Mededeling (uitstel antwoord) : Uitstel beantwoording vragen van het lid Kuzu over de status en rol van de IHRA-definitie bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn
Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de status en rol van de IHRA-definitie bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn (ingezonden 14 juli 2020).
Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 6 augustus
2020).
Vraag 1
Herinnert u zich de passage over «toepassen IHRA-definitie» (IHRA: International Holocaust
Remembrance Alliance) in uw brief «Kabinetsaanpak van discriminatie» (TK 30 950 nr. 185), met daarin de volgende uitspraak: «Dit betekent dat overeenkomst met de lijst met
uitingen en gedragingen nimmer automatisch kan leiden tot de conclusie dat sprake
is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging»?1
Vraag 2
Doelt het kabinet met «de lijst met uitingen en gedragingen» op de «hedendaagse voorbeelden
van antisemitisme», die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?2 Zo neen, waar doelt het kabinet met deze formulering op? Zo ja, beschouwt en behandelt
het kabinet deze voorbeelden als integraal onderdeel van de IHRA-definitie?
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat er in de strafrechtpraktijk in Nederland een eenduidig en toereikend
juridisch toetsingskader bestaat dat bepalend is voor de strafrechtelijke beoordeling
of uitlatingen discriminatoir zijn en dat dit kader gebaseerd is op bestaande jurisprudentie,
waaronder relevante jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens
(EHRM)?
Vraag 4
Zo ja, kunt u bevestigen dat de IHRA-definitie op geen enkele wijze door het Openbaar
Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in deze strafrechtelijke
beoordeling? Zo nee, wilt u toelichten op welke wijze de IHRA-definitie door het Openbaar
Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in de strafrechtelijke
beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn?
Vraag 5
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in
genoemde brief: «Vanuit dit uitgangspunt zijn anti-discriminatievoorzieningen, de
korpsleiding van de politie en het Parket-Generaal van het openbaar ministerie in
het bezit gesteld van de IHRA-werkdefinitie, zodat zij daarmee in de uitoefening van
hun taken hun voordeel kunnen doen»? Zo ja:
– aan welke «anti-discriminatievoorzieningen» heeft het kabinet de IHRA-definitie beschikbaar
gesteld?
– met welke informatie en/of aanwijzingen heeft het kabinet de IHRA-definitie aan genoemde
instanties beschikbaar gesteld? Kunt u dit per instantie toelichten?
– welk «voordeel» in relatie tot welke kerntaken beoogt het kabinet per genoemde instantie?
– hoe waarborgt het kabinet dat de IHRA-definitie in «de uitoefening van hun taken»
niet alsnog strafrechtelijke relevantie en werking krijgt?
Vraag 6
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in
genoemde brief: «Het hanteren van de werkdefinitie verandert niets aan het wettige
en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of
als strafbaar te bestempelen»? Zo ja:
– wat bedoelt het kabinet met «wettige beoordelingskader»? Doelt het kabinet daarmee
op het «juridische beoordelingskader»?
– wat bedoelt het kabinet met «beleidsmatige beoordelingskader»?
– heeft de IHRA-definitie enige relatie met en/of invloed op wat het kabinet bedoelt
en aanduidt met «wettige» en «beleidsmatige» beoordelingskader? Zo ja, welke relatie
en/of invloed?
Vraag 7
Heeft het kabinet kennisgenomen van de recente uitspraak van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak «Baldassi et Autres c. France»?3 Is staand kabinetsbeleid ten aanzien van de «'Boycot, Desinvesteringen en Sancties
– beweging» (de BDS-beweging) in overeenstemming met deze uitspraak? Zal deze uitspraak
voor het kabinet richtinggevend zijn bij toekomstige beleidsvorming en beoordelingen
of uitlatingen discriminatoir zijn?
Vraag 8
Hoe beoordeelt het kabinet dat de Israëlische regering de IHRA-definitie instrumentaliseert
en inzet om de BDS-beweging voor Palestijnse rechten categorisch als antisemitisch
te bestempelen?4
Vraag 9
Deelt het kabinet de mening dat de Israëlische organisatie «The International Legal
Forum» (ILF) de aard en status van de IHRA-definitie onjuist weergeeft, wanneer zij
daarover zegt: «For the first time in history, there is a legal definition of antisemitism»?5 Hoe beoordeelt het kabinet de campagne die ILF wereldwijd heeft gelanceerd om de
IHRA-definitie in wetgeving op te laten nemen en zodoende juridische status te geven?6
Vraag 10
Deelt het kabinet de zorgen over het feit dat de IHRA-definitie steeds vaker door
organisaties als de Non-governmental Organization Monitor (NGO Monitor) en het Centrum
Informatie en Documentatie Israël (CIDI) wordt ingezet om personen en groepen, die
binnen de vrijheid van meningsuiting kritiek op de staat Israël uiten, te stigmatiseren
als zijnde antisemitisch?7 Zo neen, waarom niet?
Vraag 11
Is het kabinet op de hoogte van incidenten waarbij de IHRA-definitie is ingezet om
de Europese Unie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en voormalig Minister
van Buitenlandse Zaken Koenders van antisemitisme te betichten, op grond van de beschuldiging
dat Israël zou zijn blootgesteld aan «dubbele maatstaven», hetgeen één van de «hedendaagse
voorbeelden van antisemitisme» is die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?8 Hoe beoordeelt het kabinet deze en soortgelijke beschuldigingen?
Vraag 12
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Mededeling
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Kuzu (DENK), van uw
Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de status en rol van de IHRA-definitie
bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn (ingezonden
14 juli 2020) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien
nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.