Schriftelijke vragen : De richtlijnen van het RIVM die tot onveiligheid in de ouderenzorg leidden
Vragen van de leden Hijink en Marijnissen (beiden SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de richtlijnen van het RIVM die tot onveiligheid in de ouderenzorg leidden (ingezonden 20 juli 2020).
Vraag 1
1. Wat vindt u van de strekking van het onderzoek van Nieuwsuur dat het gebrek aan
beschermingsmiddelen – met name in de ouderenzorg – tot extra besmettingen en overlijdens
heeft geleid?1
Vraag 2
Deelt u de mening dat er veel meer voorzorgsmaatregelen hadden moeten worden genomen?
Hoe kijkt u hier op terug?
Vraag 3
Waarom weken de richtlijnen van het RIVM af van de richtlijnen zoals bijvoorbeeld
toegepast in Duitsland als schaarste – volgens u – geen rol speelde bij het opstellen
van de richtlijn?
Vraag 4
Hoe kan het dat u, als het gaat om de eindverantwoordelijkheid over de veiligheid
van zorgverleners, wijst naar de werkgevers terwijl u diezelfde werkgevers juist stelselmatig
heeft opgeroepen niet meer bescherming aan te bieden dan de RIVM-richtlijnen voorschreven?
Vraag 5
Denkt u dat werkgevers hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van zorgverleners
voldoende hebben kunnen nemen als bestuurders – bijvoorbeeld Buurtzorg-directeur Jos
de Blok – door de IGJ gebeld wordt over zijn extra inzet van persoonlijke beschermingsmiddelen?
Nodigen dergelijke gesprekken uit tot het nemen van verantwoordelijkheid of zullen
bestuurders die meer hebben opgevat om juist niet meer te doen dan de richtlijnen
die op dat moment tekortschoten?
Vraag 6
Welke kritiek hebben brancheorganisaties uit de verpleeg- en thuiszorg en gehandicaptenzorg
gegeven en wat heeft u daarmee gedaan? Kunt u in een tijdlijn uiteenzetten sinds wanneer
brancheorganisaties kritiek hebben geleverd op de richtlijnen van het RIVM en wanneer
dit tot concrete aanpassingen van de richtlijnen leidde?
Vraag 7
Deelt u de mening dat de richtlijnen in strijd zijn met de Arbowet omdat sommige zorgverleners
ernstig ziek zijn geworden en blijvende schade hebben overgehouden? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 8
Waarom heeft de arbeidsinspectie niet onderzocht of de richtlijnen overeenkomen met
Arbowetgeving? Welke juridische basis ligt ten grondslag aan de werkwijze van de arbeidsinspectie
om in de handhaving te toetsen aan de RIVM-richtlijnen, ook toen helemaal niet duidelijk
was of deze richtlijnen wel tot een veilige werkomgeving leidden?
Vraag 9
Waarom was de Nederlandse arbeidsinspectie niet nauwer betrokken bij het opstellen
van de richtlijnen in plaats dat zij werd opgedragen het RIVM te volgen? Heeft de
arbeidsinspectie ook niet een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen welke normen
gehanteerd worden om de veiligheid van zorgverleners te waarborgen?
Vraag 10
Hoe kan het dat het RIVM stelt dat er bij het opstellen wel rekening is gehouden met
schaarste en het ministerie dat dit niet het geval is? Op welke wijze is het schaarsteargument
uiteindelijk uit de richtlijn van het RIVM verdwenen? Is daarover contact geweest
tussen het ministerie en het RIVM?
Vraag 11
Deelt u de mening dat de richtlijnen schaarste in de hand werkten en dat als de richtlijnen
meer waren gericht op veiligheid er meer prikkels waren geleid die ertoe zouden hebben
geleid om beschermingsmiddelen te bemachtigen en dit ook zou zijn gelukt?2
Vraag 12
Deelt u de mening dat het argument van schijnveiligheid van wantrouwen getuigt richting
zorgverleners omdat zij wel degelijk weten hoe ze deze materialen moeten gebruiken?
Vraag 13
Wat vindt u ervan dat het RIVM erkent dat het argument van schijnveiligheid gebaseerd
is op de persoonlijke ervaring van de heer van Dissel en zijn observaties in de dagelijkse
praktijk? Deelt u de mening dat dit veel te summier is en het argument van tafel kan?
Vraag 14
Waarom is niet eerder aangesloten bij de handelwijze van onder andere Duitsland waar
asymptomatische overdracht van het virus eerder erkend werd waardoor ook eerder preventief
mondmaskers werden voorgeschreven in richtlijnen?
Vraag 15
Hoe kan het dat het RIVM het niet altijd nodig vond bij (verdenkingen van) besmettingen
mondmaskers te dragen als er anderhalve meter afstand kon worden gehouden tot de patiënt?
Vraag 16
Hoe kan het dat zelfs bij contact dat wel binnen de anderhalve meter plaatsvond maar
enkel vluchtig was, ook een mondkapje niet nodig werd geacht? Hoe kan het dat op straat
de anderhalve meter werd gehandhaafd maar zorgverleners gewoon onbeschermd dichtbij
kwetsbare patiënten mochten komen? Hoe legt u dit uit?
Vraag 17
Hoe kan het dat veel zorgverleners nog werken met chirurgische maskers terwijl we
weten dat deze niet voldoende bescherming bieden zoals FFP-maskers dat doen?
Vraag 18
Erkent u dat in de thuiszorg en in de gehandicaptenzorg ook niet altijd anderhalve
meter afstand kan worden gehouden en dat het onverklaarbaar is dat zo lang volgehouden
is dat in de huishoudelijke zorg geen mondmaskers nodig zijn?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Hijink, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L.M.C. Marijnissen, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.