Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de wijze waarop de Commissie van wijzen geoordeeld heeft dat bepaalde CAF-zaken wel vergelijkbaar zijn met CAF-11, waardoor de hele groep ouders in principe in aanmerking komt voor compensatie, en andere CAF-zaken niet
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over de wijze waarop de Commissie van wijzen geoordeeld heeft dat bepaalde CAF-zaken wel vergelijkbaar zijn met CAF-11, waardoor de hele groep ouders in principe in aanmerking komt voor compensatie, en andere CAF-zaken niet (ingezonden 22 juni 2020).
Antwoord van de Staatssecretaris Van Huffelen (Financiën – Toeslagen en Douane) (ontvangen
10 juli 2020).
Vraag 1
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de Wet hardheidsaanpassing Awir dat
u extra informatie zult geven over de motivering en onderbouwing van Belastingdienst/Toeslagen
en de Commissie van wijzen inzake de besluiten over de waarschijnlijke en mogelijke
vergelijkbaarheid van CAF-zaken, waarbij u aangaf dat u deze informatie zowel aan
de Tweede Kamer als aan betrokken ouders zou verschaffen? Kunt u deze informatie zo
spoedig mogelijk verschaffen?
Antwoord 1
Ja, dat herinner ik mij. De Commissie heeft een uitgebreidere beschrijving van haar
gehanteerde werkwijze opgesteld. In mijn brief van 23 juni heb ik aangegeven, dat
ik helaas heb geconstateerd dat een deel van de informatie die de Commissie vanuit
de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ontving niet juist was. De Commissie
is dus op basis van deels onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies gekomen.
De informatie die ik op 17 juni jl. heb toegezegd bevat dan ook fouten. Omdat ik hierover
transparant wil zijn, deel ik de gevraagde stukken als bijlage bij de beantwoording
van deze Kamervragen. Om de fouten te herstellen, zullen de eerder afgewezen acht
CAF-zaken herbeoordeeld worden en tref ik daarbij de volgende maatregelen.
– De opdracht aan de Commissie wordt herijkt en de Commissie zal opnieuw haar werkwijze
beschrijven;
– UHT herijkt zijn werkwijze ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken voorafgaand
aan de advisering door de Commissie;
– Er vindt zowel een interne vaktechnische als een externe onafhankelijke toetsing plaats
op de analyse van UHT en de informatie die met de Commissie wordt gedeeld;
– Na deze toetsingen deelt UHT zijn voorgenomen advisering inclusief alle stukken met
de Commissie;
– Vervolgens zal de Commissie de acht CAF-zaken die als niet vergelijkbaar zijn geacht,
opnieuw beoordelen en van advies voorzien.
Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit proces en u dan de nieuwe voorgenomen
advisering van UHT en de adviezen van de Commissie toezenden.
Vraag 2
Zijn de besluiten van de Commissie van wijzen geldig en op de juiste wijze genomen
nu blijkt dat twee van de vijf leden helemaal niet benoemd waren toen de besluiten
genomen werden?1
Antwoord 2
De Commissie van Wijzen heeft UHT geadviseerd over de vraag of op onderzoeksniveau
sprake was van institutionele vooringenomenheid ten aanzien van de CAF-zaken die door
de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar
met CAF 11 zijn aangemerkt. UHT heeft de adviezen van de Commissie van Wijzen overgenomen
en gecommuniceerd aan de ouders in de CAF-zaken. De adviezen van de Commissie van
Wijzen zijn geen besluiten. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn op geldige
wijze tot stand gekomen. Uit het instellingsbesluit dat op 11 juni jl. is gepubliceerd
volgt dat er terugwerkende kracht is verleend tot 1 april 2020. Deze terugwerkende
kracht geldt ook voor de benoeming van de leden. Bovendien kan de commissie met drie
leden adviseren over zaken. Zoals blijkt uit het verslag van de Commissie van 4 mei
jl. heeft de voltallige commissie de stukken bestudeerd en ingestemd met het advies.
In de bestudeerde stukken is helaas onjuiste informatie opgenomen. Daarom worden,
zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, de CAF-zaken die niet vergelijkbaar
zijn geacht opnieuw beoordeeld.
Vraag 3
Waarom heeft de Commissie van wijzen niet het recht gekregen om alle documenten van
een CAF-dossier van de Belastingdienst te krijgen? Bent u bereid de Commissie dat
recht alsnog te verschaffen?2
Antwoord 3
De Commissie heeft recht op alle informatie. Ten behoeve van het opnieuw beoordelen
van de CAF-zaken die in een eerder stadium als niet vergelijkbaar zijn geacht, zal
UHT alle documenten die behoren tot dossiers van de betreffende CAF-zaken aan de Commissie
verstrekken.
Vraag 4
Kunt u daarbij toelichten waarom er in het verslag van de Commissie van wijzen wordt
gesproken over «de onderzochte jaren 2014 en 2015»? Wat betekent deze formulering?
Welke benadering hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen gekozen
inzake de jaren buiten die periode – zoals het jaar 2016 – en op basis van welke argumentatie?
Antwoord 4
De beoordeling op vergelijkbaarheid met CAF-11 is gericht op de toeslagjaren waarover
het recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders werd beoordeeld in het kader
van een CAF-zaak. In het geval van CAF-Anker heeft Belastingdienst/Toeslagen vragen
gesteld aan de ouders over de jaren 2014 en 2015. Omdat de beoordeling eind 2015 aanving,
zijn toen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 op voorhand gestopt. De Commissie
heeft de zachte stopzettingen meegewogen in haar advies over de institutionele vooringenomenheid.
Vraag 5
Herinnert u zich uw brief van 16 juni jl. 3) waarin wordt gesteld: «Vooraf is door
de Commissie van wijzen wel haar werkwijze afgestemd met Belastingdienst/Toeslagen.
Deze afstemming was gericht op welke voorbereiding zij nodig had vanuit de herstelorganisatie,
bijvoorbeeld welke informatie zij nodig acht, voor de uitoefening van haar taak. Hierbij
heeft Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend een dienstverlenende rol gehad.» Hoe en
wanneer heeft deze afstemming plaatsgevonden? Waarom is het verslag van deze afstemming
niet meegezonden bij uw brief van 16 juni, terwijl de Kamer om alle verslagen van
de Commissie gevraagd had? Wilt u de Kamer het verslag / de verslagen van deze afstemming
alsnog doen toekomen, inclusief de afspraken die zijn vastgelegd?
Antwoord 5
Ja, dat herinner ik mij. UHT heeft mij laten weten dat deze afstemming telefonisch
heeft plaatsgevonden. De besproken punten waren praktisch van aard. UHT heeft aangegeven
welke documenten zouden worden verstrekt en op welk moment de Commissie deze zou ontvangen.
Ook is besproken binnen welk tijdpad de beoordeling zou plaatsvinden. Tot slot zijn
de organisatorische aspecten van de bijeenkomst van 4 mei besproken. Daarbij heeft
UHT aangegeven dat de analyses van twee CAF-zaken nog niet gereed waren voor de bijeenkomst
en zouden worden nagezonden. Van dit telefoongesprek is geen verslag gemaakt.
Vraag 6
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van de «UHT werkinstructie analyse
CAF-vergelijkbaar», alsmede de sheets waarmee Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze
nader heeft toegelicht aan de commissie van wijzen? (zie verslag bijeenkomst 4 mei
2020).
Antwoord 6
De door uw Kamer gevraagde documenten zijn als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen opgenomen. Daarbij merk ik op dat deze
werkinstructie aangepast zal worden op basis van de maatregelen die ik heb getroffen.
Vraag 7
Herinnert u zich uw brief van 16 juni4 waarin u schreef: «De uiteindelijke beoordeling binnen de Belastingdienst/Toeslagen
vindt niet plaats door de persoonlijk zaakbehandelaar, maar door een leidinggevende
binnen de Herstelorganisatie. Hierop wordt altijd meegekeken door de vaktechnische lijn volgens een vier-ogenprincipe en om
te waarborgen dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld worden.» Moet uit deze formulering
worden afgeleid dat de vaktechnische lijn straks wordt ingeschakeld bij de individuele beoordeling van dossiers, maar dat vaktechniek
(nog) niet heeft geadviseerd over de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen over
de groepsgewijze vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare
CAF-zaken? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 7
Vaktechnische specialisten bij UHT hebben op enkele CAF-zaken geadviseerd over de
analyses door medewerkers van UHT ten aanzien van de vraag of sprake was van een vooringenomen
aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken. Helaas zijn deze adviezen
niet verwerkt in de advisering van UHT aan de Commissie van Wijzen en heeft dit niet
verwerken niet geleid tot vaktechnische verdere escalatie. Dat betreur ik ten zeerste.
Onderdeel van het opnieuw beoordelen van de acht CAF-zaken én van de structurele inrichting
van de processen, is het waarborgen van de kwaliteit door een vaktechnische toets
binnen en buiten UHT en een onafhankelijke externe beoordeling. Dit betekent dat vaktechnische
specialisten bij UHT in geval van vraagstukken die afstemming behoeven ook de landelijk
vaktechnisch coördinator betrekken, die op zijn beurt in overleg treedt met de directeur
van de Corporate Dienst Vaktechniek en in voorkomende gevallen met de Concerndirectie
Fiscaal Juridische Zaken van de Belastingdienst. In mijn brief van 16 juni jl. heb
ik willen aangeven dat deze vaktechnische waarborgen ook gelden voor de individuele
beoordelingen. Pas daarna worden voorgenomen oordelen tot afwijzing aan de Commissie
voorgelegd.
Vraag 8
Indien vaktechniek niet heeft geadviseerd over of CAF-zaken op groepsniveau wel of
niet vergelijkbaar waren met CAF 11, hoe verhoudt dit zich tot het grote belang van
een betere vaktechnische inbedding bij Toeslagen, zoals reeds aangegeven door uw ambtsvoorganger?
Indien vaktechniek wel heeft geadviseerd, kunt u precies en per mogelijk of waarschijnlijk
vergelijkbare CAF-zaak aangeven wat het oordeel van vaktechiek was? Zijn er CAF-zaken
waarbij Belastingdienst/Toeslagen tot een ander oordeel kwam dan vaktechniek? Zo ja,
welke precies en op grond waarvan?
Antwoord 8
Bij de CAF-zaak Anker heeft een vaktechnisch specialist nadrukkelijke vragen gesteld
naar de uitgangspunten en totstandkoming van de analyses van UHT die leidden tot het
voorgenomen standpunt dat op onderzoeksniveau geen sprake was van vergelijkbaarheid
met CAF 11. Hierbij is ook gewezen op de analyse van de rappels. Deze vragen zijn
niet beantwoord en het voorgenomen standpunt is niet aangepast. Dit is voor mij reden
om extra waarborgen in te zetten, zoals genoemd in mijn brief van 23 juni jl. De Commissie
is in zes van de CAF-zaken tot het advies gekomen dat wel sprake was van vooringenomen
handelen op onderzoeksniveau, waar UHT eerder tot het oordeel was gekomen dat hier
geen sprake van was. Alle adviezen van de Commissie van Wijzen zijn door UHT overgenomen.
Vraag 9
Is de Commissie van wijzen voorafgaand aan de besluitvorming op 4 mei geïnformeerd
over eventuele adviezen of oordelen van vaktechniek? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
De Commissie is niet geïnformeerd over de adviezen van de vaktechnische specialisten
van UHT. Wel was er een vaktechnisch specialist aanwezig op 4 mei tijdens de beoordeling
van de CAF-zaken door de Commissie, maar de specifieke fout met betrekking tot rappels
bij CAF-Anker is hier niet aan de orde geweest.
Vraag 10
Zijn er (andere) CAF-zaken, naast de door Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT)
geïdentificeerde waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken, waarvan vaktechniek
meent dat zij vergelijkbaar zijn met CAF 11, zowel op groeps- als op individueel niveau?
Antwoord 10
De zaken die door de AUT als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt,
heeft UHT beoordeeld op vooringenomenheid en voor advies voorgelegd aan de Commissie
van Wijzen. Voor de overige CAF-zaken is uit het eindrapport van de AUT overgenomen
dat er geen directe aanwijzingen zijn dat het gaat om vergelijkbare zaken. UHT heeft
niet aanvullend beoordeeld of deze zaken op onderzoeksniveau vooringenomen zijn behandeld.
Vaktechniek is hier derhalve ook niet voor benaderd. Alle ouders die betrokken waren
in CAF-zaken hebben een brief van UHT gekregen. Zij worden gevraagd zich te melden
voor een individuele beoordeling, voor zover zij zich nog niet eerder hebben gemeld.
Binnen UHT is recent gestart met de individuele beoordelingen. De komende maand wordt
ervaring opgedaan met de verschillende oudersituaties. Tijdens deze «proefmaand» worden
vaktechnisch specialisten intensief betrokken. Mocht uit deze beoordeling blijken
dat de ouder in enig jaar onderdeel is geweest van een breder onderzoek waarin een
institutioneel vooringenomen handelwijze is gehanteerd, dan krijgen de andere bij
het betreffende onderzoek betrokken ouders eveneens een mededeling dat zij mogelijk
voor compensatie in aanmerking komen. Waar nodig kan dit ook aanleiding vormen om
op onderzoeksniveau naar zaken te kijken.
Vraag 11
Kunt u limitatief toelichten welke «nadere vragen» Belastingdienst/Toeslagen aan de
Commissie van wijzen heeft gesteld, na de bijeenkomst van 4 mei 2020?
Antwoord 11
Er bestond onduidelijkheid bij UHT over de vraag of de zaak Bebegim op onderzoeksniveau
vergelijkbaar was met CAF 11. Ook hier is niet voldoende vooraf vaktechnisch afgestemd
over deze vragen, maar deze zijn rechtstreeks aan de Commissie gesteld. Uit de deelwaarneming
die UHT had gedaan op Bebegim ontstond het beeld dat mogelijk niet alle ouders in
de populatie daadwerkelijk onderworpen zijn geweest aan toezicht in het kader van
het CAF-onderzoek. Dit was echter zonder individuele toetsing niet met zekerheid vast
te stellen. Daarom is aan de Commissie gevraagd hoe om te gaan met ouders die geregistreerd
staan als behorende tot een CAF-zaak, maar die niet zijn geraakt door de toezichtaanpak
in de betreffende CAF-zaak.
Vraag 12
Waarom heeft de Commissie van wijzen het nodig geacht per e-mail van 8 mei aan Belastingdienst/Toeslagen
mede te delen «dat alle ouders die een brief ontvangen met de mededeling dat zij behoren
tot een CAF-dossier dat met CAF 11 vergelijkbaar is, in beginsel aanspraak kunnen
maken op toepassing van dezelfde compensatieregeling (behoudens in gevallen van ernstige
onregelmatigheden) als de CAF 11-ouders»? Had Belastingdienst/Toeslagen hierover een
andere opvatting?
Antwoord 12
De Commissie heeft in de e-mail van 8 mei antwoord gegeven op de vragen van UHT over
de zaak Bebegim, zoals hierboven bij vraag 11 is weergegeven.
Vraag 13
Zijn de door u toegezonden 8.000 brieven aan de gedupeerden op te vatten als een besluit
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Is volgens u dit besluit vatbaar voor
bezwaar? Indien nee, kunt u dan toelichten waarom dit geen besluit zou zijn? Heeft
u inmiddels bezwaren ontvangen tegen de afwijzingen compensatie?
Antwoord 13
Deze brieven zijn geen voor bezwaar vatbare besluiten in de zin van de Awb. De brieven
zijn bedoeld om te informeren over de stand van zaken, zoals ik ook heb aangegeven
in de Kamerbrief van 16 juni jl. Na de beoordeling of sprake is van vooringenomen
handelen op individueel niveau ontvangt de ouder een beschikking over de aanspraak
op de compensatieregeling. In het geval van een positieve beschikking wordt dan eveneens
het bedrag weergegeven waar de ouder recht op heeft. Tegen de positieve of negatieve
beschikking staat bezwaar en beroep open.
Zoals uit mijn brief van 23 juni jl. blijkt, heb ik gevraagd om integrale herbeoordeling
van de acht CAF-zaken waarbij op onderzoeksniveau is geoordeeld dat deze niet vergelijkbaar
zijn met CAF 11. De ouders zullen een brief ontvangen waarin het proces wordt toegelicht.
Voor de volledigheid merk ik op dat UHT naar aanleiding van de brieven een aantal
reacties heeft ontvangen. De persoonlijk zaakbehandelaren zullen met de betreffende
ouders contact opnemen om de reacties en de vervolgstappen te bespreken. Een deel
zal worden aangehouden naar aanleiding van mijn verzoek om herbeoordeling van de CAF-zaken
door de Commissie van Wijzen.
Vraag 14
Hoeveel van de ongeveer 8.000 ouders die op basis van een steekproef een brief hebben
gekregen dat zij niet vergelijkbaar zijn met CAF 11 zijn feitelijk wel bekeken om
tot het oordeel niet-vergelijkbaar te komen?
Antwoord 14
Door AUT zijn 22 CAF-zaken als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar geacht. In
deze zaken waren ca. 3.000 ouders betrokken. Daarvan zijn er ca. 800 ouders onderdeel
van CAF-zaken die tot nu toe als niet vergelijkbaar geacht. Dat betekent dat de overige
ca. 7.200 ouders onderdeel zijn van CAF-zaken die AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk
heeft geacht. Van deze groep zijn geen ouders individueel bekeken. Van de genoemde
800 ouders is bij ca. 180 van hen een deelwaarneming gedaan om het oordeel te onderbouwen
of sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op onderzoeksniveau.
Vraag 15
Heeft de Belastingdienst de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties bekeken
om tot hun advies aan de Commissie van wijzen te komen?
Antwoord 15
Nee, zowel UHT als de Commissie van Wijzen hebben deze onderzoeksdossiers niet betrokken
in de analyse of sprake was van vooringenomenheid op onderzoeksniveau. In deze fase
zijn alleen de vijf criteria die de AUT in zijn eindrapport heeft opgenomen in ogenschouw
genomen. Bij de herbeoordeling van de acht CAF-zaken die zal plaatsvinden zoals aangekondigd
in de Kamerbrief van 23 juni jl. wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel
van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Vraag 16
Is het juist dat de Commissie van wijzen in het verslag niet opgeschreven heeft dat
zij de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties van de Belastingdienst
heeft gekregen? Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging in de brief van 11 oktober
20185 dat stukken ruimhartig worden verstrekt?
Antwoord 16
Dat is juist. Het ruimhartig verstrekken van stukken, ook aan deze Commissie, is een
essentieel onderdeel in het herstellen van het vertrouwen in de Belastingdienst. Dat
dit in het onderhavige geval helaas niet goed gegaan is, heb ik uiteengezet in mijn
brief van 23 juni.
Vraag 17
Bestaat de Commissie van wijzen nog uit vijf leden?6
Antwoord 17
Nee, de Commissie bestaat nu uit vier leden. Een van de leden heeft zich in verband
met persoonlijke omstandigheden uit de Commissie teruggetrokken. Met de Commissie
is besproken dat spoedig uitbreiding van de leden benodigd is vanwege de aanstaande
individuele beoordelingen op institutioneel vooringenomen handelen, waarbij we ook
het verzoek van de Kamer betrekken om expertise op gebied van schuldhulpverlening
toe te voegen. Daarnaast is de Commissie gevraagd om ook voorgenomen afwijzingen op
de OGS-compensatieregeling te toetsen. Ik informeer uw Kamer spoedig over de uitbreiding
van de Commissie.
Vraag 18
Herinnert u zich dat u de vraag of de Commissie van wijzen in de zaak CAF 16 (Anker)
de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam ontvangen had, waarin de Belastingdienst
zelf toegaf dat zij fout zat niet beantwoordde in het debat? Kunt u alsnog vertellen
of de Commissie van wijzen die uitspraak en de processtukken ontvangen heeft?
Antwoord 18
Ja dat herinner ik mij. UHT heeft per CAF-zaak een viertal documenten verstrekt aan
de Commissie. De uitspraak en de processtukken met betrekking tot CAF 16 waren hier
geen onderdeel van. Er was gekozen voor een beoordeling op onderzoeksniveau, die met
name kwantitatief van aard was. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd
in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van
UHT en de beoordeling door de Commissie.
Vraag 19
Indien de Commissie van wijzen niet op de hoogte was van deze zaak bij de rechtbank
Rotterdam en de onderliggende stukken had, had zij dan wel alle stukken om tot een
evenwichtig oordeel te komen?
Antwoord 19
De Commissie was hiervan niet op de hoogte. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden
zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen
in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Vraag 20
Vindt u dat de beoordeling of CAF-zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 tot nu toe zorgvuldig
is verlopen? Kunt u dit motiveren?
Antwoord 20
Zoals blijkt uit mijn brief van 23 juni zijn niet alle beoordelingen van de CAF-zaken
zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik ten zeerste. Ik heb daarom maatregelen genomen
om ervoor te zorgen dat het vervolgproces zorgvuldiger verloopt.
Vraag 21
Kunt u deze vragen voor woensdag 1 juli 12.00 uur een voor een, uitgebreid en nauwgezet
beantwoorden?
Antwoord 21
Nee dat was helaas niet mogelijk mede gezien de toegezegde brief die gelijktijdig
met deze antwoorden is verzonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.