Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Dik-Faber, Voordewind en Van der Staaij over de dreiging van een boete voor het Israël Producten Centrum
Vragen van de leden Dik-Faber, Voordewind (beiden ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister voor Medische zorg over de dreiging van een boete voor het Israël Producten Centrum (ingezonden 15 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Ark (Medische Zorg), mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken (ontvangen 22 september 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 3655.
Vraag 1
Is het u bekend dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op vrijdag 10 juli
het Israel Producten Centrum heeft bezocht om tot handhaving over te gaan voor het
etiketteren van wijnen uit Judea en Samaria, naar aanleiding van de interpretatieve
mededeling van 12 november 2015?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom heeft deze interpretatieve mededeling alleen betrekking op Israël en wordt
deze niet gehandhaafd op Turkije vanwege de bezetting van Noord-Cyprus, Marokko voor
de bezetting en annexatie van de Westelijke Sahara en andere gebieden zoals Tibet
en de Krim?
Antwoord 2
De EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is
algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt.
Er is geen uitzondering voor Israël of de door Israël bezette gebieden of een ander
land of gebied.
Naar aanleiding van vragen van consumenten en bedrijven over hoe EU-wetgeving inzake
herkomstaanduiding moet worden toegepast ten aanzien van producten afkomstig uit de
door Israël bezette gebieden en Israëlische nederzettingen in die gebieden, hebben
16 EU-lidstaten, waaronder Nederland, de Europese Commissie in 2015 gevraagd verduidelijking
te geven over toepassing van bestaande EU-wetgeving in dit specifieke geval.
Hierop heeft de Europese Commissie een toelichting gegeven in de vorm van een interpretatieve
mededeling, die op 12 november 2015 is gepubliceerd2 en in Nederland wordt gebruikt bij de handhaving. Zie ook de Kamerbrief naar aanleiding
van de moties van het lid van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) en de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 300 V, nr. 42), Kamerstuk 23 432, nr. 475, d.d. 26 november 2019).
Vraag 3
Is hierbij geen sprake van discriminatie en speciale veroordelende maatregelen tegen
Israël?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt EU-wetgeving met betrekking tot
de vermelding van de herkomstaanduiding voor alle landen en gebieden, dus ook voor
andere bezette gebieden. Er is derhalve geen sprake van ongelijke behandeling van
Israël en de door Israël bezette gebieden. De NVWA ziet toe op de naleving van deze
wetgeving en handhaaft hierop.
Vraag 4
Vindt u conform de motie van 14 november 2019 dat u een dergelijke etikettering alleen
voor àlle bezette gebieden moet laten gelden, of anders helemaal niet?3
Antwoord 4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en de Kamerbrief naar aanleiding van de
moties van het lid van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) en de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 300 V, nr. 42), Kamerstuk 23 432, nr. 475, d.d. 26 november 2019) is EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende
herkomstaanduiding algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product
vandaan komt.4
Vraag 5
Heeft de Kamer niet meerdere malen uitgesproken dat zij erop tegen is om Israël anders
te behandelen in de organen van de Verenigde Naties, zie onder andere de motie van
Kees van der Staaij van 2 november 2017?5
Antwoord 5
Nederland zet zich in om disproportionele aandacht jegens Israël in de VN tegen te
gaan, conform de motie Van der Staaij. Zoals uw Kamer bekend is het kabinet het niet
eens met het disproportioneel hoge aantal resoluties binnen de VN over Israël. Dit
laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn
om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Vraag 6
Wat is hiervan het resultaat, gezien bijvoorbeeld de vijf resoluties tegen Israël
in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in juni 2020 waar Nederland drie keer
meestemde in de veroordeling?
Antwoord 6
Nederland beoordeelt iedere resolutie op zijn eigen merites, en toetst bij de beoordeling
van die resoluties de teksten aan het regeerakkoord, het internationaal recht, en
het EU-beleid t.a.v. Midden-Oosten Vredesproces, waaronder relevante EU-Raadsconclusies.
Tijdens de 43ste sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland zich samen met gelijkgezinde landen
sterk gemaakt om de resoluties korter en meer gebalanceerd te maken. Nederland en
de EU hebben tevens met de Palestijnse delegatie onderhandeld over samenvoegen van
resoluties. Helaas is dat dit jaar nog niet gelukt. Uiteindelijk heeft Nederland 3
keer voor gestemd en 1 keer tegen gestemd op resoluties onder item 7. Dit betekent
1 nieuwe tegenstem in vergelijking tot de laatste Nederlandse stempositie in 2017.
De EU heeft bij de stemming een verklaring afgelegd waarin de principiële positie
ten aanzien van item 7 werd herhaald en de Palestijnse Autoriteit werd aangespoord
door te gaan met inkorten en verlagen van het aantal resoluties. Deze inzet past binnen
het hierboven beschreven beleid van meer balans, minder resoluties en geleidelijke
afbouw van item 7.
Nederland zal zich komende jaren blijven inzetten op een geleidelijke afbouw van item
7 samen met gelijkgezinde lidstaten.
Vraag 7
Waarom gaat de NVWA in juli 2020 over tot handhaving van een maatregel uit 2015?
Antwoord 7
In 2015 is de interpretatieve mededeling vastgesteld en gaf deze duidelijkheid hoe
de wetgeving voor vermelding van herkomstetikettering moest worden uitgevoerd. Deze
mededeling bood vanaf dat moment duidelijkheid voor de ondernemers en voor de toezichthouder
een handvat op basis waarvan kan worden gehandhaafd.
Naar aanleiding van een klacht heeft de NVWA in april 2019 een inspectie uitgevoerd.
Bij deze inspectie is een overtreding geconstateerd waarvoor de NVWA een waarschuwing
heeft uitgedeeld. In juli 2020 is er door de NVWA, conform het interventiebeleid,
een herinspectie uitgevoerd. Daarbij is wederom een overtreding geconstateerd en daarom
is er een Rapport van Bevindingen opgemaakt.
Vraag 8
Is het u bekend dat zowel de zittende premiers van het Verenigd Koninkrijk als van
Duitsland hebben uitgesproken dat BDS-activiteiten (Boycott, Divestment and Sanctions)
tegen Israël antisemitisch zijn en daarom verboden?
Antwoord 8
Het Nederlandse standpunt ten aanzien BDS is bekend. Nederland financiert geen activiteiten
die BDS tegen Israël propageren, zie hiervoor ook de antwoorden op Kamervragen van
het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, met kenmerk 2020D23168. Overigens valt de oproep tot BDS onder de vrijheid van meningsuiting zoals ook op
11 juni jl. door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Baldassi
e.a. tegen Frankrijk is bevestigd. Het EHRM benadrukt in die zaak eens te meer dat
er weinig ruimte is om uitlatingen zoals die van de BDS te beperken, voor zover deze
niet aanzetten tot geweld of haat.
Vraag 9, 10, 11
Is het u bekend dat de interpretatieve maatregel van de NVWA over het besluit van
de Europese Unie met betrekking tot etikettering veel verder gaat dan de uitspraak
van het Europese Hof van 12 November 2019, betreffende de voorschriften voor etikettering?
Is het u bekend dat het Israel Producten Centrum zijn etikettering heeft aangepast
en nu op de wijnen vermeldt: «gemaakt in een Israëlisch dorp in Judea en Samaria»
en dat de NVWA heeft gezegd dat dit niet voldoende is?
Met welke wet is deze vermelding in strijd?
Antwoord 9, 10, 11
Het kabinet neemt aan dat u doelt op de interpretatieve mededeling van de Europese
Commissie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de EU-wetgeving met betrekking tot
juiste en niet-misleidende herkomst-aanduiding algemeen van toepassing, ongeacht het
land of gebied waar het product vandaan komt. Er is geen uitzondering voor Israël
of de door Israël bezette gebieden of voor welk ander land of gebied dan ook.
In zijn uitspraak van 12 november heeft het Europese Hof verduidelijkt dat Verordening
1169/2011 vereist dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel
wordt vermeld indien het weglaten daarvan de consument kan misleiden doordat bij haar
of hem de indruk wordt gewekt dat dit levensmiddel een ander land van oorsprong of
een andere plaats van herkomst heeft dan zijn werkelijke land van oorsprong of zijn
werkelijke plaats van herkomst. Daarnaast mag de vermelding van de oorsprong of de
herkomst op dat levensmiddel niet misleidend zijn. Het Hof verduidelijkt dat het Unierecht
vereist dat op levensmiddelen die afkomstig zijn uit een door Israël bezet gebied,
dit gebied wordt vermeld en wanneer die levensmiddelen afkomstig zijn uit een Israëlische
nederzetting binnen dat gebied, daarnaast ook deze herkomst moet worden vermeld.
Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat een levensmiddel afkomstig is uit
een Israëlische nederzetting de aankoopbeslissingen van consumenten kan beïnvloeden.
Het weglaten van een dergelijke vermelding kan de consument daarom misleiden. Dat
betekent dat de herkomstaanduiding duidelijk moet maken dat het product afkomstig
is uit een Israëlische nederzetting in door Israël bezet gebied. Dit is een juridisch
bindende uitspraak, die in lijn is met de interpretatieve mededeling van de Europese
Commissie.
De door u aangehaalde herkomstaanduiding «afkomstig is uit een Israëlisch dorp in
Judea & Samaria» voldoet derhalve niet aan de vereisten van de EU-wetgeving met betrekking
tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding, meer specifiek de bepalingen van
Verordening 1169/2011 betreffende verstrekking van voedselinformatie aan consumenten,
zoals uitgelegd door het EU-Hof in zijn uitspraak van 12 november 2019 in Zaak C-363/19.
Vraag 12
Erkent u dat Duitsland een geheel ander beleid voert ten aanzien van etikettering?
Waarom volgt Nederland niet dezelfde uitvoering van de richtlijn? Waarom is bij het
uitvoeren van een Europese maatregel geen eensluidend beleid?
Antwoord 12
De EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is
bindend voor alle EU-lidstaten. De eerdergenoemde interpretatieve mededeling van de
Commissie geeft uitleg hoe deze wetgeving moet worden toegepast ten aanzien van producten
afkomstig uit de door Israël bezette gebieden en Israëlische nederzettingen in die
gebieden. Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van de leden Voordewind
en Van der Staaij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 203) handelt de NVWA conform de aanwijzingen van deze interpretatieve mededeling. Dit
Nederlandse beleid is tevens in lijn met de eerdergenoemde uitspraak van het EU-hof
in Zaak C-363/19.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.