Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Geurts en Harbers over het kort geding met betrekking tot onderbouwing ministeriële voernormen
Vragen van de leden Geurts (CDA) en Harbers (VVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het kort geding met betrekking tot onderbouwing ministeriële voernormen (ingezonden 31 juli 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 10 augustus
2020).
Vraag 1
Klopt het dat de vertegenwoordiger van het ministerie tijdens het kort geding op 30 juli
jongstleden, dat was aangespannen met betrekking tot de voernormen, heeft verklaard
dat de methode van berekening niet gedocumenteerd is, maar zit in het hoofd van één
ambtenaar? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Antwoord 1
Nee. Net zoals bij vele andere dossiers in mijn ministerie, is een team van ambtenaren
belast met het realiseren van de veevoermaatregel. In zo’n team zijn verschillende
capaciteiten en expertises (beleidsinhoudelijk, juridisch, rekenkundig, etc.) bij
elkaar gebracht. Elk van de teamleden heeft zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied,
waarbij het eindresultaat een product van het gehele team is. Wanneer een specifiek
onderdeel van dat product besproken wordt, is het vanzelfsprekend handig als het daarin
gespecialiseerde teamlid daarbij aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jurist
als wordt gesproken over de juridische houdbaarheid van de maatregel, voor de specialist
in het rekenwerk als wordt gesproken over de uitgevoerde berekeningen, voor de projectleider
en/of verantwoordelijke leidinggevende als wordt gesproken over het totaalplaatje,
etc. Dat betekent natuurlijk niet dat de volledige regeling van die ene persoon afhankelijk
is. Het betekent wel dat de deskundigheid van de betrokken ambtenaren op waarde wordt
geschat. Dit lijkt mij een normale gang van zaken, die ook is toegelicht tijdens de
zitting.
Vraag 2
Klopt het dat de manier waarop het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Bedrijveninformatienet
(BIN) gebruikt heeft voor de berekening die geleid heeft tot de invulling van de voermaatregel
niet beschikbaar was tijdens de rechtszaak?
Antwoord 2
Nee. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen
2018.1 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie
voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven
wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit.
Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research,
die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.2 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
(CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde
reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen
van de CDM, openbaar beschikbaar.3 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting
op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.4 Ter zitting is vanuit de Staat op hoofdlijnen aangegeven hoe de normen zoals opgenomen
in de regeling tot stand zijn gekomen en is beargumenteerd dat alle documenten die
hieraan ten grondslag liggen openbaar zijn gemaakt. De rechter gaf ter zitting aan
er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan
nu zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Vraag 3
Klopt het dat tijdens het kort geding dan ook niet aangeven kon worden welke gegevens
precies zijn gebruikt, en hoe tot de door de u voorgestelde voernormen was gekomen?
Antwoord 3
Nee. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Snapt u dat het voor mensen zeer vreemd over komt dat er geen onderbouwing beschikbaar
is voor de ministeriële voermaatregel en dat melkveehouders daardoor niet het idee
hebben dat ze serieus genomen worden?
Antwoord 4
Ik snap heel goed dat de berichtgeving op (sociale) media op melkveehouders vreemd
overkomt. Ik vind het jammer dat in de (sociale) media een verkeerd beeld is neergezet.
Dit leidt begrijpelijkerwijs tot onrust onder boeren en draagt niet bij aan het gesprek
dat ik met boeren en hun belangenorganisaties wil voeren over mijn beleid.
Vraag 5
Wat zijn de gevolgen wanneer de methodiek niet reproduceerbaar blijkt te zijn, wanneer
vindt het gesprek over het nalopen van de berekening plaats met de partijen die het
kort geding hebben aangespannen en kan de Kamer op de hoogte gesteld worden van de
uitkomsten van dit gesprek en de berekening ontvangen?
Antwoord 5
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen niet
reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het gesprek tussen mijn ministerie en de betreffende
stichtingen is gepland om plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik ben voornemens
een verslag van het gesprek op www.rijksoverheid.nl te plaatsen en ben uiteraard bereid om uw Kamer te informeren over de uitkomsten.
Ik stel voor dat ik die doe in samenhang met de uitkomsten van de doorrekening van
het PBL naar aanleiding van de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 334, nr. 113), zodat uw Kamer in één keer alle relevante informatie tot zich kan nemen.
Vraag 6
Wat betekent het voor de uitvoering van de motie Geurts/Harbers als de methodiek niet
reproduceerbaar blijkt te zijn?5
Antwoord 6
De motie Geurts/Harbers wordt thans uitgevoerd, zoals ik uw Kamer heb laten weten
is het PBL bezig met de gevraagde doorrekening en verwacht ik uw Kamer eind augustus
te kunnen informeren over de uitkomst daarvan (Kamerstuk 35 334, nr. 117). Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen in
de regeling niet reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het is aan het PBL om alsdan
te beoordelen hoe hiermee om te gaan in de doorrekening.
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van het feit dat rechter Hoekstra-Van Vliet tijdens het kort
geding aangaf «Voor regelgeving is draagvlak belangrijk, dat krijg je alleen door
proactief informatie te verstrekken. Dat lijkt me heel verstandig.»? Zo ja, welke
acties gaat u ondernemen?
Antwoord 7
Ik hecht bij alle maatregelen die ik tref aan een goede en transparante onderbouwing.
Ik heb alle documenten waarop de normen uit de regeling zijn gebaseerd dan ook openbaar
gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord
op vraag 2. Hoewel dit buiten de reikwijdte van de zitting viel, deed de rechter de
suggestie om in een gesprek vanuit het ministerie nog eens toe te lichten hoe de berekeningen
tot stand zijn gekomen, opdat de stichtingen dat kunnen controleren/reproduceren.
Hierop is vanuit het ministerie welwillend gereageerd en dit gesprek is gepland om
plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op
vraag 5.
Vraag 8
Wilt u alle correspondentie met het Wageningen Economic Research (WEcR) die betrekking
heeft op de totstandkoming van de indeling in negen categorieën waarmee het ruw eiwitgehalte
in het rantsoen van de diverse typen is vastgesteld de Kamer doen toekomen?
Antwoord 8
Het rapport van WEcR waaruit de differentiatie van bedrijven in grondsoort en bedrijfsintensiteit
is afgeleid, heb ik reeds openbaar gemaakt.6 Het ruw eiwit in het rantsoen van de diverse categorieën bedrijven is niet gebaseerd
op het rapport van WEcR, maar op CBS-cijfers. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord
op vraag 2. Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer deze stukken te doen toekomen en
heb ze als bijlagen bij deze brief gevoegd7
Vraag 9
Wilt u alle correspondentie met de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) met
betrekking tot analyse en normen voor eiwitgehalte voermaatregel de Kamer doen toekomen?
Antwoord 9
Ook deze informatie is reeds openbaar.8 (Als bijlage bij het advies van de CDM is de daaraan ten grondslag liggende adviesaanvraag
vanuit het ministerie gevoegd9.) Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer dit stuk te doen toekomen en heb het als
bijlage bij deze brief gevoegd10.
Vraag 10
Hoe heeft u vastgesteld dat de Regeling diervoeders in verband met stikstof algemeen
bekend was zoals u aangaf in het Verslag van een Schriftelijk Overleg van 16 juni
jongstleden inzake wijziging van de Regeling diervoeders 2012?11
Antwoord 10
Met de toezending van de ontwerpregeling aan uw Kamer, in verband met de wettelijk
voorgeschreven voorhangprocedure, is deze openbaar gemaakt. Hieraan is via diverse
communicatiekanalen aandacht gegeven, zoals via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
en door toelichting aan diverse vakmedia.
Vraag 11
Herinnert u zich nog dat u in het verslag aangaf «...dat er geen risico's mogen ontstaan
voor de diergezondheid?12
Antwoord 11
Ja.
Vraag 12
Hoe beoordeelt u het feit dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD) niet achter de huidige ministeriële voermaatregel kan staan omdat zij na doorrekening
van verschillende scenario’s en op basis van wetenschappelijk inzicht concludeert
dat de diergezondheidsrisico’s niet volledig zijn weggenomen?13
Antwoord 12
Er heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de KNMvD
en mijn ministerie. De laatste informatie uit deze gesprekken wordt momenteel nog
beoordeeld binnen mijn ministerie. Ik kan hier nog geen conclusie aan verbinden. Ik
zal uw Kamer hier eind deze maand nader over informeren gelijktijdig met het beschikbaar
komen van de doorrekening van het PBL, zodat uw Kamer in één keer over alle relevante
informatie ten aanzien van de voermaatregel beschikt.
Vraag 13
Wat doet u met het advies van de KNMvD dat het «Daarbij is het van groot belang dat
er overeenstemming is met de melkveesector. Zonder draagvlak zal de uitvoering en
de naleving van de maatregel niet succesvol zijn en daarmee ook niet het gewenste
effect bereiken.» en hoe gaat u er voor zorgen dat het draagvlak er wel komt?
Antwoord 13
Ik waardeer het dat de KNMvD meedenkt over de voermaatregel en begrijp dat zij zich
zorgen maakt over het draagvlak onder melkveehouders. Tegelijkertijd acht ik mij ook
gebonden aan de doelstelling van het kabinet om via een drietal maatregelen in 2020
stikstofruimte te realiseren voor vergunningverlening voor de (woning)bouw en aan
de opdracht die uw Kamer mij met het aannemen van de Spoedwet aanpak stikstof heeft
gegeven om in dit verband een veevoermaatregel voor vermindering van stikstofemissie
in de melkveehouderij te treffen. Ik zal uw Kamer eind deze maand informeren over
de afweging die ik in dezen maak.
Vraag 14
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken en liefst eerder beantwoorden?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.