Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 494 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2021)
Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 27 augustus 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel IIIa ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 34d, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 34f wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
C
In artikel 162c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
D
In artikel 162e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
2
Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IVa BURGERLIJK WETBOEK
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 628a, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Het aanbod betreft een vaste
arbeidsomvang die uiterlijk ingaat op de eerste dag nadat twee maanden zijn verstreken
steeds nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd.
2. In de derde zin (nieuw) vervalt «ten minste».
3. In de laatste zin wordt «de periode van 12 maanden» vervangen door «de periodes,
bedoeld in de eerste en tweede zin,».
B
Artikel 673e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in
verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer
heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond
van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond
van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding,
bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever
op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6,
aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van
de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar,
bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van
overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
2. In het derde lid wordt «Lid 1 is van overeenkomstige toepassing» vervangen door
«De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing».
3. Aan het vijfde lid, tweede zin, wordt toegevoegd «en kan vervolgens bij dwangbevel
worden ingevorderd».
3
Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL Va GEMEENTEWET
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 44c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 44e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
4
Na artikel VII worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIa POLITIEWET 2012
De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 48d, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 48f wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
ARTIKEL VIIb PROVINCIEWET
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 43c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 43e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
ARTIKEL VIIc REMIGIRATIEWET
In artikel 6e, achtste lid, onderdeel a, van de Remigratiewet wordt «bedoeld in de
artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen
door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
ARTIKEL VIId WATERSCHAPSWET
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 44c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 44e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
5
In artikel VIII wordt onder verlettering van de onderdelen A tot en met C tot B tot
en met D een onderdeel ingevoegd, luidende:
A
In artikel 19, derde lid, tweede zin, vervalt «, de artikelen 94 tot en met 96c van
het Algemeen Rijksambtenarenreglement».
6
Na artikel X worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL Xa WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS
Artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt
gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De ter beschikking gestelde arbeidskracht, die tevens ter beschikking is gesteld
in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel 3, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde
werknemers in de Europese Unie, heeft in afwijking van artikel 2a, eerste en vierde
lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen
van collectieve arbeidsovereenkomsten, recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden op
grond van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst
die de dienstverrichter moet toepassen, met uitzondering van de bepalingen inzake
procedures, formaliteiten en voorwaarden van de sluiting en de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst en inzake aanvullende bedrijfspensioenregelingen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien op grond van het vierde lid is afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst
die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt,
heeft de arbeidskracht, bedoeld in het vijfde lid, in afwijking van artikel 2a, eerste
en vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren
van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden
op grond van deze afwijkende bepalingen.
ARTIKEL Xb WET AMBTENAREN DEFENSIE
De Wet ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 10e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
7
Artikel XI, onderdeel B, komt te luiden:
B
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h wordt «de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» vervangen door «de re-integratievisie,
bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen» en wordt «het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van
die wet» vervangen door «het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid,
van die wet».
2. In onderdeel i wordt «de reïntegratievisie bedoeld in artikel 30a, eerste lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» vervangen door «de re-integratievisie,
bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen» en wordt «het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van
die wet» vervangen door «het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid,
van die wet».
8
Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid is artikel 2:20 wel van toepassing op de jonggehandicapte
die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, indien ten aanzien van die jonggehandicapte
voor 1 januari 2015 loondispensatie was verleend en voor zover het een verzoek om
loondispensatie betreft voor dezelfde functie als waarvoor de loondispensatie voor
1 januari 2015 was verleend.
Na onderdeel D worden de volgende onderdelen toegevoegd:
E
Artikel 3:18, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede
lid.
F
Aan artikel 3:19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt niet op grond van het eerste
lid, onderdeel b, of het tweede lid, indien de jonggehandicapte gebruik maakt van
een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid of artikel 35, tweede lid,
onderdeel a, b of d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
G
Artikel 3:21, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid
tot derde en vierde lid.
H
Artikel 3:22 vervalt.
I
In artikel 3:25, tweede lid, wordt «3:21, vijfde lid, 3:22, zevende lid,» vervangen
door «3:21, vierde lid».
J
Artikel 3:31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid vervalt, onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt «Heropening of herleving» vervangen door «Herleving».
K
In artikel 3:56, eerste lid, vervalt «de loonsuppletie, bedoeld in artikel 3:67, en
de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 3:68,».
L
In artikel 3:61, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e, onder verlettering van
onderdeel f tot d.
M
De artikelen 3:67, 3:68 en 3:70 vervallen.
N
Artikel 3:73a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid is artikel 3:63 wel van toepassing op de jonggehandicapte
die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien ten aanzien
van die jonggehandicapte voor 1 januari 2015 loondispensatie was verleend en voor
zover het een verzoek om loondispensatie betreft voor dezelfde functie als waarvoor
de loondispensatie voor 1 januari 2015 was verleend.
O
Artikel 8:3, derde en vierde lid, vervallen.
P
In artikel 8:6a, eerste lid, wordt «3:21, vijfde lid, alsmede 3:22, zevende lid, zoals
dat is komen te luiden na inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging
socialezekerheidswetgeving,» vervangen door «3:21, vierde lid,» en wordt «de artikelen 3:14
tot en met 3:17, 3:21 of 3:22» vervangen door «de artikelen 3:14 tot en met 3:17 of
3:21».
Q
In artikel 8:7 wordt «, 3:21 en 3:22» vervangen door «en 3:21».
R
In artikel 8.8 wordt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid een lid ingevoegd, luidende:
5. De periode van een jaar, bedoeld in het vierde lid, kan bij algemene maatregel
van bestuur tijdelijk met ten hoogste een jaar worden verlengd voor zover dat nodig
is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19.
S
Aan artikel 8.10d wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma een
zinsnede toegevoegd, luidende: «dan wel niet toegekend omdat zij niet arbeidsongeschikt
waren».
9
Na artikel XII worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel XIIa WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE Europese Unie
Aan artikel 3a van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese
Unie wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
de arbeidskracht die ter beschikking is gesteld, bedoeld in artikel 1 van de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs, met dien verstande dat onder dienstontvanger wordt
verstaan de inlener als bedoeld in artikel 7a van die wet, en onder dienstverrichter
degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt.
ARTIKEL XIIb WET INBURGERING
In artikel 16, tweede lid, van de Wet inburgering wordt onder vervanging van «; of»
aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel b door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. niet langer inburgeringsplichtig is.
ARTIKEL XIIc WET INBURGERING 20..
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2020 ingediende voorstel van wet houdende
regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35 483) tot wet is of wordt verheven en de artikelen 33, 35, 50 en 54 van die wet in werking
treden of zijn getreden, worden die artikelen als volgt gewijzigd:
A
In artikel 33, onderdeel c, wordt «de gegevens, bedoeld in artikel 24o, tweede lid,
onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht voor het diplomaregister» vervangen
door «de diplomagegevens, bedoeld in artikel 12, vierde lid van de Wet register onderwijsdeelnemers,
ten behoeve van het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in artikel 4 van die wet».
B
Aan artikel 35, eerste lid, wordt toegevoegd «en de uitvoering van artikel 22».
C
Artikel 50 komt te luiden:
Artikel 50. Wijziging van de Wet register onderwijsdeelnemers
In artikel 1 van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt in de begripsomschrijving
van onderwijsdeelnemer, in onderdeel c, onder 2°, «Wet inburgering» vervangen door
«Wet inburgering 20..».
D
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De artikelen 18b, tweede lid, onderdeel b, 64, eerste lid, onderdeel p, en 67,
eerste lid, onderdeel h, van de Participatiewet, artikel 7.3.1, vierde lid, van de
Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 16, eerste lid, onderdeel h, en 18,
eerste lid, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000, de artikelen 45, eerste lid,
onderdeel o, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 45, eerste
lid, onderdeel n, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, artikel 1, begripsbepaling
«onderwijsdeelnemer», onderdeel c, onder 2°, van de Wet register onderwijsdeelnemers,
artikel 54, derde lid, onderdeel m, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen en artikel 2 van bijlage 3 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die
artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijven
van toepassing op de personen, bedoeld in het eerste lid.
10
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «met uitzondering van tweede lid» vervangen door «met uitzondering
van het tweede lid».
2. Onderdeel F komt te luiden:
F
In artikel 18p, zevende lid, wordt «de naam en vestigingsplaats van de werkgever en
de locatie waar het onderzoek heeft plaatsgevonden verstrekken, indien bij de uitvoering
van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet informatie
over die werkgever wordt verkregen» vervangen door «de bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen gegevens verstrekken, indien deze informatie bij de uitvoering
van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verkregen».
11
Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:
Onder verlettering van de onderdelen C en D tot D en E wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
C
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na de aanvraag deelt Onze Minister, mede aan de hand van geneeskundige
beoordeling, schriftelijk mee welke uitkering zal worden verstrekt aan de in artikel 5,
twaalfde lid, tweede zin, bedoelde werkgever. Als de werkgever de in artikel 5, twaalfde
lid, eerste zin, bedoelde verplichting niet naleeft, geschiedt de schriftelijke mededeling,
bedoeld in de eerste zin, aan de werknemer.
12
Artikel XVI komt te luiden:
Artikel XVI WET OP HET ALGEMEEN VERBINDEND EN HET ONVERBINDEND VERKLAREN VAN BEPALINGEN
VAN COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
De Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van
collectieve arbeidsovereenkomsten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2a, eerste lid, onder b, wordt «vakantiedagen» vervangen door «vakantie-
en verlofdagen».
B
In artikel 10a, vierde lid, wordt «Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers
in de Europee Unie» vervangen door «Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers
in de Europese Unie».
13
Na artikel XVI worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIa WET RECHTSPOSITIE MINISTERS EN STAATSSECRETARISSEN
De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5a, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 5c wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
ARTIKEL XVIb WET RECHTSPOSITIE Raad van State, Algemene Rekenkamer EN Nationale ombudsman
De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt
als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in
de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 10 wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
ARTIKEL XVIc WET RECHTSPOSITIE RECHTERLIJKE AMBTENAREN
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 19f, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld
in de artikelen 475c tot en met 475e».
B
In artikel 19h wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid,
en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door
«Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering».
14
Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIIa WET VEREENVOUDIGING BESLAGVRIJE VOET
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel XXI wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 komt te luiden:
1. In het vijfde lid wordt «bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».
2. In onderdeel 2 wordt «In het achtste lid (nieuw)» vervangen door «In het negende
lid».
3. Onderdeel 3 komt te luiden:
3. Het tiende lid komt te luiden:
10. Indien een beslag als bedoeld in het negende lid is gelegd op een vordering tot
een periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, wordt de beslagvrije voet, berekend overeenkomstig de artikelen 475d
tot en met 475e van die wet, louter ten aanzien van de vordering van het CAK ter zake
waarvan het beslag is gelegd en enkel voor zover het beslag dient tot inning van een
nieuw vervallende termijn als bedoeld in het negende lid, verlaagd met de bestuursrechtelijke
premie.
B
Na artikel XXIIIB wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXIIIC. Regelgevende bevoegdheden voor de invoering
1. In afwijking van de artikelen 475da tot en met 475dc van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering kunnen bij besluit van Onze Minister beslagleggende partijen worden
aangewezen waarop artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals
dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing
blijft tot en met 6 maanden na inwerkingtreding van dit artikel.
2. De partijen genoemd in het eerste lid kunnen worden aangewezen bij besluit van
Onze Minister als zij een gemotiveerde opgave doen van de reden waarom zij gebruik
willen maken van de overgangsperiode.
15
In artikel XVIII, onderdeel F, wordt na «Wet financiering sociale verzekeringen» een
aanhalingsteken toegevoegd.
16
Artikel XIX wordt als volgt gewijzigd:
Onder verlettering van de onderdelen C en D tot D en E wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
C
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na de aanvraag deelt Onze Minister, mede aan de hand van geneeskundige
beoordeling, schriftelijk mee welke uitkering zal worden verstrekt aan de in artikel 5,
zesde lid, tweede zin, bedoelde werkgever. Als de werkgever de in artikel 5, zesde
lid, eerste zin, bedoelde verplichting niet naleeft, geschiedt de schriftelijke mededeling,
bedoeld in de eerste zin, aan de werknemer.
17
Na artikel XIX wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XIXa WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 475c, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. de bedragen – onder de naam bezoldiging of welke benaming ook – waarop een ambtenaar
als bedoeld in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 als zodanig uit hoofde van zijn
dienstbetrekking aanspraak heeft alsmede de bedragen – onder de benaming pensioen,
wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop een gewezen ambtenaar als zodanig
uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten
betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben;.
B
Artikel 475da, tweede lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:
1. «voor gehuwden met een of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H
x C2 + I x C) – J) + (((C – D) / 12) x K)» wordt vervangen door «voor gehuwden met een
of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – (D+L)) / 12) x K)».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de beschrijving van K door een puntkomma
wordt een beschrijving toegevoegd, luidende:
• L voor het bedrag, waarmee het drempelinkomen van de ouder en zijn partner op basis
van artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt verhoogd.
C
In artikel 475db, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d
tot c.
D
In artikel 475g, derde lid, vervalt onderdeel e, onder verlettering van onderdeel f
tot e.
Toelichting
I. Algemeen
§ 1. Inleiding
Met deze nota van wijziging worden enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische
verbeteringen toegevoegd aan het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2021. De beleidsmatige
wijzigingen worden in het algemeen deel van deze toelichting toegelicht. De overige
wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Wijzigingen die niet
zijn toegelicht, zijn louter technisch. Het gaat dan vooral om verbetering van schrijf-,
taal- of verwijzingsfouten of om het technisch aanpassen van artikelen in de verschillende
wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De
meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties. Bij de onderwerpen die wel
beperkte financiële consequenties hebben, is dit nader beschreven in de toelichting.
§ 2. Klein beleid
Bevoegdheid voor UWV om onverschuldigd betaalde compensatie van transitievergoeding
bij dwangbevel in te vorderen
Op grond van artikel 7:673e, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek vergoedt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (hierna: UWV) de transitievergoeding in geval van langdurige
ziekte van de werknemer (onderdeel a) en bij bedrijfsbeëindiging (onderdeel b). Indien
de vergoeding onterecht of tot een te hoog bedrag is betaald, herziet het UWV het
besluit tot toekenning. Hetgeen ten onrechte of te veel is betaald wordt teruggevorderd.
Dit is reeds geregeld in het vijfde lid. Door de terugvordering ontstaat een bestuursrechtelijke
geldschuld als bedoeld in artikel 4:85 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb). Bestuursrechtelijke geldschulden kunnen vervolgens bij dwangbevel worden ingevorderd,
mits de bevoegdheid daartoe bij wet aan het bestuursorgaan is toegekend.1 Voorgesteld wordt de bevoegdheid om bij dwangbevel onverschuldigd betaalde teruggevorderde
compensaties in te vorderen aan het UWV toe te kennen. Dit is in lijn met de bevoegdheid
die het UWV reeds heeft om op basis van bijvoorbeeld de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
de Werkloosheidswet en de Ziektewet onverschuldigd betaalde en teruggevorderde uitkeringen
bij dwangbevel in te vorderen.
II. Artikelsgewijs
Onderdelen 1 (artikel IIIa: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers), 3 (artikel Va:
Gemeentewet), 4 (artikelen VIIa tot en met VIId: Politiewet 2012, Provinciewet, Remigratiewet,
Waterschapswet), 13 (artikelen XVIa tot en met XVIc: Wet rechtspositie ministers en
staatssecretarissen, Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale
ombudsman, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)
In verband met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet worden
verwijzingen naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de Algemene pensioenwet
politieke ambtsdragers, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet rechtspositie ministers
en staatssecretarissen, de Wet rechtspositie Raad van State, de Wet ambtenaren defensie,
de Waterschapswet, de Politiewet 2012, de Remigratiewet en de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren aangepast.
Onderdeel 2 (artikel IVA: Burgerlijk Wetboek)
Onderdeel A
Sinds 1 januari 2020 bepaalt artikel 7:628a, vijfde lid, BW dat een werkgever, steeds
als de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd, binnen een maand daarna aan een
oproepkracht een aanbod moet doen voor een vaste arbeidsomvang. De aangeboden vaste
arbeidsomvang moet minimaal gelijk zijn aan de gemiddelde arbeidsomvang in de voorafgaande
periode van 12 maanden. Accepteert de werknemer het aanbod, dan is niet langer sprake
van een oproepovereenkomst. Accepteert hij het aanbod niet, dan blijft de arbeidsovereenkomst
op oproepbasis en moet de werkgever na iedere periode van 12 maanden opnieuw een aanbod
voor een vaste arbeidsomvang doen. Na inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in
balans is gebleken dat er onduidelijkheden zijn gerezen door deze bepaling, omdat
er niets wordt geregeld over de ingangsdatum van de vaste arbeidsduur. Dit heeft twee
mogelijke gevolgen.
Het eerste gevolg is dat bij gebreke aan een regeling over de ingangsdatum het mogelijk
is om die ingangsdatum zover mogelijk uit te stellen. Het is voor een werkgever daardoor
in theorie mogelijk om bijvoorbeeld in het aanbod een ingangsdatum op te nemen die
een lange periode na het aanbod ligt. Ten tweede kan acceptatie van het aanbod uitblijven,
hetgeen partijen langere tijd in onzekerheid laat over in welke vorm hun arbeidsovereenkomst
zich voortzet: als oproepovereenkomst of juist niet. Beide zaken stroken niet met
de gedachte achter het vijfde lid van artikel 7:628a BW: de werknemer, na langere
tijd als oproepkracht te hebben gewerkt, meer zekerheid bieden over het aantal te
werken uren en een voor die uren vast loon. Daarom wordt voorgesteld om artikel 7:628a
lid 5 BW op deze twee genoemde punten te verduidelijken. Door de voorgestelde wijzigingen
wordt zowel aan de werknemer als de werkgever een helder handelingsperspectief geboden.
De voorgestelde regeling sluit aan bij de oplossing die ook in de literatuur is voorgesteld.
De bepaling schrijft reeds voor dat de werkgever na 12 maanden binnen een maand, dus
in de dertiende maand, een aanbod moet doen voor een vaste arbeidsomvang. Deze maand
kan de werkgever gebruiken om voorbereidingen te treffen om zijn bedrijfsprocessen
op de nieuwe situatie aan te passen (als de werknemer het aanbod accepteert) en het
aanbod voor te bereiden. De regering acht het wenselijk dat de vaste arbeidsomvang
zo snel mogelijk daarna ingaat. Een maand acht de regering daarvoor een wenselijke
termijn. Dat betekent dat de vaste arbeidsomvang ingaat uiterlijk na twee maanden
nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd, dus op de eerste dag van de
vijftiende maand. Daarom wordt voorgesteld om de aanvaardingstermijn van de werknemer
op 1 maand te stellen. Het kan natuurlijk zijn dat de werkgever binnen een maand een
aanbod doet, dan wel dat de werknemer het aanbod binnen een maand aanvaardt. De voorgestelde
regeling staat daar niet aan in de weg; partijen kunnen dit overeenkomen. Door de
gestelde termijnen van ieder een maand voor het doen van het aanbod en de aanvaarding
ervan wordt tevens zeker gesteld dat de vaste arbeidsomvang uiterlijk op de eerste
dag van de vijftiende maand ingaat. Vanaf dat moment heeft de werknemer dus recht
op dat vaste aantal uren en daarmee op betaling van loon over dat aantal uren. Tevens
geldt hier dat voor de berekening van de veertien maanden, na welke periode uiterlijk
het aanbod in moet gaan, de arbeidsovereenkomsten op dezelfde wijze worden samengeteld.
Dit betekent dat ook hier tussenpozen niet worden meegeteld, maar dat deze verplichting
wel blijft gelden indien sprake is van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten die
elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd.
De gewijzigde bepaling zal betrekking hebben op elk aanbod voor een vaste arbeidsomvang,
ongeacht of dit voor of na de inwerkingtreding van de gewijzigde bepaling is gedaan,
tenzij de vaste arbeidsomvang al is ingegaan. De gewijzigde bepaling heeft geen gevolgen
voor de situatie waarin de vaste arbeidsomvang reeds is ingegaan. Om de werkgever
voldoende gelegenheid te bieden om een reeds gedaan aanbod voor een vaste arbeidsomvang
in overeenstemming te brengen met de gewijzigde bepaling, zal de wijziging niet eerder
dan twee maanden na de publicatie van deze wijziging in werking treden op een vast
verandermoment. Het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging is 1 januari
2021. Indien publicatie van dit wetsvoorstel in het Staatsblad plaatsvindt na 1 november
2020, is het beoogde tijdstip van inwerkingtreding 1 juli 2021.
Onderdeel B (onderdeel 1)
In artikel 7:673e BW is de compensatie voor de werkgever van de transitievergoeding
bij langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer opgenomen. Met de Wet arbeidsmarkt
in balans (Wab) is de compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging
wegens pensionering, ziekte, gebreken of overlijden van de werkgever (compensatie
bij bedrijfsbeëindiging) aan artikel 7:673e BW toegevoegd. Bij de compensatie van
de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer is in
artikel 7:673e, tweede lid, BW geregeld dat de maximale vergoeding niet meer kan zijn
dan de (transitie)vergoeding die volgt uit artikel 7:673 BW. Ook voor de compensatieregeling
bij bedrijfsbeëindiging geldt dat de compensatie nooit meer kan bedragen dan het bedrag
dat voortvloeit uit artikel 7:673 BW. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt
dat dit maximum geldt voor beide vormen van compensatie. Daarbij wordt opgemerkt dat
de hoogte van de transitievergoeding, zoals deze op grond van artikel 7:673 BW wordt
berekend, steeds bepalend is voor het bedrag aan transitievergoeding dat maximaal
kan worden gecompenseerd op grond van artikel 7:673e BW. Dit geldt ook als de werkgever
een vergoeding heeft betaald die hoger is dan dit bedrag. Voor de compensatie van
de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid blijft gelden dat de compensatie
tevens is gemaximeerd op het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever verschuldigd
zou zijn aan de werknemer op de dag dat de werknemer twee jaar ziek is geweest. Dit
blijkt uit de tweede zin van het tweede lid. Als de arbeidsovereenkomst pas op een
later moment wordt beëindigd, wordt de transitievergoeding hoger: het bedrag aan transitievergoeding
dat de werknemer heeft opgebouwd na het tijdstip waarop de werknemer twee jaar ziek
is geweest wordt niet gecompenseerd.
Onderdeel B (onderdeel 2)
Compensatie is ook mogelijk als de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is
beëindigd. Ook voor de vergoeding die in dat kader aan de werknemer is verstrekt geldt
dat deze wordt gecompenseerd tot maximaal het bedrag, dat de werknemer aan transitievergoeding
zou hebben ontvangen op grond van artikel 7:673 BW. Dit vloeit reeds voort uit het
feit dat artikel 7:673e, eerste lid, BW van overeenkomstige toepassing is verklaard
op deze situatie. Op dit recht zijn de verdere regels rondom de compensatie van de
transitievergoeding daarvoor ook van toepassing. Om te verduidelijken dat de in het
tweede lid opgenomen maximering van de transitievergoeding ook in dit geval geldt,
wordt voorgesteld om in het derde lid ook het tweede lid van overeenkomstige toepassing
te verklaren.
Onderdeel 5 (artikel VIII: Werkloosheidswet)
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking
getreden. Het belangrijkste gevolg van de Wnra is dat de meeste ambtenaren voortaan
werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in plaats van een publiekrechtelijke
aanstelling. Daarnaast zijn de rechtspositieregelingen, zoals het Algemeen Rijksambtenarenreglement,
vervangen door collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s).
Omdat het Algemeen Rijksambtenarenreglement is vervallen, wordt voorgesteld in artikel 19,
derde lid, van de Werkloosheidswet (WW) de verwijzing daarnaar te laten vervallen.
Voor de ambtenaren en die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en hun
werkgevers zijn voortaan de opzegtermijnen uit het artikel 672 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek van toepassing. De rechtspositie van de zogenaamde uitgezonderde
groepen, die als gevolg van artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 hun aanstelling hebben
behouden, is echter na 1 januari 2020 nog steeds vastgelegd in publiekrechtelijke
regelingen. Dit geldt voor onder meer personeel van de sectoren Politie en Defensie
(zowel burgerlijk als militair personeel). De opzegtermijnen voor deze groepen zijn
nog steeds vastgelegd in publiekrechtelijke regelingen. Omdat dit een overeenkomstige
bepaling van een soortgelijke regeling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de
Werkloosheidswet is, blijft dat artikel van toepassing op de situaties waarin de opzegtermijn
in een publiekrechtelijke regeling is geregeld. Deze wijziging heeft inhoudelijk dus
geen gevolgen.
Onderdeel 6 (artikelen Xa en Xb)
Artikel Xa (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs)
Met de herzieningsrichtlijn2 zijn de rechten van gedetacheerde uitzendkrachten en nationale uitzendkrachten vrijwel
geheel gelijkgetrokken. Dat is ook de strekking van artikel 8, vijfde lid, van de
Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), dat betrekking heeft op
de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van grensoverschrijdend gedetacheerde uitzendkrachten.
Door de formulering daarvan kan echter twijfel ontstaan of gelijke behandeling van
gedetacheerde uitzendkrachten ten opzichte van binnen Nederland uitgezonden arbeidskrachten
in bepaalde situaties wel is gewaarborgd. Met deze wijziging worden de rechten van
gedetacheerde uitzendkrachten daarom nauwkeuriger bepaald, door een onderscheid aan
te brengen in de rechten die voortvloeien uit de collectieve arbeidsovereenkomst (cao)
die van toepassing is op de inlener enerzijds en op de uitlener anderzijds.
Op grond van het voorgestelde gewijzigde artikel 8, vijfde lid, van de Waadi heeft
de gedetacheerde uitzendkracht recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden op grond
van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao die de werkgever van de
uitzendkracht moet toepassen, met uitzondering van de bepalingen inzake procedures,
formaliteiten en voorwaarden van de sluiting en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
en inzake aanvullende bedrijfspensioenregelingen. Bij dergelijke cao’s gaat het met
name om de Nederlandse cao die doorgaans van toepassing is op uitzendbureaus, zoals
de CAO voor Uitzendkrachten. Het is evenwel mogelijk dat de werkgever van de uitzendkracht
op basis van diens werkzaamheden in Nederland bepalingen uit een andere cao moet toepassen,
gelet op de werkingssfeer.
Voorts wordt verduidelijkt dat met het voorgestelde vijfde lid wordt afgeweken van
artikel 2a, eerste en vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend
verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv), op grond
waarvan gedetacheerde werknemers gedurende de eerste twaalf dan wel achttien maanden
recht hebben op alleen de algemeen verbindend verklaarde hardekernbepalingen van de
toepasselijke cao. Van de cao die de werkgever moet toepassen heeft de gedetacheerde
uitzendkracht immers recht op de arbeidsvoorwaarden op grond van alle algemeen verbindend
verklaarde bepalingen, met uitzondering van de voornoemde aangelegenheden. In feite
heeft de gedetacheerde uitzendkracht dus vanaf de eerste dag van zijn detachering
in Nederland recht op de uitgebreide harde kern van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.
Op deze manier wordt gelijke behandeling bevorderd ten opzichte van arbeidskrachten
die ter beschikking worden gesteld door een in Nederland gevestigde werkgever.
Het voorgestelde zesde lid ziet op de situatie waarin op grond van het vierde lid
is afgeweken bij cao die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling
plaatsvindt (de inleners-cao). Overigens kan ook de cao die de werkgever van de uitzendkracht
moet toepassen afwijken, maar het vijfde lid regelt al welke arbeidsvoorwaarden uit
deze uitleen-cao moeten worden gegarandeerd, ongeacht of wordt afgeweken.
Indien de inleners-cao specifieke afwijkingen bevat voor uitzendkrachten met betrekking
tot de arbeidsvoorwaarden, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, hebben
ook gedetacheerde uitzendkrachten recht op ten minste deze arbeidsvoorwaarden, op
basis van gelijke behandeling met binnen Nederland uitgezonden werknemers. Kort gezegd
gelden afwijkingen van de loonverhoudingsnorm voor uitzendkrachten in de inleners-cao
ook voor gedetacheerde uitzendkrachten. Het maakt daarbij niet uit of deze bepalingen
in de inleners-cao algemeen verbindend zijn verklaard. Ook dit is in afwijking van
artikel 2a van de Wet Avv, op grond waarvan gedetacheerde werknemers in beginsel alleen
recht hebben op de hardekernbepalingen van de toepasselijke cao, voor zover deze algemeen
verbindend zijn verklaard. Dit onderscheid was abusievelijk niet aangebracht in het
oude vijfde lid van artikel 8.
In het vijfde en zesde lid is voorts bepaald dat de gedetacheerde uitzendkracht «ten
minste» recht heeft op de in die leden bedoelde arbeidsvoorwaarden. Daarmee komt tot
uitdrukking dat die artikelleden geen beletsel vormen voor de toepassing van arbeidsvoorwaarden
en -omstandigheden die gunstiger zijn voor deze arbeidskrachten. Daarnaast wordt hiermee
verduidelijkt dat het zesde lid in beginsel naast het vijfde lid kan worden toegepast.
Indien de buitenlandse dienstverrichter dus algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen
van de uitleen-cao moet toepassen en de inleners-cao tevens bepalingen kent waarmee
wordt afgeweken van het eerste tot en met het derde lid van artikel 8, gelden deze
bepalingen uit beide cao’s. Indien deze bepalingen conflicteren en niet uit de cao’s
zelf volgt welke daarvan voorrang krijgt, dient de gunstigste bepaling te worden toegepast.
Het schema dat is opgenomen bij dit artikel in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet
herziene detacheringsrichtlijn3, komt er daarmee als volgt uit te zien:
Schema verhouding Waadi, WagwEU en Wet Avv
Artikel Xb (Wet ambtenaren defensie)
Onderdelen A en B (artikelen 10c en 10e)
Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel 1.
Onderdeel 7 (artikel XI: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)
Met dit onderdeel wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.
Onderdeel 8 (artikel XII: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)
Onderdelen Ca en N
Met de inwerkingtreding van de invoeringswet Participatiewet zijn alle Wajongers ingedeeld
in de categorieën duurzaam geen arbeidsvermogen (DGA) en niet duurzaam geen arbeidsvermogen
(nDGA). Gegeven de definitie van arbeidsvermogen is het niet uitgesloten dat Wajongers
in de categorie DGA een beperkt aantal uren kunnen werken. Bij de herindelingsoperatie
zijn daarom ook enkele oWajongers die werken met loondispensatie ingedeeld in de categorie
DGA. Bij het verlopen van de loondispensatie moet UWV op basis van de huidige wettekst
opnieuw een besluit nemen over het toekennen van de loondispensatie. Wajongers in
de categorie DGA zijn op basis van de artikelen 2:30 en 3:73a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten uitgesloten van de inzet van onder andere loondispensatie. Hierdoor
kan UWV op dit moment niet beslissen tot verlenging van de loondispensatie. De wijziging
van de artikelen 2:20 en 3:73a geeft UWV de mogelijkheid om de loondispensatie voor
deze werkende Wajongers periodiek te vernieuwen. Hiermee wordt voorkomen dat zij,
vanwege het vervallen van loondispensatie, het werk verliezen. Het gaat uitdrukkelijk
om de verlenging van de loondispensatie voor de functie waarvoor de oorspronkelijk
loondispensatie is verleend.
Onderdeel F
Met de wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de
participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes
Wajong (Stb. 2020, 173) (hierna: Wet vereenvoudiging Wajong) zijn de regimes voor het eindigen van het recht
op oWajong en Wajong2010 geharmoniseerd. Op grond van het nieuwe artikel 3:19, tweede
lid, eindigt de Wajong-uitkering als ten minste 75% van het maatmaninkomen wordt verdiend
nadat een oWajonger vijf jaar arbeid heeft verricht. Daarbij wordt, anders dan in
de Wajong2010, geen rekening gehouden met de vraag of deze oWajonger werkzaam is met
een voorziening. Met dit onderdeel wordt voorgesteld dat het recht op oWajong niet
eindigt op het moment dat deze gebruik maakt van een voorziening, zoals dat ook in
artikel 2:16 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is geregeld.
Daartoe wordt een nieuw twaalfde lid toegevoegd. Aanspraak op voorzieningen door oWajongers
is, anders dan voor Wajongers in de Wajong2010, geregeld in de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen. In het nieuwe twaalfde lid wordt daarom verwezen naar die voorzieningen.
Onderdeel H, in samenhang met de onderdelen G, I, J, P en Q
Artikel 3:22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geeft
regels met betrekking tot heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de
jonggehandicapte die minder of meer dan 45 procent arbeidsongeschikt is. De grens
van 45 procent is terug te voeren naar de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
Die wet regelde dat AAW-gerechtigden met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van tenminste 45 procent, verplicht verzekerd waren
op grond van de Ziekenfondswet. Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging
Wajong komen per 1 januari 2021 de arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te
vervallen. Als gevolg hiervan vervalt ook de noodzaak om in artikel 3:22 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheid te maken tussen een
arbeidsongeschiktheidspercentage van minder en meer dan 45 procent arbeidsongeschiktheid.
Daarom wordt voorgesteld artikel 3:22 en de bepalingen die naar dat artikel verwijzen
te laten vervallen.
Onderdeel M, in samenhang met de onderdelen E, K, L, en O
Met inkomens- en loonsuppletie worden Wajongers die gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid
zijn en niet de volledige restcapaciteit verdienen gecompenseerd voor de restcapaciteit
die zij niet benutten. De restcapaciteit wordt gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid.
Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong komen per 1 januari 2021
de arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te vervallen. Als gevolg hiervan vervalt
ook de noodzaak voor inkomens- en loonsuppletie (artikelen 3:67 en 3:68 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Op basis van de nieuwe regels
voor inkomensondersteuning ontvangen mensen in de oWajong, die voorheen in een lagere
arbeidsongeschiktheidsklasse zaten, met ingang van 1 januari 2021 ook een uitkering
van maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon als zij arbeidsvermogen hebben
en maximaal 75 procent van het wettelijk minimumloon als zij duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie hebben. De desbetreffende artikelen over inkomens- en loonsuppletie
vervallen daarom, evenals de onderdelen van de wet die naar die artikelen verwijzen.
Wanneer de artikelen 3:67 en 3:68 vervallen is ook artikel 3:70 niet langer nodig.
Dat artikel biedt een grondslag voor nadere regels ter uitwerking van de artikelen 3:67,
3:68 en 3:69. Die regels zijn straks alleen nog nodig ten aanzien van artikel 3:69.
Voor die regels bestaat momenteel een dubbele grondslag; ook artikel 3:69, vijfde
lid, kan daarvoor worden gebruikt. Om die reden wordt voorgesteld artikel 3:70 te
laten vervallen.
Onderdeel R
Op 25 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voorzitter
van de Eerste Kamer geïnformeerd dat naar aanleiding van de motie Stienen c.s. een
bevoegdheid zal worden gecreëerd om de termijn waarbinnen het garantiebedrag in de
Wajong kan herleven tijdelijk te verlengen, voor zover dat nodig is in verband met
de gevolgen van de crisis in verband met COVID-194. De motie Stienen c.s. verzoekt de regering om de Eerste Kamer in de zomer van 2020
te informeren over hoe in 2021 wordt ingezet om de crisisbestendigheid van het garantiebedrag
te versterken en indien nodig de bevoegdheid als Staatssecretaris in te zetten om
de duur van de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen5.
Het garantiebedrag zorgt ervoor dat werkende Wajongers er door de harmonisatie van
de inkomensregelingen in de Wajong niet in inkomen op achteruitgaan. De herlevingstermijn
van het garantiebedrag bedraagt een jaar. Als de uitkering op basis van de nieuwe
inkomensregeling hoger is dan het garantiebedrag of een Wajonger verliest het werk
waardoor zijn uitkering toeneemt en boven het garantiebedrag komt, gaat de termijn
van 12 maanden lopen. Dit houdt in dat op zijn vroegst met ingang van januari 2022
de eerste aanspraken op herleving van het garantiebedrag kunnen komen te vervallen.
De huidige wetgeving bevat geen bevoegdheid om de duur van de termijn waarbinnen het
garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen. Met deze wijziging wordt voorgesteld
deze bevoegdheid te creëren. Het doel daarvan is om, als monitoring en evaluatie daartoe
aanleiding geven, het garantiebedrag meer crisisbestendig te maken. Monitoring en
evaluatie aan de hand van objectieve gegevens over het daadwerkelijke effect van de
coronacrisis voor de doelgroep is van belang om te bepalen of aanvullend beleid nodig
is. Op basis daarvan zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
bezien of en in welke mate de termijn van het garantiebedrag tijdelijk moet worden
verlengd en de Tweede Kamer daarover informeren. Een eventuele verlenging moet voor
1 januari 2022 geregeld zijn, om te voorkomen dat de eerste garantiebedragen voor
die tijd zijn vervallen. Besluitvorming op basis van monitoring en evaluatie van het
daadwerkelijke effect van de coronacrisis vraagt echter tijd. De regering stelt daarom
voor om een bevoegdheid in de Wajong te creëren om bij algemene maatregel van bestuur
de garantietermijn tijdelijk te verlengen.
De voorgestelde bevoegdheid stelt de regering in staat om de termijn van het garantiebedrag
bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van de crisis te kunnen verlengen
met maximaal één jaar indien dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis
in verband met COVID-19. De regering kiest voor de bevoegdheid om de termijn tijdelijk
te kunnen verlengen met maximaal één jaar zoals voorgesteld in de motie Schalk c.s.6 De motie Schalk c.s. heeft de regering verzocht om de termijn waarin het garantiebedrag
kan herleven te verlengen van één naar twee jaar voor de duur van de crisis.
Het creëren van een grondslag om de periode waarin het garantiebedrag kan herleven
tijdelijk te verlengen met één jaar heeft geen financiële consequenties. Als van de
grondslag gebruik zal worden gemaakt, zal bij het opstellen van de algemene maatregel
van bestuur worden bezien welke kosten hiermee gepaard gaan en op welke wijze deze
worden opgevangen.
Onderdeel S
In de Wet vereenvoudiging Wajong is geregeld dat tot de AOW-leeftijd opnieuw of alsnog
toekenning van uitkering kan plaatsvinden, ongeacht de ziekteoorzaak. Met dit onderdeel
wordt een wijziging voorgesteld van het overgangsrecht voor de artikelen 1a:10, 2:17
en 3:21, in artikel 8:10d van de wet. Daarmee wordt verduidelijkt dat deze artikelen
niet alleen van toepassing blijven op de personen van wie het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
of arbeidsondersteuning voor of op de dag vijf jaar voor de inwerkingtreding van de
Wet Vereenvoudiging Wajong is geëindigd, maar ook als die niet is toegekend omdat
de desbetreffende persoon niet arbeidsongeschikt was.
Onderdeel 9 (artikelen XIIa tot en met XIIc)
Artikel XIIa (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie)
Bij de formulering in artikel 3a, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde
werknemers in de Europese Unie (WagwEU) is gebruikgemaakt van het begrip «transnationale
dienstverrichting» zoals gedefinieerd in artikel 1 van de WagwEU. Hierdoor kan de
vraag rijzen of dit artikel ook ziet op situaties waarin een uitzending of detachering
binnen deze keten binnen hetzelfde land plaatsvindt. De toevoeging van het derde lid
strekt ertoe om te verduidelijken dat het uitzendbureau, waarmee de werknemer een
dienstverband heeft, ook verantwoordelijk blijft voor de toepassing van de juiste
arbeidsvoorwaarden van deze werknemer in de situatie waarin de werknemer door een
Nederlands uitzendbureau ter beschikking wordt gesteld aan een in Nederland gevestigde
inlener, waarna de inlener deze uitzendkracht verder detacheert naar een onderneming
gevestigd in een andere lidstaat.
Artikel XIIb (artikel 16, tweede lid, Wet inburgering)
In artikel 16, tweede lid, van de Wet inburgering is bepaald onder welke omstandigheden
een inburgeringsplichtige geen aanspraak meer maakt op een lening. Het gaat daarbij
om het vervallen van de (eventueel verlengde) termijn waarbinnen de inburgeringsplichtige
aan het participatieverklaringstraject dient te voldoen, dan wel zes jaar na het verstrijken
van de (eventueel verlengde) inburgeringstermijn. Met deze wijziging wordt voorgesteld
te regelen dat het recht op lening daarnaast niet langer bestaat wanneer de inburgeringsplicht
is komen te vervallen. Dit is onder meer het geval bij het wijzigen van het verblijfsdoel
of het vervallen van het verblijfsrecht, of het verkrijgen van het Nederlanderschap.
Artikel XIIc (Wet inburgering 20..)
Onderdeel A (Artikel 33, onderdeel c)
Met deze wijziging wordt de verwijzing naar de Wet op het onderwijstoezicht in artikel
33, onderdeel c, van de Wet inburgering 20.. vervangen door een verwijzing naar de
Wet register onderwijsdeelnemers, die voor dit onderdeel in de plaats is getreden
van de Wet op het onderwijstoezicht (Stb. 2019, 119). De inhoud van de bepaling blijft ongewijzigd en heeft de verstrekking van diplomagegevens
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot doel.
Onderdeel B (artikel 35, eerste lid)
Deze wijziging voorziet in uitbreiding van de grondslag voor de gegevensverstrekking
door de instantie die de leerbaarheidstoets afneemt. De grondslag voorzag in het verstrekken
van de uitkomsten van de leerbaarheidstoets ten behoeve van het afnemen van de brede
intake. De gegevens die door de instantie worden verstrekt, worden echter ook verstrekt
met het oog op eventuele handhaving door de gemeente. Als de inburgeringsplichtige
niet (voldoende) meewerkt aan het afnemen van de leerbaarheidstoets legt het college
immers op grond van artikel 22 van de Wet inburgering 20.. een boete op. Om buiten
twijfel te stellen dat de gegevens ook voor dit doeleinde gebruikt kunnen worden,
wordt de grondslag aangevuld.
Onderdeel C (artikel 1 Wet register onderwijsdeelnemers)
Dit betreft een technische wijziging, waarmee de verwijzing naar de Wet inburgering
in de Wet register onderwijsdeelnemers wordt vervangen door een verwijzing naar de
Wet inburgering 20...
Onderdeel D (artikel 54)
Met deze wijziging wordt het overgangsrecht van de Wet inburgering 20.. aangepast.
Met het eerste lid (nieuw) van artikel 54 is geregeld dat de Wet inburgering wordt
ingetrokken, maar van toepassing blijft op de personen op wie die wet van toepassing
was voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 20... Dit was echter
niet geregeld met betrekking tot de verwijzingen naar de Wet inburgering in andere
wetten, die met de Wet inburgering 20.. zijn vervangen door verwijzingen naar deze
wet. Dit zou tot gevolg hebben, dat de verwijzingen in andere wetten wel zien op inburgeraars
onder de nieuwe Wet inburgering 20.., maar niet op de groep inburgeraars op wie het
overgangsrecht nog van toepassing was. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld,
zodat de bepalingen in andere wetten die verwijzen naar de Wet inburgering van toepassing
blijven op de personen op wie de Wet inburgering van toepassing blijft, nadat die
wet is ingetrokken.
Onderdeel 10 (artikel XIII: Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)
Met de wijziging onder punt 1 wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.
De wijziging onder punt 2 betreft een technische wijziging van het voorgestelde artikel XIII,
onderdeel F, van het wetsvoorstel. Met de aanpassing komt ook de zinsnede «informatie
over die werkgever» te vervallen, nu deze zinsnede niet meer verwijst naar de gegevens
die op grond van artikel 18p, zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
worden verstrekt. Het gevolg van de wijziging is immers dat de gegevens over de werkgever
bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen en niet langer in artikel 18p,
zevende lid, zijn opgenomen.
Onderdelen 11 en 16 (Artikelen XIV: Wet ongevallenverzekering BES en XIX: Wet ziekteverzekering
BES)
Bij de uitvoering van de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering
BES, wordt een omslag gemaakt en overgegaan naar een systeem van aanvraag via een
online portal, waarbij de werkgever de aanvraag doet. Artikel 6, eerste lid, van beide
wetten, zoals dit thans luidt sluit daar niet op aan. Daarom wordt een wijziging voorgesteld,
waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de schriftelijke mededeling over de uitkering
in beginsel aan de werkgever wordt gedaan en niet aan de werknemer. De aanpassing
van artikel 6 van de Wet ziekteverzekering BES is opgenomen in onderdeel 16.
Onderdeel 12 (Artikel XVI: Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren
van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten)
In de detacheringsrichtlijn wordt bepaald dat aan gedetacheerde werknemers ten minste
het «minimumaantal betaalde vakantiedagen» moet worden gegarandeerd, waar lokale werknemers
in het tijdelijke werkland recht op hebben op grond van wettelijke bepalingen en collectieve
bepalingen die algemeen verbindend zijn verklaard. Met de herzieningsrichtlijn is
deze «hardekernbepaling» uitgebreid van vakantiedagen naar «minimumaantal betaalde
jaarlijkse verlofdagen». Bij de implementatie van deze bepaling, in artikel 2a van
de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van
collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv), is aangesloten op de oude terminologie
(vakantiedagen) en blijkt alleen uit de toelichting dat deze bepaling tevens betrekking
heeft op verlof.
Door deze wijziging is boven elke twijfel verheven, dat aan gedetacheerde werknemers
ook de bepalingen uit de toepasselijke cao met betrekking tot betaalde jaarlijkse
verlofdagen moeten worden gewaarborgd.
Onderdeel 14 (artikel XVIIa: Wet vereenvoudiging beslagvrije voet)
Onderdeel A (artikel XXI)
Deze wijziging hangt samen met het vervallen van artikel 475db, eerste lid, onderdeel c,
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een nadere toelichting wordt
verwezen naar de toelichting bij de onderdelen C en D van de voorgestelde wijziging
in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel XIXa van deze wet).
Onderdeel B (artikel XXIIIC)
In haar brief van 29 mei 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 532) inzake voortgang implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV)
heeft de toenmalige staatssecretaris aangegeven in de WvBVV de mogelijkheid te willen
opnemen van een overgangstermijn. Met deze overgangstermijn kan bij organisatieonderdelen
– indien dit nodig mocht blijken te zijn – de WvBVV binnen een beperkte overgangsperiode
van 6 maanden gefaseerd worden ingevoerd.
De introductie van een overgangsperiode acht het kabinet wenselijk nu niet de zekerheid
bestaat dat alle beslagleggende partijen op de voorziene inwerkingtredingsdatum de
WvBVV volledig kunnen uitvoeren. De meerderheid van de grote uitvoerders lijkt per
1 januari 2021 wel gereed, waardoor ook de overgrote meerderheid van de schuldenaren
op die datum een betere borging van het bestaansminimum zal ervaren. Bij een aantal
organisatorische onderdelen binnen de keten (gemeenten, waterschappen, het Landelijk
Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de Sociale Verzekeringsbank) vraagt een verantwoorde
implementatie echter waarschijnlijk iets meer tijd. Door de mogelijkheid te bieden
van een overgangsperiode wordt voorkomen dat inwerkingtreding van de WvBVV voor de
gehele keten moet worden uitgesteld. Welke voornoemde partijen gebruik zullen maken
van de overgangsperiode, waarin ze de beslagvrije voet zullen berekenen op basis van
de regels van voor de inwerkingtreding van de WvBVV, wordt bij besluit van de Minister
bepaald.
Onderdeel 15 (artikel XVIII: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
Met dit onderdeel wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.
Onderdeel 16 (artikel XIX: Wet ziekteverzekering BES)
Deze wijziging is gelijk aan de in onderdeel 11 opgenomen wijziging van de Wet ongevallenverzekering
BES. Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel 11.
Onderdeel 17 (artikel XIXa: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)
Onderdeel A (artikel 475c, eerste lid, onderdeel d)
Met de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is geen rekening
gehouden met de nog in werking te treden Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Met
deze voorgestelde wijziging in artikel 475c, onderdeel d, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (zoals die luidt na de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet (WvBVV)) wordt een juiste verwijzing naar de Ambtenarenwet 2017 opgenomen.
Onderdeel B (artikel 475da, tweede lid, onderdeel d)
De beslagvrije voet is opgebouwd uit 95% van de bijstandsnorm plus een zogenaamde
compensatiekop. Deze compensatiekop kent een deel dat ziet op de zorgtoeslag, een
deel dat ziet op de huurtoeslag en een deel dat ziet op het kindgebonden budget. De
Wet op het kindgebonden budget is per 1 januari 2020 gewijzigd. Bij deze wijziging
is onder meer een ophoging geïntroduceerd voor het drempelbedrag bij ouders met een
partner. In de voorgestelde wijziging van artikel 475da, tweede lid, van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering wordt deze ophoging verdisconteerd in de berekening
door een factor L bij het reguliere drempelbedrag op te tellen.
Onderdelen C en D (artikelen 475db, eerste lid, onderdeel c, en 475g, derde lid, onderdeel e)
Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) is op basis van artikel 18f van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) bevoegd om de bestuursrechtelijke premie direct door de werkgever of uitkeringsverstrekker
van de schuldenaar te laten inhouden en afdragen. Daardoor kan ook de situatie ontstaan
van samenloop tussen deze inhouding en beslag op dit inkomen. De WvBVV kent een specifieke
regeling voor deze vorm van samenloop. Deze regeling neemt artikel 18f, derde lid,
Zvw als uitgangspunt op basis waarvan de inhouding van de bestuursrechtelijke premie
voorgaat op de afdracht aan de beslagleggende partij. Wil de inning van de bestuursrechtelijke
premie binnen deze constellatie niet tot gevolg hebben dat de schuldenaar minder aan
de beslagleggende partij hoeft af te dragen, dan dient de beslagvrije voet in deze
situatie te worden verlaagd. Hetgeen ook zijn regeling heeft gevonden in artikel 475db,
eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Nader onderzoek tijdens de implementatie van de WvBVV leert dat op basis van het huidige
artikel 18f, vijfde lid, Zvw een praktijk is ontstaan waarin bij derdenbeslag eerst
tot aan de beslagvrije voet wordt afgedragen aan de beslagleggende partij en daarna
vanuit de beslagvrije voet de bestuursrechtelijke premie aan het CAK wordt voldaan.
Het in de WvBVV geïntroduceerde systeem, waarin bij derdenbeslag de beslagvrije voet
eerst wordt verlaagd met de aan het CAK af te dragen bestuursrechtelijke premie en
daarna tot de beslagvrije voet wordt afgedragen aan de beslagleggende partij, doorkruist
deze praktijk.
De ontstane praktijk en het in de WvBVV geïntroduceerde systeem kennen hetzelfde eindresultaat
wat betreft de hoogte van de afdracht aan de beslagleggende partij. Bestendiging van
de bestaande praktijk geniet daarbij de voorkeur boven de introductie van een nieuw
systeem met de nodige ombouw in de administraties van de verschillende potentiële
derde beslagenen.
Bovenstaande is daarom reden om voor te stellen het in de WvBVV ingebouwde systeem
van verlaging van de beslagvrije voet bij samenloop van derdenbeslag met broninhouding
van bestuursrechtelijke premie uit de wet te halen, met daarbij de toelichting dat
de wetgever met het samenspel van de artikelen 18f, derde en vijfde lid, Zvw in lijn
met de ontstane praktijk beoogt dat bij samenloop van derdenbeslag en broninhouding
van bestuursrechtelijke premie op hetzelfde periodieke inkomen, eerst aan de beslagleggende
partij wordt afgedragen tot aan de door hem gecommuniceerde beslagvrije voet, waarna
afdracht richting CAK vanuit de beslagvrije voet plaatsvindt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid