Amendement : Amendement van de leden Van den Berg en Paternotte over het aanvangstijdstip voor de bedenktijd in het geval van een agenderingsverzoek
35 367 Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap
Nr. 11
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DEN BERG EN PATERNOTTE
Ontvangen 3 September 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel A, wordt in het voorgestelde artikel 114b lid 5 «de indiening»
vervangen door «de datum waarop overeenkomstig artikel 115 na indiening» en wordt
na «lid 2 onder a» ingevoegd «een algemene vergadering moet worden opgeroepen».
Toelichting
De bedoeling van het wetsvoorstel (en het regeerakkoord) is altijd geweest dat een
beursgenoteerde onderneming die op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA)
te maken krijgt met voorstellen voor een fundamentele strategiewijziging een bedenktijd
van maximaal 250 dagen kan inroepen, mits deze het kapitaalverkeer niet raakt. Daarom
is in het voorgestelde Artikel 2:114b lid 5 terecht bepaald dat de bedenktijd pas
ingaat als «de dag na de dag waarop het openbaar bod is uitgebracht». Dan gaan immers
de wettelijke termijnen lopen waarbinnen het bod daadwerkelijk gestand kan worden
gedaan.
In het geval waarin aandeelhouders een verzoek doen om een voorstel tot benoeming,
schorsing of ontslag te agenderen heeft dat pas daadwerkelijk gevolg als ook een algemene
vergadering van aandeelhouders bijeen moet worden geroepen. Dat kan echter bij een
beursvennootschap slechts worden afgedwongen door aandeelhouders die minimaal 10%
van de aandelen houden en een machtiging van de rechter verkrijgen die toetst of sprake
is van een redelijk belang bij de oproeping (zie voor dit alles Artikelen 2:110 en
2:111 BW). Als de rechter het verzoek afwijst (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken
van een «redelijk belang») dan is het verzoek daarmee vervallen. Wijst de rechter
het verzoek toe dan moet met de inachtneming van de wettelijke oproepingstermijn (van
42 dagen) een algemene vergadering bijeen worden geroepen. Gelet op de rechtsgevolgen
(het daadwerkelijk moeten bijeen roepen van de algemene vergadering) is dan redelijk
dat het moment van het verzoek ook het aanvangsmoment van de bedenktijd is.
Dat is fundamenteel anders als het gaat om een verzoek om agendering ingevolge Artikel
2:114a BW dat ook wordt genoemd in het in dit wetsvoorstel vermelde Artikel 2:114b
lid 2 sub a. Dat betreft aandeelhouders die geen 10% van de aandelen hebben en dus
geen algemene vergadering kunnen afdwingen. In dat geval heeft een agenderingsverzoek
tot benoeming, schorsing of ontslag geen gevolg, met dien verstande dat dit pas bij
de volgende door het bestuur (of commissarissen) bijeengeroepen reguliere vergadering
hoeft te worden geagendeerd (mits het voorstel 60 dagen voorafgaande aan zo'n reguliere
vergadering is gedaan. Er is dus pas sprake van rechtsgevolg op het moment van de
oproeping van de algemene vergadering. Artikel 2:114b lid 5 BW moet derhalve worden
aangepast ter verduidelijking van het feit dat wanneer er sprake is van een agenderingsverzoek
als bedoeld in artikel 2:114b lid 2 sub a, de 250 dagen bedenktermijn niet aanvangt
na de indiening van dat verzoek, maar op het moment dat de oproeping is gepubliceerd
voor de algemene vergadering waarin het betreffende verzoek aan de orde komt.
Als de voorgestelde wettekst niet wordt aangepast, kan een activistische aandeelhouder
op ieder willekeurig moment gedurende het jaar een agenderingsverzoek indienen en
op die wijze eigenhandig de 250 dagen bedenktijd laten starten zonder dat er sprake
van is dat die aandeelhouder(s) daadwerkelijk enige bevoegdheid tot oproeping hebben.
Het bestuur en de raad van commissarissen zien daarmee de bedenktijd dus volkomen
nutteloos worden. Ongeacht het moment waarop het bestuur de bedenktijd inroept, is
de 250 dagen termijn dan namelijk al gaan lopen. Ter illustratie, elke – al of niet
activistische – aandeelhouder zou uit puur tactische overwegingen na afloop van de
jaarlijkse algemene vergadering reeds een agenderingsverzoek kunnen indienen, puur
en alleen om de 250 dagen termijn reeds van start te laten gaan en te laten verlopen
voordat daadwerkelijk een situatie ontstaan waarin een bestuur op de bedenktijd een
beroep wil doen. Doet vervolgens zich een situatie voor die een bestuur redelijkerwijs
kan beoordelen als in strijd met het belang van de onderneming en alle betrokkenen,
dan is het wapen van de bedenktijd haar al uit handen geslagen. Deze praktijk zal
zich elk jaar kunnen herhalen door het sturen van een eenvoudig briefje door elke
aandeelhouder die dit verkiest.
Als gevolg van het feit dat de bedenktijd dan niet langer geldt, zal de bevoegdheid
van de algemene vergadering om een bestuurder of commissaris te benoemen, schorsen
of ontslaan niet langer opgeschort zijn, waardoor de betreffende aandeelhouder dit
pressiemiddel om invloed uit te oefenen op de strategie dus ook weer volledig tot
zijn beschikking heeft op die volgende jaarlijkse algemene vergadering.
Om dit fundamentele effect te voorkomen en te zorgen dat al of niet activistische
aandeelhouders niet middels strategisch gedrag de werking van de bedenktijd volledig
teniet doen, moet het aanvangstijdstip voor de bedenktijd in het geval van een agenderingsverzoek
aanvangen bij het moment waarop de oproeping wordt gedaan van de algemene vergadering
waarin het betreffende verzoek aan de orde komt.
Van den Berg Paternotte
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A.M.J. van den Berg, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Jan Paternotte, Tweede Kamerlid