Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 574 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen)
Nr. 4
                   ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 7 september 2020 en het nader rapport d.d. 11 september 2020, aangeboden aan
                  de Koning door de Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Staatssecretarissen
                  van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische
                  Zorg. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 31 augustus 2020, nr. 2020001667,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
                  gedateerd 7 september 2020, nr. W06.20.0321/III, bied ik U hierbij aan, mede namens
                  de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), de Staatssecretaris
                  van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische Zorg. Het advies
                  is hieronder cursief afgedrukt opgenomen. Hieronder ga ik in op het advies van de
                  Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Dit nader rapport
                  is mede namens de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst),
                  de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische
                  Zorg opgesteld.
               
Bij Kabinetsmissive van 31 augustus 2020, no. 2020001667, heeft Uwe Majesteit, op
                     voordracht van de Staatssecretaris van Financiën (Toeslagen en Douane), mede namens
                     de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), de Staatssecretaris
                     van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische Zorg, bij de Afdeling
                     advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van
                     wet tot wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere
                     wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering
                     uitvoerbaarheid toeslagen), met memorie van toelichting.
Het voorstel is onderdeel van het fiscale pakket voor het jaar 2021 samen met de wetsvoorstellen:
                     Belastingplan 2021, Overige fiscale maatregelen 2021, CO2-heffing industrie, Wijziging van de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie
                     in verband met de vaststelling van tarieven voor de jaren 2021 en 2022, Aanpassing
                     box 3, Differentiatie overdrachtsbelasting en Eenmalige huurverlaging huurders met
                     lager inkomen.
Met het voorstel wordt in het toeslagenstelsel een aantal praktische aanpassingen
                     doorgevoerd. Daartoe wordt de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
                     gewijzigd. De rode draad van deze wijzigingen is om daarmee de Belastingdienst/Toeslagen
                     beter in staat te stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische
                     rechtsbescherming te vergroten en zo de «menselijke maat» in het stelsel te verbeteren.
                     Deze wijzigingen van praktische aard worden ingevoerd vooruitlopend op een aangekondigde
                     fundamentele hervorming van het toeslagenstelsel.
De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de ambitie om in de uitvoering
                     van de toeslagwetgeving de menselijke maat terug te brengen en te komen tot meer maatwerk.
                     Volgens de Afdeling moet echter ook de vraag onder ogen worden gezien of de Belastingdienst/Toeslagen
                     over voldoende capaciteit en mogelijkheden beschikt om de voorgestelde maatregelen
                     in de praktijk zonder te grote risico’s en problemen uit te voeren, en zonder dat
                     andere taken in het gedrang komen. Voorkomen moet worden dat de problemen bij de Belastingdienst/Toeslagen
                     alleen maar groter worden door de stapeling van eisen die aan de dienst worden gesteld,
                     en dat daarmee ook de kans op teleurstellingen voor belanghebbenden toeneemt. Daarnaast
                     maakt zij enkele opmerkingen van technische aard. In verband daarmee is aanpassing
                     wenselijk van het voorstel en de toelichting.
1. Inleiding
               
De toelichting vermeldt dat in de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat het huidige
                     toeslagenstelsel grote nadelen kent. Het stelsel leidt tot een groot aantal terugvorderingen
                     en nabetalingen en leidt daarmee tot veel onzekerheid bij burgers. Dit komt omdat
                     voorschotten in het stelsel een belangrijke rol vervullen. De reden daarvan is dat
                     belanghebbenden de desbetreffende kosten vaak niet zelf (kunnen) voorfinancieren en
                     omdat het toetsingsinkomen op basis waarvan de definitieve hoogte van de toeslag wordt
                     bepaald, pas na afloop van het kalenderjaar kan worden vastgesteld.
De aansluiting van de toeslagen bij de fiscaliteit (die ook zichtbaar is in de vormgeving
                     van de Awir) en de wens om betrokkenen snel die financiële ondersteuning te bieden
                     die zij op dat moment nodig hebben, leidt tot een ingewikkelde systematiek met veel
                     onzekerheid voor de betrokkenen. De aansluiting bij de fiscaliteit in de vormgeving
                     van de Awir heeft daarenboven tot gevolg dat in de afgelopen jaren de verhouding tussen
                     de Awir en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot veel vragen heeft geleid. Het voorliggende
                     voorstel maakt de verhouding tussen Awir en Awb er niet eenvoudiger op. Verschillende
                     van de in de Awir voorgestelde bepalingen vertonen flinke overlap met bestaande bepalingen
                     in de Awb. Een fundamentele hervorming van het toeslagenstelsel wordt aangekondigd.
                     Bij die hervorming zullen deze vraagstukken van meer systematische aard een plaats
                     moeten krijgen, zodat een inzichtelijker stelsel ontstaat.
In dit verband moet worden bedacht dat het bij toeslagen om enorme aantallen beschikkingen
                     gaat. Er worden meer dan 7 miljoen toeslagen uitgekeerd aan meer dan 5,5 miljoen huishoudens.
                     Die grote aantallen hebben een aanzienlijke impact op de inrichting van processen
                     en het functioneren van de Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij dient niet alleen rechtvaardigheid
                     en de menselijke maat in ogenschouw te worden genomen, maar zijn ook effectiviteit
                     en uitvoerbaarheid van groot belang. Dat in de afgelopen periode rechtvaardigheid
                     en de menselijke maat teveel uit het oog zijn verloren is helder. Telkens weer zal
                     naar een redelijke balans moet worden gezocht. Dat is, zeker met het oog op de voorgeschiedenis,
                     geen sinecure.
Het voorstel beoogt slechts enkele praktische verbeteringen in het bestaande stelsel
                     aan te brengen, vooruitlopend op een fundamentele hervorming van het stelsel. Tegen
                     deze achtergrond richt de Afdeling zich in dit advies niet op de meer fundamentele
                     vraagstukken, die ook in dit voorstel aan de orde zijn, maar beperkt zij zich tot
                     met name de praktische aspecten van het voorstel.
1. Inleiding
               
De afgelopen jaren is pijnlijk duidelijk geworden dat veel burgers onevenredig hard
                  zijn benadeeld en soms in ernstige problemen zijn gebracht door de vormgeving en uitvoering
                  van het toeslagenstelsel. Het kabinet kondigde in het voorjaar een grondige hervorming
                  van het toeslagenstelsel aan.2 Het kabinet heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat een grondige hervorming van
                  het toeslagenstelsel een langere periode zal beslaan. Het kabinet zal later dit jaar
                  een brief sturen met contouren voor alternatieven voor het huidige toeslagenstelsel.
               
Het kabinet beseft dat een ander stelsel op termijn een oplossing kan bieden voor
                  de bestaande problemen bij inkomensafhankelijke regelingen, maar dat dit geen verlichting
                  biedt op de korte termijn. Vanwege de urgentie om deze bestaande problemen aan te
                  pakken acht het kabinet het noodzakelijk om ook in het huidige toeslagenstelsel nog
                  maatregelen te treffen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid
                  toeslagen.
               
2. Maatwerk en menselijke maat
               
Het voorstel is erop gericht om bij de uitvoering van de toeslagen de menselijke maat
                     terug te brengen en te komen tot meer maatwerk. Daartoe wordt op een aantal plaatsen
                     voorzien in procedurele waarborgen. Het gaat om vastlegging van regels die de Belastingdienst/Toeslagen
                     moet hanteren, bijvoorbeeld het geven van gelegenheid om een zienswijze naar voren
                     te brengen, het sturen van een aanmaning om gegevens aan te leveren en het maken van
                     een belangenafweging met de mogelijkheid van matiging bij een terugvorderingsbesluit.
                     Sommige van deze voorzieningen zullen in geautomatiseerde vorm kunnen worden doorgevoerd,
                     voor andere voorzieningen zal geautomatiseerde uitvoering niet (meer) mogelijk zijn
                     en is een handmatige aanpak vereist.
Daarnaast zij opgemerkt, dat verschillende onderdelen van het voorstel ertoe leiden
                     dat meer procedurele stappen moeten worden gezet voordat een besluit wordt genomen.
                     Het gevolg daarvan kan zijn dat dit afdoet aan de effectiviteit van de uitvoering
                     en dat een en ander tot vertraging in het besluitvormingsproces leidt, ook in situaties
                     waarin snelheid geboden is. Dan moet niet alleen aan gevallen van fraude worden gedacht,
                     maar ook aan situaties waarin maandelijkse betalingen ten onrechte tot een te hoog
                     bedrag plaatsvinden: hoe langer het duurt tot een besluit wordt genomen, hoe verder
                     daarmee het terug te vorderen bedrag oploopt.
Gelet op de voorgeschiedenis begrijpt de Afdeling de ambitie om in de uitvoering van
                     de toeslagwetgeving de menselijke maat terug te brengen en te komen tot meer maatwerk.
                     Zij wijst echter ook op de vele problemen die de Belastingdienst/Toeslagen thans al
                     heeft bij de uitvoering van de toeslagenwetgeving en bij de afwikkeling van de problematiek
                     uit het verleden. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het bij toeslagen,
                     zoals hiervoor in punt 1 is geschetst, om processen gaat met grote aantallen beschikkingen.
                     Dat betekent dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden tot maatwerk, tenzij men bereid
                     is om aanzienlijke investeringen te doen in – vooral – personeel.
Het is de Afdeling in dit verband opgevallen dat voor de uitvoering van de voorgestelde
                     maatregelen een relatief klein bedrag van € 1,25 miljoen structureel en een beperkte
                     personeelsuitbreiding is ingeboekt. De Afdeling wijst er in dit verband ook op dat
                     de Belastingdienst/Toeslagen in de uitvoeringstoetsen bij verschillende onderdelen
                     van het voorstel zorgen uit over de ingrijpende gevolgen voor de uitvoering(scapaciteit)
                     en aandacht vraagt voor de risico’s van procesverstoringen.
Volgens de Afdeling moet daarom de vraag onder ogen worden gezien of de Belastingdienst/Toeslagen
                     over voldoende capaciteit en mogelijkheden beschikt om de voorgestelde maatregelen
                     in de praktijk zonder te grote risico’s en problemen uit te voeren, en zonder dat
                     andere taken in het gedrang komen. Voorkomen moet worden dat de problemen bij de Belastingdienst/Toeslagen
                     alleen maar groter worden door de stapeling van eisen die aan de dienst worden gesteld,
                     en dat daarmee ook de kans op teleurstellingen voor belanghebbenden toeneemt.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan en zo
                     nodig het voorstel aan te passen.
2. Menselijke maat
               
Naar het oordeel van het kabinet is het geen optie om op dit moment stil te zitten;
                  het huidige toeslagenstelsel dient aangepast te worden. Daarom voorziet het wetsvoorstel
                  in maatregelen voor de korte termijn op weg naar een beter en menselijker systeem.
                  Het kabinet is van mening dat de dienstverlening aan burgers moet worden verbeterd
                  en dit vraagt inzet van de Belastingdienst/Toeslagen. Met de maatregelen van onderhavig
                  wetsvoorstel wordt expliciet gemaakt dat de Belastingdienst/Toeslagen meer zorgvuldig
                  en proactief dient te handelen. Medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen dienen
                  meer controles te doorlopen voordat een toeslag gestopt wordt of een boete kan worden
                  opgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat grote bedragen moeten worden terugbetaald of
                  dat het recht bij de rechter dient te worden gehaald. Het kabinet hecht hier zwaar
                  aan. Deze extra waarborgen in het toeslagenstelsel brengen uitvoeringslasten en invorderingsrisico’s
                  met zich waar het kabinet zich van bewust is. Het kabinet stelt zich echter op het
                  standpunt dat deze lasten en risico’s acceptabel zijn en opwegen tegen de beoogde
                  voordelen van de maatregelen, namelijk het verbeteren van de praktische rechtsbescherming
                  voor de burger en het terugbrengen van de menselijke maat in het toeslagenstelsel.
               
Voorts wordt opgemerkt dat een groot deel van de maatregelen als oogmerk heeft om
                  de-escalerend te werken. De uitbreiding van de dienstverlening om met de burger al
                  in de voorfase in dialoog te gaan zal inzet vergen van de Belastingdienst/Toeslagen,
                  maar voorkomt naar verwachting ook bezwaar en beroep achteraf. Dit is niet alleen
                  een lastenverlichting voor de burger, maar het voorkomen van bezwaar en beroep heeft
                  ook een positief effect op de capaciteit bij de Belastingdienst/Toeslagen.
               
Het kabinet erkent dat uitvoeringsrisico’s zich voor kunnen doen, zoals de Afdeling
                  aangeeft. In de uitvoeringstoetsen worden deze risico’s benoemd. Het kabinet acht
                  deze risico’s acceptabel. Voor een aantal maatregelen geldt dat de implementatie meer
                  tijd vergt. In die gevallen treden de maatregelen niet per 1 januari 2021 in werking,
                  maar is meer tijd ingecalculeerd. Het is van groot belang dat maatregelen niet overhaast
                  worden ingevoerd om uitvoeringsrisico’s te voorkomen. Bij het opstellen van het wetsvoorstel
                  is daaraan expliciet aandacht besteed, wat geleid heeft tot een latere inwerkingtreding
                  van de betreffende maatregelen.
               
Voorgaande heeft geleid tot toevoeging van de volgende tekstpassage aan het algemeen
                  deel van de memorie van toelichting:
               
«Het kabinet is van mening dat de dienstverlening aan burgers moet worden verbeterd
                  en dit vraagt inzet van de Belastingdienst/Toeslagen. Door het opnemen van maatregelen
                  die dit bewerkstelligen, wordt namelijk expliciet gemaakt dat de Belastingdienst/Toeslagen
                  meer zorgvuldig en proactief dient te handelen. Medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen
                  moeten meer controles doorlopen voordat een toeslag gestopt wordt of een boete opgelegd
                  kan worden. Hiermee wordt voorkomen dat grote bedragen moeten worden terugbetaald
                  of dat het recht pas bij de rechter wordt vastgesteld. Het kabinet hecht hier zwaar
                  aan. Deze extra waarborgen in het toeslagenstelsel brengen uitvoeringslasten en invorderingsrisico’s
                  met zich waar het kabinet zich van bewust is. Het kabinet stelt zich echter op het
                  standpunt dat deze lasten en risico’s acceptabel zijn en opwegen tegen de beoogde
                  voordelen van de maatregelen, namelijk het verbeteren van de praktische rechtsbescherming
                  voor de burger en het terugbrengen van de menselijke maat in het toeslagenstelsel.
               
Voorts wordt opgemerkt dat een groot deel van de maatregelen als oogmerk heeft om
                  de-escalerend te werken. De uitbreiding van de dienstverlening om met de burger al
                  in de voorfase in dialoog te gaan zal inzet vergen van de Belastingdienst/Toeslagen,
                  maar voorkomt naar verwachting ook bezwaar en beroep achteraf. Dit is niet alleen
                  een lastenverlichting voor de burger, maar het voorkomen van bezwaar en beroep heeft
                  ook een positief effect op de capaciteit bij de Belastingdienst/Toeslagen.
               
Het kabinet acht de risico’s die worden benoemd in de uitvoeringstoetsen acceptabel.
                  Voor een aantal maatregelen geldt dat implementatie meer tijd vergt. In die gevallen
                  treden de maatregelen niet per 1 januari 2021 in werking, maar is meer tijd ingecalculeerd.
                  Het is van groot belang dat maatregelen niet overhaast worden ingevoerd, met mogelijke
                  uitvoeringsrisico’s als gevolg. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is daaraan
                  expliciet aandacht besteed, wat geleid heeft tot een latere inwerkingtreding van de
                  betreffende maatregelen.»
               
3. Terugvordering
               
Het voorgestelde artikel 26, tweede lid, Awir regelt dat de Belastingdienst/Toeslagen
                     bij de terugvordering het terug te vorderen bedrag op een lager bedrag kan vaststellen
                     dan het bedrag dat uit artikel 26, eerste lid, Awir voortvloeit, indien de nadelige
                     gevolgen voor de belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met de terugvordering
                     te dienen doelen.
Uit de uitvoeringstoets van de Belastingdienst/Toeslagen bij dit onderdeel blijkt,
                        dat de inschatting is dat circa 4.500 burgers in aanmerking komen voor matiging en
                        dat in de toekomst naar verwachting niet meer dan enkele tientallen verzoeken op jaarbasis
                        zullen worden ontvangen. Aan deze inschatting lijkt de veronderstelling ten grondslag
                        te liggen dat de in artikel 26, tweede lid, Awir bedoelde afweging uitsluitend op
                        verzoek van de belanghebbende plaatsvindt.
De toelichting bij dit artikel vermeldt in dit verband dat de bedoeling ervan is dat
                        dit artikellid slechts in een zeer beperkt aantal bijzondere gevallen zal worden toegepast.
De Afdeling merkt op, dat deze beperking niet uit de wettekst voortvloeit. Volgens
                     het voorgestelde artikel 26, tweede lid, Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het
                     terug te vorderen bedrag lager vaststellen in het geval volledige terugvordering onevenredig
                     zou zijn. In het licht van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan,
                     wanneer sprake is van een dergelijke bevoegdheid, niet alleen bevoegd maar ook verplicht
                     een dergelijke afweging te maken. Indien het de bedoeling is om een en ander in de
                     ministeriële regeling nader in te kaderen, zoals de toelichting bij artikel 26, tweede
                     lid, Awir vermeldt, dan dient hiervoor een expliciete delegatiegrondslag in de Awir
                     te worden gecreëerd. De hoofdelementen dienen evenwel ook dan in artikel 26 Awir zelf
                     te worden opgenomen. Overigens kan het voorgestelde artikel 26, derde lid, Awir niet
                     als grondslag dienen omdat het daar gaat om een andere situatie, namelijk onherroepelijk
                     geworden terugvorderingsbesluiten, terwijl het bij het tweede lid gaat om de fase
                     waarin het besluit tot terugvordering wordt genomen.
De Afdeling adviseert de wettekst en de toelichting op dit punt met elkaar in overeenstemming
                     te brengen.
3. Terugvordering
               
Het advies van de Afdeling is bij het onderdeel terugvordering overgenomen door in
                  de toelichting een aantal punten te verduidelijken. In de artikelsgewijze toelichting
                  op de voorgestelde wijziging van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke
                  regelingen (Awir) is daartoe het volgende gewijzigd:
               
– Om te verduidelijken dat alleen bij bijzondere omstandigheden sprake kan zijn van
                        onevenredigheid en daardoor een grond voor matiging van de terugvordering, zijn de
                        volgende twee zinnen opgenomen: «Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich namelijk
                        verzetten tegen een volledige terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke
                        bijzondere omstandigheden een volledige terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen
                        afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.»
                     
– Omdat het niet de bedoeling is om een en ander in een ministeriële regeling nader
                        in te kaderen met betrekking tot de toepassing van het voorgestelde artikel 26, tweede
                        lid, Awir, is de zin geschrapt waarin dat ten onrechte wel werd gesteld.
                     
Ik merk verder op dat de bijzondere omstandigheden voor de matiging van de terugvordering
                  reeds nader zijn vormgegeven in het Verzamelbesluit Toeslagen.3 De in het Verzamelbesluit Toeslagen gegeven opsommingen van bijzondere omstandigheden
                  zijn niet limitatief en kunnen op basis van ervaringen uit de praktijk worden aangevuld
                  in een volgende versie van dat besluit. Ten slotte vermeld ik dat het correct is dat
                  de toepassing van het voorgestelde artikel 26, tweede lid, Awir, niet afhankelijk
                  is van een verzoek van de belanghebbende. Zoals vermeld in de toelichting vindt de
                  toets of de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering mogelijk onevenredig
                  zijn voor de belanghebbende plaats bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering.
               
4. Partner
               
In artikel 3 Awir worden enkele wijzigingen doorgevoerd die er – kort gezegd – toe
                     moeten leiden dat enkele ongelukkige consequenties van het gehanteerde partnerbegrip
                     worden weggenomen.
a. Samenhang met fiscale partnerbegrip
               
Bij de invoering van de Awir is bewust gekozen het begrippenkader van de Awir en het
                     fiscale begrippenkader zoveel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten: «Door het begrippenkader
                     van zoveel mogelijk inkomensafhankelijke regelingen op het terrein van kinderen, wonen
                     en zorg te harmoniseren, wordt de transparantie van die regelingen voor burgers en
                     beleidsmakers bevorderd. Het gebruik van het algemene begrippenkader biedt daarmee
                     ook voordelen voor regelingen die niet door de Belastingdienst Toeslagen worden uitgevoerd.
                     Het wordt namelijk eenvoudiger om de effecten van het gebruik van verschillende inkomensafhankelijke
                     regelingen te meten. Ook het effect van inkomenspolitieke maatregelen kan daarmee
                     meer inzichtelijk worden.»
Met de voorgestelde wijzigingen wordt, zoals de toelichting onderkent, de samenhang
                     met de inkomstenbelasting doorbroken. Dit leidt ertoe, dat de complexiteit voor de
                     burger toeneemt en het aan de burger moeilijk is uit te leggen dat het partnerbegrip
                     voor de verschillende regelingen uiteenloopt. Een nadere motivering en afweging van
                     de voor- en nadelen van de gemaakte keuze ontbreekt.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het voorstel
                     aan te passen.
b. Toetsingsinkomen
               
De wijzigingen in artikel 3 Awir leiden er onder andere toe dat partnerschap dat is
                     ontstaan in de loop van een kalenderjaar in aanmerking wordt genomen vanaf de eerstvolgende
                     maand en dus niet meer terugwerkt tot het begin van het kalenderjaar.
De Afdeling merkt ten eerste op, dat voor andere, vergelijkbare situaties in het voorstel
                     geen voorziening wordt getroffen, bijvoorbeeld de situatie waarin het partnerschap
                     in de loop van het jaar eindigt.
Ten tweede merkt de Afdeling op, dat het gevolg van de aanpassing van artikel 3 Awir
                     is, dat rekenregels zullen moeten worden geformuleerd om het jaarinkomen van de partner
                     te herrekenen tot de relevante periode. Het komt de Afdeling voor dat artikel 8 Awir,
                     dat in een aantal situaties in dergelijke rekenregels voorziet, niet voor alle situaties
                     die zich met de voorgestelde wijziging zullen voordoen in een adequate oplossing voorziet.
De Afdeling adviseert nader op het vorenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel
                     op dit punt aan te vullen.
4. Partner
               
a. Samenhang met fiscale partnerbegrip
               
Het kabinet heeft het advies van de Afdeling bij het deel «Samenhang met fiscale partnerbegrip»
                  overgenomen. Aan paragraaf 2.2.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting
                  heeft het kabinet een nadere motivering en afweging van de voor- en nadelen van de
                  gemaakte keuze toegevoegd. Dit betreft de volgende passage: «Het kabinet ziet in dat
                  met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke
                  regelingen de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting wordt doorbroken.
                  Minder samenhang betekent ook minder transparantie over de toepassing van de regeling.
                  Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt. Daar staat tegenover
                  dat met de voorgestelde wijzigingen van het partnerbegrip wordt beoogd een oplossing
                  te bieden voor schrijnende gevallen. Het kabinet is van mening dat in dit geval het
                  tegemoetkomen aan schrijnende gevallen zwaarder weegt dan de uniformiteit van het
                  partnerbegrip. Daarnaast kan worden gesteld dat de hoofdregels van het partnerbegrip
                  uniform blijven. Slechts voor schrijnende gevallen wordt een beperkte uitzondering
                  gemaakt, waardoor de inbreuk op de uniformiteit van het partnerbegrip ook beperkt
                  is.»
               
b. Toetsingsinkomen
               
Met betrekking tot het onderdeel «Toetsingsinkomen» leidt de eerste opmerking van
                  de Afdeling niet tot een wijziging van het voorstel. Het kabinet beoogt met het voorstel
                  een oplossing te bieden voor schrijnende gevallen. Niet elk geval kan als schrijnend
                  worden gekwalificeerd en is daarmee ook niet vergelijkbaar met de gevallen waarop
                  het voorstel ziet. De tweede opmerking van de Afdeling bij het onderdeel «Toetsingsinkomen»
                  heeft het kabinet overgenomen in die zin dat de artikelsgewijze toelichting hierop
                  is verduidelijkt. In de artikelsgewijze toelichting op de voorgestelde wijziging van
                  artikel 3 Awir is ter verduidelijking de volgende alinea opgenomen: «Het recht op
                  een inkomensafhankelijke regeling wordt per kalendermaand vastgesteld. Zo wordt voor
                  de kinderopvangtoeslag in artikel 2 van het Besluit op de kinderopvangtoeslag geregeld
                  dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor iedere kalendermaand afzonderlijk wordt
                  bepaald. Voor het kindgebonden budget is in artikel 2, elfde lid, van de Wet op het
                  kindgebonden budget eenzelfde regeling opgenomen. Ook voor de zorgtoeslag is in het
                  huidige artikel 2, zesde lid, van de Wzt4 een soortgelijke regeling vastgesteld. Omdat voor de huurtoeslag wordt uitgegaan
                  van het begrip «medebewoner» heeft de voorgestelde wijziging in het partnerbegrip
                  geen invloed op het recht op huurtoeslag. Op grond van artikel 5 Awir wordt een wijziging
                  in omstandigheden in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende
                  maand. Mede op basis van het toetsingsinkomen wordt het recht op een inkomensafhankelijke
                  regeling bepaald. De voorgestelde wijziging van artikel 3, derde lid, Awir, zal ertoe
                  leiden dat jaarrecht op de kinderopvangtoeslag, het kindgebonden budget en de zorgtoeslag
                  naar evenredigheid moet worden berekend ingeval het partnerschap gedurende het kalenderjaar
                  ontstaat. In dit geval wordt een evenredig deel (een twaalfde deel) van het jaarrecht
                  op de inkomensafhankelijke regeling toegerekend aan iedere kalendermaand. Ingeval
                  het partnerschap op 1 juli is aangevangen, zal het jaarrecht worden herrekend. Voor
                  de resterende zes maanden van dat jaar is het recht op een inkomensafhankelijke regeling
                  gebaseerd op het toetsingsinkomen van belanghebbende en diens partner. Per maand wordt
                  een evenredig deel van dit herrekende recht toegekend (een twaalfde deel). Hierbij
                  maakt het niet uit of het jaarinkomen voor een groter deel of zelfs volledig is verkregen
                  in de periode dat er geen sprake is van partnerschap.»
               
5. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
                     voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
                     Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
5. Redactionele bijlage
               
Aan de redactionele kanttekeningen van de Afdeling is gevolg gegeven.
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst),
                  de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische
                  Zorg, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
                  memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  A.C. van Huffelen
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                     betreffende no. W06.20.0321/III
                  
– In artikel IV, onderdeel B, vierde lid (artikel 18, zesde lid, Awir) en onderdeel
                           K (artikel 40, tweede lid, aanhef en onder a, Awir): telkens «aannemelijk maakt dat»
                           schrappen en «plaatsgevonden» vervangen door «verricht».
                        
– In artikel VI, onderdeel a: «onder 7,» vervangen door «onder 7,8 en 9,».
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.