Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport ‘Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht’
28 973 Toekomst veehouderij
Nr. 240 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 december 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 24 april 2020 over het
rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel
en Utrecht» (Kamerstuk 28 973, nr. 237).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Ministers van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief
van 22 september 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
1
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in
de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Deze leden
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de uiteenzetting van de onderzoeksmethode dat
de prevalentie (het voorkomen) van longontsteking in de afzonderlijke jaren 2014 tot
en met 2017 vergeleken wordt tussen twee gebieden: het nieuwe onderzoeksgebied in
de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht, en een controlegebied bestaande uit
landelijke gebieden met geen/zeer weinig intensieve veehouderij, verspreid door heel
Nederland. Kan het kabinet aangeven wat de bevolkingsdichtheid en verstedelijkingsgraad
is in het onderzoeksgebied, in vergelijking met het controlegebied?
Antwoord
De onderzoekspopulatie bestaat uit patiënten van huisartsenpraktijken. Alle praktijken
in het onderzoek (onderzoeksgebied en controlegebied) waren plattelandspraktijken
in gemeentes met minder dan 30.000 inwoners en een stedelijkheidsgraad van 4 of 5.
2
Genoemde leden lezen dat het onderzoek zich toespitst op de gebieden Gelderland, Overijssel
en Utrecht. Dit gebied heeft een hoge veehouderijdichtheid, maar een lagere achtergrondconcentratie
fijnstof dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg. Is of
wordt ook onderzocht wat de oorzaak is van de lagere achtergrondconcentratie fijnstof
in de onderzochte gebieden, ten opzichte van het onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant
en Limburg? Kan het kabinet tevens aangeven wat de achtergrondconcentratie fijnstof
was in de controlegebieden?
Antwoord
In VGO-III wordt geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van fijnstofconcentraties in
de controlegebieden en ook niet in de intensieve veehouderijgebieden. Wel wordt in
een van de VGO-III vervolgstudies op geitenbedrijven fijnstof gemeten gerelateerd
aan bepaalde werkzaamheden.
In onderstaand kaartje is in rood aangegeven waar de controlegebieden zijn. Deze zijn
gekozen op basis van vergelijkbare inwonersaantallen (tot 30.000 inwoners) maar met
weinig tot geen intensieve veehouderij. Het onderzoeksgebied in Gelderland, Utrecht
en Overijssel is aangegeven in groen en het onderzoeksgebied in Noord-Brabant en Limburg
is aangegeven in blauw.
Rood: controlegebieden
Groen: onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en Overijssel
Blauw: onderzoeksgebied Noord Brabant en Limburg
De gemiddelde achtergrondconcentraties fijnstof over de jaren 2014–2019 in de controlegebieden
is berekend met data van de punten, waar een Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML)
station aanwezig is. In totaal zijn dit 13 meetlocaties voor PM 10 (fijnstof) gevestigd
in: Zuid-Limburg 1 LML station; Noord-Brabant West 2 LML stations; Zeeland 1 LML station,
Zuid-Holland 2 LML stations; Noord-Holland 1 LML station; Utrecht 2 LML stations;
Overijssel 1 LML station; Friesland 1 LML station; Drenthe 1 LML station en Groningen
1 LML station. Voor PM2,5 zijn er slechts 4 achtergrondlocaties in de controlegebieden
beschikbaar: Zuid-Holland 1 LML station; Noord-Holland 1 LML station; Utrecht 1 LML station;
Groningen 1 LML-station. De jaargemiddelde PM concentraties die zijn vastgesteld op
de achtergrondlocaties in de controlegebieden zijn in onderstaande grafiek te zien.
3
De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat personen die op een veehouderij wonen
uitgesloten zijn van het onderzoek. Kan het kabinet aangeven wat de reden is dat deze
personen zijn uitgesloten van het onderzoek? Deze leden zijn benieuwd welke resultaten
onderzoek naar longontsteking bij deze groep oplevert. Is het kabinet voornemens om
een apart onderzoek in te stellen naar deze doelgroep? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) is gericht op mogelijke
gezondheidseffecten van veehouderij bij omwonenden. Mogelijke associaties tussen blootstelling
aan veehouderij en gezondheid bij veehouders zelf en hun familieleden zijn door hogere
blootstelling en eventuele immuniteit of tolerantie niet direct te vergelijken met
effecten bij omwonenden. Wel zal in een van de vervolgonderzoeken van het VGO-III
programma onderzoek worden gedaan naar mogelijke ziekteverwekkers bij geitenhouders.
4
Uit dit onderzoek in Utrecht, Gelderland en Overijssel kan geconcludeerd worden dat
er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen.
Dit onderzoek levert geen informatie over de oorzaak die deze associatie verklaart.
Andere deelonderzoeken binnen het VGO-III-onderzoeksprogramma naar ziekteverwekkers
bij patiënten met een longontsteking, bij geitenhouders, en op geitenbedrijven zullen
meer inzicht moeten opleveren in de oorzaak (of oorzaken) van de verhoogde incidentie
van longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen. Kan het kabinet aangeven welke
onderzoeksmethodes de andere deelonderzoeken zullen hanteren?
Antwoord
Er zijn in het VGO-III onderzoeksprogramma nog drie verschillende vervolgonderzoeken
gepland:
1. Microbiologisch onderzoek bij patiënten met longontsteking
Bij enkele honderden patiënten die de huisarts consulteren wegens een longontsteking
wordt nagegaan door welke ziekteverwekker de longontsteking is veroorzaakt. De huisartsen
zijn geselecteerd op basis van afstand van geitenhouderijen. Ook wordt in een controlegroep
met dezelfde methoden onderzoek gedaan.
2. Onderzoek bij geitenhouders
Bij circa 100 geitenhouders en hun medewerkers wordt onderzocht of zij worden blootgesteld
aan bepaalde ziekteverwekkers die mogelijk longontsteking veroorzaken.
3. Onderzoek op geitenbedrijven
Op geitenbedrijven wordt onderzocht of ziekteverwekkers aanwezig zijn, die gerelateerd
kunnen zijn aan de longontstekingen bij omwonenden. Niet alleen dieren, maar ook de
mest, stof en de lucht worden onderzocht. Tevens worden de verschillende manieren
van werken op geitenhouderijen in kaart gebracht, met name hoe een bedrijf omgaat
met mest en of dit leidt tot meer emissie van fijnstof en mogelijke ziekteverwekkers.
5
Er worden op dit moment in de (pluim)veesector verschillende maatregelen genomen om
onder andere fijnstof terug te dringen. Na lezing van het rapport zouden de leden
van de VVD-fractie graag willen pleiten voor een afgebakend gebied waar ontwikkelingen
van de veehouderijen heel precies worden bijgehouden en waarbij gemonitord wordt wat
de ontwikkelingen van de volksgezondheid zijn. Wanneer maatregelen en de effecten
op de volksgezondheid gemonitord worden, kan er makkelijker bepaald worden welke maatregelen
een positief effect hebben. Kan worden toegelicht hoe het kabinet tegenover dit voorstel
staat?
Antwoord
Er zijn veel ontwikkelingen gaande in de veehouderij. Het is praktisch niet mogelijk
om een «nulmeting» uit te voeren in een afgebakend gebied en vervolgens voor elke
afzonderlijke ontwikkeling de effecten daarvan op de volksgezondheid te monitoren.
Daarvoor zijn er eenvoudigweg te veel variabelen die hier van invloed op kunnen zijn.
Uit eerdere onderzoeken, (Intensieve Veehouderij en Gezondheid en VGO-1 en VGO-2)
is gebleken dat wonen in de nabijheid van een veehouderij zowel positieve als negatieve
effecten kan hebben.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
1
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het deelrapport «Longontsteking
in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» en de bijbehorende
reactie van het kabinet. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten
met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Tegelijk levert het
onderzoek geen informatie over de oorzaak die deze associatie verklaart. Genoemde
leden hebben hier enkele vragen bij.
Het kabinet schrijft dat andere deelonderzoeken binnen het VGO-III-onderzoeksprogramma
naar ziekteverwekkers bij patiënten met een longontsteking meer inzicht zullen moeten
opleveren in de oorzaak (of oorzaken) van de verhoogde incidentie van longontsteking
bij omwonenden van geitenhouderijen. De leden van de CDA-fractie vragen welke andere
deelonderzoeken dit betreft, door wie die uitgevoerd worden, wat daarbij de (hoofd)vragen
zijn en op welke termijn deze deelonderzoeken worden opgeleverd.
Antwoord
Er worden nog drie deelonderzoeken uitgevoerd binnen het VGO-III programma. De hoofdvraag
is of er verschillen zijn in oorzakelijke micro-organismen van longontsteking tussen
patiënten die dicht bij geitenbedrijven wonen vergeleken met patiënten die niet dicht
bij geitenbedrijven wonen. Er zijn in het VGO-III onderzoeksprogramma nog drie verschillende
vervolgonderzoeken gepland:
1. Microbiologisch onderzoek bij patiënten met longontsteking
Bij enkele honderden patiënten die de huisarts consulteren wegens een longontsteking
wordt nagegaan door welke ziekteverwekker de longontsteking is veroorzaakt. De huisartsen
zijn geselecteerd op basis van afstand van geitenhouderijen. Ook wordt in een controlegroep
met dezelfde methoden onderzoek gedaan.
2. Onderzoek bij geitenhouders
Bij circa 100 geitenhouders en hun medewerkers wordt onderzocht of zij worden blootgesteld
aan bepaalde ziekteverwekkers die mogelijk longontsteking veroorzaken.
3. Onderzoek op geitenbedrijven
Op geitenbedrijven wordt onderzocht of ziekteverwekkers aanwezig zijn, die gerelateerd
kunnen zijn aan de longontstekingen bij omwonenden. Niet alleen dieren, maar ook de
mest, stof en de lucht worden onderzocht. Tevens worden de verschillende manieren
van werken op geitenhouderijen in kaart gebracht, met name hoe een bedrijf omgaat
met mest en of dit leidt tot meer emissie van fijnstof en mogelijke ziekteverwekkers.
De onderzoeken worden uitgevoerd door het RIVM, Nivel (het Nederlands Instituut voor
Onderzoek van de Gezondheidszorg) en het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS).
Voor enkele deelonderzoeken worden ook andere onderzoekspartners betrokken. De start
van deze deelonderzoeken is uitgesteld wegens de COVID-19 uitbraak. Tijdens de zomer
2020 zal geleidelijk worden opgestart.
2
Genoemde leden vragen waarom het totale VGO-III-onderzoeksprogramma enkele maanden
vertraging oplevert als gevolg van de coronacrisis. Wat is hier exact de reden voor?
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist nu vanwege de coronacrisis inzicht
in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk er zo snel mogelijk moet zijn? Dat zou toch
juist eerder aanleiding moeten zijn om (zo mogelijk) deze onderzoeken te versnellen?
Antwoord
Een deel van het VGO-onderzoeksgebied bevindt zich in de regio die ook zwaar getroffen
is door de uitbraak van COVID-19. Het eerstvolgende deelonderzoek is een patiëntenstudie.
Binnen het onderzoeksgebied worden hiertoe patiënten met een longontsteking onderzocht,
om te achterhalen waardoor deze longontsteking wordt veroorzaakt. Het is bekend dat
COVID-19 ook longontsteking kan veroorzaken. Om te voorkomen dat de patiëntenpopulatie
voornamelijk bestaat uit patiënten met longontstekingen die door COVID-19 worden veroorzaakt,
is besloten om de start van het onderzoek met enkele maanden uit te stellen, tot na
de piek van de COVID-19 uitbraak. Ook konden de huisartsen tijdens de piek van de
COVID-19 epidemie niet extra belast worden met deelname aan een studie met een vast
omschreven protocol. Ook werd in veel plaatsen de organisatie van de huisartsenzorg
sterk aangepast, bijvoorbeeld met speciale «hoestspreekuren» waardoor de aan het VGO
onderzoeksprogramma deelnemende huisartsen vaak niet hun eigen patiënten zagen.
3
Correlatie Q-koorts en coronavirus
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkeling rondom het coronavirus van 7 mei 2020
(Handelingen II 2019/20, nr. 70, item 5) heeft de Minister van VWS aangegeven dat er momenteel onder andere door de Universiteit
Wageningen onderzoek wordt gedaan naar de correlatie tussen de Q-koorts uitbraak en
de corona-uitbraak van nu en dat daartoe de luchtkwaliteit wordt onderzocht. De leden
van de CDA-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is van de onderzoeken naar
deze correlatie. Op welke termijn kan de Kamer over de resultaten hiervan worden geïnformeerd?
Antwoord
De Minister van VWS heeft tijdens het debat van 7 mei over COVID-19 aan de Kamer toegezegd
dat er onderzoek gedaan zal worden naar de relatie tussen het hebben gehad van Q-koorts
en extra vatbaarheid voor en hogere risico's bij het krijgen van COVID-19. VWS heeft
de vraag uitgezet bij veldpartijen, of zij op relatief korte termijn hierover onderzoek
kunnen opzetten dat voortborduurt op eerder uitgevoerd onderzoek op het terrein van
Q-koorts. Er is half augustus een voorstel ingestuurd. Hierin staat dat eerst op basis
van meldingsgegevens enkele oriënterende analyses uitgevoerd worden. Daarnaast zijn
een drietal korte onderzoeksvoorstellen geformuleerd, waarvoor verdere gegevens uit
huisartsenpraktijken en ziekenhuizen in Brabant worden verzameld en geanalyseerd,
om de vraag of mensen na het doormaken van Q-koorts een verhoogd risico op infectie
met SARS-CoV-2 en op ernstig beloop van COVID-19 hebben zo goed en zo snel mogelijk
te kunnen beantwoorden. Deze voorstellen zullen nog verder worden afgestemd. Zodra
meer bekend is over dit onderzoek wordt uw Kamer geïnformeerd.
4
De correlatie tussen Q-koorts en corona zou er ook op kunnen wijzen dat het hebben
gehad van Q-koorts kan betekenen dat je vatbaarder bent voor corona. Huisartsen vanuit
Brabant en de GGD geven immers aan dat er vermoedens zijn dat men op sommige plekken
vatbaarder is en ernstiger ziek is geraakt juist door een relatie met Q-koorts in
het verleden. De Minister van VWS zegde in hetzelfde debat op 7 mei toe dat dat hij
bereid is een onderzoek daartoe te laten uitvoeren. De leden van de CDA-fractie vragen
wat hier nu de stand van zaken is. Is een dergelijk onderzoek inmiddels uitgezet,
en zo ja, waar? Zo nee, waarom niet en/of op welke termijn wordt hier wel een onderzoek
naar uitgezet en wanneer kunnen de resultaten hiervan worden verwacht?
Antwoord
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zijn er enkele voorstellen
ingestuurd. Deze zullen nog nader worden afgestemd. Zodra hier meer over bekend is,
wordt uw Kamer geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
1
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet betreffende
veehouderij en gezondheid omwonenden alsmede het deelrapport «Longontsteking in de
nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Deze leden zien
dit als een bevestiging dat het wonen in de nabijheid van veehouderijen een verhoogde
kans geeft op longontstekingen en menen dat de resultaten van dit onderzoek gedurende
deze coronacrisis extra van belang zijn. Genoemde leden willen het kabinet nog enkele
vragen stellen.
De leden van de D66-fractie constateren dat uit eerder onderzoek in Limburg en Noord-Brabant
(2009–2016) vergelijkbare resultaten naar voren zijn gekomen. Deze leden hebben enkele
vragen over het onderzoek zelf. De resultaten van dit onderzoek betreffen met name
de gevolgen van wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en pluimvee. Deze leden
riepen eerder al het kabinet op om onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s voor
omwonenden van veehouderijen, niet alleen betreffende het coronavirus en longontsteking
maar ook in zijn algemeenheid. Wat zijn volgens het kabinet de gevolgen voor de volksgezondheid
en specifiek longontstekingen, wanneer men woont in de nabijheid van andere vormen
van veeteelt? Indien deze resultaten niet beschikbaar zijn, zijn er dan internationale
onderzoeken die hierover wetenschappelijk bewijs leveren? Wordt er in het onderzoek
onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen geitenhouderijen en in welke mate
deze geitenhouderijen hun stallen hebben ingericht op bijvoorbeeld luchtfilters?
Antwoord
De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de effecten van veehouderij op gezondheid.
Het programma Veehouderij en Gezondheid is erop gericht meer kennis te krijgen over
de gezondheid van mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Het programma bestaat
uit verschillende deelonderzoeken. Het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en
gezondheid» richtte zich op de vraag of er ziekten waren die in de omgeving van de
veehouderijen vaker voorkwamen dan daarbuiten. Daarna startte het programma Veehouderij
en Gezondheid Omwonenden. Sinds januari 2018 is het programma Veehouderij en Gezondheid
en Omwonenden III (VGO-III) gestart. Het RIVM, Universiteit Utrecht, Wageningen University
en Research en Nivel voeren samen de VGO onderzoeken uit. Uit deze onderzoeken is
gebleken dat het wonen in de nabijheid van een veehouderij effecten kan hebben op
de gezondheid, zowel positief als negatief. Zo komt astma en neusallergie minder voor
bij mensen die dichtbij een veehouderij wonen. Ook is gebleken dat mensen die in de
buurt van minimaal 15 veehouderijen wonen een minder goede longfunctie hebben. Ook
is er een grotere kans op longontsteking. In de gebiedsvergelijkingen is naar alle
veehouderijen gekeken en er is ook onderzoek gedaan naar verschillende soorten veehouderijen.
Daaruit blijkt consistent, over de jaren heen, dat mensen die vlakbij een geitenhouderij
wonen, iets meer kans hebben op het oplopen van een longontsteking. Voor mensen die
in de buurt van een pluimveehouderij wonen werd in Noord-Brabant en Limburg ook enkele
jaren een associatie gevonden een verhoogde kans op longontsteking en de woonafstand
tot de pluimveehouderij. Deze associatie is niet consistent over de jaren heen gevonden
en is ook niet gevonden in het onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en Overijssel.
Voor andere soorten veehouderijen is geen duidelijk verband tussen longontsteking
en de woonafstand tot veehouderijen gevonden.
In de komende deelonderzoeken wordt onder meer gekeken of het aantal patiënten met
longontsteking in de omgeving afhangt van het type geitenhouderij. Daarvoor wordt
een aantal geitenhouderijen onderzocht op de verschillende manieren van werken, met
name hoe een bedrijf omgaat met mest. De onderzoekers combineren dit met metingen
naar mogelijke ziekteverwekkers die op geitenhouderijen aanwezig kunnen zijn. Niet
alleen de geitenhouders en hun medewerkers, maar ook de dieren, mest, stof en de lucht
worden onderzocht.
2
De leden van de D66-fractie constateren dat sinds 2009 dieren standaard tegen de Q-koorts
bacterie worden gevaccineerd. Desondanks komen er rondom bedrijven met meer dan vijftig
geiten steeds meer longontstekingen voor dan op andere plaatsen in Nederland. Daarbij
komt dat, ondanks dat provincies een moratorium hebben ingesteld voor het verlenen
van nieuwe milieuvergunningen voor geitenhouders, nog steeds uitbreiding plaatsvindt
door het invullen van reeds verleende milieuvergunningen. Zo is tussen 2010 en 2019
het aantal geiten in Nederland verdrievoudigd naar 614.000 in 2019. Is het kabinet
bereid om een volstrekte stop uit te roepen op de uitbreiding van geitenhouderijen,
zolang studies geen uitsluitsel geven over de negatieve invloed van de sector op de
volksgezondheid?
Antwoord
In Nederland zijn de provincies bevoegde om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke
ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouderijen
in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland,
Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen getroffen,
zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een stop op het
omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. De uitkomsten van dit
rapport zijn geen aanleiding om de bevoegdheden anders te beleggen. Wel heeft het
kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.
3
De leden van de D66-fractie menen dat juist nu tijdens deze coronacrisis de onderzoeksresultaten
belangrijk zijn voor beleidskeuzes. Deze leden hebben enkele vragen over de consequenties
voor het beleid naar aanleiding van dit deelrapport. Is het kabinet het met deze leden
eens dat juist nu tijdens de coronacrisis deze onderzoeksresultaten van belang zijn?
Kan het kabinet in dit licht aangeven waarom er enkele maanden vertraging is in het
uitvoeren van de vervolgonderzoeken? Zijn deze deelrapporten alsmede andere (inter)nationale
onderzoeken van invloed op het beleid rondom de bestrijding van het coronavirus? Is
het kabinet het met deze leden eens dat dit onderzoek het belang van preventie in
de zorg aantoont? Hoe gaat het kabinet zich inzetten voor preventie om te voorkomen
dat er in de buurt van veehouderijen meer longontstekingen komen?
Antwoord
Het VGO-onderzoek laat zien dat mensen die in de buurt van geitenhouderijen wonen
een verhoogde kans hebben op het oplopen van een longontsteking. Ik kan me voorstellen
dat mensen – nu het coronavirus ons land in haar greep houdt – daarvan schrikken.
Voor nu is het belangrijk om zo spoedig mogelijk achter de oorzaak voor deze verhoogde
kans te komen, zodat gekeken kan worden naar maatregelen om te voorkomen dat mensen
ziek worden. De komende deelonderzoeken binnen VGO-III gaan daar nader op in. Het
klopt dat de start hiervan vertraagd is. Een deel van het VGO-onderzoeksgebied bevindt
zich in de regio die ook zwaar getroffen is door de uitbraak van COVID-19. Het eerstvolgende
deelonderzoek is een patiëntenstudie. Binnen het onderzoeksgebied worden hiertoe patiënten
met een longontsteking onderzocht, om te achterhalen waardoor deze longontsteking
wordt veroorzaakt. COVID-19 kan ook longontsteking veroorzaken. Om te voorkomen dat
de patiëntenpopulatie voornamelijk bestaat uit patiënten met longontstekingen die
door COVID-19 worden veroorzaakt, is besloten om de start van het onderzoek met enkele
maanden uit te stellen, tot na de piek van de COVID-19 uitbraak. Als er meer zicht
is op de oorzaak voor de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking, zal
worden gekeken naar gerichte risicoreducerende maatregelen.
Het beleid rondom de bestrijding van het coronavirus is gestoeld op advies van experts
en beschikbaar wetenschappelijk onderzoek. De epidemiologische onderzoeken uit het
VGO-III programma zijn uitgevoerd vóór de uitbraak van het coronavirus en staan dus
los van de COVID-19 uitbraak. Wel heb ik, zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke
relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) heb aangegeven, het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden
aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
1
De leden van de GroenLinks-fractie vragen al jaren provinciaal en landelijk aandacht
voor het verband tussen geitenhouderijen en de volksgezondheid. Genoemde leden zijn
van mening dat de resultaten van het onderzoek vragen om doortastend overheidsbeleid.
In de brief valt te lezen dat diverse provincies uit voorzorg een moratorium hebben
ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen al dan niet tijdelijk
tegen te gaan. Deze leden vragen welke provincies nog geen moratorium hebben ingesteld,
of het kabinet van plan is deze provincies hier ook op te attenderen, en of deze bevindingen
niet vragen om landelijke aanbevelingen.
Antwoord
De provincies Zeeland, Groningen, Friesland en Drenthe hebben op dit moment geen moratorium
ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen
te gaan. In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te
nemen binnen de ruimtelijke ordening. Het past niet in de verantwoordelijkheidsverdeling
om als kabinet hierover aanbevelingen te geven aan provincies. Wel heeft het kabinet
begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.
2
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoeveel Nederlanders in totaal
op minder dan 500 meter, minder dan 1.000 meter en tussen de 1 à 2 kilometer wonen
van een geitenhouderij.
Antwoord
In Nederland wonen 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij.
Het is in de VGO-onderzoeken niet berekend hoeveel mensen op 500, 1.000 en 1.500 meter
afstand van een geitenhouderij wonen.
3
Tot slot vragen zij wat het aandeel is van mensen die permanente longschade overhouden
aan een longontsteking.
Antwoord
Het VGO-III onderzoek richt zich op nieuwe episodes van longontsteking, niet op mogelijke
lange termijn effecten zoals blijvende longschade.
Voor longontsteking hangt het risico op langdurige restschade af van de ernst van
de infectie (duur, ziekenhuisopname), de oorzaak van de longontsteking, de gezondheidsstatus
van de patiënt (leeftijd, gezondheid). Het risico op ernstig verloop is hoger bij
jonge kinderen en bij ouderen met name wanneer er sprake is van co-morbiditeit.
4
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich tevens grote zorgen over de relatie
tussen COVID-19 besmettingen en dieren. Geiten lijken hier vooralsnog niet vatbaar
voor, maar deze leden horen graag van het kabinet wat van dit onderzoek geleerd kan
worden als het gaat over andere luchtwegaandoeningen en de luchtkwaliteit rondom stallen.
Als het gaat over de Q-koorts, varkenspest of nu COVID-19, wordt Noord-Oost-Brabant
steeds relatief hard getroffen. Is het kabinet bereid verder onderzoek te doen naar
de invloed van luchtkwaliteit op de infectie en verspreiding van dierziekten en virussen?
Antwoord
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd
risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten
behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna:
SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners
van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging
minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging
voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij
(middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering
van de luchtkwaliteit. In mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van
22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) is aangegeven dat het RIVM is verzocht een verkenning uit te voeren naar onderzoeksmogelijkheden
aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Samen met mijn collega’s
van I&W en VWS zal ik vervolgens besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen
uitzetten. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en
de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daar zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
1
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
over longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel
en Utrecht. Deze leden hebben naar aanleiding van het rapport onderstaande opmerkingen
en vragen.
Onderzoek
De leden van de SP-fractie vinden de resultaten van dit onderzoek van groot belang
en zeer actueel. Zeker ook aangezien de luchtvervuiling door bijvoorbeeld veehouderijen
mogelijk verband houdt met de bevattelijkheid van mensen voor COVID-19. Genoemde leden
vragen dan ook of de nu gepresenteerde resultaten (al) iets kunnen leren over een
mogelijk verband tussen luchtkwaliteit, wonen in de nabijheid van veehouderijen en
het lopen van een groter risico op besmetting, ziekte of overlijden door het coronavirus.
Antwoord
In mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden
(Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) is aangegeven dat het RIVM is verzocht een verkenning uit te voeren naar onderzoeksmogelijkheden
aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Samen met mijn collega’s
van I&W en VWS zullen we vervolgens besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen
uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant
en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daar zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
2
Uit het gepresenteerde onderzoek blijkt dat in plattelandsgemeenten met veel intensieve
veehouderij meer longontstekingen voorkomen, met de nabijheid van veehouderijen als
mogelijke oorzaak. Het onderzoek levert echter geen informatie over de oorzaak van
deze associatie, andere onderzoeken moeten hierover meer duidelijkheid geven, zo wordt
aangegeven. De resultaten van deze onderzoeken worden echter pas medio 2022 verwacht.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het onderzoek enige vertraging oploopt door
de corona-uitbraak maar achten de resultaten van dit onderzoek van groot belang, zoals
hiervoor aangegeven juist ook in verband met deze corona-uitbraak.
De leden van de SP-fractie willen dan ook benadrukken dat verdere uitloop van het
onderzoek voorkomen moet worden en zij vragen dan ook of gegarandeerd kan worden dat
van verdere uitloop geen sprake zal zijn.
Antwoord
Het belang van dit onderzoeksprogramma onderschrijft het kabinet volledig. Er wordt
dan ook alles aan gedaan om de vertraging door de COVID-19 uitbraak zo veel als mogelijk
te beperken en te voorkomen dat er verdere vertragingen zullen ontstaan.
3
Geiten
De leden van de SP-fractie vragen wat omwonenden van geitenhouderijen geadviseerd
wordt ter bescherming van hun gezondheid tot het moment van het verschijnen van de
resultaten van de aangekondigde vervolgonderzoeken.
Antwoord
Op dit moment gelden er geen specifieke maatregelen of adviezen. Omdat de oorzaak
van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking niet bekend is, zijn er
geen aanknopingspunten voor beleid waarmee deze kans verlaagd kan worden. De komende
deelonderzoeken binnen het VGO-III onderzoeksprogramma richten zich op de mogelijke
oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking. Wanneer daar
inzicht in is, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.
4
Genoemde leden vinden het een ernstige bevestigende conclusie dat de meta-analyse
een associatie laat zien bij een woonafstand van minder dan 500 meter, namelijk dat
er sprake is van circa 70% meer longontsteking. Deze leden vragen om een nadere reactie
op deze bevinding en vragen of deze bevinding leidt tot een verandering in beleid.
Antwoord
Deze cijfers zijn inderdaad ernstig en onderstrepen het belang om snel achter de oorzaak
van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen te komen, zodat er risicoreducerende
maatregelen genomen kunnen worden. De komende deelonderzoeken gaan nader in op de
mogelijke oorzaak voor de verhoogde ziektedruk.
5
De leden van de SP-fractie zijn groot voorstander van de ingestelde moratoria met
betrekking tot de uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen. Echter, de
bevoegdheid van een moratorium ligt bij de provincies. Deze leden zijn benieuwd of
voor de verschillende provincies inzicht gegeven kan worden over de standpunten van
die provincies op dit gebied. Beschikken reeds alle provincies waar geitenhouders
actief zijn over een dergelijke maatregel? En kan het kabinet aangeven in hoeverre
de provincies deze moratoria consequent handhaven en op welke wijze? Zo nee, in welke
provincies staat het moratorium nog ter discussie, met welke redenen en wat gaat het
kabinet ondernemen om het afzien van een dergelijk moratorium te voorkomen?
Antwoord
De provincies Zeeland, Groningen, Friesland en Drenthe hebben op dit moment geen moratorium
ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen
te gaan. In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te
nemen binnen de ruimtelijke ordening. Wel heeft het kabinet begrip voor de maatregelen
die provincies hebben ingesteld. De handhaving op dergelijke moratoria is decentraal
belegd, hier kan het kabinet geen inzicht in verschaffen.
6
Deze leden wijzen erop dat de geitenpopulatie sinds 2000 in omvang is verdrievoudigd.
Zelfs een hevige gezondheidscrisis als de Q-koortsepidemie en het afkondigen van moratoria
hebben aan deze intensieve groei geen halt weten toe te roepen.
Omwonenden van veehouderijen verkeren al geruime tijd in onzekerheid over de potentiële
gevolgen voor hun gezondheid. Daarnaast wijzen de leden van de SP-fractie erop dat
zeker in de meest veedichte regio’s er dikwijls meerdere grootschalige veehouderijen
in de nabijheid van woonhuizen te vinden zijn, waardoor omwonenden met meervoudige
overlast worden geconfronteerd als het gaat om stank, lawaai, aantasting van de leefomgeving
en risico’s voor de gezondheid.
Nu het bewijs tussen verhoogde prevalentie van longontsteking en luchtwegklachten
in relatie tot de nabijheid van geitenhouderijen zich overtuigend opstapelt, achten
deze leden de tijd rijp om de omvang van de geitenstapel terug te dringen teneinde
de volksgezondheid afdoende te borgen.
De leden van de SP-fractie vragen welke maatregelen het kabinet hiertoe kan treffen
en in hoeverre de bereidheid daarvoor bij het kabinet aanwezig is. Mocht het kabinet
hier geen noodzaak toe zien dan zullen deze leden zich beraden op (initiatief)voorstellen
van eigen hand.
Antwoord
In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen
de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor
geitenhouderijen in te stellen. Wanneer er inzicht is in de uitkomst van de deelonderzoeken
van het VGO-III programma, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.
7
Pluimvee
De leden van de SP-fractie vinden de gezondheidsrisico’s van fijnstof (voor de omwonenden
van veehouderijen) van groot belang en zien een reductie hiervan als belangrijke stap.
Dit onderwerp behoeft blijvende aandacht, zo menen deze leden. Kan een tussenstand
gegeven worden van de ontwikkelingen ten aanzien van deze reductie, in aanvulling
op de door het kabinet aangehaalde brief van 4 september 2019?
Antwoord
In mijn Kamerbrief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik de afspraken uit de sectorplannen van verschillende veehouderijsectoren met
uw Kamer gedeeld. Eén van de plannen van de pluimveehouderijsector is halvering van
de emissie van fijnstof binnen 10 jaar. In aanvulling op het sectorplan heeft de sector
een plan uitgewerkt om de emissie van fijnstof te reduceren. De kern hiervan is een
generieke aanpak, aangevuld met een specifieke gebiedsgerichte aanpak in zogenaamde
hotspots waar de fijnstofuitstoot het hoogst is en waar dus ook de meeste gezondheidswinst
te behalen is. Samen met de Staatssecretaris van I&W wil ik de sector de kans geven
dit plan verder te concretiseren en uit te voeren. Het is de gezamenlijke voorkeur
dat dit leidt tot de beoogde emissiereductie. Ik verwacht het geconcretiseerde plan
van de pluimveesector op korte termijn te ontvangen. Vanwege de uitgestelde datum
van het inwerking treden van de Omgevingswet, kan nieuwe wetgeving voor fijnstofreductie
in de pluimveesector op zijn vroegst per 1 januari 2022 ingaan. Mocht de komende periode
blijken dat het plan van de sector niet uitvoerbaar is of onvoldoende effect heeft,
dan zal generieke reductie wettelijk worden vastgelegd. De Staatssecretaris van I&W
bereidt deze momenteel voor.
In de brief van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) van de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu staan
maatregelen beschreven naar aanleiding van de resultaten van de onderzoeken naar de
relatie tussen veehouderij en gezondheid voor omwonenden. Hieruit komt het onderzoeks-
en innovatieprogramma voort dat gericht is op het ontwikkelen van bij voorkeur nieuwe
brongerichte maatregelen in de stal en end-of-pipe maatregelen die de emissies van
onder andere fijnstof sterk terugbrengen. Met behulp van het Praktijkcentrum Emmissiearme
Veehouderij zijn de afgelopen jaren verschillende fijnstofreducerende technieken getest.
De eerste drie bewezen brongerichte fijnstofreducerende technieken die hier getest
zijn, zijn opgenomen op de Fijnstoflijst.1
Op 13 januari 2020 heeft mijn collega van I&W het Schone Lucht Akkoord gepresenteerd
(Kamerstuk 30 175, nr. 343). Hierin staat de afspraak van halvering van de fijnstofuitstoot in de pluimveesector
genoemd. Ook staat hier de inmiddels gepubliceerde Subsidieregeling brongerichte verduurzaming
(Sbv) genoemd. Deze bestaat uit twee modules, de innovatie- en investeringsmodule
(Stcrt. 2020, nrs. 27006 en 31403). De innovatiemodule heeft als doel het ontwikkelen van integrale, brongerichte emissiereducerende
maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stallen. Daarbij geldt ook voor fijnstofemissies
een minimaal reductiepercentage om in aanmerking te komen voor subsidie, voor alle
veehouderijsectoren waarbij fijnstofuitstoot relevant is. De investeringsmodule richt
zich op de uitrol van bewezen brongerichte technieken door first movers. Voor de pluimveesector zijn vijf brongerichte fijnstofreducerende technieken opgenomen
in de momenteel opengestelde investeringsmodule. Drie van deze technieken zijn recent
ontwikkeld. De openstelling van de investeringsmodule is van 1 juli 2020 tot en met
31 augustus 2020.
8
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast in hoeverre verklaard kan worden dat de
eerder in Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie tussen pluimveehouderijen en
longontsteking niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Kan het kabinet daarop
reflecteren en deelt het kabinet de mening dat vervolgonderzoek hiernaar nodig is?
Antwoord
In mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 28 973, nr. 237) heb ik aangegeven dat de eerder in delen van Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie
tussen het wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking
(2009 tot en met 2014) niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Het nieuwe
onderzoeksgebied, dat delen van de provincies Gelderland, Overijssel en de oostkant
van Utrecht omvat, heeft een hoge veehouderijdichtheid. De achtergrondconcentratie
fijnstof is lager dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg.
Dit kan verklaren dat de associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking niet
wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied.
Het kabinet is niet van mening dat vervolgonderzoek naar de associatie tussen pluimveehouderijen
en longontsteking nodig is. Hoewel in VGO de aandacht op longontsteking is gericht,
veroorzaakt fijnstof een breder spectrum gezondheidsrisico’s. Het recente advies van
de Gezondheidsraad benadrukt dat ook en adviseert daarom reductie van fijnstof ter
verbetering van de luchtkwaliteit. In reactie daarop heb ik uw Kamer, in mijn brief
van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218), geïnformeerd over de invulling van het plan voor de reductie van fijnstof.
9
Schapen
De leden van de SP-fractie hebben in verband met de overdraagbaarheid van het coronavirus
van dier-op-dier en dier-op-mens bij nertsenhouderijen gepleit voor het versneld sluiten
van deze bedrijfstak. De nieuw gevonden verhoogde associatie tussen de aanwezigheid
van nertsen en de kans op longontsteking sterkt deze leden in hun mening dat de risico’s
van de nertsenhouderij voor de volksgezondheid van dien aard zijn dat versneld afbouwen
noodzakelijk is om meerdere redenen.
Antwoord
Er wordt in het VGO-onderzoek geen bevinding gedaan van een verhoogd risico op longontsteking
rondom nertsenhouderijen.
Zoals in de brief «Stand van zaken SARS-CoV-2 bij nertsen, OMT-Z advies en voorgenomen
beleid nertsenhouderij» van 28 augustus jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1124) is aangegeven, acht het kabinet het van belang om de verspreiding van het SARS-CoV-2
virus binnen de nertsenhouderij te stoppen, ook omdat de humane COVID-19-situatie
ongewis is en dat te allen tijde moet worden voorkomen dat er een reservoir ontstaat
dat mogelijk volgend voorjaar een groter risico voor de volksgezondheid vormt. Het
kabinet heeft daarom besloten om aan het OMT-Z advies uitvoering te geven en zal wetgeving
voorbereiden op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn moet worden
beëindigd. Daarbij acht het kabinet van belang dat de afgelopen maanden de maatschappelijke
onrust over de besmettingen op de nertsenbedrijven verder is toegenomen.
Het voorbereiden van wetgeving zal met spoed plaatsvinden. Streven is dat de wet,
uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het
nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden. Het ligt
voor de hand dat pelsdierhouders de huidige productiecyclus, die omstreeks 1 december
aanstaande eindigt, zullen afmaken. De facto zal de voorgenomen wetswijziging de huidige
uit de Wet verbod pelsdierhouderij voortvloeiende overgangstermijn (tot 1 januari
2024) met drie productieseizoenen verkorten.
10
Rapport
De leden van de SP-fractie vinden de resultaten van het gepresenteerde onderzoek verontrustend.
Genoemde leden begrijpen dat uit de resultaten ten aanzien van geiten blijkt dat voor
zowel Utrecht, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant als Limburg gevonden is dat er
in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen.
Voor pluimvee werd in Noord-Brabant en Limburg wel een associatie gevonden tussen
wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking
maar dat dit niet het geval is voor de provincies Utrecht, Overijssel en Gelderland.
En als het gaat om schapen is een dergelijk verhoogd risico gevonden voor de provincies
Gelderland, Overijssel en Utrecht maar juist weer niet voor Noord-Brabant en Limburg.
De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting en reflectie op deze verschillen
en zij vragen wat deze resultaten betekenen voor het toekomstige beleid op dit onderwerp.
Antwoord
Voor de geitenhouderij geldt dat voor zowel Utrecht, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant
als Limburg gevonden is dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij
meer longontstekingen voorkomen. Voor de geitenhouderij zal vervolgonderzoek uitgevoerd
worden naar de oorzaak van deze verhoogde ziektedruk.
Voor de pluimveehouderij heb ik in mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk
28 973, nr. 237) beschreven dat de eerder in delen van Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie
tussen het wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking
(2009 tot en met 2014) niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Het nieuwe
onderzoeksgebied, dat delen van de provincies Gelderland, Overijssel en de oostkant
van Utrecht omvat, heeft een hoge veehouderijdichtheid. De achtergrondconcentratie
fijnstof is lager dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg.
Dit zou kunnen verklaren dat de associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking
niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Hoewel in VGO de aandacht op longontsteking
is gericht, veroorzaakt fijnstof een breder spectrum gezondheidsrisico’s. Het recente
advies van de Gezondheidsraad benadrukt dat ook en adviseert daarom reductie van fijnstof
ter verbetering van de luchtkwaliteit. In reactie daarop heb ik uw Kamer, in mijn
brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218), geïnformeerd over de invulling van het plan voor de reductie van fijnstof voor
de pluimveesector.
Voor de schapenhouderij heb ik in mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven dat de onderzoekers nog niet weten hoe ze de resultaten moeten interpreteren.
Zij zullen hier in verder onderzoek aandacht aan besteden.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport «Longontsteking
in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Genoemde
leden hebben de volgende vragen.
1
Hoe oordeelt het kabinet over deze onderzoeksresultaten?
Antwoord
Dit rapport benadrukt het belang van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk
rond geitenhouderijen. Zoals eerder al aan uw Kamer gemeld, laten wij onderzoek uitvoeren
naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen
te kunnen nemen.
2
Deelt het kabinet de opvatting dat gezien de conclusies van het voorliggende onderzoek
het onwenselijk is dat geitenboerderijen zich nog verder uitbreiden in gebieden die
nadrukkelijk de hoofdfunctie wonen hebben?
Antwoord
In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen
de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor
geitenhouderijen in te stellen. Wanneer er inzicht is in de uitkomst van de deelonderzoeken
van het VGO-III programma, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.
3
Is het kabinet bereid tot het uitvaardigen van een landelijk verbod op de uitbreiding
van geitenhouderijen?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 2 van
de PvdA-fractie.
4
Hoe kijkt het kabinet aan tegen geitenboerderijen die zich bevinden in een woongebied
en die recentelijk zijn uitgebreid?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 2 van
de PvdA-fractie.
5
Is het kabinet net als de leden van de PvdA-fractie van mening dat met het instellen
van een verbod op de uitbreiding van geitenboerderijen niet kan worden gewacht op
de uitkomsten van aanvullend onderzoek (VGO-III)?
Antwoord
In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen
de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor
geitenhouderijen in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland,
Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen
getroffen, zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een
stop op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. Wel heeft
het kabinet, zoals aangegeven op voorgaande vragen, begrip voor de maatregelen die
provincies hebben ingesteld.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking
in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht».
1
Genoemde leden zijn verontrust door de bevestiging dat ook in deze gebieden er een
correlatie is aangetoond tussen een verhoogde kans op longontsteking en het wonen
in de nabijheid van geitenhouderijen. Zij begrijpen de bezorgdheid die dit bij omwonenden,
geitenhouders en hun gezinnen kan veroorzaken, zeker in het licht van de Q-koorts
uitbraak 15 jaar geleden. Is op basis van dit onderzoek een significant hogere kans
door geitenhouderijen dan andere (pluim)veehouderijen aangetoond?
Antwoord
Uit dit onderzoek in Utrecht, Gelderland en Overijssel kan geconcludeerd worden dat
er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen.
Daarnaast kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de associatie tussen het
wonen in nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op longontsteking
in Gelderland, Overijssel en Utrecht niet afwijkt van de eerder gevonden associatie
in delen van Noord-Brabant en Limburg. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat
deze associaties zijn te vertalen naar andere gebieden in Nederland waar zich geitenhouderijen
bevinden.
2
Deze leden zien dat er nog geen verder onderzoek is gedaan naar een causaal verband
tussen wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking.
Welke conclusies kan het kabinet op basis van dit onderzoek betrouwbaar trekken, vragen
deze leden. Welke mogelijke verklaring voor de correlatie achten de onderzoekers zelf
waarschijnlijk? Zijn er concrete aanwijzingen voor directe veroorzakers van longontsteking
bekend in de geitenhouderij, naast Q-koorts? Zo ja, is het kabinet bereid om in afwachting
van verder onderzoek maatregelen te treffen die de kans op longontsteking voor omwonenden
beperken?
Antwoord
De oorzaak voor een verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij omwonenden
van geitenhouderijen is nog onbekend. Wel is duidelijk dat dit verband niet veroorzaakt
wordt door Q-koorts, om een aantal redenen. Zo kwamen ook in de onderzochte jaren
na de Q-koortsepidemie rond geitenhouderijen meer longontstekingen voor. Daarnaast
is gebleken dat mensen met longontstekingen niet vaker een infectie met de Q-koortsbacterie
doorgemaakt hadden. De komende deelonderzoeken gaan nader in op de oorzaak van de
verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij omwonden van geitenhouderijen.
Zo wordt er een retrospectieve en prospectieve patiëntenstudie uitgevoerd en worden
er onderzoeken gedaan op geitenhouderijen, naar mogelijke ziekteverwekkers en de verschillende
manieren van werken op geitenhouderijen.
Om gericht maatregelen te kunnen nemen, is het noodzakelijk om eerst te achterhalen
wat de oorzaak is van de verhoogde kans op longontsteking.
3
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het begrijpelijk dat het kabinet de uitkomst
van de wetenschappelijke discussie over onderzoeksmethoden afwacht alvorens het definitieve
rapport naar de Kamer te sturen. Genoemde leden achten het in het belang van de volksgezondheid
om zo snel mogelijk inzicht te verkrijgen in de eventuele risico’s die geitenbedrijven
met zich meebrengen. Is het kabinet bereid de rapporten die ingaan op een causaal
verband eerder naar de Kamer te sturen? Tot slot vragen deze leden of de uitkomsten
van dit onderzoek ook betekenen dat omwonenden van geitenbedrijven of geitenhouders
zelf een grotere kans hebben op ernstige klachten bij besmetting door het COVID-19
virus. Zo ja, is deze informatie bij het RIVM bekend en wat betekent dit voor de voorzorgsmaatregelen
ter bestrijding van het virus in gebieden rondom geitenbedrijven?
Antwoord
Zodra een deelonderzoek is afgerond zal dit naar uw Kamer worden verstuurd. Of er
een relatie is tussen het wonen nabij een geitenhouderij en (de kwetsbaarheid voor)
COVID-19 is op basis van huidig onderzoek niet bekend. In algemene zin is het RIVM
gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen inzake de relatie luchtkwaliteit,
veehouderij en COVID-19, zoals is aangegeven in mijn brief «COVID-19 en mogelijke
relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088).
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het
rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel
en Utrecht» en zijn ontsteld over de begeleidende brief van het kabinet. Het onderzoek
bevestigt opnieuw wat al sinds 2009 bekend is: de geitenhouderij vormt een gezondheidsrisico
voor omwonenden. Helaas moeten deze leden constateren dat het kabinet te weinig heeft
geleerd van de Q-koorts epidemie waarbij 95 mensen zijn overleden en minstens 500
mensen chronisch ziek zijn geworden, omdat dezelfde argumenten die toen voor een drama
hebben gezorgd, nu opnieuw worden gebezigd om gebrek aan maatregelen te verbloemen.
Gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs wordt aangegrepen om onder het mom van
meer onderzoek tijd te rekken; maatregelen uit voorzorg blijven uit om de belangen
van de sector te beschermen en locaties van geitenhouderijen worden niet vrijgegeven
waardoor omwonenden niet weten welk risico zij lopen. De commissie Van Dijk concludeerde
tien jaar geleden al dat een combinatie van dergelijke argumenten tijdens de Q-koorts
epidemie tot een gebrek aan daadkracht van de overheid leidde waardoor de volksgezondheid
het onderspit moest delven. De leden van de PvdD-fractie roepen het kabinet op niet
opnieuw dezelfde fout te maken en het probleem bij de bron aan te pakken door het
aantal geiten dat in Nederland wordt gefokt, gebruikt en gedood snel omlaag te brengen.
Te beginnen door nu zo snel mogelijk een stelsel van productierechten in te voeren
voor de geitenhouderij en de hoeveelheid rechten stapsgewijs naar beneden te brengen.
De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat 11 jaar na de eerste bevestiging
dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij 40 tot
60% meer kans hebben op een longontsteking, het kabinet nog steeds stelt dat meer
onderzoek nodig zou zijn en ondertussen nalaat om maatregelen te nemen. Het kabinet
stelt correct dat de specifieke mechanismen die longontsteking veroorzaken nog niet
bekend zijn, maar dat het vaker voorkomt, is nu herhaaldelijk bewezen en beschreven
in rapporten in 2009, 2011, 2016 en 2017.
1
En nog altijd is er geen landelijke stop op de groei van de geitenhouderij ingesteld.
Niet eens tijdelijk, waardoor het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie enorm is
toegenomen, van 396.725 in 2012 naar maar liefst 614.645 in 2019. Zelfs in provincies
met een provinciale geitenstop nam het aantal geiten in 2019 verder toe. Genoemde
leden vragen hoe het kabinet deze groei beoordeelt. Erkent het kabinet dat door deze
groei van het aantal geiten ook de gezondheidsrisico’s zijn vergroot? Voelt het kabinet
hier een verantwoordelijkheid voor?
Antwoord
In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen
de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor
geitenhouders in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel,
Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen
getroffen, zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een
stop op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. Wel heeft
het kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.
Met de komende vervolgonderzoeken wordt nader onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaak
van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Als er meer inzicht is in de oorzaak
van deze verhoogde ziektedruk, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden
getroffen.
2
De leden van de PvdD-fractie vragen waarom het kabinet niet uit voorzorg actie onderneemt
om het aantal geiten te beperken. Is het kabinet het met deze leden eens dat de huidige
stand van de wetenschap is dat geitenhouderijen een gezondheidsrisico vormen – ook
al is de onderliggende oorzaak nog onbekend – en dat op basis daarvan maatregelen
moeten worden genomen om omwonenden beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Om gericht maatregelen te kunnen nemen is er meer duidelijkheid nodig over de oorzaak
van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij mensen die in de buurt
van een geitenhouderij wonen. De voorgaande rapporten bevestigen dat er een associatie
is, maar gaan niet in op de oorzaak. Zoals ik in het antwoord op uw vorige vraag heb
aangegeven, zullen de komende deelonderzoeken hier nader op ingaan.
3
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het voorzorgsbeginsel (gelukkig) vaker
wordt toegepast als het gaat om de volksgezondheid, zoals momenteel bij de coronacrisis.
Scholen, horeca en kappers gingen halsoverkop dicht om de volksgezondheid te beschermen,
ook al was de precieze werking van (de verspreiding van) SARS-CoV-2 nog niet tot in
detail onderzocht. Onder het motto «voorzorg» zijn rigoureuze maatregelen genomen,
en dat is maar goed ook. De leden van de PvdD-fractie vragen waarom het kabinet in
het geval van de longontstekingen rond geitenhouderijen wel de precieze werking tot
in detail wil laten onderzoeken alvorens eventueel maatregelen te treffen. Waarom
geldt voor de bescherming van omwonenden van veehouderijen het voorzorgsbeginsel niet?
Hoe legt het kabinet het uit aan omwonenden, die al wekenlang thuis moeten blijven
om hun longen te beschermen tegen COVID-19, dat zij wel extra risico lopen op een
longontsteking door de geitenhouderij, zonder dat de overheid daar iets tegen doet?
Antwoord
Tijdens de uitbraak van COVID-19 was duidelijk wat de bron van de infecties was; het
SARS-CoV-2 virus. De stuwende kracht achter de uitbraak waren mens-op-mens transmissies.
Wanneer de oorzaak en de stuwende kracht achter de uitbraak bekend zijn, kan gericht
worden gekeken naar maatregelen om dit in te dammen. Daardoor kon het kabinet landelijke
maatregelen instellen waarmee de uitbraak kon worden ingedamd.
De verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking rondom geitenhouderijen is
echter een andere situatie. Het is niet bekend waardoor deze verhoogde kans op het
oplopen van een longontsteking wordt veroorzaakt. In de komende deelonderzoeken wordt
nader ingegaan op de mogelijke oorzaak van de verhoogde ziektedruk. Als hier meer
inzicht in is, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden genomen om omwonenden
te beschermen. Een aantal provincies heeft vanuit het voorzorgsprincipe moratoria
ingesteld voor geitenhouderijen. Die bevoegdheid ligt ook bij de provincies. Het kabinet
heeft in de Kamerbrief «Rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen
in Gelderland, Overijssel en Utrecht» «van 24 april 2020 jongstleden (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven begrip te hebben hiervoor.
4
Het kabinet stelt de moratoria op de vestiging of uitbreiding van geitenhouderijen
door een aantal provincies te steunen. Kan het kabinet bevestigen dat de zorg voor
de volksgezondheid de grondwettelijke taak van het Rijk is? Waarom stelt het kabinet
(uit voorzorg, voor de volksgezondheid) geen landelijke stop in op de nieuwvestiging,
omschakeling en uitbreiding van geitenhouderijen? Erkent het kabinet daarbij dat een
moratorium slechts een eerste stap is, met als doel de gezondheidsrisico’s niet toe
te laten nemen, maar dat de risico’s hierdoor ook niet afnemen?
Antwoord
Zorg voor de volksgezondheid is een taak voor de rijksoverheid. Ruimtelijke ordening
is echter decentraal belegd. Provincies zijn daarom bevoegd om vanuit het voorzorgsprincipe
maatregelen als een moratorium in te stellen. Het kabinet is van mening dat de provincies
met hun instrumentarium voldoende uitgerust zijn om dergelijke maatregelen te treffen.
Wel heeft het kabinet in de Kamerbrief «Rapport «Longontsteking in de nabijheid van
geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» «van 24 april 2020 jongstleden
(Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven begrip te hebben voor provincies die een dergelijk moratorium instellen.
5
Deelt het kabinet het inzicht van de leden van de PvdD-fractie dat de enige effectieve
manier voor een verlaging van de ziektedruk rond geitenhouderijen het verminderen
van het aantal geiten is? Zo nee, waarom niet? Genoemde leden pleiten al langer voor
een systeem van productierechten voor de geitenhouderij (in het kader van de fosfaat-
en stikstofuitstoot), waardoor de fok gecontroleerd en beperkt kan worden. De sector
heeft de laatste jaren laten zien dat de benodigde krimp van het aantal dieren en
zelfs een stand still in de geitenhouderij niet vanzelf gaat worden bereikt, gelet op de eerder genoemde
explosieve groei. Erkent het kabinet dat hiervoor ingrepen vanuit de overheid nodig
zijn? Niet alleen vanwege de volksgezondheid, maar ook voor het beperken van het enorme
dierenleed dat speelt in de geitenhouderij. Om de productie van geitenmelk (o.a. voor
geitenkaas) op gang te houden, moet de moedergeit een geitenlammetje krijgen dat direct
na de geboorte bij haar wordt weggehaald en in een doos wordt gezet. (Een deel van
de) vrouwelijke geitenlammetjes wordt aangehouden voor de melkproductie, maar de mannelijke
geitenbokjes gelden steeds meer als «waardeloos bijproduct». De sterfte onder pasgeboren
geitenlammetjes is ongekend; ruim 30% van de lammetjes sterft voortijdig in de stallen,
met uitschieters tot wel 61% op één bedrijf. Omdat in Nederland de afzetmarkt voor
het vlees van geiten die als «bijproduct» worden geboren beperkt is, worden de geitenbokjes
veelal geëxporteerd naar Zuid-Europese landen en/of onverdoofd geslacht, zodat hun
vlees als halal kan worden verkocht. Nu door de coronacrisis de exportmogelijkheden
en afzetmogelijkheden in de horeca zijn beperkt, worden de pasgeboren geitenbokjes
massaal zeer vroeg naar de slacht afgevoerd. De afgelopen maanden zijn tienduizenden
pasgeboren geitenbokjes afgevoerd naar de destructie of verwerkt als hondenvoer. Zelfs
vanaf een leeftijd van drie dagen oud. De problematiek die al jaren speelt, is door
de coronacrisis nog schrijnender en zichtbaarder geworden.
Antwoord
Zolang niet bekend is wat de oorzaak is van de verhoogde kans op longontsteking rondom
geitenhouderijen, is ook niet bekend welke maatregelen effectief zullen zijn om deze
kans te verlagen.
Provincies hebben de bevoegdheid om uitbreidingsmogelijkheden (tijdelijk) te beperken.
Een groot aantal provincies heeft een uitbreidings- en nieuwvestigingverbod ingesteld
voor melkgeitenhouderijen. Sinds deze verboden zijn ingesteld is het aantal melkgeiten
nog licht toegenomen op basis van vergunningen die nog voor de verboden waren afgegeven.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat omwonenden recht hebben op informatie
over de locatie van geitenhouderijen en over (in het verleden) afgegeven vergunningen.
Hiermee kunnen zij, in ieder geval zolang de landelijke overheid weigert het probleem
bij de bron aan te pakken, een gedegen risico-inschatting voor hun gezondheid maken
en nagaan welke mogelijkheden er zijn om in verweer te komen tegen besluiten van de
(lokale) overheid wanneer zij van mening zijn dat hun gezondheid door beleid van de
overheid wordt geschaad. Momenteel wordt omwonenden de informatie over de precieze
locatie van geitenhouderijen, en daarmee het risico dat zij lopen, onthouden. De Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland beschikt over informatie over de locatie van geitenhouderijen
in Nederland, maar weigert die informatie vrij te geven. Bovendien zijn (in het verleden
afgegeven) vergunningen lang niet altijd terug te vinden.
6
Is het kabinet het met de leden van de PvdD-fractie eens dat omwonenden in staat moeten
worden gesteld om zelf een verantwoordelijke keuze te maken of zij de in het rapport
genoemde gezondheidsrisico’s willen lopen, en dat openbare informatie over de locaties
van geitenhouderijen daarvoor onontbeerlijk is?
Antwoord
Ik stel voorop dat de formele wetgever bepaalde taken en bevoegdheden betreffende
ruimtelijke ordening en milieu heeft neergelegd bij decentrale overheden, onder meer
inzake het verlenen van en de controle en handhaving op de omgevingsvergunning voor
veehouderijbedrijven. Gemeenten en, in voorkomend geval, provincies zijn het bestuursorgaan
om lokaal en regionaal de juiste afweging te maken over het toestaan van de vestiging
en uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het verstrekken van informatie, binnen de
wettelijke kaders, is dan ook een taak van deze decentrale overheden. Wanneer een
informatieverzoek betrekking heeft op milieu-informatie moet deze informatie verstrekt
worden. Het is aan de betrokken overheden om te oordelen of daar sprake van is.
7
Deze leden vragen of het kabinet met hen van mening is dat omwonenden recht hebben
op dergelijke informatie, en of het kabinet dientengevolge die informatie zal delen.
Antwoord
Welke diercategorieën en hoeveel dieren van een diercategorie op een locatie en in
een stal gehouden mogen worden is onderwerp van het omgevingsrecht. Het kabinet beschikt
niet over informatie van omgevingsvergunningen en kan deze dus ook niet delen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beheert het Identificatie & Registratie
systeem (I&R) en het register van Unieke Bedrijfsnummers (UBN). Hieruit kan informatie
over de locatie van geitenhouderijen worden opgemaakt. Wanneer dergelijke informatie
wordt opgevraagd, merk ik op dat dan rekening moet worden gehouden met de wettelijke
vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens. De gegevens over aantallen
dieren die op een bedrijf worden gehouden, zullen namelijk veelal als persoonsgegevens
moeten worden aangemerkt. Zie ook mijn brief van 30 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen II
2018/19, nr. 478).
8
Erkent het kabinet dat het een democratisch recht is om in verweer te komen tegen
overheidsbeleid indien iemand van mening is dat het zijn/haar belang schaadt?
Antwoord
Ja.
9
Zo ja, erkent het kabinet dat burgers die mogelijkheid wordt ontnomen doordat zij
geen informatie krijgen over de locatie van geitenhouderijen en over (in het verleden
afgegeven) vergunningen? Is dit kabinet bereid daar iets aan te doen?
Antwoord
De verlening van omgevingsvergunningen is niet belegd bij de rijksoverheid. De rijksoverheid
beschikt dan ook niet over informatie over dergelijke vergunningen. Dergelijke informatie
kan bij provincies en/of gemeenten worden opgevraagd. Wanneer een informatieverzoek
betrekking heeft op milieu-informatie moet deze informatie verstrekt worden. Het is
aan de betrokken overheden om te oordelen of daar sprake van is.
10
Ook rond schapenhouderijen zijn aanwijzingen gevonden voor een hogere incidentie van
longontstekingen, die eerder niet gevonden werden. De leden van de PvdD-fractie roepen
het kabinet ook in dit geval op om het voorzorgsbeginsel te hanteren. Totdat onomstotelijk
bewezen is dat schapenhouderijen geen gezondheidsrisico’s vormen, dient een landelijk
moratorium ingesteld te worden op de nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding van
schapenhouderijen. Graag ontvangen deze leden een reactie van het kabinet.
Antwoord
In een van de analysemethoden wordt in het onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en
Overijssel een associatie gevonden tussen wonen in de nabijheid van een schapenhouderij
en een verhoogd risico op het oplopen van een longontsteking die eerder in delen van
Noord-Brabant en Limburg niet consistent over de onderzochte jaren werd gezien. In
de andere gehanteerde analysemethoden binnen dit onderzoek wordt deze associatie echter
niet gevonden. De onderzoekers weten nog niet hoe ze deze resultaten moeten interpreteren
en zullen hier in het verdere onderzoek aandacht aan besteden. Het kabinet ziet hier
geen aanleiding in om een landelijk moratorium voor schapenhouderijen in te stellen.
11
Wat betreft de pluimveehouderij stellen het rapport en het kabinet dat fijnstofemissies
een punt van zorg blijven, ook als het gaat om de volksgezondheid. Kan het kabinet
de Kamer informeren hoe het staat met de uitvoeringsagenda van de pluimveesector om
de fijnstofemissies voor 2029 te halveren? Worden de resultaten gemonitord? Wanneer
zal overgegaan worden op bindende wetgeving om de fijnstofemissies te reduceren? Is
eventuele wetgeving hiervoor al ontwikkeld door de Staatssecretaris van I&W?
Antwoord
Ik verwacht op korte termijn het geconcretiseerde plan van de pluimveesector om de
emissie van fijnstof te reduceren. Hierover zijn de Staatssecretaris van I&W en ik
dan ook in overleg met de sector. Medio 2021 moet duidelijk zijn of het plan uitvoerbaar
is en voldoende effect heeft op de reductie van fijnstof. Vanwege de uitgestelde datum
van het inwerking treden van de Omgevingswet, kan nieuwe wetgeving voor fijnstofreductie
in de pluimveesector op zijn vroegst per 1 januari 2022 ingaan. Mocht de komende periode
blijken dat het plan van de sector niet uitvoerbaar is of onvoldoende effect heeft,
dan zal generieke reductie wettelijk worden vastgelegd. De Staatssecretaris van I&W
bereidt deze momenteel voor.
De luchtkwaliteit wordt gemonitord binnen het samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
(NSL). Ook onder de Omgevingswet zal monitoring van luchtkwaliteit in samenwerking
met de decentrale overheden worden voortgezet.
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking
in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» en de reactie
van het kabinet hierop. Genoemde leden hebben de volgende vragen.
1
In de reactie van het kabinet is te lezen dat diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe
een moratorium hebben ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen
(tijdelijk) tegen te gaan. Geldt dit voor alle provincies met geitenhouderijen? En
zijn de verschillende provincies voornemens het moratorium in stand te houden totdat
er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de verhoogde ziektedruk en er gerichte
maatregelen zijn genomen die het risico reduceren? Mocht een provincie het moratorium
voor die tijd opheffen, is het kabinet dan bereid in gesprek te gaan met de betreffende
provincie?
Antwoord
In alle provincies in Nederland worden geiten gehouden. Het merendeel van de professionele
geitenhouderijen bevindt zich echter in Noord-Brabant en Limburg. Deze provincies
hebben, evenals Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Noord-Holland en Flevoland,
een moratorium ingesteld. Die bevoegdheid hebben de provincies ook. De moratoria lijken
overwegend van tijdelijke aard, totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van
de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking.
2
Door de coronacrisis zijn de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de verhoogde
ziektedruk pas medio 2022 bekend. Dat is pas over twee jaar. De leden van de 50PLUS-fractie
willen graag weten of er in de tussentijd nog andere maatregelen genomen kunnen worden
om het aantal longontstekingen bij omwonenden van een geitenhouderij te reduceren.
En is er een mogelijkheid, gezien de resultaten van dit onderzoek, het onderzoek naar
de oorzaak eerder te laten plaatsvinden?
Antwoord
Het gehele onderzoeksprogramma is een langdurend traject, met meerdere deelonderzoeken.
De onderzoeken tot nu toe betroffen met name epidemiologische gebiedsvergelijkingen.
De komende deelonderzoeken betreffen andere type onderzoeken. Zo wordt een patiëntenstudie
uitgevoerd, wordt er onderzoek bij geitenhouders en wordt een onderzoek op geitenhouderijen
uitgevoerd. Dergelijk onderzoek vergt tijd. Het tijdpad kan daarom niet versneld worden.
Zoals eerder toegezegd, wordt de Kamer na afronding van ieder deelonderzoek geïnformeerd
over de uitkomsten daarvan.
Een aantal provincies heeft op basis van de resultaten van het VGO-III programma voorzorgsmaatregelen
getroffen, zoals het instellen van een moratorium voor geitenhouderijen. Die bevoegdheid
ligt ook bij hen. Zodra er meer inzicht is in de mogelijke oorzaak van de verhoogde
ziektedruk, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden genomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier