Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over het bericht dat de grootste vervuilers amper betalen aan klimaatbeleid
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht dat de grootste vervuilers amper betalen aan klimaatbeleid (ingezonden 14 augustus 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 9 september
2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb)
is dat betaalt voor klimaatbeleid en niet de zware industrie, zodat het in de praktijk
kleine bedrijven zoals fietsen- en koekjesfabrikanten zijn die 80% van de subsidiepot
voor industriële vergroening opbrengen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 5
Hoe oordeelt u over het feit dat juist de zware industrie, zoals de olieraffinaderij
van Shell en Tata Steel, niet of nauwelijks meebetaalt aan klimaatbeleid terwijl zij
wel verantwoordelijk is voor zoveel CO2-uitstoot? Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig
is en steun voor klimaatbeleid ondermijnt, dat juist de grootste veroorzakers van
de klimaatcrisis weer de dans ontspringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gaat u een einde maken aan de vele vrijstellingen van milieuheffingen en energiebelastingen
die de zware industrie geniet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 5
Nee, ik deel deze mening niet. De zware industrie betaalt op verschillende manieren
mee aan het klimaatbeleid. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier
in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van
de internationale concurrentiepositie.
In 2020 is de lastenverdeling van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie
(ODE) tussen huishoudens en bedrijven aangepast om deze evenwichtiger te maken, ten
gunste van huishoudens. Huishoudens dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst
in plaats van 50% terwijl bedrijven nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. De ODE wordt
opgebracht om de subsidies voor verduurzaming, de SDE++, te betalen. Om het kleine
mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien en de nadruk te leggen op grootverbruikers is
afgesproken om alleen de tarieven in de twee hoogste schijven, de 3e en 4e schijf
voor aardgas en elektriciteit fors te verhogen. Daardoor zijn de lasten voor de zware
industrie, waaronder de bedrijven in de basischemie en de aardolie-industrie, fors
verhoogd in 2020 t.o.v. 2019.
Voor een beperkt aantal industriële processen geldt een vrijstelling van de ODE-heffing.
Deze vrijstelling hangt samen met de Europese Richtlijn Energiebelastingen en heeft
betrekking op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het
afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Vrijwel alle EU-landen gebruiken dan ook
de ruimte die de Europese Richtlijn Energiebelastingen biedt om vrijstellingen te
verlenen om weglek te voorkomen. Het afschaffen of inperken van deze vrijstellingen
heeft dus vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
De Europese Commissie zal in het kader van de Europese Green Deal naar verwachting
in de eerste helft van 2021 met concrete voorstellen komen om de Richtlijn Energiebelastingen
te hervormen. Het kabinet verwelkomt deze hervorming, omdat die ruimte kan bieden
om specifieke uitzonderingen voor bedrijven of sectoren te beperken, met behoud van
het gelijke speelveld. Overigens geldt dat het internationale bedrijfsleven veelal
op mondiale markten opereert, waardoor aandacht voor de internationale concurrentiepositie
op die markten bij de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen nodig blijft.
Naast de aangekondigde herziening van de Europese Richtlijn Energiebelastingen vindt
in Nederland een evaluatie van de nationale energiebelasting plaats. Bij deze evaluatie
zal onder meer aandacht worden geschonken aan de vrijstellingen in de energiebelasting
en de mogelijkheden om daar veranderingen in aan te brengen, teneinde het gebruik
van fossiele brandstof te ontmoedigen. Voor meer details hierover verwijs ik graag
naar een Kamerbrief over de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland
die ik binnenkort aan uw Kamer zend.
Daarnaast treedt naar verwachting op 1 januari 2021 de Wet CO2-heffing industrie in werking, waardoor bedrijven geprikkeld worden om in CO2-reductiemaatregelen te investeren. De CO2-heffing draagt zodoende bij aan het waarborgen van de substantiële bijdrage van de
industrie aan de klimaatdoelen.
Op basis van bovenstaande oordeel ik dat de zware industrie wel degelijk meebetaalt
aan het klimaatbeleid.
Vraag 3
Hoe oordeelt u over het feit dat van deze opbrengsten door het mkb, onderwijsinstellingen
en zelfs ziekenhuizen, de duurzaamheidssubsidies worden betaald die rechtstreeks ten
goede komen aan die grootste uitstoters die hiermee hun CO2 onder de grond kunnen stoppen?
Antwoord 3
Conform de afspraken in het Klimaatakkoord zal de sector industrie in zijn geheel
in 2030 een bijdrage aan de ODE betalen van circa 550 miljoen euro. De sector in zijn
geheel – waaronder ook de chemie en de raffinaderijen – kan in 2030 een beroep doen
op de SDE++ voor CO2-reducerende technieken voor ongeveer hetzelfde budget. In die zin betaalt de sector
industrie voor het beslag dat zij voor CO2-reducerende technieken naar verwachting in 2030 kan leggen op de totale SDE++-middelen.
Het beslag dat de industrie kan leggen op de SDE++ is niet exclusief voorbehouden
aan de zogenoemde zware industrie, noch zijn de in de vraag genoemde bedrijven en
instellingen uitgesloten om een beroep te doen op de SDE++. De regeling staat open
voor bedrijven en instellingen. Daarnaast is er een plafond ingesteld voor de subsidiëring
van de afvang en opslag van CO2-uitstoot (CCS) om te voorkomen dat er daardoor te weinig ruimte overblijft voor andere
technieken om voor SDE++-subsidie in aanmerking te komen. Mede hierdoor zijn er ook
voor het mkb, onderwijsinstellingen en ziekenhuizen volop middelen beschikbaar om
met behulp van de SDE++ te verduurzamen.
Vraag 4
Op welke wijze geeft deze praktijk volgens u uitvoering aan de aangenomen motie-Beckerman
c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 351), die oproept huishoudens en mkb niet op te laten draaien voor klimaatbeleid van
de industrie? Op welke wijze gaat u wél uitvoering geven aan deze door de Kamer breed
gedeelde wens om de lasten evenredig bij de zware uitstoters neer te leggen en niet
voor rekening te laten komen van het mkb en huishoudens?
Antwoord 4
Het kabinet heeft in het kader van het Klimaatakkoord besloten om vanaf 2020 de ODE-bijdrage
van huishoudens en bedrijven te verschuiven, ten gunste van huishoudens. Huishoudens
dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst in plaats van 50% terwijl bedrijven
nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. Om het mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien
en de nadruk te leggen op grootverbruikers is afgesproken om hiervoor de tarieven
in de 3e en 4e schijf aardgas en elektriciteit fors te verhogen.
Ook is afgesproken om de ODE bijdrage van de industrie sector op te laten lopen naar
550 miljoen euro in 2030, wat ongeveer gelijk is aan het SDE++ budget waar de sector
in 2030 een beroep op kan doen ter subsidiëring van CO2-reducerende technieken. Dit betekent dat huishoudens en het mkb niet betalen voor
het klimaatbeleid van de industrie via een hogere ODE-bijdrage, maar dat de sector
dit zelf financiert. Daarnaast resulteert de aangekondigde CO2-heffing in een verdere waarborg van de bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.