor
bijzondere regelingen in een stelsel waarin wordt betaald per gereden kilometer. Dit
is afhankelijk van de doelstelling en doelmatigheid van de specifieke bijzondere regeling
en de vormgeving en doelstellingen van een stelsel van betalen per gereden kilometer.
Vraag 97
Bent u voornemens om de fiscale regelingen in de bpm en mrb als geheel of per bijzondere
regeling te evalueren? Kunt u bij de aangekondigde evaluatie per bijzondere regeling
aangeven wat het doel van de bijzondere regeling is en of de bijzondere regeling doelmatig
en doeltreffend is?
Ja. Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 98
Welke onderbouwingen zijn er voor de bijzondere regelingen die aantonen dat deze bijzondere
regelingen nog steeds actueel en valide zijn?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 99
Deelt u de conclusie dat de «vrijstelling voertuigen wegenbouw» juridisch lastig te
onderbouwen is? En dat deze vrijstelling weinig doeltreffend en doelmatig is? Waarom
is deze regeling nog niet afgeschaft of aangepast? Op welke termijn wilt u dit alsnog
gaan doen?
In de brief van december 2017 (Kamerstuk 32 861, nr. 27) heeft het kabinet gereageerd op de evaluatie vrijstelling regeling wegenbouw. De
evaluatie concludeert dat de regeling niet bijdraagt aan de beleidsdoelstelling en
doet de aanbeveling de regeling te heroverwegen. Het kabinet zal naar aanleiding van
de conclusie en aanbeveling uit het evaluatierapport deze regeling heroverwegen en
uw Kamer na de zomer hierover informeren.
Vraag 100
Is het nog wel verstandig om rijden op aardgas te stimuleren?
Teneinde het overschakelen van autobussen die worden gebruikt in het openbaar vervoer
op LPG of aardgas te stimuleren, is in het Belastingplan 1997 voor die autobussen
in de wet MRB een nihiltarief vastgesteld. De doelmatigheid van alle bijzondere regelingen
in de autobelastingen zullen dit jaar geëvalueerd worden.
Vraag 101
Deelt u de conclusie dat de huidige prikkels in de autobelastingen met het oog op
de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen niet optimaal zijn ingericht? Wat gaat u eraan
doen om dit wel optimaal in te richten?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 102
Wat zijn de normen voor de proportionaliteit (de kosteneffectiviteit) van de fiscale
prikkels? Als die er nog niet zijn, wanneer gaat u die bepalen?
Zie de antwoorden op vragen 39 en 45.
Vraag 103
Betrekt u bij de evaluatie van de fiscale regelingen bpm en mrb dit jaar ook relevante
branche- en belangenorganisaties?
Ja.
Vraag 104
Kunt u reageren op het nawoord van de Algemene Rekenkamer? Kunt u duidelijker toelichten
wat de verhouding is tussen de uitgangspunten, welke onderbouwende berekeningen daar
bij horen en in hoeverre dit geheel strookt met de huidige doelen van de autobelastingen?
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 105
Waarom is er voor de grens van 10% in het kader van het meer dan bijkomstig gebruik
van de bestelauto door ondernemers gekozen?
Bij de afschaffing in 2005 van het grijze kenteken voor particulieren is besloten
dat ondernemers niet gedupeerd mogen worden. In de nota van wijziging van het Belastingplan
2005 staat dat het grijze kenteken voor ondernemers blijft bestaan. In dit verband
is daarom besloten tot invoering van een recht op teruggaaf van BPM voor bestelauto's
die worden gekocht door ondernemers om meer dan bijkomstig in de onderneming te worden
gebruikt. In de gekozen benadering is derhalve sprake van een teruggaafregeling van
de BPM voor bestelauto's voor een brede groep ondernemers.
Meer dan bijkomstig is een fiscale hoegrootheid en betekent voor dit artikel meer
dan 10%. Dit is bevestigd in het inmiddels vervallen Kaderbesluit BPM 2010 van 14 december
2010 (DGB2010/7686M).
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.