Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Voordewind, Weverling, Van der Staaij en De Roon over het bericht dat twee terreurverdachten indirect salaris hebben ontvangen met behulp van Nederlandse financiële steun aan de Palestijnse NGO UAWC
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Weverling (VVD), Van der Staaij (SGP) en De Roon (PVV) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht dat twee terreurverdachten indirect salaris hebben ontvangen met behulp van Nederlandse financiële steun aan de Palestijnse NGO UAWC (ingezonden 22 juli 2020).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
            20 augustus 2020).
         
Vraag 1
            
Waarom heeft u pas deze maand besloten de financiering van de Palestijnse niet-gouvernementele
               organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC) op te schorten, terwijl
               u al in augustus 2019 van deze organisatie zelf te horen heeft gekregen dat twee van
               hun medewerkers verdacht zijn van betrokkenheid bij een dodelijke terreuraanslag?
            
Antwoord 1
            
Op het moment dat UAWC de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah informeerde over
               de arrestatie op 1 oktober 2019, is eerst opheldering gevraagd en is vervolgens niet
               besloten om over te gaan tot het aanhouden van verdere betalingen. Allereerst maakten
               de personen in kwestie geen onderdeel uit van de project management unit (PMU), die
               verantwoordelijk was voor de uitvoering van het door Nederland gefinancierde project,
               inclusief het beheer van de Nederlandse bijdrage. Daarnaast waren er op basis van
               het Nederlands toezicht op UAWC geen aanwijzingen dat UAWC en de partners in het consortium
               de Nederlandse bijdrage anders hadden gebruikt dan zoals was overeengekomen voor het
               ondersteunen van Palestijnse boeren in Area C om hun landbouwgronden effectiever te
               beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren. Voorts waren – en zijn – beide
               personen verdachten, van wie de betrokkenheid bij de bomaanslag nog moet worden vastgesteld
               door een rechter.
            
In juli 2020 is tijdens een archiefonderzoek in het kader van de beantwoording van
               Kamervragen, gebleken dat beide personen een gedeelte van hun salaris ontvingen als
               onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met
               UAWC. Tevens beschikten beiden in 2017 – ten behoeve van de uitvoering van het project
               – over een pasje van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah. Op basis van dit
               archiefonderzoek is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan
               te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt uiterst belangrijk is heb ik besloten
               om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC
               en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek
               niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking
               met UAWC.
            
Vraag 2
            
Op welke manier heeft u de informatie nagetrokken die de organisatie UK Lawyers for
               Israel u in mei 2019 toegestuurd heeft, waarin er al op gewezen werd dat twee leden
               van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) tevens werkzaam waren voor
               de UAWC? Waarom leidde de informatie die deze organisatie aanleverde niet tot een
               andere inschatting, zoals u schrijft in het antwoord op de brief van deze organisatie?
            
Antwoord 2
            
Op 13 mei 2019 stuurde de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) een brief aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah die op 19 juni
               2019 beantwoord is, waarin grotendeels verwezen werd naar gebeurtenissen voor 2012,
               die dus al bekend waren toen Nederland besloot om met UAWC als leidende partner van
               een consortium een programma te starten in juli 2013, nadat sinds september 2007 (kabinet
               Balkenende IV) al een programma was gefinancierd door Nederland dat werd uitgevoerd
               door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Het besluit om in juli 2013 (kabinet
               Rutte II) de samenwerking met UAWC voort te zetten, dit keer als trekker van een nieuw
               consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program,kwam tot stand op basis van bewezen expertise, kennis en capaciteit in dit eerdere
               programma, en op basis van eigen risico-analyse en de bevindingen van andere donoren,
               waaronder bevindingen uit een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012.
            
Bij dit Australische onderzoek naar UAWC waren onder meer de Australische Federale
               politie en de Australische veiligheidsdienst Australian Security Intelligence Organisation betrokken. De conclusie van dat onderzoek was dat er niet gesteld kan worden dat
               met steun aan UAWC er direct of indirect middelen ter beschikking gesteld worden aan
               een persoon of organisatie die aangemerkt wordt als terroristisch en dat niet aangetoond
               was dat PFLP als organisatie controle heeft over de middelen van UAWC. UAWC was en
               is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU, niet door
               de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
               Uit het Nederlands toezicht is in de periode van september 2007 tot dusver niet gebleken
               dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen.
               Namelijk, zoals in het antwoord op vraag 1 ook benoemd, voor het ondersteunen van
               Palestijnse boeren in onder andere Area C om hun landbouwgronden en watertoevoer effectiever
               te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren.
            
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer werd in januari 2017 (kabinet Rutte II) een vervolg
               gegeven aan de lange samenwerking met UAWC en startte de tweede fase van het programma
               Land and Water Resource Management Program. Voor verdere informatie over de relatie tussen Nederland en UAWC vanaf 2007, zie
               ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van Helvert en Omzigt, Aanhangsel Handelingen,
               vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3820 en 3821.
            
Vraag 3
            
Wat heeft u gedaan met de informatie van NGO-Monitor uit januari van dit jaar waarin
               op basis van verschillende bronnen de banden tussen de UAWC en de PFLP worden getoond?
            
Antwoord 3
            
Nederland baseert zich bij aangaan en voortzetting van samenwerkingsverbanden op een
               eigen analyse van de organisatie, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de informatie
               van andere landen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten rond de arrestatie,
               inclusief het rapport van NGO Monitor. Die informatie wordt vergeleken met wat reeds
               bekend is, inclusief uit de eigen analyse en de beoordelingen van andere landen. Veel
               van de informatie van NGO Monitor betreft de periode voor 2012 en/of personen die
               toen al in dienst waren bij UAWC, waarover destijds al een oordeel gevormd was, door
               Nederland en andere donoren. De berichten van NGO Monitor zijn ook geen aanleiding
               geweest voor de andere donoren van UAWC, waaronder de Europese Unie, Duitsland, Canada
               en Spanje, Zwitserland om de samenwerking met UAWC op te schorten.
            
Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari jl., Aanhangsel
               Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1320.
            
Vraag 4
            
Hoe kan het dat u er pas bij het beantwoorden van de schriftelijke vragen van de leden
               Van der Staaij, De Roon en Voordewind1 achter bent gekomen dat de verdachte medewerkers salaris hebben uitbetaald gekregen
               met behulp van de Nederlandse financiering en zelfs pasjes van de Nederlandse vertegenwoordiging
               in Ramallah tot hun beschikking hebben gehad?
            
Antwoord 4
            
Bij het opstellen van de antwoorden op de Kamervragen is extra archiefonderzoek gedaan,
               waarbij duidelijk werd dat de mededeling van UAWC dat beide personen niet betrokken
               waren bij het door Nederland gefinancierde programma tot de verkeerde conclusie had
               geleid dat de beide personen ook niet betaald kregen voor hun werk bij UAWC uit de
               Nederlandse bijdrage. De beide personen waren geen onderdeel van het project management
               unit (PMU) die het project uitvoert, maar een gedeelte van hun salaris werd wel via
               de overheadkosten van het project betaald. De financiering van indirecte kosten, zoals
               gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende en managementfuncties,
               die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie
               draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren
               van een organisatie. Dat is ook in het geval van UAWC gebeurd. Het kabinet betreurt
               dat eerder de verkeerde conclusie is getrokken dat beide personen in het geheel niet
               betaald kregen uit de Nederlandse bijdrage.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en de hiervoor aangehaalde informatie niet
               de indruk geeft dat de UAWC grondig onderzocht is, voor besloten is deze organisatie
               te gaan ondersteunen of deze ondersteuning voort te zetten?
            
Antwoord 5
            
Het is uitzonderlijk dat een organisatie wordt onderzocht met betrokkenheid van gerenommeerde
               organisaties als de Australische politie en veiligheidsdienst. Het kabinet is van
               mening dat het onderzoek indertijd grondig is uitgevoerd en de uitkomsten, dat beschuldigingen
               van mogelijke steun UAWC aan PFLP niet gegrond waren, vertrouwd moeten kunnen worden.
               Daarnaast is uit het eigen toezicht niet gebleken dat middelen anders besteed zouden
               zijn dan overeengekomen. Partners als de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje,
               Zwitserland die met UAWC samenwerken zagen in het verleden, en momenteel, geen reden
               om betalingen aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening
               uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking
               met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor
               projecten in de Palestijnse gebieden.
            
Het binnenkort te starten externe onderzoek dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken
               start zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten
               leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare
               informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden
               gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
            
Vraag 6
            
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen over een PFLP-lid dat werkzaam
               was bij het Ma'an Development Center aangaf dat u hier niet over eigenstandige informatie
               te beschikken?2 Bent u alsnog bereid hier een onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten, en
               eventuele maatregelen te nemen en deze elk kwartaal opnieuw te laten onderzoeken?
               Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 6
            
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze kwestie opnieuw te onderzoeken. De samenwerking
               met Ma’an Development Center is in 2015 beëindigd, en de persoon in kwestie is overleden.
            
Vraag 7
            
Gaat u naar aanleiding van deze zaak de selectie en monitoring van alle organisaties
               waar Nederland steun aan verleent, opnieuw onderzoeken, inclusief het verstrekken
               van pasjes aan de medewerkers?
            
Antwoord 7
            
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien
               welke lessen eruit getrokken kunnen worden.
            
Vraag 8
            
Bent u het eens dat dit een voorbeeld is dat het financieren van organisaties die
               aan ontwikkelingssamenwerking doen, die ook actief zijn in de Boycot, Desinvesteringen
               en Sancties (BDS)-beweging (waar de regering tegen is), een probleem is omdat er geen
               volledige controle is over waar het geld naartoe gaat?
            
Antwoord 8
            
Nee. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert
               die BDS tegen Israël propageren. Met het toezicht, zoals dat ook bij UAWC werd toegepast,
               kan worden toegezien aan welke activiteiten organisaties hun geld uitgeven. Indien
               er uit dat toezicht blijkt dat er desondanks wel sprake is van financiering van dergelijke
               activiteiten, dan treedt het kabinet daartegen op.
            
Vraag 9
            
Hoe kunt u er dan zeker van zijn dat Nederlands geld niet wordt gebruikt voor BDS
               bij het financieren van dit soort buitenlandse organisaties?
            
Antwoord 9
            
Het Nederlandse standpunt over BDS is breed bekend, ook in de Palestijnse gebieden.
               De Nederlandse Vertegenwoordiging wijst organisaties waarmee wordt samengewerkt er
               expliciet op. Financiering wordt gegeven voor vooraf overeengekomen doelstellingen
               en activiteiten waarna monitoring en evaluatie plaatsvindt. Daarbij wordt er scherp
               op gelet dat BDS hier geen deel van uitmaakt.
            
Vraag 10
            
Bent u het eens dat Nederland de financiering van dit soort organisaties moet heroverwegen
               omdat er geen volledige zekerheid is dat er geen geld gaat naar BDS?
            
Antwoord 10
            
Nee. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de
               economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de
               strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and
               Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
            
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot BDS ondersteunen, is voor het
               kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien
               uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van
               meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse
               Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en recent weer bevestigd
               door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl.
               in de zaak Baldassi e.a. tegen Frankrijk.
            
Het toezicht en de afspraken bieden voldoende waarborgen om dit beleid uit te voeren.
Vraag 11
            
Kunt u een overzicht geven van alle inlichtingen die u zijn toegekomen over de mogelijke
               betrokkenheid van UAWC bij PFLP en de wijze waarop u deze informatie gebruikt hebt
               bij de diverse besluiten om samenwerking te zoeken of te intensiveren met het UAWC,
               waaronder de in de beantwoording genoemde besluiten in 2007, 2013 en 2017?
            
Antwoord 11
            
Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van
               een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural
               Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Voordat UAWC in juli 2013
               (kabinet Rutte II) trekker werd van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program, heeft Nederland een risico-analyse uitgevoerd en uitgebreid contact gehad met andere
               partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had
               in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van de Israelische NGO
               Shurat Hadin over steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet
               gegrond waren. Zie ook de beantwoording op vraag 1 en vraag 5.
            
Voor zover kon worden achterhaald is Nederland in de afgelopen jaren benaderd door
               de Israëlische organisatie International Legal Forum (ILF) (2018, 2020), de Britse
               organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) (2018, 2019 en 2020) en NGO monitor (2020)
               met informatie over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP.
            
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra beoordelingsprocedures zorgvuldig
               zijn doorlopen. Informatie met betrekking tot de mogelijke betrokkenheid van UAWC
               bij PFLP zijn onderzocht en beoordeeld. Tot dusver is hieruit nooit naar voren gekomen
               dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die
               door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt.
            
Vraag 12
            
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden zonder te verwijzen naar een antwoord
               op andere vragen?
            
Antwoord 12
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
