Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over omscholingstrajecten om leraar te worden
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Ministers voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over omscholingstrajecten om leraar te worden (ingezonden 22 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en van Minister
            Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 1 september 2020).
         
Vraag 1
            
Kunt u het zich voorstellen dat mensen die zich willen laten omscholen tot leraar
               vaak verdwaald raken in alle mogelijkheden en dit demotiverend werkt? Wat vindt u
               ervan dat uit het rapport «Samen sterk voor elk Kind» van Merel van Vroonhoven1, blijkt dat er 384 routes zijn die kunnen leiden tot een onderwijsbevoegdheid? Bent
               u bereid om behalve de checklist «Word leraar» op de website van OCW ook meer persoonlijke
               informatie op maat te geven door bijvoorbeeld een telefoonnummer of mailadres?
            
Antwoord 1
            
Wij kunnen ons zeker voorstellen dat het voor mensen die een lerarenopleiding willen
               gaan volgen, soms ingewikkeld kan zijn om de route te vinden die het beste aansluit
               bij hun behoeften, vooropleiding of werkervaring. Om de voorlichting en doorverwijzing
               naar de best passende opleiding van potentiële leraren te verbeteren is vorig jaar
               het Onderwijsloket opgericht door de VH en de VSNU. Geïnteresseerden kunnen op het
               Onderwijsloket mogelijke routes vinden en persoonlijk advies inwinnen (telefonisch
               of per mail) over passende opleidingsroutes en voorwaarden. Op regionaal niveau worden
               tevens informatiepunten of loketten ingericht, waar iedereen met vragen over leraar
               worden of leraar zijn in de regio terecht kan. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie
               over vacatures, opleidingsroutes en begeleidingsmogelijkheden.
            
Vraag 2
            
Is bekend hoeveel deelnemers er beginnen aan een zij-instroom traject en hoeveel personen
               dit traject succesvol afronden? Is er bijvoorbeeld een meldingsplicht voor zij-instromers
               en scholen als een traject stopt?
            
Antwoord 2
            
DUO registreert alle aanvragen voor subsidie zij-instroom in beroep in het po, vo
               en in het mbo. In 2019 werden er 1972 aanvragen toegekend. In het lopende jaar kunnen
               zij-instromers nog tot en met 15 oktober een aanvraag indienen, DUO had op 31 juli
               in totaal 1061 aanvragen ontvangen. Het is dus bekend hoeveel mensen met subsidie
               een zij-instroomtraject in beroep starten of zijn gestart. Er kunnen ook zij-instromers
               zijn die zonder subsidie het scholingstraject gaan volgen. Omdat deze besturen geen
               aanvraag indienen, worden deze zij-instromers niet bij DUO geregistreerd.
            
De Regeling subsidie zij-instroom kent verder een meldingsplicht. Als een zij-instromer
               stopt met het traject, moet dit bij DUO worden gemeld en kan er subsidie worden teruggevorderd.
               Het aantal meldingen is laag. DUO ontving in 2019 in totaal 72 meldingen over uitval,
               over het jaar 2020 heeft DUO tot nu toe 10 meldingen ontvangen van zij-instromers
               die gestopt zijn met het traject.
            
Omdat zij-instromers geen reguliere studenten op grond van de Wet Hoger Onderwijs
               zijn, maar contractonderwijs volgen aan een instelling voor hoger onderwijs, worden
               zij niet als student ingeschreven. Uitval van studenten wordt wel geregistreerd. Uitval
               binnen contractonderwijs wordt echter niet geregistreerd. De (totale) uitval van zij-instromers
               tijdens hun scholingstraject is hierdoor niet (voldoende) bekend. In het onderzoek
               zij-instroom in het po, vo en mbo, dat wij momenteel laten uitvoeren door Regioplan,
               wordt daarom ook gevraagd de redenen voor uitval te onderzoeken en een indicatie te
               geven voor het volume van de uitval van zij-instromers. Verder verkennen wij met DUO
               welke vorm van registratie mogelijk is.
            
Vraag 3
            
Hoeveel zij-instromers vallen uit en worden de redenen van uitval goed bijgehouden?
               Neemt de uitval toe of af in de afgelopen jaren?
            
Antwoord 3
            
Regioplan onderzoekt onder meer mogelijke redenen voor uitval onder zij-instromers.
               Zie verder het antwoord op vraag 2.
            
Vraag 4
            
Deelt u de mening dat het van belang is om te weten hoeveel zij-instromers afvallen,
               zeker omdat er recent is besloten om de subsidieregeling voor zij-instroom voor alle
               onderwijssectoren te verhogen? Hoe kan er anders geconcludeerd worden of de aanpak
               werkt en welke aanpak het beste werkt?
            
Antwoord 4
            
Wij delen met u dat er meer inzicht nodig is in het verloop van de route zij-instroom,
               zie ook het antwoord op vraag 2. Overigens volgen wij via de Loopbaanmonitor wel de
               duurzame inzetbaarheid van zij-instromers (c.q. of deze mensen in het onderwijs werkzaam
               blijven). In de vorige loopbaanmonitor werd dit ook al meegenomen voor zij-instromers
               in het mbo. In de monitor die in 2020 wordt uitgevoerd, worden ook zij-instromers
               in het po en in het vo bevraagd.
            
Vraag 5
            
Klopt het dat zij-instromers vaak op wachtlijsten stuiten, omdat er niet voldoende
               scholen zijn die plekken beschikbaar hebben voor zij-instromers?2 Heeft u een beeld van hoeveel scholen een wachtlijst hebben voor zij-instromers en
               hoe lang die wachtlijsten zijn? In hoeverre gaat de 9 miljoen euro die de G5 krijgt
               om begeleiding van zij-instromers te verbeteren ook dit probleem van wachtlijsten
               aanpakken?
            
Antwoord 5
            
Wij krijgen af en toe signalen dat het voor potentiële zij-instromers lastig is een
               plek te vinden, maar wachtlijsten zijn bij ons niet bekend. Het vinden van een plek
               kan lastig zijn, omdat bijvoorbeeld niet alle scholen met zij-instromers werken of
               er op dat moment geen nieuwe leraren nodig zijn. Daarnaast hebben niet alle scholen,
               al dan niet door het lerarentekort, voldoende capaciteit beschikbaar voor de begeleiding
               van een zij-instromer. Het is van belang dat iedereen die als zij-instromer aan de
               slag wil en geschikt bevonden wordt, een plek kan vinden.
            
De subsidie aan de G5 is daarom mede gericht op de regionale aanpak en de verbetering
               (van de begeleiding) van zij-instroom. Scholen, besturen en lerarenopleidingen in
               de G5-gemeenten werken samen om zij-instromers beter te begeleiden en op te leiden.
               Zo kan ook het eventuele gebrek aan kennis of capaciteit samen opgepakt worden en
               kunnen wachtlijsten worden voorkomen in de desbetreffende gemeente.
            
Vraag 6
            
Is er extra aandacht voor zij-instromers die overwegen te stoppen? Zo ja, wie is hiervoor
               verantwoordelijk? Wat is er gedaan met eerdere constateringen van het Landelijk Overleg
               Lerarenopleiding Basisonderwijs over redenen waarom zij-instromers stoppen?
            
Antwoord 6
            
De zij-instromer, de school en betrokken lerarenopleiding maken samen afspraken over
               de invulling, begeleiding, bekostiging en duur van het zij-instroomtraject. Zij zijn
               gezamenlijk verantwoordelijk voor het slagen van de route en het voorkomen van uitval.
               Het Landelijk Overleg Lerarenopleiding Basisonderwijs (LOBO) zet in op begeleiding
               van zij-instromers om uitval te voorkomen. LOBO werkt op dit moment aan bijstelling
               en verbetering van het landelijk kader zij-instroom, dat in het najaar wordt opgeleverd.
               Door een integrale aanpak van scholen, besturen en lerarenopleidingen sluit de opleiding
               en begeleiding op school beter aan bij de praktijk en bij wat de zij-instromer meeneemt
               aan kennis en ervaring. Op deze manier kan uitval van zij-instromers worden voorkomen.
            
Vraag 7
            
Wat gebeurt er met de toegekende subsidie wanneer een zij-instroom traject stopt?
               Wordt dat teruggevorderd?
            
Antwoord 7
            
In artikel 7, vijfde lid, van de Regeling subsidie zij-instroom is opgenomen dat er
               een melding moet worden gedaan als de zij-instromer het traject beëindigt, of niet
               met goed gevolg afrondt. In deze situatie kan de subsidie lager worden vastgesteld.
               De subsidie wordt ontvangen door de schoolbesturen, die hierover moeten verantwoorden.
            
Vraag 8
            
Is het nog steeds zo dat een op de vier beginnende leraren binnen vijf jaar het onderwijs
               verlaat? Zo ja, wat wordt er gedaan om dit omlaag te brengen? Klopt het dat startende
               leraren nog te vaak onvoldoende begeleiding krijgen?
            
Antwoord 8
            
Nee, de cijfers in het primair onderwijs laten een positieve trend zien. De uitval
               van startende leraren in het po nam tot 2013 toe, daarna is het percentage dat uitstroomt
               afgenomen. Van de leraren die in 2017 in het po waren gestart had 8% een jaar later
               de sector weer verlaten. Vijf jaar eerder was dat nog 24%.
            
Uit gegevens van DUO onder het aantal zij-instromers in beroep dat subsidie aangevraagd
               heeft tussen 2013–2019 blijkt dat de overgrote meerderheid werkzaam blijft in het
               onderwijs. In 2019 werkte van elk cohort aanvragers tussen 2013–2019 (per kalenderjaar)
               64–88% in het onderwijs. Van die 64–88% heeft 8% een andere functie binnen de school.
               Het overgrote deel is en blijft werkzaam als leraar. Van de zij-instromers in beroep,
               die in 2013 zijn gestart, werkt 64–88% nog in het onderwijs.
            
Vraag 9
            
Is het aantal personen met onderwijsbevoegdheid voor primair of voortgezet onderwijs,
               of middelbaar beroepsonderwijs, die niet in het onderwijs werkt nog steeds 83.000
               personen? Is het mogelijk opnieuw te onderzoeken of en zo ja onder welke voorwaarden
               een deel van deze mensen weer terug zou willen keren naar het onderwijs?
            
Antwoord 9
            
Uit onderzoek in 2017 blijkt inderdaad dat de stille reserve uit minimaal 83.000 mensen
               bestaat, waarvan minimaal 31.000 in het primair onderwijs (po). Met diverse maatregelen
               vergroten wij het aantal herintreders en stimuleren wij goede begeleiding om terug
               te keren. De belangrijkste route daarvoor is via de regionale aanpak. Wij zien dat
               het daar ook wordt opgepakt en een deel van de regio’s maatregelen neemt om de stille
               reserve te activeren. Zo heeft Amsterdam de stille reserve eerder via flyers opgeroepen
               weer in het onderwijs te komen werken. Ook andere regio’s proberen laagdrempelig,
               bijvoorbeeld via nieuwsbrieven aan ouders stille reserve aan te boren. Daarnaast heeft
               het Participatiefonds sinds de zomer van 2018 al 1.555 werkhervattingen vanuit de
               WW gerealiseerd. De verhoogde ambitie van 1.500 is inmiddels behaald en het aantal
               werkhervattingen blijft stijgen. Dit zijn positieve signalen en wij verwachten dat
               deze trend zich doorzet.
            
Vraag 10
            
Vindt u het wenselijk dat voor het behalen van 25 EC3 voor een onderwijsmaster 9.000 euro wordt gevraagd? Deelt u de mening dat dit bedrag
               docenten afschrikt om zich bij te laten scholen?
            
Antwoord 10
            
Binnen het huidige stelsel geldt dat een student die een masteropleiding volgt en
               deze graad niet eerder heeft behaald wettelijk collegegeld is verschuldigd. Een student
               die al een mastergraad heeft behaald op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidszorg
               en voor het eerst een onderwijsmaster volgt, is voor deze onderwijsmaster eveneens
               wettelijk collegegeld verschuldigd. Een student die eerder een mastergraad op het
               gebied van onderwijs of gezondheidszorg heeft behaald en nu een onderwijsmaster volgt
               is hiervoor instellingscollegegeld verschuldigd. Een student die eerder een mastergraad
               op het gebied van onderwijs heeft gevolgd en die nu een tweede lerarenopleiding wil
               volgen (en hiervoor instellingscollegegeld is verschuldigd), kan -indien aan de voorwaarden
               is voldaan- gebruik maken van de Subsidieregeling tweede lerarenopleiding. Met deze
               regeling ontvangt de student een tegemoetkoming in de kosten van het instellingscollegegeld.
               De regeling dient ertoe om personen tegemoet te komen om in het onderwijs te blijven
               werken.
            
Op dit moment wordt de hoogte van het instellingscollegegeld door het instellingsbestuur
               van de onderwijsinstelling vastgesteld. De tarieven die onderwijsinstellingen hanteren
               variëren. Doordat er nu geen maximumtarief geldt voor het instellingscollegegeld,
               is het mogelijk voor instellingen om tarieven voor het instellingscollegegeld te hanteren
               die hoger zijn dan de kosten die zij maken. Uit onderzoek blijkt dat de meeste instellingen
               een tarief berekenen dat lager ligt dan de kosten die zij maken, maar in sommige gevallen
               niet (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/03/01/tweede-stu…).
            
Om die reden wordt met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid voorgesteld om bij
               wet te regelen dat voor EER-studenten een maximumtarief voor het instellingscollegegeld
               wordt vastgesteld. Dit maximumtarief bestaat uit de hoogte van het wettelijk collegegeld,
               te vermeerderen met het studentafhankelijke deel van de bekostiging. Het maximumtarief
               voor een onderwijsmaster zal straks lager zijn dan het tarief dat in de vraagstelling
               wordt vermeld (€ 9.000 voor 25 EC is ruim € 20.000 voor 60 EC). Een te hoog tarief
               kan met name studenten die een tweede studie willen volgen, ontmoedigen om zich op
               die manier verder te ontwikkelen. Een en ander draagt niet bij aan de toegankelijkheid
               van het onderwijs.
            
Vraag 11
            
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van Meenen/Westerveld4 van 27 maart 2018 over het nooit méér vragen dan het wettelijk collegegeld? Is het
               nog steeds de bedoeling dat de nieuwe maximale instellingscollegegeldtarieven gaan
               gelden per studiejaar 2021–2022?
            
Antwoord 11
            
De motie van Van Meenen/Westerveld van 27 maart 2018 is uitgewerkt in het wetsvoorstel
               Taal en Toegankelijkheid. Dit wetsvoorstel ligt momenteel ter behandeling in de Eerste
               Kamer. De behandeling van het wetsvoorstel heeft in verband met COVID-19 vertraging
               opgelopen. De verschillende onderdelen van deze wet treden op verschillende momenten
               in werking. Na inwerkingtreding van de wet voor het onderdeel maximale instellingscollegegeldtarieven
               (voorzien per 1 januari 2021) worden ook de bijbehorende AMvB en ministeriële regeling
               (met daarin de berekeningswijze en de tarieven) gepubliceerd. Omdat instellingen hun
               studenten tijdig moeten kunnen informeren over de nieuwe tarieven is het niet mogelijk
               deze tarieven per studiejaar 2021–2022 in te voeren. De verwachting is dat de maximale
               instellingscollegegeldtarieven per studiejaar 2022–2023 gaan gelden.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.