Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie ARVODI en Nederlandse gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (Kamerstuk 31288-869)
2020D36991 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van 29 juni 2020
van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de beleidsreactie
ARVODI1 en de Nederlandse gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (Kamerstuk 31 288, nr. 869).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
II
Reactie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie ARVODI en de
Nederlandse gedragscode Wetenschappelijke Integriteit en hebben hierover geen vragen
of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief van de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de toetsing van de Algemene Rijksvoorwaarden
voor diensten aan de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat een belangrijke aanbeveling van de toetsingscommissie
is dat wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van beleid aan de NGWI2 hoort te voldoen. De Staatssecretaris kiest voor het hanteren van de Europese gedragscode
voor wetenschappelijke integriteit. Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten
op welke aspecten de Europese en de Nederlandse gedragscode van elkaar verschillen.
Heeft de Staatssecretaris of de Commissie Bedrijfsjuridisch Advies (CBA) bij de toetsingscommissie
de bezwaren voor het hanteren van de Europese gedragscode te kennen gegeven en zo
ja, wat om welke redenen heeft de toetsingscommissie in het verweer gebracht? Zij
vragen of het Europeesrechtelijk verboden is om bij aanbestedingsprocedures te verwijzen
naar nationale bepalingen, criteria of standaarden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de toetsingscommissie van mening is dat
het publicatierecht niet (uitsluitend) bij de opdrachtgever dient te liggen, maar
(tevens) bij de opdrachtnemer. De Staatssecretaris is bereid op te nemen dat de «opdrachtgever
publicatie niet kan ophouden omdat de resultaten van het onderzoek hem onwelgevallig
zijn». Zo bezien blijft het publicatierecht dus uitsluitend bij de opdrachtgever.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om met een praktijkcasus te illustreren waarom
een onderzoeksrapport niet direct gepubliceerd zou kunnen worden.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over misbruik van het publicatierecht.
Zij vragen of er – zoals geadviseerd door de toetsingscommissie – een procedure is
waarbij de redenen van het besluit van de opdrachtgever om het onderzoek niet te publiceren
getoetst kan worden. Kan de Staatssecretaris tevens aangeven op welke wijze hij toeziet
op misbruik van het publicatierecht door de opdrachtgever? Zij vragen of de Staatssecretaris
de mening deelt dat de beste waarborg tegen misbruik, het standaard openbaar maken
van wetenschappelijk onderzoek is.
De leden van de D66-fractie vragen toe te lichten of en welke regelingen er allemaal
bij het Rijk bestaan omtrent de publicatie van beleidsgerichte onderzoeken. Tot slot
vragen zij of de Europese of Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijk onderzoek bijvoorbeeld ook van toepassing is op inspecties
en de Rijkskennisinstellingen
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister inzake AVRODI en de NWGI. Voornoemde leden vinden het onacceptabel
dat wetenschappers te maken hebben met ongewenste druk vanuit de overheid. Derhalve
hebben deze leden nog enkele vragen over de beleidsreactie.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris geen directe noodzaak
ziet tot het schrappen van de vier jaar bewaartermijn uit het model «raamovereenkomst
beleidsgericht onderzoek», aangezien een termijn van vier jaar in de praktijk gebruikelijk
is gebleken. Voornoemde leden volgen deze redenering niet, gelet op het feit dat de
toetsingscommissie zelf stelt dat de huidige bewaartermijn van onderzoeksmateriaal
van vier jaar te kort is. Hoe valt dit te rijmen met de conclusie van de commissie
dat deze termijn in veel vakgebieden tien jaar of langer is, zo vragen deze leden.
De leden vragen of een omgekeerde redenering niet logischer en praktischer is; de
bewaartermijn is tien jaar, tenzij schriftelijk anders overeengekomen. Graag ontvangen
zij een reactie van de Staatssecretaris.
De Staatssecretaris beredeneert in de beleidsreactie dat in de ARVODI-modelovereenkomsten
is gekozen het publicatierecht bij de opdrachtgever te beleggen, aangezien er bijvoorbeeld
gelet op politieke, beleidsmatige of uit veiligheidsoverwegingen niet altijd meteen
gepubliceerd kan worden. Er wordt in de betreffende artikelen in de modelovereenkomsten
opgenomen dat de opdrachtgever publicatie niet kan ophouden omdat de resultaten van
het onderzoek hem onwelgevallig zijn, aldus de Staatssecretaris.
De leden constateren hiermee dat wetenschappers hun onderzoek toch niet ongeacht het
resultaat kunnen publiceren, zoals hun beroepscode voorschrijft. Voornoemde leden
lezen hierin te veel ruimte voor ongewenste druk vanuit de overheid. Deze leden vragen
wat de Staatssecretaris schaart onder politieke en beleidsmatige overwegingen. De
toetsingscommissie stelt immers dat ongewenste of politiek onwelkome uitkomsten van
wetenschappelijk onderzoek nimmer een rechtvaardiging kunnen bieden om niet tot publicatie
over te gaan. Hoe wordt in de praktijk onderscheid gemaakt tussen politieke overwegingen
en onwelgevallige resultaten?
Bovendien stelt de toetsingscommissie dat non-publicatie achteraf slechts te rechtvaardigen
is in geval van een duidelijke en irreparabele ernstige tekortkoming in de uitvoering
van het onderzoek waardoor het onderzoek van onvoldoende kwaliteit is. In een dergelijke
situatie is volgens de toetsingscommissie van belang dat een besluit om het onderzoek
niet te publiceren met redenen wordt omkleed en openbaar wordt gemaakt, en er een
procedure voorhanden is om bij eventueel bezwaar dit besluit te toetsen. De leden
vernemen graag of de Staatssecretaris het advies van de toetsingscommissie inzake
het openbaar maken van de redenen overneemt. Zo nee, waarom niet? Kunnen wetenschappers
bezwaar maken tegen het besluit van de overheid om een onderzoek niet te publiceren? Zo nee, waarom niet? Voorts vragen de leden of onderzoekers nog steeds schriftelijke
toestemming moeten vragen voor publicatie van onderzoek.
De rijksoverheid hoeft op dit moment niet voor onderzoek te betalen als de uitkomst
niet aan de verwachtingen voldoet, terwijl volgens de KNAW3 de beloning niet afhankelijk mag zijn van de uitkomst. Begrijpen de leden het goed
uit de beleidsreactie, dat de overeenkomsten op dit punt niet worden aangepast? Zo
ja, waarom niet? Is dit niet een indirecte manier om publicaties van ongewenste resultaten
tegen te gaan, zo vragen deze leden. Graag ontvangen zij een reactie van de Staatssecretaris.
De toetsingscommissie stelt ook voor toe te werken naar een voor onderzoekers
meer toegankelijk en overzichtelijk geheel van ARVODI-documenten. In hoeverre wordt
dit voorstel uitgevoerd, zo vragen de voornoemde leden.
Ten slotte vragen zij wat het kabinet onderneemt om minder expliciete vormen van ongewenste
druk vanuit de overheid op wetenschappelijke onderzoekers aan banden te leggen. Graag
ontvangen zij een reactie van de Staatssecretaris.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat niet langer de NGWI maar de Europese
ALLEA4 gedragscode voor wetenschappelijke integriteit gehanteerd zal worden in onderzoeksovereenkomsten.
Dit baart de leden zorgen en roept de volgende vragen op.
NGWI en Europese gedragscode wetenschappelijke integriteit
De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat de ALLEA een
minder robuuste code voorschrijft dan de NGWI wat betreft de beschreven normen en
waarden waar wetenschappers geacht worden aan te voldoen. Hoe reflecteert het kabinet
op het feit dat Nederlandse onderzoekers die wel nog gebonden zijn aan de NGWI nu
minder kans maken in aanbestedingsprocedures omdat andere onderzoekers meer ruimte
krijgen doordat zij enkel zijn gebonden aan de ALLEA? Zij vragen of het kabinet de
mening deelt dat hiermee het level playing field wordt verstoord en daarmee Nederlandse onderzoekers op achterstand worden gesteld.
Is het niet oneerlijk om internationale onderzoeksbureaus dit voordeel te geven? Is
het tevens niet slecht voor de kwaliteit van onderzoek om de integriteitsregels op dergelijke manier te versoepelen? Welke mogelijkheden
ziet het kabinet om de ARVODI gedragscode dusdanig te amenderen dat zowel de ALLEA
gedragscode hierin vertegenwoordigd is, alsook de NGWI voorschriften, zo vragen de
voornoemde leden.
Tevens vragen zij of het kabinet kan reflecteren op de aanwezigheid van artikel 6
ARVODI-2018 dat betrekking heeft op het vervangen van personen die belast zijn met
de uitvoering van diensten. Deelt het kabinet de mening dat dit artikel moet worden
uitgezonderd in de modelovereenkomst vanwege de mogelijkheid van beïnvloeding van
het onderzoek? Tevens vragen zij of het kabinet kan reageren op de suggestie om de
volgende ARVODI-2018 artikelen uit te zonderen in de modelovereenkomst vanwege de
mogelijkheid de onderzoeker te kunnen beïnvloeden en daarmee de kwaliteit van het
onderzoek: artikel 3.1, artikel 4.2, artikel 4.5 en artikel 13.3. Zo nee, waarom geven
bovenstaande artikelen volgens het kabinet geen mogelijkheid tot beïnvloeding, zo
vragen de eerder genoemde leden.
II Reactie van Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.