Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over flinke methaanlekken op de Noordzee
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over flinke methaanlekken op de Noordzee (ingezonden 4 augustus 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 2 september
2020).
Vraag 1
Kent u het artikel «Extensive gas leaks in the North Sea: Abandoned wells» van 30 juli
2020?1
Antwoord 1
Ja, ik ken de berichtgeving. Het wetenschappelijk artikel2 is door Böttner et al. gepubliceerd onder de titel «Greenhouse gas emissions from
marine decommissioned hydrocarbon wells: leakage detection, monitoring and mitigation
strategies».
Vraag 2
Wat is uw oordeel over de zeer zorgelijke bevinding uit deze wetenschappelijke publicatie
dat er rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee aanzienlijke hoeveelheden van
het krachtige broeikasgas methaan ongecontroleerd in het water ontsnappen en dat deze
lekken verantwoordelijk zijn voor het dominante deel van het totale methaanbudget
van de Noordzee?
Antwoord 2
De wetenschappelijke publicatie van de Duitse onderzoeksgroep is een vervolg op eerdere
publicaties uit 2015 en 2017. In mijn brief3 van 12 oktober 2018 heb ik de Kamervragen beantwoord over het eerdere onderzoek.
Net als uit de publicaties uit 2015 en 2017 bleek, is het volgens de recente publicatie
mogelijk dat putten die door ondiep gas zijn geboord methaanemissies kunnen veroorzaken
als gevolg van de doorboring.
Naar aanleiding van de publicatie uit 2017 heeft TNO, in opdracht van Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM), onderzoek gedaan naar methaanemissies in het Nederlandse deel
van de Noordzee. De recente onderzoeksresultaten4 van TNO geven daarbij aan dat de mogelijk door mijnbouw veroorzaakte methaanemissies
rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee, zoals dit is beschreven in het Duitse
onderzoek uit 2017, onvoldoende onderbouwd zijn en mogelijk te hoog zijn ingeschat.
Het onderzoek van Böttner gaat er bijvoorbeeld van uit dat nagenoeg alle emissies
rond een put door menselijke activiteit (antropogeen) veroorzaakt zijn. Het is echter
niet zeker dat methaanemissies in de buurt van een put ook daadwerkelijk veroorzaakt
worden door die put. Het is namelijk bekend dat er boven ondiepe gasvoorkomens vele
natuurlijke bronnen van methaanemissies kunnen zijn.
TNO heeft, mede hierom, aangegeven dat een vervolgonderzoek wenselijk is. SodM heeft,
als toezichthouder op de olie- en gaswinning in de Noordzee, TNO inmiddels opdracht
gegeven nader uit te zoeken welk aandeel van emissies bij en rond putten antropogeen
is en welk aandeel natuurlijk. De uitkomsten hiervan zijn nodig om te bepalen hoe
groot de omvang van antropogene emissies is en welke maatregelen genomen kunnen worden.
TNO zal in het vervolgonderzoek de recente publicatie2 van Böttner et al. betrekken.
Vraag 3
In hoeverre wordt er in de huidige rapportages en onderzoeken naar gaslekken uit verlaten
putten gezocht naar en verslag gedaan van hoge methaanuitstoot in de nabij omgeving
van deze putten? Zo ja, wat is dan de percentuele verhouding tussen beide vormen (uit
de put/nabij de put) van methaanuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het fenomeen dat het boren van een put door een ondiepe gashoudende laag tot extra
methaanemissies leidt, is in het Nederlandse deel van de Noordzee nog niet waargenomen.
In 2016/2017 is er onderzoek gedaan bij 185 van de 1.312 buitengebruikgestelde putten
op land. Uit het ECN onderzoeksrapport «Methaanemissies van verlaten putten op land»5 blijkt dat er daarbij geen antropogene emissies zijn geconstateerd. Omdat putten
op land en op zee op dezelfde wijze worden afgesloten, gaf dit onderzoek geen directe
aanleiding om het onderzoek uit te breiden naar offshore putten.
Het percentage methaanuitstoot door en nabij een put die offshore door ondiep gas
is geboord, is één van de onderzoeksvragen van het vervolgonderzoek door TNO. Het
percentage is (nog) niet bekend en zal door TNO nader onderzocht worden. Daarbij is
van belang om in het geval van emissie «nabij de put»de natuurlijke dan wel antropogene oorzaak vast te stellen.
Vraag 4
Vindt u, nu deze studie aantoont dat methaanlekken toenemen in de buurt van boorgaten
omdat de verstoring van het sediment er aan bijdraagt dat methaan uit ondiepe gaszakken
langs of in de buurt van het boorgat ontsnappen, dat er door de toezichthouder en
uzelf kritischer moet worden gekeken naar het afgeven van vergunnen, zowel voor exploratie
als exploitatie?
Antwoord 4
Het is bekend dat er vanuit ondiepe gasvoorkomens van nature methaan vanuit de zeebodem
in de waterkolom terecht komt, ook als er geen putten in de buurt zijn. TNO zal, in
opdracht van SodM, nader onderzoek doen om vast te stellen of een methaanemissie «nabij de put» veroorzaakt wordt door de put of van nature al aanwezig is. Indien de resultaten
aanleiding geven tot maatregelen, dan zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators
de noodzakelijke maatregelen nemen.
Vraag 5
Klopt het dat er in de Noordzee, na vele jaren van onderzoek en gaswinning al rond
de 15.000 boorgaten zijn aangebracht en dit nu tot veel meer nevenschade leidt – in
de vorm van een veel hogere methaanuitstoot – dan eerder was voorzien?
Antwoord 5
Nee, dit klopt niet. In het Nederlandse deel van de Noordzee waren op het moment van
het verschijnen van het TNO rapport6 2027 boringen gemaakt, waarvan er 216 door ondiep gas zijn geboord. Zoals in voorgaande
antwoorden reeds is aangegeven, zal TNO nader onderzoek uitvoeren naar het antropogene
aandeel van de methaanemissies in de Noordzee door deze doorboringen.
Tevens wil ik u erop wijzen dat ik twee jaar geleden met de brancheorganisatie Nogepa
een convenant heb afgesloten om de methaanuitstoot op zee vóór 31 december 2020 met
ruim 4 kton te reduceren.
Vraag 6 en 7
Bent u bereid zo snel als mogelijk met andere landen gelegen aan de Noordzee in overleg
te treden over de vraag hoe deze nieuwe bevindingen tot aanpassingen moeten leiden
in het mijnbouwbeleid dat geldt voor de gehele Noordzee?
Bent u van oordeel dat deze ernstige nieuwe bevindingen ook repercussies dienen te
hebben voor het Nederlandse mijnbouwbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6 en 7
Ik wacht eerst de uitkomst van het vervolgonderzoek door TNO, de reactie van TNO op
het recente Duitse rapport en het eventuele advies van SodM af alvorens mij een oordeel
te vormen of en zo ja, welke aanpassingen van het Nederlandse mijnbouwbeleid en dat
van de overige Noordzeelanden nodig zouden zijn. Ik vind het op dit moment dan ook
nog te vroeg om te spreken over «ernstige, nieuwe bevindingen» en voor overleg met
andere aan de Noordzee gelegen landen.
Vraag 8
Vindt u dat deze zeer zorgelijke ontwikkeling ook consequenties dient te hebben voor
het wetsvoorstel dat u recent bij de Kamer heeft ingediend over het verhogen van de
investeringsaftrek voor gaswinning onder de Noordzee (Kamerstuk 35 462)?
Antwoord 8
Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen beoordelen of nadere maatregelen in
verband met mogelijke antropogene methaanemissies nodig zijn en hoe die er eventueel
uit zouden moeten zien. Indien uit het nadere
TNO-onderzoek blijkt dat er maatregelen getroffen moeten worden, dan wordt daar in
eerste instantie via de bestaande wet- en regelgeving in voorzien. Het bij de Kamer
aanhangige wetsvoorstel betreft overigens niet alleen de investeringsaftrek, maar
ook regels voor het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader
te stellen financiële zekerheden.
Vraag 9
Bent u bereid om voorafgaand aan de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd
wetsvoorstel aan de Kamer te rapporteren wat het overleg met de andere Noordzee landen
over deze kwestie heeft opgeleverd?
Antwoord 9
Omdat een eventueel overleg met de andere Noordzeelanden nu nog niet aan de orde is,
zie ik geen reden om de aanbieding van de bedoelde nota naar aanleiding van het verslag
aan te houden tot dat overleg zou hebben plaatsgevonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.