Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Baudet over de ontwikkelingen rondom het coronavirus
Vragen van het lid Baudet (FvD) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen rondom het coronavirus (ingezonden 4 augustus 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid
(ontvangen 1 september 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020,
nr. 3764.
Vraag 1
Herinnert u zich uw uitspraak «We moeten alles doen om een tweede coronagolf te voorkomen»
van 16 juli jongstleden?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat verstaat u onder een «tweede coronagolf»? Hoe beoordeelt u of hier sprake van
is? In welke mate beoordeelt u dit aan de hand van het aantal positief geteste personen,
het (berekende) aantal besmettelijke personen, het aantal ziekenhuisopnames, het aantal
ic-opnames en andere criteria?
Antwoord 2
Er zijn eigenlijk geen harde grenzen om te beoordelen of er sprake is van een tweede
golf. Als we in de buurt komen van de signaalwaarden uit het coronadashboard, de druk
op de zorg toeneemt en er een meer algemene spreiding van het aantal besmettingen
is, dan zou je kunnen spreken over een tweede golf. Dat is nu niet aan de orde.
Vraag 3
Wat bedoelt u met «alles doen»? Kan dit in een uiterst geval ook betekenen dat er
een vaccinatieplicht wordt ingevoerd?
Antwoord 3
Het is niet de verwachting dat er al op korte termijn een vaccin is. We doen er alles
aan om de tweede golf te voorkomen met de geldende maatregelen. Indien noodzakelijk
zullen we extra maatregelen inzetten. Een vaccinatieplicht is wat ons betreft niet
aan de orde.
Vraag 4
Welke acties heeft u ondernomen om voorbereid te zijn op een eventuele «tweede golf»
en om niet tegen dezelfde capaciteitsproblemen aan te lopen als bij de eerste golf?
Antwoord 4
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar de brief die ik u zal doen toekomen
over de «lessons learned».
Vraag 5
Wat is op dit moment de stand van zaken omtrent het aantal beschikbare ic-bedden,
de hoeveelheid beademingsapparaten, de hoeveelheid gekwalificeerd verplegend personeel
en de hoeveelheid beschermingsmiddelen? Hoe heeft dit zich de afgelopen maanden ontwikkeld?
Hoe zal zich dit de komende tijd naar verwachting ontwikkelen?
Antwoord 5
In mijn brief2 van 6 augustus jl. over de ontwikkelingen rondom COVID-19, heb ik de Tweede Kamer
onder meer geïnformeerd over de IC-capaciteit en de stand van zaken van de uitvoering
van het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). In de
brief heb ik gemeld dat de ROAZ-en en ziekenhuizen bezig zijn met de opschaling van
de IC- en klinische COVID-capaciteit. Het gaat om een stapsgewijze opschaling, van
1150 naar 1350 IC-bedden en aanvullend ook 400 extra klinische COVID-bedden per 1 oktober
2020; en aansluitend om opschaling met nog eens 350 flexibele IC-bedden (tot een totaal
van 1700 bedden) en 700 extra flexibele klinische bedden per 1 januari 2021, dus in
totaal 1.100 extra klinische bedden.
Ten aanzien van de beademingsapparatuur kan ik u mededelen dat er circa 4.000 beademingsapparaten
zijn gekocht en dat dit ruim voldoende is om het Opschalingsplan te realiseren. Er
is inmiddels al veel beademingsapparatuur door leveranciers geleverd en de leveringen
lopen door tot het einde van dit jaar. Er zal naar verwachting geen tekort aan beademingsapparatuur
ontstaan.
Rondom het verplegend personeel kan ik u het volgende melden. Enkele weken nadat duidelijk
was dat sprake was van een crisis als gevolg van COVID-19, is het initiatief www.extrahandenvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg
werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren in de zorg. Ook zorg- en welzijnsorganisaties
die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband
van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen,
private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de
20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning
gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld
aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden
dat naast hun reguliere baan voor een bepaalde periode (in de meeste gevallen een
aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor
dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig
in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder
de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid
zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Ik heb de deelnemende ziekenhuizen gevraagd om uiterlijk 28 augustus 2020 hun opleidingsplannen
bij mij aan te leveren. Uiteraard is bij de uitwerking van deze opleidingsplannen
betrokkenheid van medewerkers onontbeerlijk.
Ook ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen heb ik de Tweede Kamer over
de stand van zaken geïnformeerd in de brief van 6 augustus. Daarbij is gekeken naar
het reguliere verbruik voor de coronacrisis en het piekverbruik ten tijde van de eerste
golf in de periode maart/april. Dat heeft geleid tot de conclusie dat we ons qua voorraden
moeten voorbereiden op een piekverbruik gedurende 10 weken, zowel voor de care als
de cure. Hierbij wordt gekeken naar het verbruik in zowel de cure als de care, gebaseerd
op de RIVM-richtlijnen op het gebied van gepast gebruik van beschermingsmiddelen in
de zorg.
Het LCH is er de afgelopen periode in geslaagd om een ruime voorraad aan beschermingsmiddelen
op te bouwen. Op dit moment kan het LCH voorzien in de benodigde beschermingsmiddelen
in de zorg tijdens een piek van deze omvang. De actuele voorraad beschermingsmiddelen
kunt u raadplegen op de website van het LCH3.
Vraag 6
In hoeverre is er, doordat de afgelopen maanden prioriteit is gegeven aan de behandeling
van coronapatiënten, achterstand ontstaan in het bieden van reguliere zorg?
Antwoord 6
De reguliere zorg heeft zich, sinds de terugval na de uitbraak van COVID-19, inmiddels
goed hersteld. Zo is het aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis en
de ggz zo goed als terug op het oude niveau. Totaal gaat het (stand op 21 juli 2020)
om ruim 791 duizend minder verwijzingen in de medisch-specialistische zorg en om zo’n
63 duizend minder verwijzingen in de ggz.
Vraag 7
Valt er als gevolg van uitgestelde zorg in verband met prioritering van corona een
«boeggolfeffect» te verwachten qua overige zorgverlening in ziekenhuizen? Welke maatregelen
heeft u genomen om te waarborgen dat de zorg daarop is voorbereid en dit aan kan qua
capaciteit?
Antwoord 7
Het is de vraag in hoeverre deze verwijzingen (zie de beantwoording op vraag 6) ingehaald
moeten worden. Een deel hiervan zal zogezegd zijn verdampt en niet meer terugkomen.
Wel blijkt in de medisch-specialistische zorg dat een relatief groot aantal patiënten
in juni voor het eerst is gezien. Dit zou kunnen betekenen dat de achterstand die
is ontstaan in maart en april nu wordt ingehaald. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
volgt voor het monitoren van de reguliere zorg ook de ontwikkeling in wachttijden.
Het algemene beeld van de wachttijden is vergelijkbaar met de periode van voor COVID-19.
Op dit moment wordt dus geen aanzienlijke toename in wachttijden gesignaleerd. Het
is mogelijk dat de cijfers rondom de huidige wachttijden door de situatie met COVID-19
nog achter lopen of worden beïnvloed. De NZa houdt in ieder geval de ontwikkelingen
rondom de toegankelijkheid van de reguliere zorg, zowel landelijk als regionaal, nauwlettend
in de gaten.
Vraag 8
Is de kwaliteit van de reguliere zorg alweer op het niveau van voor de coronacrisis?
Zo nee, wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn, in het scenario dat zich geen
tweede golf voordoet?
Antwoord 8
De afschaling van de reguliere zorg heeft met name invloed gehad op de toegankelijkheid
van zorg en niet zozeer op de kwaliteit. Kijkend naar die toegankelijkheid, kan ik
u meedelen dat de reguliere zorg zich goed herstelt. Uiteraard hebben de Covid-19
maatregelen, zoals de anderhalve metermaatregel, ook invloed op de zorgcapaciteit
in instelling. Daarom blijft het belangrijk om patiënten zoveel mogelijk passende
zorg te geven binnen de anderhalve meter. Dat betekent bij voorkeur het geven van
zorg op afstand, bijvoorbeeld door het gebruik van digitale toepassingen.
Vraag 9
Op een golf van welke omvang, in vergelijking met de eerste golf, zijn we nu voldoende
voorbereid om te voorkomen dat er wederom tekorten aan ic-bedden (dreigen te) ontstaan,
de toegang tot de reguliere zorg beperkt wordt of er tekorten aan beschermingsmiddelen
of ander materiaal ontstaan?
Antwoord 9
We willen voorkomen dat we terecht komen in een situatie zoals tijdens de eerste golf.
De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om verspreiding van het virus zoveel
mogelijk tegen te gaan. Mocht er desondanks sprake zijn van een tweede golf, dan willen
we ervoor zorgen dat de zorg daarop is voorbereid. Daarom streven we naar een situatie
waarin:
we zoveel mogelijk voorkomen dat de reguliere zorg te veel wordt verdrongen,
er rekening wordt gehouden met de benodigde IC-capaciteit voor COVID-zorg,
flexibel opschalen mogelijk is indien de ontwikkeling van het virus onverhoopt toch
weer tot een piekbelasting zou leiden en
we goed voorbereid zijn in plaats van dat we heel plotseling en in korte tijd weer
moeten opschalen.
Gegeven bovenstaande is het realistisch om de huidige IC-capaciteit te verhogen. Naar
aanleiding hiervan heeft het LNAZ, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, het
«Opschalingsplan COVID-19» opgesteld. Dit plan is op 30 juni jl. aan de Tweede Kamer
aangeboden4 en is momenteel in uitvoering bij de ROAZ-en en de ziekenhuizen. Voor de stapsgewijze
opschaling van de IC-capaciteit bij een eventuele tweede golf, alsmede de situatie
rond de voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen verwijs ik u naar mijn antwoord
op vraag 5.
Vraag 10
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om bedrijf dat «onze» vaccins moet maken: «AstraZeneca
zoekt constant grenzen op»»?5
Antwoord 10
Ja.
Vraag 11
In welke mate acht u de in het artikel genoemde beschuldigingen van omkoping en misleiding
aan het adres van AstraZeneca waar?
Antwoord 11
In het verleden is AstraZeneca bij een aantal rechtszaken betrokken geweest. De zaken
speelden voornamelijk in de periode 2000 tot en met 2010, vaak niet in Nederland,
of betreffen oordelen van Amerikaanse autoriteiten en anderen over het handelen van
AstraZeneca gedurende deze periode. Ik zie het niet als mijn taak om vele jaren na
dato nog een reactie te geven op de uitkomst van deze zaken. Ik zal ook niet ingaan
op de rechtszaak tussen Menzis en AstraZeneca omdat deze thans nog lopende is.
Vraag 12
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om met een omstreden partij als AstraZeneca
in zee te gaan? Welke risico’s ziet u hierin?
Antwoord 12
De Universiteit van Oxford heeft een overeenkomst met AstraZeneca gesloten voor de
klinische fase en de productie van dit specifieke vaccin. De verwachting was reeds
voor de betrokkenheid van AstraZeneca en is overigens nog steeds dat dit vaccin als
eerste beschikbaar kan komen bij succesvolle ontwikkeling. Het belangrijkste risico
is dat het vaccin niet voldoende effectief of niet veilig blijkt te zijn. Dat is ook
de reden waarom de inzet is om meerdere overeenkomsten in EU-verband af te sluiten.
Ik zie geen risico’s in het feit dat we met AstraZeneca in zee zijn gegaan. Ik ben
van mening dat we met AstraZeneca een solide afspraak over het kandidaat-vaccin hebben
gemaakt, waarbij we in de gelegenheid zijn om audits en due diligence uit te (laten) voeren als onderdeel van de afspraak. De zorgen van in het artikel
aangehaalde deskundigen deel ik dan ook niet.
Vraag 13
Hoe beoordeelt u de zorgen van deskundigen over de aanstelling van AstraZeneca?
Antwoord 13
Zie antwoord vraag 12.
Vraag 14
Was u, toen de heer Sijbesma op 26 maart werd aangesteld als speciaal gezant corona
– om zich onder andere bezig te gaan houden met vaccins – er reeds van op de hoogte
dat zijn broer directeur is van het omstreden AstraZeneca? Zo nee, wanneer wel? Hoe
beoordeelt u het dat hierdoor kennelijk de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan?6
Antwoord 14
De heer Sijbesma is eind maart, namens het kabinet, gevraagd als speciaal gezant corona.
Hij doet dit belangeloos en onbezoldigd. Ik heb in april aan de heer Sijbesma gevraagd
de context van de ontwikkeling van mogelijke coronavaccins mede in kaart te brengen:
de (internationale) ontwikkelingen, spelers, issues en beleidsopties. Doel hiervan
is om in Nederland de optie op eventuele kandidaat-vaccins beschikbaar te hebben.
AstraZeneca heeft op 30 april 2020 een overeenkomst gesloten met de Universiteit van
Oxford over de ontwikkeling van een vaccin. In de eerste helft van mei heeft AstraZeneca
contact opgenomen met een aantal Europese landen (niet Nederland) met de vraag voor
samenwerking. De speciaal gezant heeft het ministerie en mijzelf begin mei tijdig
gemeld dat zijn broer werkzaam is bij AstraZenenca in Duitsland.
Bij de onderhandelingen met AstraZeneca over het kandidaatvaccin is door vier landen
(Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland) intensief samengewerkt. Daarbij hebben
de landen hun zienswijze onderling steeds besproken en heeft Duitsland vervolgens
namens de vier landen de feitelijke onderhandelingen met AstraZeneca gevoerd. De door
het kabinet bepaalde Nederlandse inzet en besluitvorming is door mij persoonlijk en
door de directeur-generaal Volksgezondheid ingebracht. Zoals bekend is het intentie
contract met de 4 landen en AstraZeneca nu uiteindelijk overgenomen door de EU. Sinds
dat moment vinden onderhandelingen onder leiding van de Europese Commissie plaats
in het Joint Negotiation Team. De speciaal gezant heeft niet namens Nederland besloten,
noch onderhandeld over vaccins. Dat is ook nadrukkelijk van tevoren afgesproken en
schriftelijk bevestigd tussen het ministerie en de speciaal gezant. Ook de keuze van
de vaccinopties waarmee wordt onderhandeld is bepaald in Europees verband, de Nederlandse
inbreng hiervoor wordt gebaseerd op de adviezen van het adviespanel geleid door het
RIVM, en niet door de gezant. Er is dan ook geen sprake van ook maar enige belangenverstrengeling.
Vraag 15
Met welke andere partijen dan AstraZeneca heeft u onderhandeld, of dat overwogen?
Waarom heeft u besloten uitgerekend met het omstreden AstraZeneca in zee te gaan?
Was u zich toen al bewust van het risico dat er een schijn van belangenverstrengeling
zou ontstaan en in welke mate is dat risico meegewogen in enige beleids- / uitvoeringsbeslissing?
Antwoord 15
Zie antwoord op vraag 12 en 14.
Vraag 16
Bent u bekend met de uitzending van de persconferentie van «America’s Frontline Doctors»
en de argumenten voor het behandelen van COVID-19 met hydroxychloroquine (HCQ)?7
Antwoord 16
Ja.
Vraag 17
Herinnert u zich dat u de motie van het lid Baudet die pleitte voor onderzoek naar
HCQ afdeed als kwakzalverij? Bent u nog steeds van oordeel dat nader onderzoek geen
meerwaarde heeft?
Antwoord 17
Ik heb het doen of willen doen van klinisch onderzoek naar HCQ volgens de regelen
van de kunst nooit weggezet als kwakzalverij. Ik heb een adviespanel ingesteld om
mij te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor COVID-19.
Ook de vraag naar meerwaarde van onderzoek naar HCQ laat ik bij hen.
Vraag 18
Als blijkt dat HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – wél beduidend positieve
effecten ter voorkoming of behandeling van COVID-19 bewerkstelligt, welke actie onderneemt
u dan?
Antwoord 18
Het is met name aan de deskundigen bij Stichting Werkgroep Antibioticabeleid, het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het Europees Medicijnagentschap en het
Nederlands Huisartsen Genootschap om zich een oordeel te vormen over de inzet van
HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling
van COVID-19. Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met
de partijen in de gehele geneesmiddelenketen8 de beschikbaarheid van HCQ te bewaken.
Vraag 19
Erkent u dat het debat over behandeling van COVID-19 erbij gebaat is dat er ruimte
is voor een grote diversiteit aan opvattingen?
Antwoord 19
Het is van belang dat de zoektocht naar behandeling van COVID-19 aansluit bij de reguliere
gang van zaken rondom de ontwikkeling van nieuwe behandelwijzen. Binnen de medisch-professionele
setting is dat «debat» een systematisch proces9 waarbij relevante informatie beoordeeld en gewogen wordt, om zo tot herleidbare aanbevelingen
te komen. De GRADE-systematiek10 (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation) speelt daarbij
een belangrijke rol. Deze systematiek sluit bij voorbaat geen enkele hypothese uit,
maar ongefundeerde hypothesen zullen binnen dit proces vanzelf geëlimineerd worden.
Een grote diversiteit aan opvattingen aan de voorkant kan er wel toe leiden dat het
hele proces per saldo meer tijd kost en dat het uiteindelijk langer duurt om te komen
tot aanbevelingen voor nieuwe behandelwijzen.
Vraag 20
Wat vindt u ervan dat platforms als YouTube en Facebook stelselmatig de opvattingen
censureren van kritische artsen uit binnen- en buitenland, die met de beste bedoelingen
om COVID-19 beter te kunnen behandelen hun kennis en ervaringen delen?
Antwoord 20
Zie antwoord op vragen 22 en 23.
Vraag 21
Zijn een of meerdere uitlatingen die tijdens de persconferentie van «America’s Frontline
Doctors» zijn gedaan, onder het Nederlands recht strafbaar?
Antwoord 21
Hier is op dit moment niets over te zeggen. Nog los van de vraag of de uitlatingen,
die door Amerikanen op Amerikaans grondgebied zijn gedaan, zich lenen voor toetsing
aan het Nederlands recht, dient in elke zaak zorgvuldig onderzoek te worden gedaan
of iets strafbaar is. Zo dient onder meer gekeken te worden naar de aard van de uitlatingen,
de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan en de omstandigheden waaronder de
uitlatingen zijn gedaan.
Vraag 22
Bent u bereid om met het kabinet de betrokken (social media) platforms erop te wijzen
dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland een groot goed is en erop aan te dringen
dat uitingen die onder Nederlands recht niet strafbaar zijn, toegankelijk blijven
voor alle gebruikers in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 22
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting
uitgangspunt is. Anderzijds is het zo dat het internetplatforms (social media) vrij
staat om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid.
Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Facebook dient hij vooraf akkoord
te gaan met deze gebruiksregels. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen
op.
Daarnaast wordt er op Europees niveau getracht met de grote platforms tot verdere
afspraken te komen en wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Digital Service
Act, nagedacht over het reguleren van content moderatie, inclusief het spanningsveld
met de vrijheid van meningsuiting, en effectieve geschilbeslechting in dit spanningsveld.
Vraag 23
Erkent u dat ook private partijen in hun onderlinge verhoudingen in beginsel grondrechten
behoren te respecteren? Hoe spant u zich ervoor in dat de vrijheid van meningsuiting
ook op private (social media) platforms wordt gewaarborgd?
Antwoord 23
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet
in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. Bepaalde
grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, spelen een steeds grotere rol in
de relaties tussen burgers en bedrijven onderling. De rechter kan grondrechten horizontale
werking toekennen, door bijvoorbeeld bij de uitleg van open privaatrechtelijke normen/belangen
grondrechtelijke bescherming te betrekken. Die afweging wordt per geval door een rechter
gemaakt.
Vraag 24
Bent u bekend met het bericht «Experimenteren met mondkapjesplicht, wat staat ons
te wachten?»11
Antwoord 24
Ja.
Vraag 25
Erkent u dat een verplichting om een mondkapje te dragen (op de openbare) weg raakt
aan de (grondwettelijke) rechten op vrijheid van expressie, bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en onaantastbaarheid van het lichaam? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 25
Het dragen van een mondkapje raakt de persoonlijke levenssfeer, maar dat betekent
niet op voorhand dat er een ongerechtvaardigde inbreuk op dit grondrecht wordt gemaakt.
Het aantal besmettingen met het virus is de laatste tijd landelijk gestegen, dit geldt
nog sterker voor bepaalde plaatsen. Voorzitters van de veiligheidsregio’s waar de
mondkapjesplicht geldt hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op bepaalde drukke
plekken waar de anderhalvemeter maatregel onvoldoende wordt nageleefd. Plaatselijk
ingrijpen is daarom noodzakelijk om de verspreiding van het virus te bestrijden. De
voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben besloten tot het experiment om een mondkapjesplicht
op specifieke plekken om te verkennen of deze maatregel een bijdrage kan leveren aan
het beter naleven van de anderhalvemeternorm. De voorzitters van de veiligheidsregio’s
moeten steeds noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van hun maatregelen motiveren.
De rechter heeft onlangs in een kort gedingvonnis over de maatregelen in Amsterdam
geoordeeld dat plaatselijk ingrijpen noodzakelijk en geoorloofd is. De wijze waarop
dit gebeurt – o.a. in tijd en plaats beperkt – voldoet bovendien aan de eisen van
subsidiariteit en proportionaliteit.
Vraag 26
In welke mate is het burgemeesters toegestaan om bij wijze van experiment grondrechten
van burgers te beperken?
Antwoord 26
Zie antwoord vraag 25.
Vraag 27
Hoe beoordeelt u de opvatting dat een mondkapjesplicht die door burgemeesters wordt
opgelegd in strijd is met de Grondwet?12
Antwoord 27
Zie antwoord vraag 25.
Vraag 28
Zijn de lokale experimenten naar uw oordeel zodanig noodzakelijk dat het een grondrechtenbeperking
rechtvaardigt?
Antwoord 28
Zie antwoord vraag 25.
Vraag 29
Hoe hoog is de boete die in het uiterste geval kan worden opgelegd, wanneer iemand
geen mondkapje draagt? Kan overtreding van de verplichting ook leiden tot een strafblad?
Antwoord 29
Vooropgesteld is het voornemen erop gericht om burgers aan te spreken, te waarschuwen
en te communiceren over de mondkapjesplicht. Pas in uiterste gevallen zal worden overgegaan
tot het opmaken van een proces-verbaal voor overtreding van artikel 443 WvSr. Het
OM beoordeelt de zaak en zal – als de schuld is vastgesteld – een OM strafbeschikking
opleggen met een geldboete van 95 euro (hetzelfde tarief als wordt gehanteerd bij
het overtreden van de mondkapjesplicht in het OV).
Dergelijke overtredingen worden niet in de justitiële documentatie geregistreerd wanneer
de opgelegde geldboete (of strafbeschikking) minder dan 100 euro bedraagt.
Vraag 30
Hoeveel personen zijn tot dusver aantoonbaar besmet geraakt in de experimenteergebieden
waar een mondkapje wordt verplicht? Van hoeveel mensen is überhaupt aangetoond dat
zij in de buitenlucht besmet zijn geraakt?
Antwoord 30
Er zijn geen gegevens op gebieds- of straatniveau. Ook is er geen overzicht van data
beschikbaar over besmettingen in de buitenlucht.
Vraag 31
Hoe beoordeelt u dat (op grond van de voorgenomen regels) mensen binnen een experimenteergebied
op straat een mondkapje moeten dragen, dat vervolgens af mogen doen wanneer zij een
(slecht geventileerd) café betreden, en het weer verplicht op moeten zetten wanneer
zij het café verlaten en naar buiten gaan?
Antwoord 31
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven
van de anderhalvemeternorm. Dit is op drukke plekken waar de voorzitters van de veiligheidsregio’s
zien dat er een probleem is met het naleven van de anderhalvemeternorm. In het café
hebben mensen een vaste plek en houden ze afstand.
Vraag 32
Hoe wordt beoordeeld of het aantal besmettingen in de experimenteergebieden toe- of
afneemt?
Antwoord 32
Er wordt – in samenwerking met de gedragsunit van het RIV – gekeken of na de invoering
van de mondkapjesplicht de anderehalvemeternorm weer beter in acht wordt genomen.
Ofwel doordat het op de drukke plekken rustiger wordt ofwel doordat mensen hun gedrag
aanpassen door het dragen van een mondkapje.
Vraag 33
Wat is het precieze oogmerk van de experimenten?
Antwoord 33
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven
van de anderhalvemeternorm.
Vraag 34
Tot wanneer duren de experimenten?
Antwoord 34
De experimenten zijn inmiddels volgens planning op 31 augustus beëindigd.
Vraag 35
Wanneer en hoe wordt geëvalueerd of de experimenten geslaagd zijn? Wat zijn de parameters
die succes / falen van de experimenten bepalen?
Antwoord 35
Het experiment zal in september worden geëvalueerd. De experimenten zijn succesvol
als ze een goed beeld geven van de gedragseffecten van de mondkapjesplicht op het
naleven van de anderhalvemeternorm. De maatregel is succesvol als op de drukke plekken
de anderhalvemeter nu beter wordt nageleefd.
Vraag 36
Indien u erkent dat de experimenten onrechtmatig grondrechten schenden, over welke
bevoegdheden en instrumenten beschikt u dan om de experimenten tegen te houden? Bent
u bereid daar gebruik van te maken?
Antwoord 36
Dit is niet aan de orde, bovendien zijn de experimenten inmiddels beëindigd.
Vraag 37
Vindt u dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor wat betreft het
naleven van corona-gerelateerde overheidsadviezen? Zo ja, waarom bent u dan recentelijk
– in strijd met het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken – op vakantie
geweest naar Zweden? Hoe kan het zo zijn dat de vakantie naar uw oordeel noodzakelijk
was, terwijl in het reisadvies wordt benadrukt dat vakantiereizen per definitie als
niet noodzakelijk moeten worden beschouwd?
Antwoord 37
Wij zijn het met u eens dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor
wat betreft het naleven van corona gerelateerde overheidsadviezen. De Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vanwege familieomstandigheden naar Zweden
afgereisd. De reis was voor de Minister noodzakelijk. De Minister respecteert het
reisadvies en is daarom twee weken in thuisquarantaine gegaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.