Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wassenberg over het advies van de Gezondheidsraad betreffende de gezondheidsrisico’s van landbouwgif en de kabinetsreactie hierop
Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het advies van de Gezondheidsraad betreffende de gezondheidsrisico’s van landbouwgif en de kabinetsreactie hierop (ingezonden 2 juli 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister voor Medische Zorg en de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (ontvangen 4 september 2020).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad in het Vervolgadvies gewasbescherming en
omwonenden onder andere adviseert dat «overheid en agrarische sector de plannen om
de landbouw te verduurzamen, zoals recent nog beschreven in de Toekomstvisie Gewasbescherming
2030, met kracht ter hand nemen en intensiveren»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 t/m 5
Beaamt u dat dit betekent dat volgens de Gezondheidsraad de plannen die reeds bestonden,
zoals de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, geïntensiveerd, dus aangescherpt dienen
te worden, en resoluut dienen te worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Waarom schrijft u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad dat het
advies in lijn is met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, terwijl de Gezondheidsraad
juist adviseert dat de plannen geïntensiveerd dienen te worden?2
Waarom geeft u in uw appreciatie nergens aan hoe u de huidige plannen zult intensiveren?
Kunt u bevestigen dat u dit belangrijke onderdeel van het Vervolgadvies van de Gezondheidsraad
dus niet overneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit niet over?
Antwoord 2 t/m 5
In de appreciatie staat dat de beoogde omslag in het landbouwsysteem naar weerbare
planten en teelsystemen alleen kan worden bereikt als de huidige aanpak wordt herijkt
en de inzet van alle partijen – zowel de overheid als de landbouwsector en het bedrijfsleven
rond gewasbescherming – flink wordt geïntensiveerd. Hierin voorziet het uitvoeringsprogramma
bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030», dat ik uw Kamer in september zal doen
toekomen. Dit uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang,
waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn.
Vraag 6
Waarom wijdt u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad voornamelijk
uit over de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, terwijl er ook nog doelen staan voor
2023, namelijk uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst?3
Antwoord 6
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» schetst een perspectief en horizon die verder
gaat dan het huidige beleid, dat is vastgelegd in de nota «Gezonde Groei, Duurzame
Oogst». Dit betekent uiteraard niet dat de doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame
Oogst» komen te vervallen. Integendeel, bij de aanbieding van de «Toekomstvisie gewasbescherming
2030» aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de Toekomstvisie aanvullend is op de voornemens
en acties uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en dat die onverkort worden
uitgevoerd (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat in de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst in 2013 de volgende
ambitie is geformuleerd: «Het kabinet wil dat vanaf 2014 alle professionele gebruikers
van gewasbescherming geïntegreerde gewasbescherming toepassen»?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Passen momenteel alle professionele gebruikers van landbouwgif geïntegreerde gewasbescherming
toe? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor
te zorgen dat dit zo snel mogelijk wel het geval is en uiterlijk in 2023?
Antwoord 8
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming
toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie
van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» is naar voren gekomen dat nog niet alle
agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de
vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van
geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030»
voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen.
Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Vraag 9
Is het juist dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018 50%
minder overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen te realiseren t.a.v. 2013 niet
is gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen
momenteel afgenomen t.a.v. 2013?
Antwoord 9
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» kwam naar voren
dat het aantal overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen in 2017 met
15% is afgenomen ten opzichte van de periode 2011 tot 2013. Aangezien dit nog geen
volledig beeld schetste, is hierop een update uitgevoerd. Het rapport «Gewasbeschermingsmiddelen
en de realisatie ecologische kwaliteit van oppervlaktewater 2018» – een update van
de tussenevaluatie – toont aan dat het aantal overschrijdingen van de ecologische
waterkwaliteitsnormen voor acute blootstelling is afgenomen met 50% en voor chronische
blootstelling met 30% ten opzichte van de periode 2011 tot 20134.
Vraag 10
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 90% minder overschrijdingen van de
milieukwaliteitsnormen te realiseren, t.a.v. 2013 te bereiken?
Antwoord 10
Op 1 januari 2018 zijn emissiereducerende maatregelen van kracht geworden, die nog
niet konden worden meegenomen in de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame
Oogst». Denk hierbij aan: de verplichting voor de glastuinbouw om afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen
te zuiveren met een rendement van 95% en een verhoging van de verplichting om verwaaiing
bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen met minste 75%.
Bovendien is eind 2017 het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw volledig van kracht geworden en is het aantal uitzonderingen sindsdien
gereduceerd.
Ik heb uw Kamer daarnaast vorig jaar het «pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming
open teelten» gestuurd, dat zich mede richt op het realiseren van het doel «nagenoeg
zonder emissie naar het milieu» uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» (Kamerstuk
27 858, nr. 449).
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal voorzien
in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij
te sturen als dit nodig blijkt te zijn.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018
50% minder overschrijdingen van de drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 niet is
gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de drinkwaternorm momenteel
afgenomen t.a.v. 2013?
Antwoord 11
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het
aantal knelpunten voor de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater licht is gestegen
ten opzichte van de periode 2011 tot 2013.
Vraag 12
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 95% minder overschrijdingen van de
drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 te bereiken?
Antwoord 12
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.
Bovendien heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
vorig jaar het principebesluit genomen om het gebruik van glyfosaathoudende middelen
binnen en buiten de landbouw op alle gesloten en halfopen verhardingen in het stroomgebied
van de Maas te verbieden.
Vraag 13
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Tussenevaluatie
van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst constateert dat er tussen 2013 en 2018 een
achteruitgang heeft plaatsgevonden in de ontwikkeling van functionele agrarische biodiversiteit
(zoals bloemrijke akkerranden)? Zo nee, waarom niet?5
Antwoord 13
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het
areaal akkerranden licht is gedaald. Hiervoor zijn volgens het PBL de volgende beweegredenen:
de hoogte en de beschikbaarheid van subsidieregelingen en de keuzevrijheid bij de
vergroeningsmaatregelen in kader van het GLB, waarbij agrariërs de voorkeur geven
aan vanggewassen boven ecologische aandachtsgebieden zoals akkerranden.
Vraag 14
Welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van functionele
agrarische biodiversiteit (zoals de aanleg van akkerranden) zo snel mogelijk gestimuleerd
wordt en toe gaat nemen?
Antwoord 14
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» bevat verschillende
acties om de doelstelling «verbinden land- en tuinbouw met natuur» te realiseren.
Ik verwacht uw Kamer hierover in september te kunnen informeren. Dit is overigens
niet het enige. Er lopen verschillende trajecten, zoals het ontwikkelen van strokenteelt
op de Boerderij van de Toekomst, pilots waarin agrarische ondernemers aan de slag
gaan met het stimuleren van de functionele agrarische biodiversiteit, het zaaien van
kruidenrijk grasland en het gebruik van stalmest om de bodembiodiversiteit te verbeteren.
Vraag 15
Beaamt u dat het noodzakelijk is om eerst de doelen voor 2023 te halen, alvorens de
aandacht te richten op verdere stappen richting 2030?
Antwoord 15
De relevante doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» worden als tussendoelen
opgenomen in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Ik vind het belangrijk dat er een omslag plaatsvindt naar een andere manier van landbouw
bedrijven, waarbij uitgegaan wordt van weerbare planten en teeltsystemen en de land-
en tuinbouw beter is verbonden met de natuur. Deze omslag vergt tijd,waarmee de noodzaak
om snel aan de slag te gaan groot is.
Vraag 16
Deelt u de mening dat het advies van de Gezondheidsraad om de huidige plannen voor
verduurzaming te intensiveren gelezen kan worden als een pleidooi om de doelen voor
2023 en 2030 eerder te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Dat is niet mijn interpretatie van hetgeen de Gezondheidsraad adviseert.
Vraag 17
Kunt u bevestigen dat het PBL in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame
Oogst adviseert dat «het belangrijk is dat [...] dwingende maatregelen als stok achter
de deur beschikbaar zijn om te voorkomen dat vrijwilligheid overgaat in vrijblijvendheid»?6
Antwoord 17
Ja.
Vraag 18
Onderschrijft u de visie dat dwingende maatregelen noodzakelijk zijn voor een daadwerkelijke
intensivering van de plannen voor verduurzaming, zoals de Gezondheidsraad adviseert?
Zo ja, hoe gaat u daar uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18
De benodigde verduurzaming van de landbouw is een fundamentele, langjarige transitie
die diep ingrijpt op de manier waarop telers werken. Het uitvoeringsprogramma bij
de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal vele acties bevatten om de omslag naar
een andere manier van landbouw bedrijven te realiseren. Dit uitvoeringsprogramma voorziet
in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij
te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn,
waaronder wet- en regelgeving.
Vraag 19
Kunt u bevestigen dat u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad ingaat
op het nog in ontwikkeling zijnde uitvoeringsprogramma voor de Toekomstvisie gewasbescherming
2030, waarin de nadruk lijkt te liggen op wetenschappelijk onderzoek, private research
& development en pilotprojecten? Zo nee, waar ligt dan de nadruk op?
Antwoord 19
In de appreciatie worden enkele voorbeelden genoemd van acties die zijn opgenomen
in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Vraag 20
Erkent u dat biologische boeren al sinds jaar en dag laten zien hoe het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen te voorkomen is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 20
Ook in de biologische landbouw worden op dit moment nog (chemische) gewasbeschermingsmiddelen
gebruikt. Dit betekent dat ook daar de behoefte aan deze middelen vermindert kan worden.
Hier zetten we op in via het uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming
2030.
Vraag 21
Beaamt u dat de aanbeveling van de Gezondheidsraad om het voorzorgsbeginsel te laten
prevaleren en dat de bestaande plannen geïntensiveerd en met kracht ter hand genomen
dienen te worden, erop neerkomt dat met het nemen van (dwingende) maatregelen dus
niet gewacht dient te worden op de uitkomsten van verder uitstelonderzoek?
Antwoord 21
Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden op de vragen 15 en 18.
Vraag 22
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad stelt dat erkende problemen van de Europese
toelatingsprocedure voor landbouwgif zijn dat de risico’s voor ongeboren en jonge
kinderen onvoldoende zijn afgedekt, dat niet wordt getest op neurologische aandoeningen
en dat de risico’s van blootstelling aan een stof uit verschillende bronnen of aan
verschillende stoffen tegelijk niet worden meegenomen? Erkent u deze problemen ook?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 22
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke
inzichten is een continu proces. Dit leidt tot een steeds strengere procedure. Ik
vind het belangrijk dat dit gebeurt en schroom – zoals u weet – niet om de Europese
Commissie proactief te verzoeken de procedure aan te passen. Een recent voorbeeld
hiervan is het verzoek om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen
te herzien, zodat studies gericht op de vroege ontwikkeling van neurotoxische effecten
voortaan standaard worden opgenomen in het beoordelingsdossier voor de goedkeuring
van werkzame stoffen.
Vraag 23
Kunt u bevestigen dat van alle chemische bestrijdingsmiddelen die momenteel op de
Europese markt zijn, het onbekend is wat de risico’s zijn voor ongeboren en jonge
kinderen, voor neurologische aandoeningen en van cumulatieve effecten van de middelen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 23
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor
het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor
deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met
kwetsbare groepen zoals kinderen.
Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan de cumulatieve
blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit
bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding
toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
De «European Food Safety Autority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer. Nederland
– het RIVM en Wageningen UR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer
voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2396).
Vraag 24
Deelt u de mening dat vanuit het voorzorgsprincipe geen stoffen op de markt toegelaten
dienen te worden totdat de bovengenoemde risico’s bekend zijn en uitgesloten kunnen
worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 24
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame
stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling
blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Vraag 25
Deelt u de mening dat de Europese toelatingsprocedure zo spoedig mogelijk aangevuld
moet worden met de bovengenoemde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 25
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 22.
Vraag 26
Deelt u de mening dat tot het moment dat de toelatingsprocedure aangevuld is, er geen
nieuwe stoffen toegelaten dienen te worden en geen toelatingen vernieuwd dienen te
worden? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 26
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 24.
Vraag 27
Deelt u de mening dat zodra de toelatingsprocedure aangevuld is, alle huidige toelatingen
opnieuw beoordeeld dienen te worden op de aangevulde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich
daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 27
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voorziet al in de goedkeuring van werkzame stoffen
voor een bepaalde periode, het regelmatig herbeoordelen van zo’n werkzame stof en
de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van zo’n werkzame stof als uit
nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden
wordt voldaan.
Vraag 28
Kunt u bevestigen dat u in een Kamerbrief stelt dat u spuitvrije zones in kan stellen,
zoals een Kamermeerderheid wenst, wanneer dat onderbouwd is met de resultaten van
wetenschappelijk onderzoek?7 8
Antwoord 28
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat het niet mogelijk is om in landelijke regelgeving
spuit- of teeltvrije zones of andere gebiedsbeperkingen in te kunnen voeren. De effecten
voor de omwonenden en de benodigde afstand tot de bewoning of andere maatregelen moeten
worden onderbouwd met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Deze onderbouwing
is er echter op dit moment niet. Daarnaast concludeerde de landsadvocaat in het advies
over het instellen van teeltvrije zones dat een verplichte teeltvrije zone pas ingevoerd
kan worden als aangetoond is dat eventuele andere – minder vergaande maatregelen –
geen of onvoldoende effect hebben om omwonenden te beschermen (Kamerstuk 27 858, nrs. 311 en 484).
Vraag 29
Geldt de internationale literatuur, zoals aangehaald door de Gezondheidsraad, waaruit
verbanden blijken tussen blootstelling aan landbouwgif en ontwikkelingsstoornissen
bij kinderen en de ziekte van Parkinson, alsmede het blootstellingsonderzoek (waarbij
gifresten aangetroffen zijn in de urine van (kinderen van) omwonenden) als onderbouwing
voor het instellen van spuitvrije zones? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiermee
uitvoering geven aan de motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 464) voor spuitvrije zones?9
Antwoord 29
De Gezondheidsraad stelt dat de bevindingen uit het buitenland zich niet eenvoudig
laten extrapoleren naar de Nederlandse situatie, omdat rekening moet worden gehouden
met de agrarische praktijken, landinrichting, huisvesting en klimaat. Deze kunnen
sterk verschillen tussen landen en deze bepalen de risico’s voor omwonenden in grote
mate. Daarnaast stelt de Gezondheidsraad dat er onderzoeken zijn die een verband met
blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen vanuit de woonomgeving aantonen, maar
dat ander onderzoek dit verband niet aantoont. Omdat de Nederlandse situatie niet
vergelijkbaar is met de situatie in het buitenland kan deze literatuur niet zonder
meer worden gebruikt voor het wetenschappelijk onderbouwen van het instellen een spuitvrije
zone in Nederland. Uit de benodigde wetenschappelijke onderbouwing moet bovendien
een benodigde «veilige»» afstand volgen. Die volgt niet uit de beschikbare onderzoeken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.