Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kwint en Westerveld over het bericht 'Private equity koopt de crèche, de zorgkinderen moeten weg'
Vragen van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Private equity koopt de crèche, de zorgkinderen moeten weg» (ingezonden 17 juli 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van ‘t Wout (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
14 september 2020)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3740
Vraag 1
Kent u het artikel «Private equity koopt de crèche, de zorgkinderen moeten weg»?1
Antwoord 1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat kinderopvangorganisatie Blos heeft besloten om de plusgroepen
op te heffen?
Antwoord 2
De kinderopvang is een sector waar organisaties binnen de wettelijke kwaliteits- en
veiligheidseisen zelf kunnen bepalen hoe ze hun dienstverlening aanbieden. Het is
ook aan een kinderopvangorganisatie zelf om te bepalen of plusopvang, met hulp van
gemeenten en financiering uit de Jeugdwet wordt aangeboden of niet.
Het kabinet vindt het belangrijk dat ook kinderen met een handicap of extra zorgbehoefte
zoveel mogelijk mee kunnen doen in reguliere voorzieningen, met eventueel extra ondersteuning.
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om voldoende voorzieningen voor voorschoolse
educatie (VE) te creëren voor peuters met een risico op onderwijsachterstand. Op basis
van de Jeugdwet hebben gemeenten daarnaast een zorgplicht naar kinderen, die jeugdhulp
nodig hebben om hen te ondersteunen bij het mee kunnen doen in alle voorzieningen.
Het is dan ook positief dat gemeenten en kinderopvangorganisaties samenwerken om ook
deze kinderen zoveel mogelijk in reguliere voorzieningen op te vangen (zie verder
antwoord2. Indien een kinderopvangorganisatie evenwel beslist om met deze voorziening te stoppen
is het aan gemeenten om samen met ouders en andere organisaties te kijken hoe wel
ondersteuning kan worden geboden.
Vraag 3
Wat vindt u van de manier waarop is omgegaan met de ouders van kinderen in de zogeheten
plusgroepen door kinderopvangorganisatie Blos?
Antwoord 3
Het is niet gebruikelijk om op individuele casussen in te gaan. In goed overleg met
de gemeente Utrecht en de kinderopvangorganisatie geef ik hier voor de volledigheid
toch enige informatie over deze specifieke casus. De betreffende kinderopvangorganisatie
heeft kort na het besluit om geen nieuwe zorgkinderen meer aan te nemen en op termijn
te stoppen met de plusopvang de ouders van de «pluskinderen» hierover geïnformeerd.
De kinderopvangorganisatie heeft samen met samenwerkingspartner en zorgaanbieder Amerpoort
individuele gesprekken gevoerd met de ouders van kinderen die dit jaar niet uitstromen
naar het onderwijs. Het betrof vijf «pluskinderen» in de provincie Utrecht. In deze
gesprekken zijn de mogelijkheden voor een oplossing op maat besproken. Voor deze kinderen
is inmiddels elders een andere plek gevonden.
Vraag 4
Erkent u dat het van belang is dat alle kinderen vanaf een jonge leeftijd, ook kinderen
met een handicap of ontwikkelingsachterstand, een plek hebben waar zij volledig mee
kunnen doen in de maatschappij, waarbij ze met kinderen zonder handicap of achterstand
dus ook samen in de kinderopvang kunnen zijn, zoals in zogenoemde «plusgroepen»?
Antwoord 4
Ja, het kabinet acht dit van groot belang. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid
om voldoende voorzieningen voor voorschoolse educatie (VE) te creëren voor peuters
met een risico op onderwijsachterstand. Zij ontvangen hiervoor geld vanuit het Rijk.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid om peuters met gedragsproblematiek tot de doelgroep
te rekenen. Het budget dat wordt uitgekeerd in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid
(GOAB) is bestemd voor het tegengaan van onderwijsachterstanden. De verdere zorgproblematiek
rondom de betreffende peuters moet via de Jeugdwet worden gefinancierd. Op basis van
de Jeugdwet hebben gemeenten een zorgplicht voor deze kinderen. Zij kunnen op basis
van de Jeugdwet in samenwerking met kinderopvangorganisaties zulke plekken creëren.
Uit een expertbijeenkomst Zorgpeuters in mei 2019 bleek ook dat er veel vormen en
voorbeelden van aanvullende of extra ondersteuning voor peuters zijn3.
Zo zijn er verschillende mooie initiatieven (zoals bijvoorbeeld KindeRdam4 in Rotterdam en Driestroom5 in Nijmegen) waarin organisaties goed samenwerken en kinderen met een handicap of
ontwikkelachterstand een plek bieden. Ook in de gemeente Utrecht maken diverse kinderopvangorganisaties
gebruik van een subsidieregeling6 om BSO Plus en VE Plus te bieden.
Vraag 5
Is bekend hoeveel kindplaatsen van organisaties die vallen onder een investeringsmaatschappij
gaan naar kinderen die extra ondersteuning nodig hebben? Is bekend wat de aantallen
zijn in de maatschappelijke kinderopvang en bij gastouders?
Antwoord 5
Kinderen die extra ondersteuning nodig hebben en naar de reguliere opvang gaan, waarvoor
zo’n 740.000 kindplaatsen geregistreerd7 staan, worden niet separaat geregistreerd. Wel is uit de laatste Landelijke Kwaliteitsmonitor
Kinderopvang (LKK)8 af te lezen dat in de periode 2017–2019 12% van de gastouders, 20% van de kinderdagopvang
en 17% van de buitenschoolse opvang (ook) kinderen opvingen die een extra zorgbehoefte
hadden.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat door de komst van private investeringsmaatschappijen winst boven
waarde gesteld wordt en in de kinderopvangsector deze plusgroepen langzaam verdwijnen
omdat zij niet «rendabel» genoeg zijn? Zo niet, wat is volgens u de reden hiervoor?
Antwoord 6
Dat kan ik niet bevestigen. Ik heb geen signalen dat de komst van private investeringsmaatschappijen
ertoe leidt dat er minder diverse kinderopvang wordt geboden. Voor alle kinderopvangorganisaties,
ongeacht het type organisatie, gelden dezelfde regels en kwaliteitseisen. Het aanbod
van kinderopvang is het afgelopen decennium toegenomen, terwijl het aandeel van private
equity daarin ongeveer gelijk is gebleven. De kwaliteit van de kinderopvang is het
afgelopen decennium steeds verder toegenomen en de Nederlandse kinderopvang behoort
tot de beste van Europa. Met deze constateringen kan ik dus niet de conclusie trekken
dat «winst boven waarde» zou worden gesteld.
Wel neem ik de vragen van uw Kamer ten aanzien van investeringsmaatschappijen in de
kinderopvang serieus. Daarom laat ik onderzoeken welk verband bestaat tussen kenmerken
van organisaties en typen ondernemerschap en geboden kwaliteit van de kinderopvang.9 Het consortium LKK, bestaande uit de Universiteit Utrecht en Sardes, voert dit onderzoek
uit. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek aan het eind van dit jaar.
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat er voor kinderen met een handicap of ontwikkelingsachterstand
steeds minder plekken zijn waar zij volwaardig mee kunnen doen in de kinderopvang?
Antwoord 7
Zoals aangegeven bij antwoord 6, is mij niet bekend dat het aanbod van reguliere opvang
voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte toe- of afneemt.
Indien gemeenten en/of kinderopvangorganisaties signaleren dat er (meer) behoefte
is aan kinderopvangaanbod voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte, kunnen zij
met elkaar in gesprek. Wij krijgen signalen dat op lokaal niveau gemeenten en kinderopvangorganisaties
elkaar hierin ook weten te vinden. Zie ook de voorbeelden genoemd bij antwoord 4.
Ook op landelijk niveau worden verbindingen gelegd tussen onderwijs, kinderopvang
en (jeugd)zorg. Dit gebeurt via het programma «Met Andere Ogen» vanuit een brede coalitie
onderwijs-zorg-jeugd, met partijen zoals BK (Brancheorganisatie Kinderopvang), Jeugdzorg
Nederland en de onderwijsraden. Het programma heeft als doel door versterkte samenwerking
bij te dragen aan betere ontwikkelkansen voor ieder kind. De kern van de aanpak is
om samen al doende te leren en te ontwikkelen wat werkt. Dit gebeurt met een lerend
netwerk van aandeelhouders, inspiratie- regio’s en kennispartners.
Vraag 8
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw antwoorden op onze eerdere schriftelijke vragen,
waarin u stelt dat investeringsmaatschappijen helpen «bij het bieden van meer keuzemogelijkheden
voor ouders, zodat ouders een aanbod kunnen kiezen die past bij hun persoonlijke situatie»?
Bent u het eens dat uw antwoorden nuance verdienen in het licht van dit bericht?10
Antwoord 8
Het Nederlandse kinderopvangstelsel maakt diversiteit in ondernemerschap mogelijk
en zo kunnen investeringen in de kinderopvangsector vraag en aanbod stimuleren. Ook
kunnen kinderopvangaanbieders met elkaar concurreren op prijs/kwaliteit en (innovatief)
aanbod. Omdat ik benieuwd ben of er relatie is tussen typen ondernemerschap en de
toegankelijkheid en geboden kwaliteit van kinderopvang zal ik daar onderzoek naar
laten doen (zie antwoord op vraag11.
Vraag 9
Erkent u dat door de inmenging van private investeringsmaatschappijen in de kinderopvangsector
de door u genoemde primaire belangen van de kinderopvangsector namelijk dat zij «veilig,
gezond en pedagogisch verantwoord» zijn, in het geding komen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Antwoord 9
Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond
en pedagogisch verantwoord is. Om deze reden zijn er wettelijke (kwaliteits)eisen
waar alle kinderopvangorganisaties aan moeten voldoen, ongeacht het type organisatie.
In de kinderopvangsector zetten zowel op winst georiënteerde ondernemers als organisaties
zonder winstoogmerk zich in voor het aanbieden en innoveren van kinderopvang. De kwaliteit
van de Nederlandse kinderopvang is van goed niveau en de laatste jaren verder toegenomen.
Ik heb geen reden aan te nemen dat de rol van private investeringsmaatschappijen hier
iets aan afdoet.
Vraag 10
Wat vindt u ervan dat de oudercommissie niet is meegenomen in het besluit om met de
plusgroepen te stoppen? Hoe verhoudt zich dit tot het wettelijk adviesrecht van de
oudercommissie?
Antwoord 10
De GGD is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van regels rondom oudercommissies.
Volgens de wettelijk voorgeschreven procedure moeten eerst de oudercommissies van
de betreffende vestigingen geconsulteerd worden. Ik hecht zeer aan de betrokkenheid
van ouders bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie.
In dit geval is dat niet gebeurd. De oudercommissies hebben deze omissie bij de kinderopvangorganisatie
kenbaar gemaakt en daarop heeft alsnog een gesprek met ieder van de drie oudercommissies
plaatsgevonden.
Vraag 11
Kan de ouderorganisatie op basis van het wettelijke adviesrecht inzicht eisen in het
proces van besluitvorming en de financiële stukken? Zo nee, wie houdt hier toezicht
op? Is bij u bekend welke bedragen er gepaard gingen met de overnames? Is bekend of
er winsten werden uitgekeerd naar aandeelhouders?
Antwoord 11
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies
tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling
van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar zou inzicht in besluitvormingsprocessen
en financiële stukken in beginsel ook onder kunnen vallen. In het specifieke geval
van besluitvorming over overnames vindt toezicht echter plaats door de ondernemingsraad.
Indien er een geschil is tussen houder en oudercommissie over de beschikbaarstelling
van informatie, kan de laatste zich wenden tot het Klachtenloket kinderopvang of de
Geschillencommissie kinderopvang. Mij zijn niet de bedragen bekend die gepaard zijn
gegaan met de overnames; het is ook niet verplicht deze informatie te verstrekken.
Voor zover hierover informatie bij de Belastingdienst bekend is, kan het kabinet op
grond van de wettelijke fiscale geheimhoudingsplicht bevestigen noch ontkennen welke
betalingen door een individuele belastingplichtige worden gedaan en aan wie dat gebeurt.12
Vraag 12
Bent u bereid om de organisatie en financieringsmogelijkheden van de kinderopvangsector
en de gevolgen hiervan voor kwetsbare kinderen, grondig te bekijken en hier lessen
uit te trekken? Zo ja, wanneer begint u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Op basis van deze casus kan mijn inziens niet worden vastgesteld of er sprake is van
een trend die gaande is in de kinderopvangsector. Iedere kinderopvangorganisatie kan,
ook bij overname, zelf het profiel van haar organisatie bepalen, ook of het zich al
dan niet richt op het ondersteunen van kinderen met een zorgbehoefte. Dit kan in samenwerking
met en met hulp van financiële ondersteuning door gemeenten, aangezien zij een zorgplicht
hebben voor deze kinderen vanuit de Jeugdwet. Zoals eerder al genoemd werken veel
organisaties samen met gemeenten om een aanbod voor kwetsbare kinderen mogelijk te
maken.
Vraag 13
Bent u bereid om in uw nadere analyse naar de relatie tussen de kwaliteit van opvang
en de organisatievorm op basis van data die is verzameld voor de Landelijke Kwaliteitsmonitor
Kinderopvang (LKK), ook mee te nemen in hoeverre kinderen met extra ondersteuningsbehoeften
worden bediend binnen de verschillende organisatievormen?
Antwoord 13
Op basis van de LKK-data zijn er momenteel geen aanwijzingen dat er verschillen zijn
tussen organisatievormen in de mate waarin zij kinderen met een zorgbehoefte opvangen.
Ook zijn er geen aanwijzingen dat er verschillen zijn tussen organisaties met of zonder
winstoogmerk.
Vraag 14 en 15
Wat gaat u in de toekomst doen om te zorgen dat ieder kind, ook kinderen met een handicap
of ontwikkelingsachterstand een geschikte plek vinden in de kinderopvangsector nu
meerdere plusgroepen verdwijnen?
Deelt u de mening dat er juist meer groepen moeten komen in het land, zoals deze plusgroepen?
Zo ja, wat gaat u doen om dat te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14 en 15
Zoals aangegeven bij antwoord 5, is mij niet bekend dat het aanbod van reguliere opvang
voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte toe- of afneemt. Dat neemt niet
weg dat ik het een belangrijk onderwerp vind. Er zijn ook veel mooie initiatieven.
De komende tijd wil ik, samen met VWS en in overleg met OCW, benutten om nader inzicht
te krijgen in de ontwikkelingen en de goede voorbeelden op dit gebied.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.