Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 506 Uitvoering van Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PbEU, L 130) (Uitvoeringswet Verordening conflictmineralen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 2 september 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast
met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag
uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde
vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie
de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
Algemeen
2
Inleiding
2
Hoofdlijnen van de verordening
2
Hoofdlijnen van de Uitvoeringswet
4
Lastendruk
5
Uitvoeringstoets
5
Artikelsgewijs
6
Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden steunen de doelstelling van de verordening en het belang
van de Europese aanpak van het voorkomen van import van conflictmineralen. Deze leden
hebben enkele vragen ter verduidelijking van de implicaties van de wet.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking
tot de EU-Verordening 2017/821 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende
zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam,
de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (hierna: de
Verordening), en hebben daar nog de volgende vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Uitvoeringswet Verordening
conflictmineralen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het voorstel voor de uitvoeringswet conflictmineralen. Zij hebben
daarover nog enkele vragen.
Inleiding
De leden van de SP-fractie constateren dat er nog een brief richting de Kamer zal
worden gestuurd over een lijst van bedrijven die onder deze verordening zullen vallen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de termijn waarop de Kamer deze
brief kan ontvangen.
Hoofdlijnen van de verordening
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak om de handel in conflictmineralen
tegen te gaan om op die manier het risico op financiering van gewapende groepen te
verkleinen en ernstige misstanden die gepaard gaan met de winning, het vervoer en
het verhandelen van de betrokken mineralen te verkleinen. Zij vragen in dit verband
naar de verhouding tussen de Europeesrechtelijke Verordening en nationale wet- of
regelgeving over gepaste zorgvuldigheid bij internationaal ondernemen. Kan de regering
toelichten op welke wijze Europese regels over dit onderwerp, in dit geval over import
van mineralen, de noodzaak of het voornemen om nationale regelgeving te stellen over
dezelfde onderwerpen beïnvloedt?
De leden van de CDA-fractie vragen op basis van welke criteria en door welke organisatie(s)
wordt bepaald of er sprake is van conflictmineralen en vragen of de Nederlandse toezichtsautoriteit
een rol heeft in de kwalificatie van de producten. Tevens vragen deze leden de regering
of de restricties en het toezicht daarop ook geldt voor halffabricaten en eindproducten.
De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit dat minimaal 95% van het geïmporteerde
volume aan de in de verordening neergelegde verplichtingen voor Unie-importeurs moet
voldoen. Kan de regering toelichten wat er zou moeten gebeuren om aan een streven
van 100% te moeten voldoen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden over de brede scope en het bindende
karakter van dit wetsvoorstel, zoals de verplichte checks op gepaste zorgvuldigheid
in overeenstemming met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), welke een tastbaar en concreet
kader bieden om bedrijven te toetsen.
De leden begrepen uit een Kamerbrief van 3 april 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326) dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Kamer in
het najaar van dit jaar zal informeren over de uitkomst van het project «»IMVO-maatregelen
in perspectief»», waarop waarschijnlijk het kabinetsstandpunt ten opzichte van verplichte
maatregelen voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) zal
volgen. De leden van de GroenLinks-fractie hopen dat dit wetsvoorstel een prototype
kan zijn voor verdere wetgeving met betrekking tot het handhaven van de OESO-richtlijnen,
ook in andere sectoren dan die van tin, tantaal, etc. Deelt de regering de mening
van de leden van de GroenLinks-fractie, dat met het oog op dergelijke toekomstige
wetgeving, het nuttig is om de invoering van de EU-Verordening al na een jaar te evalueren,
in tegenstelling tot de voorgestelde drie jaar? Is de regering bereid deze evaluatie
een jaar na invoering uit te voeren?
De leden van de SP-fractie constateren dat koper en andere metalen en mineralen die
niet onder de 3TG vallen niet zijn opgenomen in de verordening. De leden van de SP-fractie
vragen de regering waarom er is gekozen voor deze vernauwing in deze verordening?
Is er op nationaal niveau niet ruimte om deze reikwijdte te verbreden? In hoeverre
is er wat betreft goud overlap met het Convenant Verantwoord Goud?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat transparantie door het bedrijfsleven
een essentieel aspect is in het effect en het succes van deze verordening. De leden
zijn van mening dat er moet worden gezocht naar zo veel mogelijk transparantie richting
de samenleving. Ook constateren de leden dat er vooral strijd was in het Europees
Parlement en de Europese Raad en de Europese Commissie in de vrijwilligheid voor bedrijven.
De leden van de SP-fractie zijn blij om te zien dat de checks voor gepaste zorgvuldigheid
als verplichting zijn opgenomen. Wel geeft de regering in de memorie van toelichting
aan dat het ook op de weg ligt van de afzonderlijke bedrijven om te beoordelen of
te weten of ze onder de reikwijdte van de verordening vallen. De leden van de SP-fractie
vragen de regering of de beoordeling en de reikwijdte alleen aan de bedrijven zelf
wordt overgelaten? Gaat de regering zich inzetten voor het openbaar maken van de jaarrapportages
over de naleving van deze verordening in Nederland om zo de transparantie te vergroten?
Wat zijn de afspraken omtrent transparantie van de toezichthouder over eventueel opgelegde
dwangsommen en de bedrijven aan wie die worden opgelegd?
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie is het voor de effectiviteit van de maatregelen
uit de conflictmineralenverordening van groot belang hoe de rol van de toezichthouder
precies vormgegeven gaat worden. Daarom willen zij graag geïnformeerd worden over
hoe dit gaat gebeuren en over welke middelen de toezichthouder zal kunnen gaan beschikken.
Hoe gaat de regering de Kamer hierover informeren? Specifiek zouden de leden van de
ChristenUnie-fractie willen weten:
– op welke manier de toezichthouder de bedrijven die onder de Verordening vallen gaat
identificeren;
– op welke manier het publiek geïnformeerd gaat worden over eventuele corrigerende maatregelen
die worden genomen door de toezichthouder, zoals het opleggen van een last onder dwangsom;
– hoe mogelijk benadeelden en maatschappelijke organisaties in dialoog kunnen treden
met de toezichthouder, om bijvoorbeeld signalen over misstanden of het onzorgvuldig
uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven te delen;
– of de toezichthouder een rol krijgt bij het controleren van samenwerkingsinitiatieven
(zoals in Nederland bijvoorbeeld het IMVO-convenant voor de metaalsector, dat zich
onder meer richt op de naleving van de EU-Conflictmineralenverordening) die door de
Europese Commissie kunnen worden goedgekeurd, waardoor bedrijven die hieraan deelnemen
automatisch voldoen aan de Verordening;
– en hoe het kabinet de kwaliteit van het werk van de toezichthouder waarborgt.
– De IOB-evaluatie van het IMVO-beleid (2019) benadrukt het belang van goede monitoring
van MVO-beleid. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarom of de regering
hen kan informeren over de vraag wat de inhoud van de jaarrapportages van de toezichthouder,
zoals omschreven in Artikel 17 van de Verordening, zal moeten zijn. Bevatten deze
rapportages ten minste het aantal uitgevoerde inspecties en de resultaten daarvan
(al dan niet op geaggregeerd niveau) en informatie over de door de toezichthouder
uitgevoerde risicoanalyse, het aantal ontvangen aanwijzingen van derde partijen en
wat daarmee gebeurd is?
– De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich verder af hoe het voor bijvoorbeeld
bedrijven die gebruik maken van de geïmporteerde mineralen (zoals juweliers of elektronicabedrijven)
verderop in de keten mogelijk is om te weten of de importeurs de Verordening naleven.
Hoofdlijnen van de Uitvoeringswet
Deelname aan een convenant of samenwerkingsverband vrijwaart bedrijven niet van toezicht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre deze wetgeving complementair
is aan de Nederlandse convenanten en in hoeverre deze wetgeving conflicteert met de
Nederlandse aanpak van gepaste zorgvuldigheid om verantwoording eerst bij bedrijven
te leggen alvorens wetgeving toe te passen. De leden van de CDA-fractie vragen de
regering toe te zeggen dat er geen overlap is in de uitvoering van de verordening
met de aanpak van gepaste zorgvuldigheid via de convenanten. Tevens vragen deze leden
in hoeverre deze wetgeving wordt meegenomen in de aanstaande evaluatie van de convenanten.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie hoe bedrijven terugkoppeling kunnen geven op
uitvoering van de verordening en welke ruimte bedrijven wordt geboden voor verbeteren
van de uitvoering. Tevens vragen deze leden of daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen
het midden- en kleinbedrijg (MKB) en grootbedrijf gezien de capaciteit en middelen
van de bedrijven om aanpassingen te doen.
De leden van de D66-fractie horen graag van de regering op welke manier de Kamer zal
worden geïnformeerd over de naleving en handhaving van de wet?
De aan het woord zijnde leden vragen de regering in welke mate het maatschappelijk
middenveld wordt betrokken bij het toezicht op de uitvoering van de wet?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarnaast nog enkele vragen over de mogelijkheid
voor derden om aanwijzingen te geven over het niet naleven van de vereisten door een
verantwoorde importeur. Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie
dat de mogelijkheid voor derden om mede-toezicht te houden op naleving van de wet
een waardevolle toevoeging is aan het wetsvoorstel en dat het essentieel is voor maatschappelijke
organisaties om te weten welke bedrijven er onder deze wet vallen om dat toezicht
te houden, zo vragen zij? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering: hoe
weegt het belang van het beschermen van de namen van de bedrijven die onder de Verordening
vallen op tegen het belang van het voorkomen van mensenrechtenschendingen?
De leden van de SP-fractie constateren dat elke lidstaat een autoriteit aanwijst om
toe te zien op de naleving van de verordening en op het vaststellen van regels die
van toepassing zijn bij inbreuk op de bepalingen in de verordening. De leden van de
SP-fractie vragen de regering naar een nadere toelichting op de keuze voor de inspecteur-generaal
Leefomgeving en Transport. Zijn er ook andere organisaties overwogen als de toekomstige
Nederlandse autoriteit op dit gebied? Wat zijn de precieze bevoegdheden die de autoriteit
nu precies krijgt en hoe verhoudt dit zich tot andere lidstaten? Wat zijn de gevolgen
voor Nederland op het moment dat een andere autoriteit van een lidstaat tekortschiet
in het toezicht?
Lastendruk
De leden van de CDA-fractie constateren dat de financiële druk van de implementatie
van de wet voor het MKB groter is dan voor het groot bedrijf, voor het CDA moet in
het realiseren van gepaste zorvuldigheid het MKB de maat zijn. Daarom vragen deze
leden de regering of ze financiële compensatie voor het MKB nodig acht, en verzoekt
de regering in de evaluatie van de verordening nadrukkelijk mee te nemen welke gevolgen
de financiële impact van de verordening heeft op het MKB in verhouding tot groot bedrijf.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de regering wat de verhoudingen is tussen
MKB en grootbedrijf als het gaat om de import van aangeduide mineralen en verzoeken
de regering een overzicht te geven van de import van deze mineralen per lidstaat.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook dat de lastendruk voor MKB-bedrijven
relatief vele malen hoger zal zijn dan voor grote bedrijven. Acht de regering dit
verschil aanvaardbaar en ziet zij geen manieren om de lastendruk evenredig naar bedrijfsgrootte
te verdelen? Is het met inachtneming van de regels die de verordening stelt niet mogelijk
de lastendruk aan te passen aan de bedrijfsgrootte?
Uitvoeringstoets
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de uitvoeringstoets, opgesteld door de
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), er speciale aandacht gegeven wordt aan
de noodzaak om een gelijk speelveld voor alle actoren te waarborgen. In dit verband
wordt het belang van een eenduidige en uniforme implementatie van de Verordening in
alle landen van de Europese Unie onderstreept. De voorgenoemde leden vragen of de
regering kan aangeven of zij deze oproep van de ILT deelt en zo ja, op welke wijze
de regering voornemens is om te verzekeren dat de uitleg en uitvoering van het wetsvoorstel
door de Nederlandse autoriteiten niet verschilt van de wijze waarop deze wordt uitgelegd
en uitgevoerd door autoriteiten van andere lidstaten.
De leden van de D66-fractie horen graag van de regering welke middelen beschikbaar
worden gesteld aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport (ILT) voor de
handhaving? Wanneer zal door de regering worden gekeken of er mogelijk aanvullende
middelen noodzakelijk zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de brief van de inspecteur-generaal
Leefomgeving en Transport aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de HUF-toets,
dat de ILT verwacht twee fte nodig te hebben voor het controleren van de mate waarin
bedrijven zich houden aan de nieuwe wetgeving. Uit de memorie van toelichting blijkt
echter dat de regering denkt slechts een fte nodig te hebben, zo lezen zij. Hoeveel
fte is de regering van plan toe te wijzen voor de controletaken, zo vragen zij? Deelt
de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat goed toezicht op
de naleving van deze wet essentieel is gezien het nieuwe bindende karakter van de
maatregelen, en dat daarvoor voldoende fte beschikbaar gemaakt moet worden?
De leden van de SP-fractie zien ten slotte een meningsverschil tussen de inspecteur-generaal
Leefomgeving en Transport en de Europese Commissie over de benodigde capaciteit die
nodig is bij de invoering van deze wet. De leden van de SP-fractie vragen de regering
wat hun verwachting is van het benodigde aantal fte’s? Hoe is dit meningsverschil
tussen de twee instanties te verklaren, zo vragen de leden.
Artikelsgewijs
Artikel 3 Bevoegdheid last onder dwangsom
De leden van de SP-fractie constateren dat correctieve maatregelen de voorkeur hebben
boven punitieve maatregelen wanneer bedrijven zich niet houden aan de verordening.
Bedrijven lijken alleen punitieve maatregelen tegen zich te krijgen als zij zich structureel
niet houden aan de verordening. Is het niet te voorbarig om bij voorbaat punitieve
maatregelen uit te sluiten, tenzij er langdurig sprake is van structurele onwelwillendheid?
Artikel 5 Inwerkingtreding
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke vertraging de implementatie
van het toezicht in 2021 precies gaat oplopen en waardoor vanwege eventuele parlementaire
beperkingen als gevolg van de Covid-19-crisis. Zij achten het van belang dat het kabinet
na de parlementaire behandeling zo snel mogelijk te werk gaat met de voorbereidingen
voor de implementatie van en het toezicht op van de Verordening, gezien de ernst van
de mensenrechtenschendingen gerelateerd aan conflictmineralen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.