Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 535 Herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is naar aanleiding van jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie de implementatie van het kaderbesluit
van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures
van overlevering te herzien door de Overleveringswet en enkele andere wetten te wijzigen
en daarmee in overeenstemming te brengen met die jurisprudentie;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 wordt onder vernummering van het derde tot vierde lid een lid ingevoegd,
luidende:
3. De uitvaardigende justitiële autoriteit van de lidstaat van nationaliteit van een
burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer als bedoeld
in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in een
andere lidstaat is aangehouden met het oog op uitlevering ter fine van strafvervolging
aan een derde staat, kan na daarover te zijn geïnformeerd, ter voorkoming van een
inbreuk op de artikelen 18 en 21 van dat Verdrag en met in achtneming van het eerste
en tweede lid, een Europees aanhoudingsbevel uitvaardigen voor dezelfde feiten als
die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen en voor zover zij naar
nationaal recht bevoegd is rechtsmacht uit te oefenen ter zake van die feiten.
B
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef vervalt «alleen».
b. In onderdeel a, onder 2°, wordt na «waarop» ingevoegd «naar het recht van de uitvaardigende
lidstaat».
2. Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke
feiten die alle naar het recht van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat strafbaar
zijn en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf is
gesteld, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de
hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b,
kan de overlevering eveneens voor de laatste feiten worden toegestaan.
C
Artikel 11 komt te luiden:
Artikel 11
1. Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar
het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan
dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen
worden geschonden.
2. Indien er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële
gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten,
dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden.
3. De uitvaardigende autoriteit wordt onder opgave van redenen van die aanhouding in
kennis gesteld en de rechtbank gaat gedurende de aanhouding na of er wijziging in
de omstandigheden optreedt.
4. Indien na toepassing van het derde lid niet binnen een redelijke termijn het reële
gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending kan worden uitgesloten, doet de
rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 22, zesde lid.
D
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot
de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel terwijl de verdachte
niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij
in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften
van de uitvaardigende lidstaat:
2. In onderdeel a wordt «de behandeling ter terechtzitting die» door «het proces dat»,
«de behandeling ter terechtzitting» door «het proces», «de voorgenomen terechtzitting»
door «het voorgenomen proces» en «een vonnis kan worden gewezen» door «een beslissing
kan worden genomen» vervangen.
3. In onderdeel b wordt «de behandeling ter terechtzitting» vervangen door «het voorgenomen
proces», wordt na «verdediging» ingevoegd «op het proces» en wordt «ter terechtzitting»
vervangen door «tijdens het proces».
4. In onderdeel c wordt telkens «het vonnis» door «de beslissing» en «het oorspronkelijk
vonnis» door «de oorspronkelijke beslissing» vervangen.
5. In onderdeel d wordt in de aanhef «het vonnis» door «de beslissing» en onder 1° «het
oorspronkelijke vonnis» door «de oorspronkelijke beslissing» vervangen.
E
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «uitzonderlijke» vervangen door «specifieke».
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden binnen de in het derde lid bedoelde
termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij in afwachting is van een uitspraak
van het Hof van Justitie van de Europese Unie over prejudiciële vragen die relevant
is voor haar beslissing, kan de rechtbank de termijn met telkens maximaal zestig dagen
verlengen, totdat het Hof arrest heeft gewezen en de rechtbank uitspraak doet.
3. Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden binnen de in het derde lid bedoelde
termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij onderzoek doet naar een reëel
gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in
het artikel 11, eerste lid, kan de rechtbank de termijn met telkens maximaal dertig
dagen verlengen, totdat het onderzoek is afgerond en de rechtbank uitspraak doet.
6. Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden zijn beslissing heeft aangehouden
krachtens artikel 11, tweede lid, kan de rechtbank daarna de termijn met telkens maximaal
zestig dagen verlengen, totdat de rechtbank uitspraak doet.
7. In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in het vierde tot en met het zesde
lid stelt de officier van justitie Eurojust en de uitvaardigende justitiële autoriteit
daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen voor de vertraging.
F
Aan artikel 23, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
In voorkomend geval vermeldt hij daarbij dat ten aanzien van de opgeëiste persoon
een concurrerend uitleveringsverzoek ter fine van strafvervolging is ontvangen en
dat het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële
autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een
Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan
het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen.
G
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22,».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 22, vierde tot en met
zesde lid, beslist de rechtbank ten minste bij elke verlenging ambtshalve omtrent
de verlenging van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
H
In artikel 28, derde lid, wordt «het bepaalde in» vervangen door: «artikel 11, eerste
lid, geen gevolg dient te worden gegeven aan het Europees aanhoudingsbevel dan wel
ingevolge».
I
In artikel 30, eerste lid, wordt na «De artikelen» ingevoegd «21 tot en met 25,».
J
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële
autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een
Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan
het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen, wordt door de officier van justitie
aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat Onze Minister, indien het verzoek tot uitlevering
ontvankelijk en voor inwilliging vatbaar is, het bepaalde in artikel 35, tweede lid,
van de Uitleveringswet buiten toepassing zal laten en aan de uitspraak van de rechtbank
voorrang zal geven.
2. In het derde lid (nieuw) wordt na «Indien» ingevoegd «, buiten de in het tweede lid
bedoelde gevallen, ».
3. In het vijfde lid (nieuw) na «tweede» toegevoegd «en derde».
K
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
3. Tot de door Onze Minister te stellen voorwaarden behoort in geval van:
a. een lopende strafvervolging als bedoeld in het eerste lid in elk geval dat het recht
op aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de voortzetting van de strafvervolging
in Nederland zal worden gerespecteerd en dat hij de hem in Nederland opgelegde straf
aansluitend in Nederland zal ondergaan.
b. een door een Nederlandse rechter tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis als
bedoeld in het eerste lid in elk geval de garantie dat de opgeëiste persoon na de
berechting terugkomt naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van het resterende deel
van de hem in Nederland opgelegde straf.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
3. Er worden na het vijfde lid (nieuw) twee leden toegevoegd, luidende:
6. Is de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het derde lid is toegepast, op het moment
dat hij naar Nederland wordt teruggebracht met het oog op zijn aanwezigheid bij de
behandeling van zijn strafzaak, in de uitvaardigende lidstaat veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan kan hij gedurende zijn verblijf hier te lande
op bevel van de officier van justitie in verzekering worden gesteld. De artikelen
61 en 64, eerste lid, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
7. De inverzekeringstelling kan worden opgeheven zodra de officier van justitie bericht
ontvangt dat de gronden voor de detentie in het buitenland niet langer bestaan.
L
In artikel 39, vijfde lid, vervalt «, in het bijzonder het bepaalde in artikel 43,
derde lid,».
M
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «kan worden toegestaan» vervangen door «wordt
toegestaan».
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. In de beslissing, bedoeld in het eerste lid, worden het feit of de feiten waarvoor
de opgeëiste persoon ter beschikking wordt gesteld, de bedingen waaronder de overlevering
wordt toegestaan, bedoeld in artikel 14, en, in voorkomend geval, de garantie tot
teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, vermeld.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt voor «de uitvaardigende justitiële autoriteit» ingevoegd
«de opgeëiste persoon en ».
N
Artikel 43, derde lid, vervalt.
O
Artikel 45a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
1. Indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot tenuitvoerlegging van een beslissing
terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing
heeft geleid, verklaart de uitvaardigende officier van justitie in het Europees aanhoudingsbevel
dat:
2. In onderdeel a wordt «de behandeling ter terechtzitting die» door «het proces dat»,
«de behandeling ter terechtzitting» door «het proces», «de voorgenomen terechtzitting»
door «het voorgenomen proces» en «een vonnis kan worden gewezen» door «een beslissing
kan worden genomen» vervangen.
3. In onderdeel b wordt «de behandeling ter terechtzitting» vervangen door «het voorgenomen
proces», wordt na «verdediging» ingevoegd «op het proces» en wordt «ter terechtzitting»
vervangen door «tijdens het proces».
4. In onderdeel c wordt telkens «het vonnis» door «de beslissing» en «het oorspronkelijk
vonnis» door «de oorspronkelijke beslissing» vervangen.
5. In onderdeel d wordt in de aanhef «het vonnis» door «de beslissing» en onder 1° «het
oorspronkelijke vonnis» door «de oorspronkelijke beslissing» vervangen.
P
Aan artikel 64 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De officier van justitie stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit onverwijld
in kennis van een bevel van de rechtbank, respectievelijk, de rechter-commissaris
als bedoeld in het eerste lid, en van de daaraan ten grondslag liggende redenen.
ARTIKEL II
De Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 22a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22b
De officier van justitie die een uitleveringsverzoek ter fine van strafvervolging
heeft ontvangen betreffende een burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het
recht op vrij verkeer als bedoeld in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, neemt onverwijld contact op met de officier van justitie die
krachtens de Overleveringswet is belast met de behandeling van Europese aanhoudingsbevelen
teneinde te bezien of uitlevering van die onderdaan tot een inbreuk op artikel 18
van dat Verdrag kan leiden en hem zo nodig te verzoeken om de uitvaardigende justitiële
autoriteit, bedoeld in artikel 1 van de Overleveringswet, van de lidstaat van de Europese
Unie waarvan de opgeëiste persoon de nationaliteit heeft in de gelegenheid te stellen
een Europees aanhoudingsbevel, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Overleveringswet,
uit te vaardigen.
B
Aan artikel 23, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
In voorkomend geval vermeldt hij daarbij dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van de Europese Unie waarvan de opgeëiste persoon de nationaliteit heeft, in de gelegenheid
zijn gesteld een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als
die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen.
C
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien een uitvaardigende justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese
Unie een Europees aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Overleveringswet
heeft uitgevaardigd voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek
ten grondslag liggen en de rechtbank Amsterdam de overlevering heeft toegestaan, weigert
Onze Minister de uitlevering teneinde voorrang te geven aan de overlevering.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. In alle overige gevallen waarin een uitvaardigende justitiële autoriteit van een
lidstaat van de Europese Unie een Europees aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 1,
onder b, van de Overleveringswet heeft uitgevaardigd en een andere staat de uitlevering
heeft gevraagd is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
D
Aan artikel 42, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie waarvan de opgeëiste
persoon de nationaliteit heeft overeenkomstig artikel 22b in de gelegenheid zijn gesteld
een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke
aan het uitleveringsverzoek ter fine strafvervolging ten grondslag liggen, tenzij
inmiddels is gebleken dat geen Europees aanhoudingsbevel zal worden uitgevaardigd.
ARTIKEL III
Artikel 2:11 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende
en voorwaardelijke sancties wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onder c, wordt «het vierde, vijfde of zesde lid» vervangen door
«het vierde of vijfde lid».
2. Het vijfde lid vervalt. Het zesde tot en met achtste lid worden vernummerd tot vijfde
tot en met zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «het vierde, vijfde of zesde lid» vervangen door «het
vierde of vijfde lid».
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.