Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het vergoeden van affectieschade voor broers en zussen van het slachtoffer
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het vergoeden van affectieschade voor broers en zussen van het slachtoffer (ingezonden 6 juli 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 1 september 2020). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3623.
Vraag 1, 3
Klopt het dat broers en zussen van een slachtoffer naar Nederlands recht niet standaard
tot de kring van affectieschadegerechtigden behoren? Waarom worden ouders voor hun
verdriet wel standaard gecompenseerd, maar moeten broers en zussen aantonen dat ze
een nauwe persoonlijke betrekking hebben, terwijl ze zich vaak in dezelfde verdrietige
situatie bevinden? Kunt u uitgebreid uiteenzetten waarom hier bij de invoering van
de Wet vergoeding affectieschade (Kamerstuknummer 34 257) voor is gekozen?
Vindt u het wenselijk dat broers en zussen van het slachtoffer zich nu moeten beroepen
op de hardheidsclausule en dus telkens moeten aantonen dat er sprake is van een «nauwe
persoonlijke betrekking», terwijl hun band in sommige situaties een stuk hechter kan
zijn dan die van een ouder, en deze ouder niet hoeft aan te tonen dat sprake is van
een «nauwe persoonlijke betrekking»?
Antwoord 1, 3
Ja, het klopt dat broers en zussen niet standaard tot de kring van gerechtigden voor
affectieschade horen.
In de wet vergoeding affectieschade staat de erkenning van leed als gevolg van ernstig
en blijvend letsel of overlijden van een naaste centraal. Daarbij is voorzien in een
regeling waarin de discussie over wie aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade
zo veel mogelijk wordt beperkt. De wet gaat om die reden uit van een vaste groep van
gerechtigden.1
De in de wet genoemde naasten zijn beperkt tot – kort gezegd – partners, ouders en
kinderen. Zij staan veelal in een relatie van afhankelijkheid en zorg tot het slachtoffer.
Voor personen die behoren tot deze vaste groep wordt een zeer nauwe band met het slachtoffer
verondersteld. De naaste hoeft met andere woorden zijn verdriet niet aannemelijk te
maken. Aangenomen wordt dat het letsel of overlijden van het slachtoffer leidt tot
een ongewilde ommezwaai in het leven van deze naaste.2
Naast die vaste groep gerechtigden voorziet de wet in een hardheidsclausule: een persoon
die in een nauwe persoonlijke relatie staat tot het slachtoffer kan op grond van de
redelijkheid en billijkheid gelijk worden gesteld met de in de wet genoemde naasten.
Deze clausule moet worden bezien in het kader van het spanningsveld tussen de wenselijkheid
van een goed uitvoerbare regeling en een regeling die ruimte biedt om in bepaalde
gevallen ook andere naasten voor vergoeding van affectieschade in aanmerking te laten
komen.3
Vanzelfsprekend zullen ook broers en zussen groot verdriet ondervinden door het letsel
of overlijden van hun broer of zus. Dit geldt ook voor andere naasten die een hechte
band met het slachtoffer hebben, zoals ooms, tantes en goede vrienden. De afbakening
van de kring der gerechtigden is in dit soort situaties altijd precair. Gelet op het
genoemde spanningsveld is ervoor gekozen de meest directe naasten aan te merken als
gerechtigden. De impact van het letsel of overlijden van het slachtoffer op hun leven
zal in het algemeen voor hen het meest ingrijpend zijn. Aan (half)broers of -zussen
komt om die reden geen standaard beroep toe op de hardheidsclausule. In een bijzonder
geval kan worden bezien of hun feitelijke relatie een beroep op de hardheidsclausule
rechtvaardigt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien twee (half)broers langdurig
met elkaar samenleven en voor elkaar zorgen. De specifieke omstandigheden van het
geval zijn hierbij bepalend.4
Vraag 2
Heeft u kennis genomen van de situatie zoals die bijvoorbeeld naar voren komt in de
zaak Thijs H., waaruit blijkt dat een tweelingzus van een slachtoffer in principe
niet gecompenseerd wordt voor het verdriet? Wat is uw reactie op de oproep van advocaat
Diekstra, die het onverteerbaar en onverdedigbaar noemt dat broers en zussen met lege
handen staan en moeten bewijzen dat ze een nauwe band hebben met een slachtoffer om
in aanmerking te komen voor een schadevergoeding, de wet hiertoe te wijzigen?5
Antwoord 2
Ik heb kennis genomen van de situatie in de zaak Thijs H. Voor de motivering achter
de huidige wettelijke regeling inzake de vergoeding van affectieschade verwijs ik
naar het antwoord op vraag 1 en 3.
Vraag 4
Is bekend in hoeveel gevallen de rechter affectieschade op dit moment wel toekent
aan de ouder(s) van het slachtoffer, maar niet aan de broer(s) en/of zus(sen) van
het slachtoffer?
Antwoord 4
De rechtspraak houdt geen aparte registratie bij over de toekenning van affectieschade
binnen het strafproces dan wel de rol van de nabestaande daarbij. Hierbij merk ik
nog op dat vergoeding van affectieschade niet alleen aan de orde is binnen het strafproces.
Ook als er sprake is van een andere onrechtmatige daad, bijvoorbeeld een verkeers-
of arbeidsongeval, kan een recht op vergoeding van affectieschade aan de orde zijn.
In deze zaken wordt de schade veelal buiten de rechter om afgehandeld.
Vraag 5
Klopt het dat bijvoorbeeld Zwitserland, maar ook het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens, broers en zussen van het primaire slachtoffer wél standaard als aanspraakgerechtigden
aanmerken?
Antwoord 5
Naar Zwitsers recht bestaat een recht op vergoeding van affectieschade, als er sprake
is van ernstig en blijvend letsel of overlijden van een naaste door een onrechtmatige
daad. Broers en zussen hebben in beginsel alleen een aanspraak op vergoeding van affectieschade
als zij tijdens het ongeval deel uitmaakten van hetzelfde huishouden als het slachtoffer.
Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat
naasten aanspraak hebben op de vergoeding van affectieschade door de Staat, als de
Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens het slachtoffer.6 Broers en zussen hebben daarbij niet standaard recht op vergoeding van affectieschade.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen zij aanspraak maken op vergoeding
van affectieschade.7
Het EHRM heeft daarnaast geoordeeld dat uit de bescherming van het recht op leven
geen recht op vergoeding van affectieschade voortvloeit in de verhouding tussen burgers
onderling.8 Het is daarom aan de verdragsstaten zelf om in hun eigen recht te regelen of burgers
in hun onderlinge verhouding jegens elkaar aanspraak hebben op vergoeding van affectieschade.
Vraag 6
Bent u bereid om, bijvoorbeeld in navolging van artikel 3, lid 2, sub e van de Wet
schadefonds geweldsmisdrijven, broers en zussen in het kader van affectieschade ook
als aanspraakgerechtigde nabestaanden te kwalificeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
wanneer kan de Kamer dit voorstel tegemoet te zien?
Antwoord 6
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding om de wet te wijzigen. De wet vergoeding
affectieschade is op 1 januari 2019 in werking getreden. Ik zie geen reden om terug
te komen op de keuzes die de wetgever zo recent heeft gemaakt.
Vraag 7
Bent u in ieder geval bereid dit punt te betrekken bij de toegezegde evaluatie van
de Wet vergoeding affectieschade? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ja, graag zeg ik toe om in de evaluatie van de Wet vergoeding affectieschade ook de
(afbakening van de) groep aanspraakgerechtigden te betrekken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.