Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bergkamp over het bericht dat vrouwelijke ambtenaren op de werkvloer worden gediscrimineerd en geïntimideerd
Vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht dat vrouwelijke ambtenaren op de werkvloer worden gediscrimineerd en geïntimideerd (ingezonden 12 juni 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Knops (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
18 september 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3403.
Vraag 1
Kent u het bericht «Vrouwelijke ambtenaren onder de 35 vaakst lastiggevallen op het
werk»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de resultaten uit de onderzoeksnotitie «Sociale veiligheid Rijk»
zorgelijk zijn?2 Deelt u de mening dat de percentages van respondenten, die aangaven dat ze in het
afgelopen jaar ongewenst gedrag door zowel collega’s als klanten hebben ervaren, veel
te hoog zijn?
Antwoord 2
Laat ik vooropstellen dat elk geval van een ongewenste omgangsvorm er één te veel
en dus zorgelijk is. Juist om deze reden is het belangrijk dat Rijksbreed de aandacht
voor het creëren van een veilige werkomgeving, waarvan psychologische en sociale veiligheid
de basis vormen, permanent op de agenda blijft staan. De werkgever dient constant
alert te zijn om ongewenste gedragingen te voorkomen en zo veel mogelijk tegen te
gaan. Daarop is en blijft het beleid binnen de sector Rijk gericht.
Vraag 3
Heeft u inzicht in hoeveel impact discriminatie en intimidatie op het welzijn en functioneren
van ambtenaren heeft? Is het waar dat discriminatie en intimidatie van invloed zijn
op beslissingen die ambtenaren nemen?
Antwoord 3
Uit verschillende brede onderzoeken blijkt dat werknemers psychosociale arbeidsbelasting
(o.a. ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie, intimidatie en pesten) ervaren
als een factor bij het ontstaan van bijvoorbeeld burn-out klachten3. Gelet hierop lijkt het me aannemelijk dat dergelijke ongewenste omgangsvormen van
invloed zijn op welzijn en functioneren en daarmee ook op beslissingen van ambtenaren.
Inzicht in hoeveel impact ongewenste omgangsvormen op ambtenaren hebben, heb ik echter
niet omdat hiernaar geen kwantitatief onderzoek is gedaan.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de uitvoering van de motie Sjoerdsma c.s. inhoudt dat, op basis
van de resultaten uit het onderzoek «Sociale veiligheid Rijk», meer maatregelen genomen
dienen te worden om discriminatie en intimidatie tegen te gaan?4
Antwoord 4
Het voorkomen van discriminatie en intimidatie is een zaak van lange adem, vereist
veel doorzettingsvermogen en een consistente aanpak. Daarvoor is een cultuurverandering
nodig. Dat is in mijn optiek niet zomaar te bewerkstelligen door meer maatregelen
te nemen, maar door deze problemen blijvende aandacht te geven en consistent aan te
pakken. Hier ligt niet alleen een rol voor het Rijk als werkgever maar ook zeker voor
allen die bij de rijksoverheid werkzaam zijn. Het is belangrijk dat cultuur en gedrag
bespreekbaar zijn en we ook elkaar durven aan te spreken op zaken die onveilig of
onprettig voelen. Dat betekent ook dat het bespreekbaar maken van discriminatie en
intimidatie binnen de organisatie moet worden aangemoedigd en «beloond». Hier ligt
uiteraard een sleutelrol bij leidinggevenden.
Deze onderwerpen hebben en houden de komende periode de bijzondere aandacht. Het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zal initiatief nemen om samen
met de andere ministeries te verkennen wat aanvullend nog verder kan worden gedaan
om discriminatie en intimidatie tegen te gaan. Ondertussen zijn we bezig met het opzetten
van workshops over sociale veiligheid waarin aandacht wordt besteed aan interculturele
communicatie. Voorts is op initiatief van het Ministerie van BZK besloten om de komende
jaren integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk beter te monitoren en
het beleid waar nodig bij te sturen.
Vraag 5
Bent u van mening dat de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen, zoals het
instellen van vertrouwenspersonen en het aanbieden van workshops, nog niet genoeg
resultaat hebben opgeleverd? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Antwoord 5
In de afgelopen periode is er veel veranderd en verbeterd binnen de integriteitsinfrastructuur
en er wordt blijvend aan gewerkt. Ik heb de Tweede Kamer met mijn brief van 2 juli
jl. geïnformeerd over de verdere verbetering van het integriteitsbeleid, bijvoorbeeld
op het gebied van vertrouwenspersonen en het meldproces.
Met de genomen maatregelen is het beoogde resultaat echter helaas nog niet volledig
behaald. We moeten ons realiseren dat, ondanks onze gerichte inspanningen, het probleem
(niet alleen bij de sector Rijk) zeer complex en diepgeworteld is waarbij er geen
eenvoudige, pasklare oplossingen voorhanden zijn. Consistentie en vasthoudendheid
zijn essentieel. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven krijgen
integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk ook de komende periode structureel
aandacht.
Vraag 6
Vindt u dat de maatregelen die tot nu toe zijn genomen en die u, zoals u in uw Kamerbrief
aankondigt, zal gaan nemen, voornamelijk zijn gericht op interne en nog te weinig
op externe discriminatie en intimidatie?5 Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Antwoord 6
De Kamerbrief staat voornamelijk in het teken van de onderzoeken die naar aanleiding
van de motie-Sjoerdsma bij de ministeries zijn uitgevoerd. Dit verklaart waarom de
genoemde maatregelen voornamelijk zijn gericht op interne discriminatie en intimidatie.
Dit betekent echter niet dat er geen maatregelen worden genomen tegen externe ongewenste
omgangsvormen. Het Ministerie van BZK zet zich, ook in navolging van het programma
Veilige Publieke Taak, in voor veilig werken in het openbaar bestuur. Overheidswerkgevers,
die de primaire verantwoordelijkheid dragen voor een veilige werkomgeving voor hun
werknemers, worden ondersteund om een veilige werkomgeving te creëren door ze in staat
te stellen (interne en externe) veiligheidsrisico’s te analyseren en afwegingen voor
het afdekken van die risico’s te maken. Ook fungeert het Ministerie van BZK als kennismakelaar
in diverse netwerken om het veilig werken te stimuleren.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de overheid zich in het kader van de MeToo-beweging en de recente
antiracisme-protesten meer moet inzetten om discriminatie en intimidatie tegen te
gaan? Zo ja, hoe?
Antwoord 7
De aanpak van racisme en discriminatie staat zeer hoog op de agenda van het kabinet.
Tijdens het plenaire debat over institutioneel racisme van 1 juli 2020 zijn door de
Tweede Kamer verschillende moties aangenomen over hoe de aanpak van racisme en discriminatie
moet worden geïntensiveerd. Het kabinet wil deze aanpak in overleg met de maatschappij
verder vormgeven. Daarom heeft de Minister-President samen met de meest betrokken
bewindspersonen op het Catshuis gesprekken gevoerd met demonstranten tegen racisme.
Deze gesprekken zijn in september voortgezet.
Vraag 8
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het komt dat met name vrouwen van onder de 35
jaar te maken krijgen met intimidatie en met welke maatregelen de overheid dit adequaat
tegen kan gaan? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Antwoord 8
Machtsverschillen, stereotiepe denkbeelden en structureel ongelijke machtsverhoudingen
spelen een rol in waarom (jonge) vrouwen vaker te maken krijgen met sociale onveiligheid.
Dit geldt niet alleen voor de sector Rijk: helaas is van alle Nederlandse vrouwen
34% ooit slachtoffer geweest van seksueel geweld.
Het beleid is gericht op het creëren van een veilige werkomgeving voor elke werknemer,
ongeacht leeftijd of geslacht. Een onderzoek voor een specifieke doelgroep acht ik
op dit moment niet zinvol. Een dergelijk diepgeworteld maatschappelijk probleem is
binnen de sector Rijk in mijn optiek niet zomaar op te lossen door specifieke maatregelen
voor een doelgroep te nemen.
Ook voor deze vraag geldt dat er een cultuurverandering plaats dient te vinden en
dat consistentie en vasthoudendheid essentieel zijn voor duurzame verandering.
Vraag 9
Deelt u de mening dat ongelijke beloning ook onder discriminatie op de werkvloer valt?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent beloningsverschillen tussen mannelijke
en vrouwelijke ambtenaren, en kunt u daarbij ingaan op de motie Bergkamp c.s. die
opriep tot een onderzoek?6
Antwoord 9
Zoals vastgelegd in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) is het
verboden om onderscheid te maken in arbeidsvoorwaarden, daaronder begrepen de beloning,
tussen vrouwen en mannen wanneer zij arbeid verrichten van gelijke waarde. Onder discriminatie
op de werkvloer scharen we gedragingen van collega’s, leidinggevenden en externen
die invloed hebben op de arbeidsomstandigheden op de werkvloer.
Op basis van onderzoek van het CBS kan worden geconcludeerd dat de loonkloof bij het
Rijk kleiner is dan bij het bedrijfsleven en bij de overheid in zijn totaliteit. Het
gecorrigeerde beloningsverschil is 3% bij het Rijk ten opzichte van 5% bij de overheid
en 7% in het bedrijfsleven. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
heeft aangekondigd wordt gewerkt aan een onderzoek. Ik kan u alvast melden dat de
enquête binnen dit onderzoek tot een hoge respons heeft geleid. De onderzoekers zijn
momenteel bezig met de verwerking van de resultaten. Uw Kamer wordt naar verwachting
in het najaar van 2020 over de resultaten en de appreciatie daarvan geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.