Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg en Van Dam over aanleiding van de column ‘Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken’
Vragen van de leden Van Toorenburg en Van Dam (beiden CDA) aan de Minister voor Rechtsbescherming na aanleiding van de column «Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken» (ingezonden 6 juli 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 24 augustus 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 3622.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de column van Özcan Akyol met de titel «Er is een klimaat
dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat «zolderkamerpsychopaten»
moeten leren inzien dat ze niet straffeloos vanuit een bureaustoel alles en iedereen
met de dood kunnen bedreigen en dat het maar zeer de vraag is of dat strafdoel wordt
bereikt wanneer een ernstige bedreiger er met een lichte taakstraf mee wegkomt?
Vindt u een taakstraf in zijn algemeenheid passend bij ernstige bedreiging met geweld
en/of de dood?
Antwoord 2, 3
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding
is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie
of door de rechter.
Vraag 4, 5
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat ons rechtssysteem in de
praktijk nog steeds onderscheid maakt tussen fysieke en digitale misdrijven en dat
het de vraag is of een dergelijk onderscheid (nog) terecht is?
Klopt het dat bedreiging langs digitale weg door het openbaar ministerie (OM) en door
de Rechtspraak anders wordt gewogen dan fysieke bedreiging? Klopt het dat, kijkend
naar de Richtlijn strafvordering bedreiging (2019R005) op het schriftelijk (waaronder
per internet) bedreigen in de ogen van het OM een zwaardere straf zou moeten staan
dan op mondeling bedreigen? Is het in de praktijk ook zo dat de strafeis van schriftelijke bedreiging doorgaans hoger is dat die van
mondelinge bedreiging? Zou u hier onderzoek naar willen laten uitvoeren?
Antwoord 4, 5
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met
oplopende strafrichtlijnen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
Het klopt dat bij een mondelinge bedreiging een lagere geldboete als uitgangspunt
geldt dan bij een schriftelijke bedreiging, mits de bedreiger geen wapen bij zich
heeft om daadwerkelijk de daad bij het woord te voegen. De reden hierachter is dat
een mondelinge bedreiging in een opwelling kan worden geuit, terwijl een bedreiger
die diens dreigement schriftelijk uit, doorgaans enige bedenktijd heeft gehad om van
diens voornemen tot bedreiging af te zien. Dit neem niet weg dat de officier van justitie
bij het bepalen van de strafmaat (bij zelfstandige afdoening door het OM) of de strafeis
in iedere individuele zaak rekening zal houden met de ernst van de bedreiging(en)
en met eventuele andere strafverzwarende omstandigheden, zoals bedreiging van kwetsbare
slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact.
Vraag 6
Is het feit dat een slachtoffer een journalist is in de praktijk ook een factor van betekenis? (gelet op de Richtlijn voor strafvordering bedreiging,
2019R005)? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 6
Bedreiging tegen journalisten kan, conform de afspraken die hierover gemaakt zijn
in het Protocol PersVeilig tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse
Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren, aanleiding geven
de straf(eis) te verhogen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.