Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de de leden Dik-Faber en Van der Graaf over het ontwerpinstemmingsbesluit Winningsplan Nedmag en de zoutwinningsactiviteiten in Zuidwending
Vragen van de leden Dik-Faber en Van der Graaf (beiden ChristenUnie) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het ontwerpinstemmingsbesluit Winningsplan Nedmag en de zoutwinningsactiviteiten in Zuidwending (ingezonden 25 juni 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 24 augustus
2020).
Vraag 1, 2
Welke advies is er door de betrokken waterschappen uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit
voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u dit advies over? Zo
nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve
besluit?
Welke adviezen zijn er door overige lokale overheden uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit
voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u deze adviezen over?
Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve
besluit?
Antwoord 1, 2
Op 6 februari 2019 heb ik bij de beantwoording van Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1452) aangegeven dat ik de adviezen van het waterschap en andere overheden bij de beoordeling
van het winningsplan van Nedmag betrek. Op de website www.mijnbouwvergunningen.nl en op www.nlog.nl heb ik alle adviezen die ik heb ontvangen over deze aanvraag gepubliceerd. De adviezen
zijn uitgebreid en zien op verschillende aspecten van het te nemen besluit, proces
en maatschappelijke belangen. Ik constateer dat de regio verdeeld is en heb mede om
die reden meerdere bestuurlijke overleggen over deze vergunningaanvraag met de regio
belegd. In het ontwerpbesluit heb ik beschreven hoe ik de adviezen van het waterschap
en de andere overheden heb gewogen. Ik ga hier in op de meest in het oog springende
onderdelen.
Ik stem mede op basis van de adviezen niet in met verdere zoutwinning uit caverne
VE-3 en ik beperk de zoutwinning uit de caverne TR-9 om te voorkomen dat deze caverne
te groot wordt en aan het cluster groeit. De schadeafhandeling waar de overheden over
adviseren regel ik via een protocol met de zoutbedrijven. Dit protocol zal ter hand
worden genomen door de Commissie Mijnbouwschade die sinds 1 juli 2020 operationeel
is. Het waterschap geeft in haar advies aan dat de bodemdaling het waterbeheer bemoeilijkt.
Ik merk op dat alleen het aflaten van pekel uit de bestaande cavernes, en daarmee
het verlagen van de cavernedruk, zoals dat als veiligheidsmaatregel is opgelegd door
het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een bodemdaling van meer dan 80 cm kan veroorzaken.
Hoewel het waterschap in hun advies aangeeft dat zij een verdere toename in het aantal
peilvakken en te plaatsen kunstwerken niet in verhouding vindt staan tot het aantal
maatregelen in andere veenweidegebieden, meen ik dat de waterbeheersing mogelijk is,
en niet tot veiligheidsvraagstukken leidt. Ik heb gevolg gegeven aan de adviezen over
het zekerstellen van de financiële middelen voor de benodigde waterhuishoudkundige
maatregelen en het beheer en onderhoud daarvan, door een voorschrift te stellen aan
Nedmag. In lijn met de adviezen neem ik ook voorschriften op ten behoeve van de veiligheid
zoals de maximale cavernegrootte en cavernedruk, beperking van het gebruik van dakolie
en het meten en delen van de monitoringsgegevens met mij en de inspecteur-generaal
der mijnen.
Vraag 3
Erkent u dat, wat betreft mijnbouw en schadeafhandeling, het vertrouwen van inwoners
van Groningen ernstig geschonden is en dat deze unieke situatie vraagt om het inbouwen
en aanbieden van extra zekerheden in het zoutwinningsbesluit? Hoe gaat u tegemoetkomen
aan de zorgen die leven in de regio over zoutwinning?
Antwoord 3
Ik begrijp goed dat het vertrouwen van de inwoners van Groningen geschonden is daar
waar het aankomt op mijnbouw en schadeafhandeling en dat daarmee het maatschappelijk
draagvlak voor mijnbouwactiviteiten, ook buiten de gaswinning, is afgenomen. Zoals
aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik de Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen. Ik ben dan ook blij dat
sinds 1 juli jl. de commissie operationeel is, die nu al aan de slag kan gaan met
de afhandeling van schadegevallen door gaswinning buiten Groningen en op (korte) termijn
ook met schade door andere vormen van mijnbouw, zoals zoutwinning. Daarmee zorgt de
Commissie voor extra zekerheden in het zoutwingebied. De instelling van deze commissie
en het zo spoedig mogelijk afsluiten van een schadeprotocol met de zoutbedrijven staan
los van een individueel besluit.
Het is moeilijk gebleken de zorgen die mensen hebben weg te nemen. De commissie kent
deze zorgen en zal door het voortvarend, deskundig en onafhankelijk afhandelen van
schademeldingen naar verwachting een deel van de zorgen weg kunnen nemen. Ik ben er
van overtuigd dat met het instellen van deze commissie en de bijbehorende protocollen
en overeenkomsten een stevige basis vormen om het vertrouwen van inwoners in gebieden
waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden te kunnen laten groeien.
Vraag 4
Erkent u dat de cumulatieve effecten in de bodem van extra bodemactiviteiten onzeker
zijn? Hoe past u het voorzorgsprincipe in deze situatie toe, zeker in het licht van
het eerdere incident bij het veld Tripscompagnie en incidenten in het buitenland?
Hoe gaat u om met de notie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat het risico
op schade klein is, maar dat bij het realiseren van dat risico, de schade voor het
milieu wel heel groot is? Waarom volgt u het advies van het SodM niet op om de zoutcaverne
Tripscompagnie-9 te sluiten?
Antwoord 4
In het besluit beoordeel ik de cumulatieve effecten van de zoutwinning van Nedmag
met de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van
het scenario met de grootste effecten, dat is het scenario waarin de onzekerheden
zijn meegenomen. Niet alle risico’s cumuleren. Bij Nedmag is er geen cumulatie van
seismische risico’s.
Het voornaamste cumulatieve effect uit zich via de bodemdaling. Zoals ik eerder heb
aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2017–2018, nr. 250) is een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen het in kaart brengen
van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de
mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele
winningsplannen.
De bij het winningsplan van Nedmag gebruikte bodemdalingsprognose bevat onzekerheidsmarges.
Deze worden opgeteld bij de bodemdalingsprognose en de onzekerheidsmarges van de aanwezige
gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met
de grootste bodemdaling, dat is het scenario waarin de onzekerheidsmarges zijn meegenomen.
Tijdens de winning wordt de actuele bodemdaling periodiek gemeten en geanalyseerd.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt hier toezicht op en controleert of de
maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend
bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden.
Nedmag heeft onderzoek gedaan naar de milieueffecten door het gebruik van diesel bij
de zoutwinning. Nedmag heeft hierover gerapporteerd aan het SodM en monitort de grondwaterkwaliteit.
Er zijn geen aanwijzingen dat het incident van 28 april 2018 gevolgen heeft voor het
milieu zoals ook aangegeven inde beantwoording van de Kamervragen van lid Beckerman
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2714). De kans op een herhaling van het incident acht de toezichthouder klein en acceptabel
gegeven de maatregelen die Nedmag heeft genomen na het incident en het stoppen van
de actieve productie uit VE-3, en het advies van de toezichthouder de operationele
cavernedruk te verlagen en de maximale omvang en onderlinge afstand van de nieuwe
cavernes te beperken. Het gebruik van diesel wordt met de voorwaarde die ik aan het
besluit heb gesteld drastisch beperkt van circa 2.500 m3 tot maximaal 500 m3 en, indien het SodM oordeelt dat het veilig kan, geheel vervangen door een alternatief,
een synthetische en minder toxische olie.
In het ontwerpbesluit volg ik het advies van het SodM om samengroei van cavernes VE-3
en TR-9 te voorkomen. Ik heb geen instemming gegeven voor verdere winning uit VE-3
en ik heb de winning uit TR-9 beperkt om het mogelijk aaneengroeien en vergroting
van het cluster te voorkomen. Naar mijn oordeel is hiermee het risico afdoende afgedekt.
Het SodM ziet toe op de naleving hiervan.
Vraag 5
Hoe komt u tegemoet aan het feit heel moeilijk zal zijn om bij schade door eventuele
bodemdaling of andere gevolgen voor de bodem aan te tonen dat er een causaal verband
is tussen zoutwinning en de schade, juist omdat er sprake is van een opeenstapeling
van bodemactiviteiten? Heeft u in dat licht kennisgenomen van het feit dat er 400
schadeclaims uit het verleden zijn afgewezen door Nedmag, juist op deze grond? Bent
u bereid om op basis hiervan alsnog te kiezen voor een omkering van de bewijslast
bij schade door zoutwinning?
Antwoord 5
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik een Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen om gedupeerde in procedures
maximaal te ontzorgen. De Commissie Mijnbouwschade zet bij schademeldingen deskundigen
in die kennis en ervaring hebben op gebied van bodembeweging in relatie tot mogelijke
schade. Ook is bij de commissie kennis en ervaring aanwezig op het gebied van de relatie
tussen de (diepe) ondergrond, constructie van woningen en schade. Indien bepaalde
kennis niet aanwezig is bij de commissie kan gebruikt worden gemaakt van externe deskundigen
om de schademelding mede te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee voldoende
zekerheid wordt geboden aan de betrokken partijen, dat er een deskundig en onafhankelijk
oordeel wordt geveld, ook in geval van gestapelde mijnbouwschade.
Over het bewijsvermoeden en de reden waarom dit niet gehanteerd wordt voor schadegevallen
buiten Groningen is al veel gezegd. Ik vind het van belang dat de burger niet wordt
belast met de bewijsvoering, zeker als er sprake is van mogelijk meerdere oorzaken.
Zoals ook eerder aangegeven kan het wettelijk bewijsvermoeden zoals dat geldt in Groningen,
niet zomaar landelijk worden toegepast. Daarvoor verschilt het schadebeeld voor mijnbouw
in de rest van het land te zeer van dat in Groningen. De afdeling advisering van Raad
van State gaf in haar voorlichting over het bewijsvermoeden (Kamerstuk 34 041, nr. 43) aan dat er in Groningen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een uitzonderlijke
maatregel als een wettelijk bewijsvermoeden rechtvaardigt. De situatie in Groningen
wordt gekenmerkt door veel gedupeerden en veel gelijksoortige schade aan gebouwen,
met in verreweg het grootste deel van de gevallen mijnbouwactiviteiten als oorzaak.
In de Groningse situatie is de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid
ervan een argument om een wettelijk bewijsvermoeden te hanteren. Voor de rest van
Nederland ontbreekt voldoende rechtvaardiging voor een uitzonderlijke en vergaande
maatregel als de introductie van een (wettelijk) bewijsvermoeden.
Om de burger te ontzorgen wordt in de praktijk de bewijslast bij de burger weggehaald
doordat de commissie de schade zal laten onderzoeken op de hierboven beschreven wijze
en zal beoordelen waardoor de schade is veroorzaakt.
Ten slotte ben ik er van op de hoogte dat er sinds 2001, 202 schademeldingen zijn
gedaan bij Nedmag. Een deel daarvan is tevens onderzocht door de Technische commissie
bodembeweging (Tcbb). Uit deze onderzoeken is geen causaal verband aangetroffen tussen
de zoutwinning en de schade.
Vraag 6
Wie draagt de kosten die moeten worden gemaakt wanneer er door ongelijke bodemdaling,
veroorzaakt door zoutwinning, meer grondwater weggepompt moet worden? Deelt u de mening
dat deze kosten door Nedmag zouden moeten worden gedragen?
Antwoord 6
Kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van de bodemdaling door de activiteiten
van Nedmag dienen door Nedmag te worden gedragen.
Vraag 7
Heeft u onderzoek gedaan naar de impact op het milieu van het achterblijven van 90%
van de gebruikte diesel in de zoutwinningsputten? Kunt u ook toelichten waarom eventuele
alternatieven als minerale of biologisch afbreekbare olie minder impact zouden hebben?
Antwoord 7
Er zijn bij mij geen voorvallen bekend waarbij het achterblijven van diesel in zoutcavernes
impact heeft gehad op het milieu. Als de diesel in de caverne blijft maar ook als
de diesel uit de caverne komt en onder de bovenliggende isolerende lagen blijft komt
de diesel niet in aanraking met het grondwater. Zolang de diesel niet in aanraking
komt met het grondwater, heeft dit geen effect op het milieu. Zoals het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven in hun advies op het winningsplan en in de Staat
van de Sector Zout kan, wanneer de bovenliggende isolerende laag voldoende aanwezig
is, met diesel verontreinigde pekel niet in het grondwater terecht komen. Enkel wanneer
de isolerende laag onvoldoende aanwezig is, kan met diesel verontreinigde pekel bovenliggende
lagen bereiken. Diesel bevat toxische bestanddelen, synthetische of biologisch afbreekbare
alternatieven bevatten minder toxische stoffen. Als zich een incident zou voordoen
en er pekel met een alternatief voor diesel in het milieu terecht zou komen, zijn
deze alternatieven minder schadelijk voor het milieu. SodM beoordeelt of de vervanging
van diesel door een alternatief veilig kan geschieden.
Vraag 8
Hoe waarborgt u dat Nedmag de putten goed afdekt?
Antwoord 8
Nedmag dient een put buiten gebruik te stellen conform een vooraf bij het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) in te dienen werkprogramma dat in detail beschrijft welke werkzaamheden
worden uitgevoerd. Het SodM houdt toezicht op de naleving van het werkprogramma en
op de wijze waarop Nedmag de putten sluit.
Vraag 9
Waarom heeft u gekozen voor een besluit met toestemming voor zoutwinning voor 25 jaar?
Bent u bereid de duur van het besluit flink te verkorten, zodat er veel meer ruimte
is voor tussentijdse evaluatie en ingrijpen wanneer de veiligheid voor mens en milieu
daarom vraagt?
Antwoord 9
Het inkorten van de looptijd van het besluit zou niet in het belang van de veiligheid
zijn.
De actieve winning uit de nieuwe cavernes duurt ca. 8 jaar. De caverne en put moeten
veilig worden af gesloten. De cavernedruk moet worden gereguleerd. Dit wordt conform
advies van SodM gedaan door na de reguliere pekelwinning de aanwezige pekel gecontroleerd
te verwijderen door deze op de reguliere manier via de productiebuis uit te laten
stromen (aflaten). Door de eigenschappen van steenzout op die diepte vloeit de caverne
daarmee langzaam, gedurende meerdere jaren tot enige decennia, dicht. Een termijn
van 25 jaar is voor al deze activiteiten passend.
Vraag 10
Hoe kunnen lokale overheden en andere belanghebbenden een onderbouwd oordeel vellen
over het besluit wanneer een cruciaal element, het meet- en regelprotocol, nog ontbreekt?
Bent u bereid uw besluit aan te houden tot dit meet- en regelprotocol is uitontwikkeld?
Antwoord 10
Het meet- en regelprotocol ziet op de monitoring van hetgeen in het instemmingsbesluit
wordt vastgelegd en maakt daarmee onderdeel uit van het besluit. De informatie die
wordt verkregen is van belang. Nedmag moet bijvoorbeeld aangeven:
– hoe de drukgrens in een caverne wordt bepaald;
– hoe de drukgrens in een caverne wordt aangepast met de tijd.
Dit voorschrift geldt zodra het instemmingsbesluit is genomen. Het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) controleert de inhoud en houdt toezicht op de uitvoering van het
meet-en regelprotocol. Dit meet en regelprotocol staat los van de beoordeling van
de effecten van de winning waarover de decentrale overheden advies over zijn gevraagd.
Vraag 11
Bent u bereid om het in werking treden van het (aangepaste) toestemmingsbesluit te
verbinden aan het gerealiseerd hebben van deze financiële veiligstelling van Nedmag
om bij het einde van de winning het opruimen, de continuïteit van maatregelen in het
waterbeheer en de afhandeling van eventuele toekomstige schade te waarborgen?
Antwoord 11
Nee, conform het voorschrift in het instemmingsbesluit moet de financiële waarborg
er zijn voor aanvang van de winning uit nieuwe cavernes. De schadeafhandeling is reeds
wettelijk geregeld via het Burgerlijk Wetboek en het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Vraag 12
Kunt u reflecteren op de lokale maatschappelijke kosten en baten van deze zoutwinning?
Is er volgens u een rechtvaardige verdeling tussen baten en risico’s?
Antwoord 12
Het beleid voor de zoutwinning kent dezelfde strenge voorwaarden die ook gelden voor
de andere mijnbouwsectoren. De winning van zout mag alleen plaatsvinden zolang dat
veilig en verantwoord kan. Deze veiligheid beoordeel ik na het inwinnen van advies
hierover bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO.
De zoutwinning door Nedmag voorziet in werkgelegenheid in de regio. In de regio Oost-Groningen
is het behoud en uitbreiding van werkgelegenheid een belangrijke zorg. De werkgelegenheid
is echter geen onderdeel van het toetsingskader van het winningsplan en speelt dan
ook geen rol in het besluit tot instemming met het winningsplan.
Vraag 13
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid van hergebruik van cavernes
in Zuidwending? Bent u bereid hierbij de verschillende risico’s te onderzoeken van
de diverse stoffen die in deze cavernes zouden kunnen worden opgeslagen, zoals gas,
perslucht, waterstof of CO2?
Antwoord 13
Alternatief gebruik van de cavernes zal ik alleen toestaan als dit veilig kan. Daarvoor
zal aanvullend onderzoek nodig zijn. Primair zal dat uitgevoerd moeten worden door
de initiatiefnemer die gebruik wil gaan maken van een caverne voor bijvoorbeeld onder
andere de opslag van perslucht of stikstof. Na ontvangst van een aanvraag zal ik deze
onderzoeken laten controleren door TNO en SodM en zal daar ook verder onafhankelijk
onderzoek naar laten uitvoeren indien nodig.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.