Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wiersma over het Manifest 'Toplocaties'
Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het Manifest «Toplocaties» (ingezonden 21 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 1 september 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3677.
Vraag 1
Bent u bekend met het Manifest «Toplocaties»1, gepubliceerd door de tien topcampussen van Nederland?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de constatering in het manifest dat er momenteel nog te weinig aandacht
is voor de ontwikkeling van campussen in Nederland?
Antwoord 2
In het Manifest «Toplocaties» wordt benoemd dat lokale, regionale en nationale overheden,
samen met private organisaties, universiteiten en organisaties voor toegepast onderzoek,
bijdragen aan de ontwikkeling van campussen. Gesteld wordt dat er in het nationale
beleid te weinig aandacht is voor de ontwikkeling van campussen. Onze beoordeling
is dat het kabinet voldoende aandacht heeft voor campussen en dat nationale instrumenten,
direct en indirect, campussen faciliteren.
Vraag 3
Op welke manier investeert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenscha en het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat momenteel in campusontwikkeling? Wat is
hiervoor specifiek het Rijksbeleid?
Antwoord 3
Het kabinet investeert direct en indirect in campusontwikkeling. Het Ministerie van
OCW investeert in campussen via de rijksbijdrage aan universiteiten, hogescholen en
diverse onderzoeksinstituten. De rijksbijdrage stelt de instellingen in staat om hun
kerntaken uit te voeren zoals onderzoek, onderwijs en kennisbenutting. In functie
van het uitvoeren van deze kerntaken kunnen de instellingen zelf besluiten om bij
te dragen aan de ontwikkeling van campussen. Daarnaast financiert het Ministerie van
OCW diverse instrumenten waar onderzoeks- en onderwijsinstellingen gebruik van maken,
vaak in samenwerking met hun partners op campussen. Voorbeelden zijn de Centres of
Expertise in het hbo, het regionaal investeringsfonds (RIF) mbo, onderzoeksmiddelen
die NWO toekent aan onderzoeksconsortia en financiering van grootschalige onderzoeksinfrastructuur.
Op 29 april 2020 heeft NWO zeven aanvragen op de Nationale Roadmap voor Grootschalige
Wetenschappelijke Infrastructuur gehonoreerd.2 Het gaat onder andere om onderzoeksinfrastructuren op de campussen in Leiden en Wageningen.
Kennisinstellingen en bedrijven investeren ook zelf in onderzoeksinfrastructuur.
Het Ministerie van EZK heeft diverse instrumenten ter beschikking om investeringen
in innovatie door bedrijven en financiering van (innovatieve) bedrijven te stimuleren,
zoals de WBSO, het innovatiekrediet, vroegefase financiering, Seed Capital en Invest-NL.
Op campussen zijn veel bedrijven gevestigd die hier gebruik van maken. Ook organisaties
voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen) zoals TNO en Deltares zijn in belangrijke
mate op campussen gevestigd. Bedrijven en organisaties voor toegepast onderzoek bepalen
zelf in welke mate en op welke wijze ze in de ontwikkeling van campussen investeren.
Daarnaast is er intensieve samenwerking tussen de rijksoverheid, provincies en gemeenten
in diverse voor campussen relevante activiteiten. Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen
(ROM’s) investeren middelen en business development-capaciteit waar bedrijven op de
campussen gebruik van maken. Europese Regelingen, zoals EFRO, zijn gericht op versterking
van onderzoek, valorisatie-activiteiten en samenwerking in regio’s, waaronder op campussen.
Hetzelfde geldt voor de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT), waarmee
het Rijk samen met provincies investeert in innovatieve mkb-bedrijven in de regio,
waaronder bij campussen. De Regio Deals waarmee zowel Rijk als regio’s hebben geïnvesteerd
in sociale, ecologische en economische opgaven, hebben geleid tot investeringen op
campussen.3 Campussen zijn dus concentratiepunten van Rijksinvesteringen in onderzoek en innovatie.
Daarnaast investeert het Rijk incidenteel in onderzoek naar de ontwikkeling van campussen.4
Vraag 4
Op welke manier werkt u samen met kennisinstellingen, gemeenten, provincies en het
bedrijfsleven op het gebied van campusontwikkeling?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Kunt u ingaan op de vijf specifieke aanbevelingen die het manifest doet rondom de
ontwikkeling van campussen (pagina 9 van het manifest)? Hoe beoordeelt u deze vijf
aanbevelingen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de opstellers van het manifest
over de aanbevelingen?
Antwoord 5
In het manifest staan de volgende aanbevelingen:
Investeringen in Shared Facilities en research infrastructuur.
Investeringen in de bereikbaarheid van campussen en scienceparks inclusief moderne
vervoers-oplossingen.
Financiering van business developers per campus, specifiek gericht op crossovers.
Intensivering samenwerking van campussen, NFIA en innovatie attachées.
Basisfinanciering voor de campus organisaties.
We gaan graag in gesprek met de opstellers van het manifest. De vijf aanbevelingen
zijn relevant voor de uitvoering van bestaande instrumenten, voor het voorgenomen
Groeifonds en de kabinetsstrategie voor onderzoeks- en innovatie-ecosystemen die is
aangekondigd in de Groeibrief van december 2019.5 Zoals beschreven in de Groeibrief is de dominante denkrichting onder innovatiedeskundigen
en economen dat innovatie het beste floreert in hechte, goed aangesloten ecosystemen.
In zo’n ecosysteem bestaat een sterke verwevenheid en samenwerking tussen onderwijs,
fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek, innovatieactiviteiten van bedrijven en
vermarkting van deze innovaties door het grote bedrijven, mkb en startups. Ook onderzoeksinfrastructuur,
financieringsmogelijkheden en internationale samenwerking zijn hierbij belangrijk.
We kunnen niet vooruitlopen op het voorgenomen Groeifonds, waarover u uiterlijk op
Prinsjesdag 2020 wordt geïnformeerd, en niet op de kabinetsstrategie voor onderzoeks-
en innovatie-ecosystemen, waarover u uiterlijk november 2020 wordt geïnformeerd.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag drie, zijn investeringen in de ontwikkeling
en toegankelijkheid van onderzoeksinfrastructuur belangrijk voor onderzoek en innovatie
(aanbeveling A). Waar relevant, betreft dit investeringen in gezamenlijke, gedeelde
onderzoeksinfastructuur, zoals onder andere blijkt uit de zeven aanvragen die NWO
recent heeft gehonoreerd.6
De bereikbaarheid van campussen en scienceparks en het investeren daarin (aanbeveling
B) is primair de verantwoordelijkheid van betrokken gemeenten en provincies, in samenwerking
met onderwijs- en onderzoeksinstellingen en andere betrokken partijen. Op basis van
afspraken tussen regio’s en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)
in het kader van de Bestuurlijke Overleggen over het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) zijn projecten gestart met als doel de bereikbaarheid van
verschillende campussen en scienceparks te verbeteren. Voorbeelden zijn Utrecht, Groningen
en Nijmegen. Daarbij gaat het onder meer om de inzet van maatregelen op het gebied
van veilige, slimme en duurzame mobiliteit en de fiets. Daarnaast is het zo dat een
substantieel deel van het onderwijs voorlopig online blijft plaatsvinden. Voor het
fysieke onderwijs hebben de sectorraden van middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
met vervoerdersorganisaties, IenW en OCW afspraken gemaakt over het spreiden van onderwijstijden
om veilig vervoer van studenten van en naar de instellingen mogelijk te maken.
Capaciteit voor business development gericht op valorisatie van publieke kennis via
Kennis Transfer Offices (KTO’s), incubators en campussen heeft onze aandacht (aanbeveling
C). Vanuit EZK leveren we bijvoorbeeld een bijdrage aan de financiering van business
developers van de ROM’s die in goed contact staan met partijen op campussen. Ook universiteiten
investeren in business development, bijvoorbeeld met KTO’s die academische spin-offs
begeleiden.
De samenwerking tussen campussen, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA)
en de innovatie attachés wordt gestimuleerd met, onder andere, de Thematische Technology
Transfer-regeling (aanbeveling D).7
Financiering van de campusorganisatie is de verantwoordelijkheid van de direct betrokken
organisaties, inclusief de organisaties die een rijksbijdrage ontvangen (aanbeveling
E). Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van EFRO en andere instrumenten, zoals toegelicht
in het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
Bent u het met de ondertekenaars van het manifest eens dat er momenteel nog geen,
of onvoldoende, specifiek beleid gericht is op het fysieke aspect van innovatie-ecosystemen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u bereid hierop specifiek beleid
te maken en wanneer kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?
Antwoord 6
Er is op dit moment geen reden om op nationaal niveau beleid te vormen dat specifiek
is gericht op het fysieke aspect van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen. Verschillende
nationale instrumenten dragen, direct of indirect, bij aan de ontwikkeling van campussen
en scienceparks. Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Vraag 7
Op welke manier kan de samenwerking tussen innovatieve ecosystemen en universiteiten
met startups en scale-ups verder worden gestimuleerd om nog innovatiever te worden
en hun werkzaamheden uit te bouwen? Welke regels staan hier aan in de weg? Welk beleid
is hier voor nodig?
Antwoord 7
Met het startupbeleid zet het kabinet in op een sterk klimaat voor jonge innovatieve
technologie gedreven bedrijven. Dit betekent een sterke verbinding tussen startups
en scale-ups en andere organisaties in het onderzoeks- en innovatie-ecosysteem. Het
beleid richt zich specifiek op het verbeteren van de toegang van startups en scale-ups
tot talent, kapitaal, kennis, internationale netwerken en markten en de overheid.
TechLeap.NL fungeert als kennis en expertisecentrum en versnelt de doorgroei tot scale-ups
met het «Rise» programma.
Daarnaast komt het Ministerie van EZK dit najaar met een subsidieregeling voor de
opschaling van succesvolle, regionale programma’s die startups ondersteunen. Dit kan
bijvoorbeeld betrekking hebben op het omzetten van wetenschappelijke kennis in ondernemerschap.
Het stimuleren van innovatieve startups op basis van wetenschappelijke kennis is een
belangrijk onderdeel van het startupbeleid. Dit vraagt om een goed ingericht valorisatieproces.
In de beleidsreactie op de evaluatie van het valorisatieprogramma heeft het kabinet
aangegeven dat het aan de kennisinstellingen is om hun ambities met impact en valorisatie
inhoudelijk, bestuurlijk en financieel te ondersteunen. Het kabinet heeft aangeven
deze ambities te ondersteunen door de financiering en ondersteuning van impact en
valorisatie een integraal onderdeel te maken van het beleid voor onderwijs, onderzoek
en innovatie. Ook hebben EZK en OCW de regeling voor Thematische Technologie Transfer
gelanceerd. Inmiddels maken de kennisinstellingen en bijvoorbeeld de Vereniging van
Samenwerkende Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen serieus werk van
hun ambities op het gebied van impact en valorisatie en zijn we met hen in gesprek
over hoe het kabinet deze ambities beter kan ondersteunen.
Indien er regels zijn die in de weg zitten bij het verbinden van startups en scale-ups
met universiteiten en andere partijen in onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, kan
dit uiteraard worden besproken met de relevante departementen.
Vraag 8
Kunt u een schattig geven van de bijdrage van innovatieve ecosystemen aan de groei
van de Nederlandse economie? Hoe kan deze groei via innovatieve hubs zoals Brainport
Eindhoven of Brightlands worden vergroot?
Antwoord 8
Onderzoeks- en innovatie-ecosystemen dragen met kennisontwikkeling, innovaties en
valorisatie bij aan economische groei. Onderzoeks- en innovatie-ecosystemen leveren
hiermee vaak ook een bijdrage aan het vinden van oplossingen voor maatschappelijke
uitdagingen.8 Deze economische en bredere maatschappelijke effecten zijn vaak het resultaat van
het samenspel in de kennisketen met verschillende typen onderzoeksinstellingen, bedrijven
en gebruikers. Daarnaast trekken onderzoek en innovatie, die vaak regionaal geconcentreerd
zijn, nieuw talent, gespecialiseerde verstrekkers van kapitaal en nieuwe bedrijven
aan.
Het is echter moeilijk tot onmogelijk om exact vast te stellen hoe groot de bijdrage
is van ecosystemen aan de economische groei in Nederland.
In de strategie voor onderzoeks- en innovatie-ecosystemen zullen indicatoren worden
voorgesteld om het functioneren van ecosystemen te analyseren en, aan de hand van
die analyse, te versterken. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de effecten van ecosystemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.