Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over het ondersteunen van de fossiele energiesector in Nederland naar aanleiding van het onderzoek van Oil Change International en Milieudefensie
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Financiën over het ondersteunen van de fossiele sector door Nederland (ingezonden 14 juli 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 14 september
            2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3733.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het onderzoek «Past time for action: Subsidies and Public Finance
               for Fossil Fuels in the Netherlands»1 van Milieudefensie en Oil Change International, waarin wordt geconcludeerd dat Nederland
               de fossiele sector met ruim 8 miljard euro per jaar ondersteunt? Kunt u hier een reactie
               op geven, waarbij u ook ingaat op alle maatregelen en projecten die in de studie worden
               genoemd?
            
Antwoord 1
            
Ja.
De inzet van het kabinet blijft om door de uitvoering van het Klimaatakkoord in 2050
               een CO2-neutrale energievoorziening te bereiken. Hoewel ik mij slechts ten dele kan vinden
               in de gepresenteerde cijfers, is niettemin wel duidelijk dat gebruik van en handel
               in fossiele grond- en brandstoffen sterk verweven zijn met onze economie, die nog
               voor langere tijd medeafhankelijk zal zijn van fossiele brandstoffen.
            
Milieudefensie en Oil Change International (hierna genoemd: de onderzoekers) maken
                  een onderscheid tussen subsidies, internationale steun en staatsbedrijven2.
               
De subsidies komen in de studie uit op een bedrag van € 4,9 miljard per jaar. Dit bedrag komt
                  voor een groot deel (ca. € 4,3 miljard in 2019) overeen met het totaal aan maatregelen
                  in de brief «Financiële prikkels voor fossiele brandstoffen» die ik mede namens de
                  Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heden naar de Kamer
                  heb gezonden. Er zijn echter ook verschillen tussen de analyse van de onderzoekers
                  en van het kabinet:
               
De door de overheid betaalde herstelkosten voor de aardbevingen in Groningen (€ 240
                  miljoen) worden meegeteld. Ik zie dit niet als financiële prikkel voor gaswinning
                  of -gebruik.
               
De onderzoekers schatten de totale kosten van de investeringsaftrek gaswinning op
                  € 170 miljoen. conform mijn brief van 17 augustus 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 522). Deze inschatting uit 2018 is achterhaald: het bedrag zal veel lager uitkomen. Voorts
                  gaat het hier om een totaal aan verwachte kosten, dat niet simpelweg opgeteld mag
                  worden bij financiële prikkels uit de afgelopen jaren.
               
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het budgettaire bedrag voor de vrijstelling
                  voor kolen en gas voor elektriciteitsopwekking te berekenen.
               
De compensatie aan Shell en Exxon voor het niet gewonnen aardgas in Groningen wordt
                  meegenomen. Dit is geen subsidie, maar een vergoeding voor gemaakte kosten.
               
Ten slotte tellen de onderzoekers ook de subsidie voor bij- en meestook van biomassa
                  mee (€ 450 miljoen per jaar), maar dit is geen subsidie voor fossiele brandstoffen
                  maar juist voor hernieuwbare energieproductie.
               
Onder de categorie Internationale Steun (het onderzoeksrapport spreekt van publieke financiering) noemen de onderzoekers
                  drie posten:
               
In de bevindingen van de onderzoekers is opgenomen dat ABN AMRO € 1,7 miljard aan
                  commerciële leningen heeft uitstaan die te relateren zijn aan fossiele projecten.
                  Over deze leningen wordt een marktconforme rente betaald en ze moeten worden terugbetaald.
                  Deze leningen kunnen niet worden aangemerkt als (publieke) financiering of steun.
                  Wel onderschrijft het kabinet de noodzaak tot verduurzaming van de Nederlandse financiële
                  sector, zoals ook uiteengezet in de kabinetsreactie van de Minister van Financiën
                  op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële
                  sector» d.d. 3 juli 2020 (Kamerstuk 35 446, nr. 3).
               
De onderzoekers stellen dat Atradius voor een bedrag van gemiddeld € 1,2 miljard per
                  jaar aan subsidies uitgeeft aan fossiele projecten. Hierbij geldt dat bedrijven die
                  hun internationale orders verzekeren bij Atradius hiervoor een verzekeringspremie
                  betalen die kostendekkend is. Er is hier dan ook geen sprake van een publieke financiering
                  of subsidie.
               
De afgelopen 5 jaar contracteerde FMO € 1,8 miljard aan nieuwe leningen voor energieprojecten,
                  gemiddeld 360 miljoen per jaar. Hiervan was gemiddeld € 340 miljoen per jaar (95%)
                  voor hernieuwbare energieprojecten en € 17 miljoen per jaar (5%) voor fossiele energieprojecten
                  (zoals gas-energiecentrales die bijdragen aan de vermindering van energiearmoede in
                  de allerarmste landen). Dit op basis van de groene investeringsstrategie van FMO,
                  die in lijn is met de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs en de SDG-agenda.
               
In de categorie Staatsbedrijven worden Gasunie, EBN en GasTerra (gedeeltelijk) genoemd. Hier rekenen de onderzoekers
                  de totale investeringen door deze bedrijven mee als (fossiele) subsidies. Dit is veel
                  ruimer dan de internationale definitie: het betreft alleen subsidie indien, en voor
                  zover, de betreffende staatsbedrijven gunstigere marktvoorwaarden bieden, bijvoorbeeld
                  omdat ze goedkoper kunnen lenen. Echter, de investeringen die Gasunie doet via haar
                  dochteronderneming Gasunie Transport Services (GTS) in de transportinfrastructuur,
                  worden via door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gereguleerde tarieven volledig
                  doorbelast aan de gebruikers. Ook bij EBN is geen sprake is van subsidies maar van
                  het risicodragend deelnemen in opsporings- en winningsactiviteiten waar een inkomstenstroom
                  voor de Staat uit volgt.
               
Het is inderdaad zo dat de overheid meer directe zeggenschap heeft over deze geldstromen
                  en dus ook in staat is om ze te veranderen. Dat gebeurt ook: in toenemende mate worden
                  deze investeringen aangewend ten behoeve van de energietransitie, bijvoorbeeld voor
                  groene waterstofprojecten en geothermie. Maar we kunnen niet voorbijgaan aan het feit
                  dat gaswinning, uiteraard alleen waar dat veilig kan, en de bijbehorende infrastructuur
                  op dit moment nog nodig is voor de energievoorziening van Nederlandse huishoudens
                  en bedrijven en dat hiervoor investeringen nodig zijn. We zien overigens een sterke
                  afname van exploratie en productie van aardgas in Nederland. Naarmate de energietransitie
                  vordert, zal deze trend doorzetten. Ook dan blijft de bestaande gasinfrastructuur
                  van belang, bijvoorbeeld voor het transport van waterstof.
               
Vraag 2
            
Bent u bekend met het artikel «Fossiel verzekerd»?3 Kunt u hier een reactie op geven?
Antwoord 2
            
Ja. Het artikel spreekt over fossiele subsidies en zoomt daarbij in op de exportkredietverzekering
               (ekv) waarmee de Nederlandse export, waaronder fossiele projecten, ondersteund wordt.
               Hoewel de ekv staatsgesteund is via de staatsgarantie, is het geen subsidie. Exporteurs
               betalen immers kostendekkende premies voor de verzekerde exportrisico’s. Dit volgt
               ook uit afspraken tussen OESO-landen (het zogenaamde «Arrangement») die juist tot
               doel hebben te voorkomen dat landen hun export met subsidies bevoordelen.
            
Zoals eerder aangegeven in reactie op Kamervragen is het vanwege het level playing field voor Nederlandse bedrijven niet wenselijk om ekv-steun aan fossiele projecten eenzijdig
               uit te sluiten. Nederland hanteert ten opzichte van niet-OESO-landen strengere MVO-normen
               onder de ekv en wil een voortrekkersrol spelen ten opzichte van andere landen met
               ekv’s, bijvoorbeeld door de klimaataspecten van de ekv-portefeuille te meten en door
               multilaterale afspraken te maken over zowel strengere voorwaarden als de uitfasering
               van fossiele projecten.
            
In het artikel wordt verder de indruk gewekt dat de Nederlandse Staat mogelijk mee
               moet betalen aan een fossiel project in Koeweit, maar dit is een misvatting. In de
               genoemde transactie van CB&I op afnemer Kuwait National Petroleum Company (KNPC) loopt
               de Nederlandse Staat alleen kredietrisico op de debiteur, het risico van non-betaling
               door KNPC, en geen risico op CB&I.
            
Vraag 3
            
Waarom ondersteunt Nederland olieprojecten in het buitenland? Bent u bereid deze ondersteuning
               zo snel mogelijk af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 3
            
Het kabinet vergroent het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
               vanuit de ambitie om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik
               van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen. Dit is in lijn met de doelen van
               het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals-agenda. Zoals aangekondigd
               in de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
               «Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken» van
               14 februari 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 44), gaat er vanaf dit jaar geen nieuwe steun meer uit het bilaterale financieringsinstrumentarium
               voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking naar steenkolenprojecten en
               naar de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden in het buitenland.
               Daarnaast zet Nederland bij multilaterale banken in op zo ambitieus mogelijke klimaatfinancieringsdoelstellingen,
               inclusief een stop op de financiering van fossiele energieprojecten. Ten aanzien van
               het bilaterale generieke exportinstrumentarium (handelsmissies, ambassadeondersteuning
               en exportkredietverzekeringen) geldt er weliswaar geen beperking, maar is al wel begonnen
               met vergroening van de verzekeringsportefeuille. Dit door de focus te leggen op de
               ondersteuning van projecten op het terrein van klimaatadaptatie en de energietransitie,
               bijvoorbeeld door het voor Nederlandse bedrijven aantrekkelijker te maken om voor
               het uitvoeren van duurzame projecten een beroep te doen op de exportkredietverzekering.
            
Vraag 4
            
Bent u bereid om te proberen met de andere Noordzeelanden tot een akkoord te komen
               over het afschaffen van hun fossiele subsidies op nieuwe gasboringen in de Noordzee?
               Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 4
            
Ik vind het op dit moment niet verstandig om met de andere Noordzeelanden te streven
               naar afschaffing van fiscale prikkels voor nieuwe gasboringen in de Noordzee. Alle
               Noordzeelanden hebben op dit moment uiteenlopende financiële en fiscale regelingen
               om de mijnbouwsector in die landen, die in zwaar weer verkeert, te ondersteunen. Afschaffen
               van al die regelingen zou wat dat betreft wel tot een level playing field leiden, maar zou, in ieder geval voor Nederland, tot een ongewenst effect leiden,
               namelijk een versnelde afbouw van de opsporing en winning van aardgas op het Nederlandse
               deel van de Noordzee. Zoals uiteengezet in een drietal brieven van 30 maart 2020 (Kamerstuk
               32 813, nrs. 485 t/m 487) is het de overkoepelende inzet van het kabinet om het Nederlandse gassysteem
               te verduurzamen. De ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van andere gasvormige
               energiedragers als groen gas en waterstof kosten echter tijd. Zolang er nog onvoldoende
               duurzame alternatieven zijn, is in deze geleidelijke transitie aardgas van essentieel
               belang. Daar waar het veilig en verantwoord kan, geeft het kabinet de voorkeur aan
               gaswinning uit de Nederlandse kleine velden boven import, omdat dit beter is voor
               klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en benutting
               van de aanwezige gasinfrastructuur en omdat het de importafhankelijkheid beperkt.
               Een verbetering van de investeringsaftrek, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot
               wijziging van de Mijnbouwwet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend, trekt voor Nederland
               het level playing field met de andere Noordzeelanden wat meer gelijk. Dat is nodig om de, zonder die aftrek
               niet meer rendabele, investeringen te stimuleren en de te snelle daling van de aardgasproductie
               in het Nederlandse deel van de Noordzee af te remmen, zodat de infrastructuur langer
               in stand blijft en later ingezet kan worden in het kader van de duurzame energievoorziening.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening van prof. dr. Barbara Baarsma dat stimulering van de fossiele industrie
               een gelijk speelveld en dus de energietransitie in de weg zit?
            
Antwoord 5
            
Prof. Baarsma c.s. spreken in het artikel over impliciete subsidies aan fossiele brandstoffen
               naast een aantal andere factoren die de positie van hernieuwbare energie raken: lage
               elektriciteits-, olie- en gasprijzen, mede als gevolg van de COVID-19-epidemie. Het
               kabinet is het ermee eens dat de financiële prikkels voor fossiele brandstof afgebouwd
               moeten worden. Dat zal zorgvuldig en in de meeste gevallen in internationaal verband
               moeten gebeuren om te voorkomen dat bedrijven zich gaan verplaatsen of elders investeren
               als daar kosten lager zijn. Een dergelijke verplaatsing is niet in het belang van
               het klimaatbeleid.
            
Vraag 6
            
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Van der Lee c.s. over
               het afbouwen van fiscale prikkels (Kamerstuk 30 175, nr. 271)?
            
Antwoord 6
            
De motie verzoekt het kabinet om in het kader van het Integrale Energie en Klimaat-
               en Energieplan (INEK) voorstellen op te nemen om prikkels stapsgewijs af te bouwen
               en deze afbouw te versnellen naarmate meer duurzame alternatieven voorhanden komen.
               De brief die uw Kamer heden ontvangt, bevat een inventarisatie en het voornemen van
               het kabinet om deze prikkels af te bouwen en zo gebruik van fossiele brandstoffen
               beter te beprijzen. Bij de herziening van de Richtlijn Energiebelasting kan daarmee
               een begin worden gemaakt. Overigens geldt ook dat, omdat veel bedrijven op de wereldmarkt
               moeten concurreren, de internationale concurrentieverhoudingen een aandachtspunt blijven.
            
Vraag 7
            
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg Klimaat en energie op 12 februari
               2020 heeft toegezegd dat u de Kamer een brief zou sturen over de afbouw van de financiële
               stimulering van de fossiele industrie? Waarom heeft u deze brief nog niet gestuurd?
               Wanneer kan de Kamer deze brief verwachten? Verwerkt u in deze brief ook de bevindingen
               van het onderzoek van Milieudefensie en Oil Change International?
            
Antwoord 7
            
De toegezegde brief heeft de Kamer heden ontvangen. Dit lukte niet eerder omdat hiervoor
               eerst het rapport van de OESO over de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen
               en het onderzoek naar definities van (fossiele) subsidies moesten worden afgerond.
               Op de bevindingen van Milieudefensie en Oil Change International en mijn oordeel daarbij
               ben ik hierboven ingegaan.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
