Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 552 (R2148) Wijziging van de Paspoortwet in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (uitvoering verordening identiteitskaarten)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
Met dit voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet wordt uitvoering gegeven
aan deverordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni
2019betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers
van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden
die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (hierna: de verordening).Met
het voorstel wordt uitvoering gegeven aan de aspecten uit de verordening die betrekking
hebben op de Nederlandse identiteitskaarten. De verordening is van toepassing vanaf
2 augustus 2021, wat betekent dat dit voorstel van rijkswet, indien en nadat het tot
wet is verheven, uiterlijk met ingang van die datum in werking treedt.
EU-burgers kunnen identiteitskaarten als reisdocumenten gebruiken zowel bij hun reizen
binnen de EU als om de EU binnen te komen vanuit niet-EU-landen overeenkomstig het
EU-recht inzake vrij verkeer van personen (Richtlijn 2004/38/EG). Ook kunnen EU-burgers
hun identiteitskaarten gebruiken om in hun dagelijkse leven hun identiteit te bewijzen
ten behoeve van entiteiten uit de publieke en private sector wanneer zij het recht
uitoefenen om in een ander EU-land te verblijven, of indien zij in hun eigen land
verblijven.
De Europese Commissie (hierna: EC) streeft met deze verordening de volgende twee doelen
na:
• Het verbeteren van de veiligheid in en bij de grenzen van de EU door middel van de
aanpak van fraude met identiteitskaarten en verblijfsdocumenten;
• Het faciliteren en stimuleren van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van
EU-burgers en hun gezinsleden.
De EC heeft eerder ingezet op het verbeteren van de betrouwbaarheid van reisdocumenten.
In 2016 introduceerde de EC het Actieplan voor een krachtige Europese reactie op reisdocumentenfraude.1 Deze verordening is een uitwerking van dit actieplan. In het actieplan noemde de
EC maatregelen om het probleem van de beveiliging van documenten, waaronder identiteitskaarten
en verblijfsdocumenten, aan te pakken tegen de achtergrond van recente terreuraanvallen
in Europa en de problemen die burgers ondervinden als zij gebruik willen maken van
hun recht op vrij verkeer.
De verordening zelf is op 17 april 2018 geïntroduceerd als één van de vier verordeningen
van het pakket veiligheidseisen2 dat «denying terrorists the means to act» wordt genoemd. Dit pakket is gericht op het verder beperken van de mogelijkheden
van terroristen om terreurdaden uit te voeren en het daarmee vergroten van de veiligheid
binnen de Europese Unie. Naast de verordening worden in het actieplan maatregelen
geïntroduceerd om de financiering van terreur te bestrijden, de toegang tot grondstoffen
voor het maken van explosieven te beperken en de handel in vuurwapens beter te beveiligen.
1.2. Probleemdefinitie
De EC heeft vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de beveiligingsniveaus
van de door de lidstaten afgegeven nationale identiteitskaarten. De vele documentensoorten
in omloop en de beveiligingsniveaus van sommigen daarvan doen het risico op vervalsing
en documentfraude toenemen. Uit cijfers van het European Document Fraud Risk Analysis Network blijkt dat het aantal incidenten met betrekking tot frauduleuze identiteitskaarten
is toegenomen.3 De documenten met een lager beveiligingsniveau zijn de vaakst aangetroffen vervalste
documenten.4Met deze verordening worden de beveiligingsnormen voor identiteitskaarten van de lidstaten
daarom versterkt en geüniformeerd om de beveiliging van de documenten te verbeteren
en documentfraude tegen te gaan. Versterkte documentbeveiliging is een belangrijke
factor om de veiligheid in de EU en bij EU-grenzen te verbeteren en om een doeltreffende
veiligheidsunie te bevorderen.
Daarnaast stelt de EC dat EU-burgers in de uitoefening van hun recht op vrij verkeer
worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat documenten door een gebrekkige kwaliteit niet
in alle lidstaten worden geaccepteerd of de toets op echtheid van het document langer
duurt. Ook is niet in alle gevallen duidelijk welke rechten aan het document ontleend
kunnen worden. Het doel van deze verordening is het versterken van beveiliging en
het vergemakkelijken van het vrij verkeer voor burgers van de Unie en hun familieleden.
Het voorstel zal, dankzij versterkte beveiligingskenmerken van nationale identiteitskaarten,
zorgen voor beter beveiligde documenten waarmee de rechten van vrij verkeer in een
veiligere omgeving kunnen worden uitgeoefend.
1.3. Europese onderhandelingen
De onderhandelingen over de verordening zijn op 4 mei 2018 gestart na publicatie van
het voorstel voor deze verordening van de EC op 17 april 2018.5 De onderhandelingen zijn formeel afgerond met het akkoord van de Raad van Justitie
en Binnenlandse Zaken op 6 juni 2019. De verordening is gepubliceerd op 12 juli 20196 en trad op 1 augustus 2019 in werking. De verordening is van toepassing vanaf 2 augustus
2021.
Tijdens de onderhandelingen is gezocht naar een balans tussen het realiseren van een
kwalitatief hoogstaande set veiligheidseisen aan documenten binnen een zo kort mogelijke
tijdsspanne enerzijds en passend binnen de financiële en technische ruimte die lidstaten
hebben anderzijds. Gedurende de onderhandelingen is tevens aandacht uitgegaan naar
het bespreken van relevante uitzonderingen en gevallen waar knelpunten kunnen ontstaan.
Nederland heeft bij de onderhandelingen bewerkstelligd dat de Nederlandse identiteitskaarten
niet eerder vervangen hoeven te worden dan de geldigheidstermijn van een identiteitskaart,
zijnde tien jaar. Er is ruimte behouden voor het werken met externe dienstverleners
bij de uitgifte van documenten in het buitenland en tenslotte kunnen mensen met een
tijdelijke beperking om vingerafdrukken af te geven een document krijgen met een geldigheid
van één jaar.
1.4. Inhoud verordening met betrekking tot identiteitskaarten
Om de eerder benoemde doelen te bereiken stelt de verordening een aantal eisen aan
de identiteitskaarten en de processen met betrekking tot de uitgifte ervan.
De voor Nederland meest relevante eisen aan de identiteitskaart zijn de volgende:
• De implementatie van de internationale standaard voor machinaal uitleesbare reisdocumenten7. Deze standaard bevat afspraken voor onder andere veiligheidskenmerken, de gegevens
op het document, de chip, de machinaal uitleesbare zone en de opmaak van het document;
de Nederlandse identiteitskaart voldoet reeds aan deze standaard.
• Het opnemen van twee vingerafdrukken op de identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart
bevat nu nog geen vingerafdrukken.
• Het opnemen van de Europese blauwe vlag met gele sterren en de letters van de lidstaat
op de identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart bevat deze vlag nu niet.
Identiteitskaarten die niet aan deze normen voldoen zijn op grond van de verordening
uiterlijk op 3 augustus 2031 niet langer geldig. De termijn van tien jaar sluit voor
de huidige Nederlandse identiteitskaart aan bij de reguliere geldigheidstermijn van
tien jaar.
De voor Nederland meest relevante eisen die de verordening stelt, naast de eisen aan
identiteitskaarten zelf, zijn de volgende:
• Het fysiek verschijnen gedurende de aanvraagprocedure wordt verplicht gesteld. Dit
komt overeen met de huidige wetgeving. De uitzondering waarin de Nederlandse wet voorziet
komt te vervallen.
• Er dient een centraal contactpunt voor EU organisaties en andere lidstaten ingericht
te worden.
• Lidstaten zijn verplicht elkaar wederzijds toegang te verschaffen tot de vingerafdrukken
op elkaars identiteitskaarten.
• De EC wil de impact van de verordening monitoren. Lidstaten dienen de daarvoor benodigde
gegevens aan te dragen.
De verordening bevat hiernaast diverse eisen en uitzonderingen die voor Nederland
niet relevant zijn, omdat Nederland de uitzondering niet kent of gebruikt. Deze zijn
voornamelijk van toepassing op andere lidstaten. Voor de behandeling van dit wetsvoorstel
zijn deze niet relevant en zullen niet behandeld worden.
1.5. Uitwerking van de verordening in Nederland (en leeswijzer)
De EC heeft er voor gekozen de beveiliging van de identiteitskaarten van de lidstaten
te verbeteren door middel van de introductie van een verordening. Een Europese verordening
hoeft niet te worden omgezet in een nationale regeling, maar werkt rechtstreeks. De
nationale wetgeving dient wel te voorzien in de voor de uitvoering van de verordening
noodzakelijke uitvoerings- en handhavingsstructuren. Nationaal recht dat in strijd
is met de verordening, moet geschrapt of aangepast worden.
Voor de uitvoering van deze verordening dienen de Paspoortwet en onderliggende wetgeving
te worden aangepast. De materiële normen in verband met de beveiliging van identiteitskaarten
zullen rechtstreeks volgen uit de verordening en mogen niet langer in nationale wetgeving
worden vastgelegd, voor zover dit niet in de weg staat aan de begrijpelijkheid van
de betrokken regeling. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de Paspoortwet. De onderliggende
regelgeving zal ook aangepast worden. Deze aanpassing zal uiterlijk inwerkingtreden
op het moment van het van toepassing worden van de verordening op 2 augustus 2021.
De uitvoering van de verordening met betrekking tot verblijfsdocumenten voor burgers
van de Unie en verblijfskaarten voor familieleden die niet de nationaliteit van een
lidstaat bezitten, valt buiten het bereik van de Paspoortwet en bevindt zich op het
terrein van het vreemdelingenrecht. De rechtstreekse werking van de betreffende artikelen
(met name de artikelen 6 en 7) is voor de uitvoering van de verordening voldoende.
Nederland neemt geen vingerafdrukken af voor verblijfsdocumenten voor burgers van
de Unie.
In hoofdstuk twee wordt eerst ingegaan op de inhoud van de hoofdstukken van de verordening
zelf. Dit wetsvoorstel en de gevolgen kunnen niet goed begrepen worden zonder een
goed begrip van de inhoud van de verordening.
In hoofdstuk drie zal ingegaan worden op de aanpassingen van de Paspoortwet die met
dit wetsvoorstel geregeld worden.
In hoofdstuk vier zal ingegaan worden op het toepassingsbereik van de verordening.
Hier zal met name aandacht besteed worden aan de werkingssfeer van de verordening
buiten Nederland en buiten Europa.
In hoofdstuk vijf zal ingegaan worden op de relatie van de verordening en dit wetsvoorstel
met hoger recht en andere wetten dan de Paspoortwet.
In hoofdstuk zes zal ingegaan worden op de benodigde wijzigingen in de uitvoering
als gevolg van het van toepassing worden van de verordening in Nederland. Het gaat
om het in beeld brengen van de technische aspecten, procedurele aspecten en de daaraan
verbonden kosten. Deze uitwerking is niet alleen een gevolg van dit wetsvoorstel maar
de gehele verordening, omdat deze niet los van elkaar gezien kunnen worden.
In hoofdstuk zeven zal ingegaan worden op de termijnen rond de inwerkingtreding van
de verordening.
In hoofdstuk acht zal ingegaan worden op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Gezien het feit dat het een uitvoering van een verordening betreft heeft er geen formele
consultatie plaatsgevonden.
2. De verordening
2.1. De Europeesrechtelijke grondslag
De rechtsbasis voor het stellen van de voorschriften zoals opgenomen in deze verordening
betreft artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU).
Artikel 21 VwEU verleent EU-burgers het recht vrij op het grondgebied van EU-lidstaten
te reizen en te verblijven. Artikel 21, tweede lid, VwEU biedt uitdrukkelijk een rechtsgrondslag
voor maatregelen om de uitoefening van vrij verkeer van EU-burgers te vergemakkelijken,
onder meer door het risico op fraude in de vorm van vervalsing van documenten te verminderen
en door te zorgen voor betrouwbare identificatie dat nodig is voor dat vrije verkeer.
Artikel 21 voorziet in de mogelijkheid voor de EU om, indien een optreden noodzakelijk
blijkt om deze doelstelling van vrij reizen en verblijven te verwezenlijken, bepalingen
vast te stellen die de uitoefening van dat recht vergemakkelijken. De verordening
zal, dankzij versterkte beveiligingskenmerken van nationale identiteitskaarten en
verblijfsdocumenten, zorgen voor beter beveiligde documenten waarmee de rechten van
vrij verkeer in een veiligere omgeving kunnen worden uitgeoefend.
2.2. De verordening in vogelvlucht
In de hierop volgende paragrafen worden de verschillende hoofdstukken van de verordening
in opeenvolgende volgorde in meer detail besproken.
2.2.1. Hoofdstuk I onderwerp en toepassingsgebied
In hoofdstuk I van de verordening worden het onderwerp, de definities en het toepassingsbereik
van de verordening vastgelegd. Het onderwerp van de verordening betreft het instellen
van een norm voor identiteitskaarten van de lidstaten en verblijfsdocumenten die lidstaten
afgeven aan de burgers van de Unie en hun familieleden (artikel 1). Het toepassingsbereik
van de verordening wordt neergelegd in artikel 2 en strekt zich wat betreft de identiteitskaarten
uit tot de identiteitskaarten die de lidstaten afgeven aan hun eigen onderdanen. De
verordening is niet van toepassing op identiteitsdocumenten die tijdelijk worden afgegeven
met een geldigheidsduur van minder dan zes maanden. Ook vallen de vervangende Nederlandse
identiteitskaart8, de identiteitskaart BES, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en het rijbewijs niet onder
het toepassingsbereik van de verordening.9
2.2.2. Hoofdstuk II nationale identiteitskaarten
In hoofdstuk II van de verordening worden de regels gesteld met betrekking tot de
nationale identiteitskaarten, zoals de beveiligingsnormen, de modellen voor de opmaak
en andere technische specificaties (artikel 3). In artikel 3 wordt onder andere geregeld
dat twee vingerafdrukopnamen op de identiteitskaart dienen te worden opgenomen. In
hoofdstuk II van de verordening wordt de geldigheidsduur van de identiteitskaarten
bepaald (artikel 4) en de uitfasering van de bestaande identiteitskaarten (artikel
5). Op grond van de verordening dienen identiteitskaarten een minimale geldigheidsduur
van vijf jaar en een maximale geldigheidsduur van tien jaar te hebben. Een aantal
uitzonderingsgronden hierop is neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de verordening.
In artikel 5 van de verordening is als hoofdregel neergelegd dat identiteitskaarten
die niet aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 3 van de verordening voldoen
niet langer geldig zijn dan de einddatum van hun geldigheid of uiterlijk op 2 augustus
2031. Dit geldt voor alle Nederlandse identiteitskaarten.
2.2.3. Hoofdstuk III verblijfsdocumenten voor burgers van de Unie
Hoofdstuk III van de verordening handelt over verblijfsdocumenten voor burgers van
de Unie. Er worden regels neergelegd in dit hoofdstuk over de minimaal te vermelden
informatie op het verblijfsdocument.
2.2.4. Hoofdstuk IV verblijfskaart voor familieleden die niet de nationaliteit van
een lidstaat bezitten
Hoofdstuk IV van de verordening bevat regels met betrekking tot de verblijfskaart
voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten. In artikel
7 wordt vastgelegd welk model een dergelijke verblijfskaart dient te volgen en in
artikel 8 van de verordening wordt de uitfasering van bestaande verblijfsdocumenten
geregeld.
2.2.5. Hoofdstuk V gemeenschappelijke bepalingen
In hoofdstuk V van de verordening worden gemeenschappelijke bepalingen met betrekking
tot de identiteitskaart en het verblijfsdocument gesteld. In het hoofdstuk wordt geregeld
dat een contactpunt dient te worden aangewezen door lidstaten voor de toepassing van
de verordening (artikel 9). Daarnaast wordt vastgelegd op welke wijze de verzameling
van biometrische gegevens in het kader van deze verordening dient plaats te vinden,
waaronder de verschijningsplicht gedurende de aanvraagprocedure, en de bewaartermijn
voor biometrische gegevens (artikel 10). Ook worden regels neergelegd omtrent de bescherming
van persoonsgegevens en aansprakelijkheid (artikel 11). Tot slot worden regels vastgelegd
omtrent monitoring (artikel 12), en rapportage en evaluatie (artikel 13), wordt een
grondslag opgenomen voor het stellen van uitvoeringshandelingen door de commissie
omtrent aanvullende technische specificaties (artikel 14) en worden de regels omtrent
de comitéprocedure (artikel 15) en de inwerkingtreding van de verordening opgenomen
(artikel 16).
3. De inhoud van het wetsvoorstel
3.1. Aanpassing Paspoortwet
De Paspoortwet wordt aangepast, zowel om de uitvoerbaarheid van de verordening te
garanderen, als om de met de verordening strijdige bepalingen te schrappen. Dat behelst
de onderstaande aanpassingen.
3.2. Vingerafdrukken op de identiteitskaart
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de verordening dient de Nederlandse identiteitskaart
een opslagmedium te bevatten met een gezichtsopname en twee vingerafdrukken van de
houder van de kaart, in digitaal formaat.
Op dit moment worden op grond van artikel 3, tweede lid, van de Paspoortwet op een
Nederlandse identiteitskaart en een vervangende Nederlandse identiteitskaart geen
vingerafdrukken opgenomen. Deze bepaling wordt in verband met de uitvoering van de
verordening geschrapt voor wat betreft de Nederlandse identiteitskaart. Uit de overwegingen
bij de verordening blijkt dat de verordening niet van toepassing is op de vervangende
Nederlandse identiteitskaarten. Op deze identiteitskaarten worden daarom, ook na het
van toepassing worden van de verordening, nog steeds geen vingerafdrukken opgenomen.
3.3. Verschijningsplicht aanvraag identiteitskaart
In artikel 10 van de verordening zijn de voorwaarden neergelegd voor het verzamelen
van de biometrische gegevens die op grond van de verordening dienen te worden opgenomen
op de Nederlandse identiteitskaart. In dit artikel is vastgelegd dat om te waarborgen
dat de biometrische gegevens consistent zijn met de identiteit van de aanvrager, de
aanvrager voor iedere aanvraagprocedure ten minste eenmaal in persoon verschijnt.
In artikel 28 van de Paspoortwet is een uitzondering neergelegd op de persoonlijke
verschijningsplicht gedurende de aanvraagprocedure van Nederlandse identiteitskaarten,
in geval van zwaarwegende redenen. Deze uitzondering is in strijd met de verschijningsplicht
zoals neergelegd in de verordening en vervalt daarom in artikel 28 met betrekking
tot aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart.
4. Geografische toepasbaarheid verordening
Het toepassingsbereik van de verordening wordt neergelegd in artikel 2 van de verordening
en strekt zich wat betreft de identiteitskaarten uit tot de identiteitskaarten die
de lidstaten afgeven aan hun onderdanen die de nationaliteit van de lidstaat bezitten
(artikel 21 VwEU). De Nederlandse burgers die woonachtig zijn in Europees Nederland,
in het buitenland, in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en de
overige landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) bezitten het
EU-burgerschap (artikel 20 VwEU) naast het Nederlandse burgerschap. Dit betekent dat
zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie (richtlijn
2004/38/EG10) en zij binnen de Europese Unie vrij kunnen reizen. Ook kunnen zij de Europese Unie
binnen reizen (artikel 5 van de richtlijn 2004/38/EG). De verordening is hiermee van
toepassing op al de identiteitskaarten die Europees Nederland aan onderdanen die de
Nederlandse nationaliteit bezitten ter beschikking stelt, ook als zij buiten Nederland
of buiten Europees grondgebied wonen. De mogelijkheid voor iedere Nederlander, ongeacht
de plaats waar hij woont of verblijft, binnen of buiten het koninkrijk, een Nederlandse
identiteitskaart aan te vragen (mits ingeschreven in de basisregistratie personen)
is relatief nieuw en geïntroduceerd bij Rijkswet van 6 maart 2020 tot wijziging van
de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een
publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten
(Stb. 2020, 104; hierna: Rijkswet van 6 maart 2020).
In tegenstelling tot Europees Nederland, maken de Caribische delen van het Koninkrijk
geen onderdeel uit van het grondgebied van de Europese Unie. Om die reden hoeven de
autoriteiten op de eilanden zelf niet te voldoen aan het Europees recht. Dit betekent
dat Europese verordeningen niet van toepassing zijn op de overheden aldaar. De bepalingen
uit de verordening die specifiek gericht zijn op de procedures waar lidstaten zich
aan dienen te houden (denk aan de eisen van artikel 10 van de verordening over de
verzameling van biometrische gegevens en de eisen van artikel 11 van de verordening
over de bescherming van persoonsgegevens) zijn daarom niet van toepassing op de autoriteiten
in de Caribische delen van het Koninkrijk, in tegenstelling tot voorwaarden die worden
gesteld aan de identiteitskaart die wordt afgegeven door de lidstaat (denk aan de
eis van het opnemen van vingerafdrukken, de internationale standaard voor machineleesbare
reisdocumenten, en het opnemen van de Europese blauwe vlag met gele sterren en de
letters van de lidstaat op de identiteitskaart). Door middel van de Paspoortwet, welke
een rijkswet betreft en dus van toepassing is binnen het gehele koninkrijk, en de
daaronder hangende regelgeving worden de voorwaarden die worden gesteld aan de identiteitskaart
voor Caribisch Nederland gelijk getrokken. Voor de overige landen van het Koninkrijk
geldt dat de aanvraag zal verlopen via de Nederlandse vertegenwoordigingen en de door
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen in Nederland
gesitueerde autoriteit,11 zijnde Europees-Nederlandse autoriteiten op wie de verordening rechtstreeks toepasselijk
is.
5. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
5.1. Grondrechtelijke aspecten van de verordening
De verordening leidt tot de verwerking van biometrische gegevens in verband met de
aanvraag, uitgifte en productie van de identiteitskaart en de authenticatie en verificatie
op basis van deze gegevens op de kaart. Dit heeft effecten op de grondrechten van
personen, met name de eerbiediging van het privéleven (artikel 7) en de bescherming
van persoonsgegevens (artikel 8) van het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie (hierna: het Handvest). De verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van
het verzamelen van, de toegang tot, en het gebruik van persoonsgegevens, raakt aan
het in het Handvest vastgelegde recht op privacy en recht op bescherming van persoonsgegevens.
Aantasting van die grondrechten moet gerechtvaardigd zijn.
Voor de verzameling van biometrische gegevens in het kader van de uitgifte van de
identiteitskaart dienen op basis van artikel 10 van de verordening passende en doeltreffende
procedures te worden vastgesteld die stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd
in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Indien
zich bij het verzamelen van de biometrische gegevens complicaties voordoen, dienen
de lidstaten er zorg voor te dragen dat passende procedures voorhanden zijn om de
waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen. Bijvoorbeeld in het geval dat
de vingerafdrukken onvoldoende kwaliteit bieden om geregistreerd te worden. Lagere
regelgeving, hangend onder de Paspoortwet, zal uiterlijk op het moment van het van
toepassing worden van de verordening in Nederland worden aangepast om passende en
doeltreffende procedures met betrekking tot het verzamelen van de vingerafdrukken
voor opname op de identiteitskaart te realiseren, die voldoen aan deze voorwaarden.
In artikel 10 van de verordening zijn een aantal specifieke waarborgen neergelegd
die bijdragen aan de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene gedurende
de aanvraagprocedure van een verblijfsdocument of identiteitskaart. In dit artikel
is vastgelegd dat biometrische gegevens enkel mogen worden verzameld door gekwalificeerd
en naar behoren gemachtigd personeel dat daartoe specifiek is aangewezen door de autoriteiten
en dat de aanvrager in ieder geval eenmaal gedurende het afgifteproces verschijnt
in persoon om te waarborgen dat de biometrische gegevens in overeenstemming zijn met
de rechtmatige aanvrager van de identiteitskaart.
Biometrische gegevens die verzameld worden in het kader van de personalisatie van
een identiteitskaart, worden op een zeer veilige manier en slechts tot de datum waarop
het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte
van het document bewaard, tenzij dit met het oog op verwerking in overeenstemming
met het Unie- en nationaal recht vereist is, zo is neergelegd in artikel 10, derde
lid, van de verordening. Na deze periode dienen de biometrische gegevens onmiddellijk
te worden gewist en vernietigd. In de Paspoortwet is hieromtrent vastgelegd dat vingerafdrukken
die worden afgenomen bij de aanvraag van een identiteitskaart bewaard dienen te worden
tot het moment van uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden
van het niet uitreiken ervan is geregistreerd in de administratie die wordt bijgehouden
door de uitgevende autoriteiten.12 Dit zal nooit meer dan negentig dagen betreffen, omdat een identiteitskaart die binnen
deze tijd niet wordt opgehaald dan definitief aan het verkeer wordt onttrokken en
vernietigd.13
De gegevens van de aanvraag, minus de vingerafdrukken, worden bewaard in een administratie
bij de autoriteit die het document verstrekt heeft. Deze laatste gegevens worden op
basis van de Paspoortuitvoeringsregelingen bewaard voor een periode van 11 jaar indien
de geldigheid van het uitgereikte document vijf jaar of minder is en 16 jaar indien
de geldigheid van het verstrekte document langer dan vijf jaar is. De aanvraaggegevens
bieden een belangrijke ondersteuning bij de aanvraag van een nieuw document en daarom
is het bewaren ervan gedurende deze periodes noodzakelijk. Dit betreft een verwerking
die vereist is op grond van het nationale recht en valt daarmee onder de uitzondering
zoals neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening.
In artikel 11 van de verordening is daarnaast bepaald dat de Algemene verordening
gegevensbescherming (hierna: de Avg)14 van overeenkomstige toepassing is. Op grond van artikel 9 van de Avg geldt dat de
verwerking van biometrische gegevens in beginsel verboden is, behalve als er sprake
is van een van de rechtvaardigingsgronden zoals geformuleerd in artikel 9, tweede
lid, van de Avg. In het kader van de uitgifte van identiteitskaarten is de verwerking
van biometrische gegevens noodzakelijk om redenen van algemeen maatschappelijk belang
op grond van Unierecht, in dit geval deze verordening, en lidstatelijk recht, in dit
geval de Paspoortwet, namelijk ter bestrijding van fraude met identiteitskaarten en
daarmee ter verbetering van de veiligheid in en bij de grenzen van de EU en ter facilitering
van het recht op vrij verkeer van de EU-burgers. De regering neemt verder passende
maatregelen ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van betrokkene,
zowel op grond van de verordening, bijvoorbeeld zoals neergelegd in de artikelen 10
en 11, als de Paspoortwet (zie bijvoorbeeld artikel 3, derde en negende lid, van de
Paspoortwet) en de daaronder hangende regelgeving. Deze laatste categorie regelgeving
zal zodanig worden aangepast voorafgaande aan het van toepassing worden van deze verordening,
dat de maatregelen ook een plek krijgen in het aanvraag- en uitgifteproces van de
identiteitskaart, overeenkomend met de al bestaande maatregelen bij de aanvraag van
paspoorten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regelingen omtrent uitzonderingsposities
voor kinderen onder de twaalf jaar die geen vingerafdrukken hoeven af te geven of
personen die niet in staat zijn vingerafdrukken af te geven. Daarmee voldoet de verwerking
van de biometrische gegevens aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 9, tweede
lid, onderdeel g, van de Avg om bijzondere persoonsgegevens (biometrische gegevens)
te mogen verwerken.
In hoofdstuk III van de Avg is daarnaast een aantal rechten van burgers met betrekking
tot de verwerking van persoonsgegevens neergelegd. Deze rechten leiden er onder andere
toe dat de ontvanger van een identiteitskaart voor de aanvraag geïnformeerd dient
te worden omtrent de persoonsgegevensverwerking die plaatsvindt in het kader van de
aanvraag en uitgifte van de identiteitskaart. Het inzagerecht zoals neergelegd in
de Avg15 kan bij de Nederlandse uitgevende instanties gerealiseerd worden via diverse aangeboden
software waarmee betrokkenen inzage kunnen krijgen in de persoonsgegevens die in hun
identiteitskaarten en verblijfsdocumenten zijn verwerkt. Op grond van de Avg hebben
betrokkenen verder het recht op correctie van persoonsgegevens die verwerkt worden
in het kader van de uitgifte van de identiteitskaart. Dit recht kan gerealiseerd worden
door middel van de afgifte van een nieuw identiteitsdocument, indien de in de kaart
verwerkte gegevens incorrect of incompleet blijken te zijn. Het opslagmedium dient
verder aan de hoogste veiligheidseisen te voldoen (overweging 40 bij de verordening)
en de opgeslagen persoonsgegevens op de identiteitskaart dienen doeltreffend tegen
ongeoorloofde toegang beschermd te worden (zie verder ook artikel 30 van de Avg omtrent
de geldende voorwaarden met betrekking tot de beveiliging van de verwerking van de
persoonsgegevens).
Aangezien het wetsvoorstel uitvoering van een Europese verordening betreft, bestaat
er geen noodzaak om een gegevensbeschermingseffectbeoordeling in de zin van artikel
35 van de Avg met betrekking tot de wetswijziging uit te voeren.
Daarnaast is in artikel 11 van de verordening vastgelegd dat de lidstaten zorg dienen
te dragen voor de beveiliging, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van
de voor de toepassing van deze verordening verzamelde en opgeslagen gegevens.In artikel
11 is verder vastgelegd dat de lidstaat zorg dient te dragen dat de toezichthoudende
autoriteit, in dit geval de Autoriteit Persoonsgegevens, zijn taak op grond van de
Avg naar behoren kan uitoefenen. Ook is vastgelegd in artikel 11 dat de lidstaat verantwoordelijk
is voor de verwerking van persoonsgegevens, ook als dit door externe dienstverleners
gedaan wordt. Tenslotte is in artikel 11 vastgelegd dat de vingerafdrukken op de kaart
alleen gebruikt mogen worden voor het verifiëren van de authenticiteit van de identiteitskaart
of de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare en vergelijkbare
kenmerken wanneer het overleggen van een identiteitskaart of verblijfsdocument wettelijk
vereist is.
5.2. Uitwerking privacykader
In de Paspoortwet zal bij inwerkingtreding van de Rijkswet van 6 maart 2020 een grondslag
neergelegd worden in de Paspoortwet voor het stellen van regels (bij of krachtens
algemene maatregel van rijksbestuur) met betrekking tot onder andere nadere waarborgen
die gelden voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitgifte van
de identiteitskaart. Deze grondslag zal gebruikt worden om nadere waarborgen neer
te leggen in lagere regelgeving hangend onder de Paspoortwet in relatie tot de verwerking
van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van deze verordening overeenstemmend
met de Avg en deze verordening. Te zijner tijd zullen wijzigingen in de lagere regelgeving
die ten doel hebben nadere waarborgen met betrekking tot de gegevensbescherming in
relatie tot de uitvoering van deze verordening door te voeren ook worden voorgelegd
aan de Autoriteit Persoonsgegevens ter advisering.
5.3. Uitwerking privacykader in Caribisch Nederland
De Avg is niet van toepassing in Caribisch Nederland en de overige landen binnen het
Koninkrijk. De overige landen binnen het Koninkrijk en Caribisch Nederland kennen
hun eigen privacy wetgeving. Zo is in Caribisch Nederland de Wet bescherming persoonsgegevens
BES van toepassing. De Paspoortwet, zijnde een Rijkswet, is echter zowel van toepassing
in Caribisch Nederland als ook in de overige landen binnen het Koninkrijk. In de Paspoortwet
zijn de voorwaarden opgenomen in verband met de verwerking van persoonsgegevens ten
behoeve van een aanvraag van een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart.
Deze zijn dus in het gehele koninkrijk van toepassing. Deze voorwaarden zijn opgesteld
in overeenstemming met de bestaande privacykaders zoals bijvoorbeeld neergelegd in
de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Deze kaders zullen ook in acht genomen worden
bij het opstellen van de lagere regelgeving omtrent gegevensbescherming, hangende
onder de Paspoortwet, in verband met de uitvoering van deze verordening.
5.4. Verhouding tot eID
De verordening laat het gebruik van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten met
eID-functie voor andere doeleinden dan grenspassage vrij. Ook doet zij geen afbreuk
aan de regels die zijn vastgesteld in de EIDAS verordening.16Deze voorziet in Uniebrede wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen
bij de toegang tot overheidsdiensten. In de verordening is vastgelegd dat indien de
lidstaat gegevens voor elektronische diensten zoals de e-functionaliteit in de identiteitskaart
opnemen, dat dergelijke nationale gegevens fysiek en logisch gescheiden worden van
de biometrische gegevens zoals opgenomen op de identiteitskaart.17
6. Gevolgen
In dit hoofdstuk worden de gevolgen besproken die de toepassing van de verordening
in Nederland voor de uitvoering met zich meebrengt. De gevolgen verbonden aan de aanpassingen
van de Paspoortwet zijn slechts een deel van de gevolgen die voortvloeien uit de verordening.
Om een goed overzicht van alle gevolgen te bieden zal hieronder ingegaan worden op
de gevolgen van de verordening, ook als deze niet direct volgen uit de wetswijziging.
De bedragen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn exclusief BTW.
6.1. Gevolgen voor de overheid
De uniformering van identiteitskaarten verhoogt de betrouwbaarheid van identiteitsverificatie.
De verordening beoogt dit door het terugdringen van de diversiteit van in omloop zijnde
documenten en het afspreken van gemeenschappelijke normen. Hierdoor is bij de diverse
instanties die een identiteitsverificatie uitvoeren minder gespecialiseerde kennis
nodig om de diverse in omloop zijnde documenten op echtheid te kunnen controleren.
Onderdeel van het proces van uniformering betreft het toevoegen van een blauwe vlag
met gele sterren en de letters NL aan de Nederlandse identiteitskaarten. Dit vereist
een herontwerp van de identiteitskaart.
Vanwege het moment van in werking treden van de verordening gaat de introductie van
een nieuw document ten koste van een restvoorraad blanco documenten. Deze blanco documenten
voldoen niet aan de voorwaarden die de verordening stelt. Deze documenten kunnen dan
niet meer worden gepersonaliseerd en verstrekt. Er dient altijd een hoeveelheid blanco
documenten beschikbaar te zijn voor het geval van een onverwachte toename in aanvragen.
Voorzien wordt dat de restvoorraad die niet gebruikt zal worden een waarde heeft van
ongeveer 1 miljoen euro. De precieze grootte van de restvoorraad is afhankelijk van
de hoeveelheid aanvragen, hoe meer aanvragen er worden gedaan hoe kleiner de restvoorraad
logischerwijze is.
6.1.1. Vingerafdrukken
Met de wetswijziging wordt het plaatsen van twee vingerafdrukken op de chip ook van
toepassing voor de identiteitskaart. De faciliteiten bij de centrale overheid zijn
al deels gereed om over te gaan op het opnemen van vingerafdrukken.
Om vingerafdrukken op de chip van de identiteitskaart te plaatsen dient de software
in de personalisatieomgeving bij de producent van de identiteitskaarten te worden
aangepast. Deze aanpassingen kunnen gebaseerd worden op de software voor paspoorten.
Voor de aanvraag van een identiteitskaart dienen vanaf de inwerkingtreding van de
verordening ook vingerafdrukken verwerkt te worden. Deze aanpassing van de Aanvraagstations
(AS) en de Reisdocumenten Aanvraag- en Archiefstations (RAAS) is softwarematig en
kan meegenomen worden in de reguliere updates.
Het realiseren van het nieuw ontwerp, het aanpassen van de apparatuur (AS-en en RAAS-en)
en de software van de personalisatieapparatuur zal naar verwachting eenmalig tussen
de € 700.000 en € 1.000.000 gaan kosten.
6.1.2. Gevolgen verschijningsplicht
De verordening verplicht om gedurende het aanvraagproces van een identiteitskaart
minimaal eenmaal fysiek te verschijnen per aanvraag. Die verschijningsplicht dient
voor identificatie en om biometrische kenmerken af te nemen. Dit sluit aan bij de
reeds geldende wetgeving voor Nederlandse paspoorten en identiteitskaarten om bij
de aanvraag te verschijnen. De mogelijkheid om daar een uitzondering op te maken wordt door de verordening
nu echter geschrapt wat betreft de identiteitskaarten.
Momenteel biedt de Paspoortwet in geval van zwaarwegende redenen een uitzondering
op de verschijningsplicht gedurende de aanvraag van de identiteitskaart.18 Deze is aan de orde als Nederlanders, woonachtig in het buitenland, om fysieke dan
wel psychische redenen langdurig niet in staat zijn te verschijnen op de aanvraaglocatie.
De identiteit kan dan worden vastgesteld door bijvoorbeeld een geregistreerde notaris,
die dit aan huis doet. Om in aanmerking te komen voor deze mogelijkheid is bijvoorbeeld
een verklaring van een arts nodig. Deze uitzondering op de verschijningsplicht past
niet binnen de kaders die met deze verordening gesteld worden. De verordening biedt
geen ruimte om vanwege zwaarwegende redenen af te wijken van de verschijningsplicht.
Voor deze groep Nederlanders in het buitenland zal een andere oplossing moeten worden
gevonden voor de invulling van de verschijningsplicht, bijvoorbeeld door de inzet
van het mobiele vingerafdrukopname-apparaat (hierna: MVA). Dan wordt aan huis voldaan
aan de verschijningsplicht. Vanwege de omvang van de groep in het buitenland zal dit
consequenties hebben voor de in te zetten capaciteit en reis- en verblijfsbudgetten
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit zal leiden tot extra kosten voor de
aanvraag van een identiteitskaart in het buitenland. De wijze waarop deze extra kosten
berekend worden evenals de eventuele doorberekening aan de burger wordt nog nader
uitgewerkt. Dit zal verder uitgewerkt worden in het Besluit paspoortgelden.
De bestaande mogelijkheden voor het aanvragen van een identiteitskaart ten overstaan
van een daartoe bevoegde ambtenaar van de gemeente in Nederland op een andere locatie
dan de locatie waar die is gehuisvest, bijvoorbeeld bij invaliditeit of bedlegerigheid
door ziekte van de aanvrager, blijven bestaan. In deze gevallen wordt voldaan aan
de verschijningsplicht.
6.1.3. Uitwisseling certificaten
De verordening verplicht lidstaten tot wederzijdse uitwisseling van de certificaten
benodigd voor de toegang tot de vingerafdrukken op de chip van de identiteitskaart.
De afspraken voor deze uitwisseling komen overeen met die voor paspoorten en zijn
in een implementatiebesluit bij de verordening19 uitgewerkt.
De vingerafdruk op de identiteitskaart zal een eigen certificaat en verificatiecertificaatstructuur
krijgen, die losstaat van die van het paspoort. Dit biedt de flexibiliteit om, indien
gewenst, andere keuzes kunnen maken bij het uitwisselen van de certificaten van paspoorten
en identiteitskaarten. De kosten van het ontwikkelen van dit eigen certificaat zijn
eenmalig en bedragen tussen de € 250.000 en € 400.000. Net als voor paspoorten is
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het
verstrekken van het Nederlandse certificaat inzake vingerafdrukken van de Nederlandse
identiteitskaart.
6.1.4. Gevolgen voor de Caribische delen van het Koninkrijk
Voor Caribisch Nederland geldt dat de Nederlandse identiteitskaart kan worden aangevraagd
bij het loket burgerzaken. De aanvraagapparatuur is daar aanwezig. Net als bij de
Nederlandse gemeenten zal de software aangepast worden om de nieuwe Nederlandse identiteitskaarten
uit te kunnen geven.
Bij de introductie van de e-functionaliteit op de identiteitskaart is er voor gekozen
om op Aruba, Curaçao en Sint Maarten de aanvraag voor een identiteitskaart te laten
verlopen via de Nederlandse vertegenwoordigingen.20 Deze sturende aanvraag door naar een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aangewezen in Nederland gesitueerde autoriteit voor de verstrekking van de e-NIK in
de Caribische landen.
De introductie van vingerafdrukken stelt enkele aanvullende eisen aan de gebruikte
verbindingen, apparatuur en software. Bij de Nederlandse vertegenwoordigingen op Aruba,
Curaçao en Sint Maarten moeten namelijk AS en MVA’s worden geïnstalleerd en een verbinding
worden opgezet met de RAAS bij de gemeente Haarlemmermeer voor het versturen van aanvraaginformatie.
Ook moet een verbinding worden opgezet met de centrale voorzieningen van de leverancier
voor het plegen van onderhoud in de vorm van beveiligingsupdates.
In verband met het plaatsen van de aangepaste AS en het faciliteren van de benodigde
netwerkenverbindingen dient eenmalig een uitgave gedaan te worden van tussen de € 250.000
en € 350.000. Naast deze eenmalige aanpassingen geldt een jaarlijks tarief voor de
netwerkverbindingen wat een jaarlijkse uitgave met zich meebrengt van een bedrag van
tussen de € 250.000 en € 350.000.
6.1.5. Centraal contactpunt
De verordening verplicht lidstaten een centraal contactpunt in te richten. Het doel
daarvan is als eerste aanspreekpunt te fungeren voor EU-organisaties en EU-lidstaten
voor vragen rond de uitvoering van de verordening.
Voor Nederland zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties functioneren
als centraal contactpunt. Feitelijk zal het contactpunt bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens
ingericht worden. Zij zullen daarbij, conform de verordening, werken volgens de EU
brede afspraken rond digitale toegangspoorten.21 Ook zullen tussen de betrokken uitvoeringsorganisaties, leveranciers en beleidsafdelingen
afspraken gemaakt worden over het proces van beantwoording van vragen.
6.2. Financiële gevolgen voor de uitgevende instanties en de burger
Het uitgangspunt bij de doorberekening van kosten voor reis- en identiteitsdocumenten
is dat er sprake is van kostendekkende financiering. Het afnemen van vingerafdrukken
kost meer tijd in het aanvraagproces van de Nederlandse identiteitskaart. Dit leidt
tot een stijging van de tarieven bij de uitgevende instanties ten behoeve van de dienstverlening
die zij bieden. In 2014 zijn de tarieven voor identiteitskaarten aangepast omdat de
vingerafdrukken niet meer werden afgenomen. Bij deze wijziging in 2014 is het dienstverleningsdeel
van de leges voor identiteitskaarten verlaagd met 14% voor gemeenten en 6% voor het
Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanwege de introductie van de vingerafdrukken op
de identiteitskaarten worden de leges voor de identiteitskaarten verhoogd. Deze verhoging
is gelijk aan de verlaging van destijds. Deze tariefsverhoging en de mogelijke verhoging
van het tarief als gevolg van de productie voor identiteitskaarten zullen nader worden
uitgewerkt in het Besluit paspoortgelden.
Om burgers in het buitenland om fysieke dan wel psychische redenen langdurig niet
in staat zijn persoonlijk te verschijnen tegemoet te komen kan gebruik gemaakt worden
van de MVA. Van de kosten hiervan kan op dit moment slechts een inschatting gemaakt
worden. Bij de posten in Madrid, Berlijn, Parijs, Bern en Rome werd in 2018 ongeveer
775 maal gebruik gemaakt van de uitzondering op de verschijningsplicht. Op het moment
is weinig bekend over de geografische spreiding van de mensen die gebruik gemaakt
hebben van deze uitzonderingsmogelijkheid. In de schatting van de kosten is rekening
gehouden met reis- en verblijfskosten, dat het niet mogelijk is om bij een bezoek
meerdere aanvragen van identiteitskaarten in behandeling te nemen en dat het mogelijk
moet zijn via pin te betalen. Bij deze schatting zijn onder andere de kosten voor
de inzet van personeel en de kosten voor de MVA’s is buiten beschouwing gelaten. Per
jaar kost dat tussen de € 550.000 en € 650.000, exclusief de aanschaf van extra MVA’s
en de personele capaciteit. De wijze waarop deze extra kosten berekend worden en hoe
deze worden doorberekend aan de burger zal nader worden uitgewerkt in het Besluit
paspoortgelden.
6.3. Monitoring
De EC heeft de wens om de implementatie van de verordening te evalueren. Uiterlijk
op 2 augustus 2020 stelt de EC volgens artikel 12 van de verordening een gedetailleerd
programma op voor de monitoring van de resultaten en effecten van deze verordening,
met inbegrip van de gevolgen van de verordening voor de grondrechten. In het monitoringsprogramma
wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke
bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens nader aangegeven
welke actie de EC en de lidstaten moeten ondernemen om de door de EC gevraagde gegevens
en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren. De lidstaten dienen de EC
de voor deze monitoring noodzakelijke gegevens en andere bewijsstukken te verschaffen.
Als het plan van de EC bekend is kan bepaald worden welke gegevens nodig zijn en welke
organisaties deze dienen aan te leveren.
7. Inwerkingtreding
In artikel 16 is bepaald dat de verordening van toepassing is vanaf 2 augustus 2021.
Dit betreft dus het uiterlijke tijdstip voor inwerkingtreding van deze rijkswet.
8. Reacties op het wetsvoorstel
Een concept van dit wetsvoorstel is beperkt in consultatie geweest, aangezien het
hier wetgeving betreft ter uitvoering van een EU-verordening het risico op vertraging moet worden vermeden. Om die reden is ook geen advies
gevraagd aan de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES.
De Autoriteit persoonsgegevens heeft op 21 januari 2020 advies22 uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel en had over het concept geen opmerkingen.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft gereageerd per brief van 13 januari
202023. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft zich hier bij aangesloten. De
NVVB staat positief tegenover de wetswijziging ter uitvoering van de verordening.
De twee door de EC benoemde doelen, namelijk de aanpak van fraude met identiteitskaarten
en verblijfsdocumenten en het faciliteren van de uitoefening van het recht op vrij
verkeer van EU-burgers, achten zij van groot belang.
De NVVB heeft verder een aantal vragen en opmerkingen. De veronderstelling van de
NVVB dat het percentage waarmee de dienstverleningsleges stijgen genomen wordt over
de huidige leges is juist.
Verder biedt de NVVB aan om mee te denken over de situaties waarin zich complicaties
voordoen bij het verzamelen van biometrische gegevens (artikel 10, tweede lid, van
de verordening). Meer concreet vraagt zij aandacht voor complicaties bij het afnemen
van vingerafdrukken bij oudere mensen. Zoals in paragraaf 5.1 van deze toelichting
is beschreven, zijn passende procedures om de waardigheid van de betrokken persoon
in die situaties te eerbiedigen onderdeel van de lagere regelgeving onder de Paspoortwet.
Bij afwegingen rond deze doelgroep zal uiteraard van de expertise van de NVVB en de
VNG gebruik worden gemaakt.
De NVVB verzoekt meer duidelijkheid te geven in de hoogte van de kosten en wie deze
kosten betaalt. De aanpassingen aan het document, de software en hardware (zie hierboven
de paragrafen 6.1. en 6.1.1.) komen voor rekening van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. De kosten die uitgevende instanties maken voor het afnemen
van vingerafdrukken worden doorberekend via de verhoogde leges (zie hierboven paragraaf
6.2).
In reactie op vragen van de NVVB over tijdige voorlichting aan gemeenten en burgers
over deze wetswijziging, kan uiteraard worden bevestigd dat hier zoals gebruikelijk
voor zal worden gezorgd.
Ten slotte merkt de NVVB op dat de verordening stelt dat de biometrische gegevens
enkel mogen worden verzameld door gekwalificeerd personeel. De NVVB wil op termijn
graag streven naar het aantoonbaar kunnen maken van de kwalificaties. De regering
is bereid deze wens mee te nemen bij de ontwikkeling van toekomstig beleid.
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel wordt een technische omissie hersteld die bij de totstandkoming van
de Rijkswet van 6 maart 2020 is ontstaan. In die wet zijn per abuis de woorden «voor
de vervaardiging van de» (in het eerste en tweede lid bedoelde documenten) vervallen
in artikel 2, vierde lid, van de Paspoortwet. Dat het om de zorg van de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat voor de vervaardiging blijkt ook uit
artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet, die door die wet (op andere onderdelen)
wordt gewijzigd. Het ligt in de lijn der verwachting dat die rijkswet eerder in werking
zal treden dan het onderhavige voorstel van rijkswet.
Onderdeel B
Dit onderdeel regelt, in overeenstemming met de verordening, dat niet langer een uitzondering
geldt voor de Nederlandse identiteitskaart wat betreft het voorzien van de kaart van
vingerafdrukken. Hiertoe wordt artikel 3, tweede lid, van de Paspoortwet aangepast.
In artikel 3, vijfde lid, van de verordening is namelijk vastgelegd dat een opslagmedium
in de identiteitskaart van burgers van de Unie een gezichtsopname en twee vingerafdrukken
dient te bevatten.
De vervangende Nederlandse identiteitskaart die verschaft wordt aan mensen met een
uitreisverbod is uitgezonderd van de werking van deze verordening en daarom wordt
deze wijziging niet doorgevoerd met betrekking tot de vervangende identiteitskaart.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt geregeld dat, in overeenstemming met de verordening, de aanvrager
van een Nederlandse identiteitskaart niet langer een beroep kan doen op de uitzondering
om persoonlijk te verschijnen voor de autoriteit die de aanvraag in ontvangst neemt
omwille van zwaarwegende redenen indien de betreffende autoriteit van oordeel is dat
op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, nationaliteit
en de verblijfstitel van de aanvrager. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de
verordening geldt namelijk dat, om te waarborgen dat de biometrische kenmerken consistent
zijn met de identiteit van de aanvrager, de aanvrager tijdens het proces van afgifte
van de identiteitskaarten voor iedere aanvraag tenminste eenmaal in persoon verschijnt.
Artikel II
Dit onderdeel regelt dat deze rijkswet in werking treedt op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip.
III. TRANSPONERINGSTABEL
Verordening (EU) 2019/1157
Paspoortwet (tenzij anders bepaald)
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 (onderwerp)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
Artikel 2 (toepassingsgebied)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, eerste lid (model en beveiligingsnormen identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, tweede lid (gegevens op identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking.
– Documentnummer mag vermeld worden in zone I.
– Vermelding geslacht op identiteitskaarten optioneel.
– Van deze optie wordt geen gebruik gemaakt.
– Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Paspoortwet wordt het geslacht vermeld.
Artikel 3, derde lid (titel identiteitskaarten)
– Benaming: Bestaand recht (artikel 2, tweede lid)
– Talen: feitelijke uitvoering en model in te wijzigen paspoortuitvoeringsregelingen.
– Benaming identiteitskaart of een andere goed ingeburgerde benaming.
– Het woord «identiteitskaart» in ten minste één andere officiële taal.
– Nederland gebruikt «een andere goed ingeburgerde benaming», zijnde «Nederlandse
identiteitskaart»
– Engels en Frans.
Artikel 3, vierde lid (uiterlijk identiteitskaart)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, vijfde lid (eisen opslagmedium met onder andere vingerafdrukken)
Rechtstreekse werking.
Artikel I, onderdeel B, van dit wetsvoorstel (wijziging artikel 3, tweede lid: aanpassing
van met verordening strijdige bepaling).
Artikel 3, zesde lid (eisen opslagmedium en onderlinge uitwisseling informatie tussen
lidstaten)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, zevende lid (vrijstelling vingerafdrukken)
Wijziging paspoortuitvoeringsregelgeving.
– Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld en kinderen onder de zes
jaar zijn vrijgesteld.
– Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld.
– De bestaande vrijstelling voor kinderen onder de twaalf jaar (bv. art. 28a, vierde
lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse
identiteitskaart.
– Bestaande regels rond fysieke onmogelijkheid om vingerafdrukken af te nemen (bv.
artikel 28a, vijfde en zesde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) zullen
ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 3, achtste lid (nationaal gebruik)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaten kunnen bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor
nationaal gebruik.
Artikel 3a (publiek identificatiemiddel) na inwerkingtreding Rijkswet van 6 maart
2020.
Artikel 3, negende lid (eisen aan dual face of afzonderlijk opslagmedium)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaat een dual face of afzonderlijk opslagmedium opnemen.
Nederland maakt hier geen gebruik van.
Artikel 3, tiende lid (scheiding biometrische gegevens en gegevens i.v.m. elektronische
diensten)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat beide soorten gegevens gebruikt bij identiteitskaart.
Nederland gebruikt na inwerkingtreding Rijkswet van 6 maart 2020 beide soorten gegevens
en er is sprake van een logische scheiding. De biometrische gegevens komen op de zogenaamde
eMRTD (electronicMachine Readable Travel Document) applet op de chip. In verband met
het gebruik van de Nederlandse identiteitskaart als publiek (elektronisch) identificatiemiddel
komt er een tweede applet op de chip, de zogenaamde eID (elektronische identificatie)
applet.
Artikel 3, elfde lid (eisen aan aanvullende nationale beveiligingskenmerken)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat die eisen stelt.
Nederland stelt aanvullende nationale beveiligingskenmerken.
Artikel 4, eerste lid (geldigheidsduur identiteitskaarten)
Bestaand recht (bv. artikel 10, derde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001).
Minimale en maximale geldigheid vereist nadere invulling.
Geldigheid Nederlandse identiteitskaart is in beginsel tien jaar.
Artikel 4, tweede lid (afwijkende geldigheidsduur bepaalde personen)
Bestaand recht (bv. artikel 10, derde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001).
Afwijkende geldigheid toegestaan voor identiteitskaarten voor minderjarigen, personen
in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden of personen van zeventig
jaar of ouder.
Op grond van bestaand recht is de Nederlandse identiteitskaart voor minderjarigen
vijf jaar geldig. In Nederland is geen kortere geldigheid voor personen in speciale
of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden en de langere geldigheid voor personen
van zeventig of ouder.
Artikel 4, derde lid (afwijkende geldigheid i.v.m. vingerafdrukken)
Wijziging paspoortvoeringsregelgeving.
Afwijkende geldigheid toegestaan van twaalf maanden of minder indien tijdelijk geen
vingerafdrukken mogelijk zijn om fysieke redenen.
Bestaande geldigheid van één jaar van nationaal paspoort bij tijdelijke verhindering
om vingerafdrukken af te geven (bv. artikel 10, tweede lid, Paspoortuitvoeringsregeling
Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 5 (uitfasering reeds uitgegeven identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking van de uitfaseertermijn van 10 jaar (zie par. 1.4 en 2.2.2.van
deze toelichting).
Afwijkende termijnen in tweede lid (en daarmee samenhangende derde lid) voor Nederland
niet van toepassing.
Artikel 6 (minimaal te vermelden informatie op verblijfsdocumenten EU-burgers en vrijstelling
vingerafdrukken)
Rechtstreekse werking.
Indien lidstaat besluit om vingerafdrukken op te nemen, dan is artikel 3, zevende
lid, van overeenkomstige toepassing en worden personen bij wie het nemen van vingerafdrukken
fysiek onmogelijk is, vrijgesteld.
Nederland neemt geen vingerafdrukken op.
Artikel 7 (uniform model verblijfskaart voor familieleden met niet-EU-nationaliteit)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaten gegevens voor nationaal gebruik opnemen.
Nederland neemt geen gegevens voor nationaal gebruik op.
Artikel 8 (Uitfasering bestaande verblijfskaarten)
Rechtstreekse werking.
Artikel 9 (contactpunt)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 10, eerste lid (eisen aan personeel voor verzamelen biometrische gegevens
en verschijningsplicht)
Rechtstreekse werking.
Verschijningsplicht: Artikel I, onderdeel C van dit wetsvoorstel (wijziging artikel
28: schrappen met verordening strijdige bepaling).
Artikel 10, tweede lid (procedures rond verzamelen biometrische gegevens)
Wijziging paspoortuitvoeringsregelgeving.
Lidstaten moeten voor passende en doeltreffende procedures zorgen.
Bestaande regelgeving voor nationaal paspoort (bv. artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling
Nederland 2001) zal ook gaan gelden voor de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 10, derde lid (eisen aan opslag en bewaartermijn biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking (zie ook paragraaf 5.1 van deze toelichting).
Artikel 11, eerste lid (bescherming persoonsgegevens)
Rechtstreekse werking volstaat (zie ook paragrafen 5.1, 5.2 en 5.3 van deze toelichting).
Artikel 11, tweede lid (autoriteit is verwerkingsverantwoordelijke)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, derde lid (toezicht)
Bestaand recht (Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming).
Lidstaten zorgen voor juiste toezicht.
Autoriteit persoonsgegevens is de toezichthouder.
Artikel 11, vierde lid (externe dienstverleners)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, vijfde lid (informatie machineleesbaar formaat)
Rechtstreekse werking.
In overeenstemming met verordening en nationaal recht.
Geen nationaal recht op dit punt.
Artikel 11, zesde lid (gebruik biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, zevende lid (lijst autoriteiten toegang gegevens opslagmedium)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 12 (monitoring)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie en lidstaten (feitelijke uitvoering).
Artikel 13 (rapportage en evaluatie)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie, de Unie-agentschappen en lidstaten
(feitelijke uitvoering).
Artikel 14, eerste en tweede lid (uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie.
Artikel 14, derde lid (aanwijzen instantie de kaarten drukt)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 15 (Comitéprocedure)
Bepaling richt zich tot Europese Commissie
Artikel 16 (inwerkingtreding)
Rechtstreekse werking.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.