Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over bevolkingsdaling en krimp
31 757 Stedenbeleid
Nr. 102 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 juli 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 14 juli 2017 over Voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling (Kamerstuk 31 757, nr. 93), de brief van 15 februari 2018 over de reactie op verzoek commissie over de voortgangsrapportage
Actieplan Bevolkingsdaling (Kamerstuk 31 757, nr. 94), de brief van 29 maart 2018 over de reactie op motie van de leden Ronnes en Dik-Faber
over het aanwijzen van Oost-Drenthe als krimpregio (Kamerstuk 31 757, nr. 95), de brief van 14 november 2018 over de Tweede voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
(Kamerstuk 31 757, nr. 97) en over de brief van 28 januari 2020 over de Voortgangsbrief Actieplan Bevolkingsdaling
(Kamerstuk 31 757, nr. 99).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voortgangsbrief
Actieplan Bevolkingsdaling. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat dat het Ministerie van BZK signalen ontvangt
dat nationale wet- en regelgeving nadelig kan uitpakken in gebieden met bevolkingsdaling.
Ook lezen zij dat de Minister dit wil oppakken en aanpakken. Deze leden vragen de
Minister of zij dit kan toelichten en een overzicht kan maken van de betreffende wet-
en regelgeving. Daarnaast vragen zij de Minister ten aanzien van het woonbeleid wat
het effect is van een budgetneutrale omzetting van de maximale WOZ-waarde van 294.000
euro in de grondslag voor de verhuurderheffing naar een heffingsvrije voet aan de
onderkant voor de investeringscapaciteit van woningcorporaties in krimpgebieden?
Voortgangsrapportage
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de constatering dat bestuurders voor
uitdagingen staan waarbij zij vanuit een middellange termijn perspectief in tijden
van woningvraag extra woningen willen bijbouwen, terwijl voor de langere termijn bevolkingsdaling
wordt verwacht. Deze leden zien in deze situaties een oplossing in flexwoningen en
vragen de Minister of zij dat mee kan nemen in de gesprekken met krimpregio’s.
Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe in het kader van Covid-19 invulling gegeven
wordt aan de regionale discussierondes die medio 2020 plaats zouden vinden en hoe
de Minister haar beleidsinzet voor de krimpregio’s op basis hiervan wil bepalen.
Krimp en regionale kansengelijkheid
De leden van de VVD-fractie zien ook dat de Minister de aanbevelingen van de genoemde
wetenschappers meeneemt in de gesprekken over een vervolg op de Rijksinzet op bevolkingsdaling.
Deze leden vragen of de Minister aan kan geven welke specifieke aanbevelingen zij
voornemens is over te nemen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport dat er in krimpgebieden een tekort
aan woningen specifiek voor jongeren en (andere) nieuwe eenpersoonshuishoudens is.
Daarbij wordt benoemd dat deze groepen behoefte hebben aan nieuwbouw. Deze leden lezen
in het rapport ook het belang van het zorgvuldig organiseren van sloop en nieuwbouw.
De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat zij het belangrijk vinden voor
krimpregio’s dat er nieuwbouw gerealiseerd wordt, zodat het aantrekkelijker wordt
voor jongeren om te wonen. Sloop is hierbij essentieel. Deze leden willen van de Minister
weten welke kansen en mogelijkheden zij ziet voor sloopregelingen voor krimpregio’s
en andere gebieden die hier behoefte aan hebben, zoals de gemeente Almelo. Daarbij
zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de uitvoering van de motie van het
lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden.Ook vragen zij de Minister om inzichtelijk
te maken hoe het staat met de beschikbaarheid van passende seniorenwoningen in krimpgebieden,
gezien het feit dat deze gebieden snel aan het vergrijzen zijn. Hoe staat het met
de beschikbaarheid van seniorenwoningen en welke afspraken zijn er met provincies
en gemeenten gemaakt om de beschikbaarheid te vergroten?
Leefbaarheid
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe de beleidskeuzes in de NOVI voor
vitaliteit en leefbaarheid in krimpgebieden verder zullen worden uitgewerkt. Zij vragen
hierbij ook een tijdspad aan te geven.
Inbreng CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister van
Binnenlandse Zaken van 28 januari 2020 inzake Krimp. (Kamerstuk 31 757, nr. 99).
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de visie dat het van groot belang is om zowel
te investeren in groeiregio’s, als in de economische vitaliteit en leefbaarheid in
gebieden met bevolkingsdaling. Gebieden met bevolkingsdaling zien immers het draagvlak
voor voorzieningen slinken hetgeen de leefbaarheid onder druk zet.
De leden van de CDA-fractie zijn onder de indruk van de veelheid aan maatwerkprojecten
die her en der in de anticipeer- en krimpregio’s integraal en afgestemd met andere
ministeries zijn opgepakt.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Coronacrisis een ander blik werpt
op het beoogde Krimpbeleid.
De leden van de CDA-fractie zien in de veelheid van projecten bevestigd dat iedere
krimpregio ook een eigen problematiek kent en dat een eenduidige aanpak van alle krimpregio’s
daarom niet wenselijk is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de motie van Kamerlid van der Molen c.s. van
31 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 21) om grens- en krimpeffecten op te nemen in het Integraal Afwegingskader nog niet
wordt uitgevoerd omdat de Minister eerst aan de slag wil met de leidraad grenseffecten
in het Integraal Afwegingskader om te zien of dat zijn werking heeft. Graag vernemen
deze leden op welke termijn dat gaat gebeuren.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het pleidooi van de wetenschappers voor coherent
groei- en krimpbeleid dat loskomt van het «Randstaddenken». Zij delen de conclusie
dat regionale bevolkingsdaling niet als probleem, maar als kans voor de toekomst benaderd
moet worden.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af wanneer de herijking van de indeling in
krimp- en anticipeerregio’s gereed is.
Daarnaast vragen zij zich af gezien het verloop van de Coronacrisis hoe inhoud gegeven
wordt aan het voornemen om in het land discussierondes te organiseren met belanghebbenden om te horen wat de komende jaren nodig is
om de regionale vitaliteit van gebieden met bevolkingsdaling te versterken.
Inbreng D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de agenda
voor dit schriftelijk overleg. Deze leden hebben naar aanleiding van deze agenda en
de actualiteiten rondom de coronacrisis nog enkele vragen en opmerkingen.
Allereerst willen de leden van de D66-fractie graag de Minister vragen in hoeverre
de regering specifiek beleid voor krimpregio’s gaat opstellen vanwege de voortdurende
coronacrisis. Deze leden maken zich namelijk ernstige zorgen over de effecten van
de coronacrisis op de regionale economie in de krimpregio’s. Alhoewel de coronacrisis
natuurlijk het hele land raakt, suggereren voorspellingen van de Rabobank dat de economie
van een aantal regio’s (waaronder Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl) meer
dan het landelijk gemiddelde te lijden hebben als gevolg van de crisis. Dit is mede
het gevolg van de omstandigheid dat deze regio’s een economie hebben die voor een
belangrijk deel is gericht op toerisme en de maakindustrie. Ook andere regio’s die
economisch voor een groot deel afhankelijk zijn van toerisme zien hun inkomsten kelderen.
De impact op deze regio’s zal naar verwachting niet alleen voelbaar zijn zolang de
beperkende maatregelen gelden. Het herstel van de wereldwijde economie (en daarmee
ook op een sector zoals het toerisme) zal naar alle waarschijnlijkheid nog de rest
van dit jaar een grote invloed uitoefenen.
In de essaybundel die de Staatssecretaris aan de Kamer heeft aangeboden, werd duidelijk
hoe belangrijk het behoud en stimuleren van de werkgelegenheid in de regio is om regionale
krimp tegen te gaan (Kamerstuk 31 757, nr. 99). Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat het risico op het sterker
voortzetten van bevolkingskrimp in deze regio’s groter kan worden als gevolg van de
economische crisis? Zo ja, is de Minister voornemens om voor deze regio’s aanvullend
beleid op te stellen om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk op te vangen?
Deelt de Minister de mening van deze leden dat de Regiodeals hiervoor een prima instrument
kunnen zijn? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een goede aanleiding kan
zijn om het toekennen van Regiodeals ook na dit jaar voort te zetten? Zo nee, wat
wordt dan de inzet van de Minister om deze regio’s te helpen bij het tegengaan van
de economische effecten van de coronacrisis?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van 28 januari dat het Actieplan Bevolkingsdaling
mogelijk met twee jaar wordt verlengd tot en met 2021. Kan de Minister aangeven welk
besluit hierover is genomen? Is al een nieuwe regio-indeling gemaakt op basis van
de meest recente prognoses? Zo ja, kan de Minister uiteenzetten wat de regio-indeling
betekent voor de krimp- en anticipeerregio’s? Zo nee, is de Minister bereid om, indien
dat nodig is, de regio-indeling op basis van de laatste prognoses aan te passen?
Deze leden zijn van mening dat onverkort ingezet moet blijven worden in bereikbaarheid
van de regio’s met het openbaar vervoer. In de eerdergenoemde brief werd aangekondigd
dat dit jaar pilots rondom het thema Mobility as a Service (MaaS) zouden worden opgestart
om zo de bereikbaarheid van de regio’s te vergroten. Hebben deze pilots nog steeds
doorgang gekregen, ondanks de huidige problematiek in het openbaar vervoer vanwege
de coronacrisis (Kamerstuk 31 757, nr. 99)? Kan de Minister toelichten wanneer zij hier resultaten van verwacht? Deelt de Minister
de mening van de leden van de D66-fractie dat de huidige coronacrisis ook een kans
biedt ten aanzien van het bevorderen van het werken op afstand? Zeker nu thuiswerken
door de coronacrisis de nieuwe norm in veel bedrijven en instellingen is geworden?
Heeft de Minister een plan om ook na de crisis het thuiswerken te stimuleren zodat
werkgelegenheid minder gebonden wordt aan een enkele plaats? In hoeverre verwacht
de Minister dat dit ook een positieve invloed kan hebben op het aantrekken van de
vraag naar woningen binnen de krimpregio’s?
De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar krimpregio’s zijn voor een plotselinge druk
op de regionale zorginfrastructuur. Is het kabinet voornemens om na de coronacrisis
een evaluatie uit te voeren naar de wijze waarop deze regionale kwetsbaarheid bij
een toekomstige crisis beter ondervangen kan worden?
Een van de knelpunten waar regio’s tegenaan lopen in de zorgverlening is een groeiend
tekort aan medici (huisartsen, tandartsen en medisch specialisten). Ziet de Minister
kansen voor bijvoorbeeld het bevorderen van stageplaatsen voor deze medische beroepsgroepen
in regio’s? Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om het zorgstelsel voor regio’s
te versimpelen, zodat samenwerking tussen zorgaanbieders vanuit de overheid gestimuleerd
kan worden?
Wat doet de Minister eraan om krimpregio’s aan de grens breder te verbinden met regio’s
en gemeenten aan de andere kant van de grens? In de oostelijke grensregio's wordt
bijvoorbeeld al langer gepleit voor het aanbieden van het vak Duits vanaf groep 7
in het basisonderwijs en het verbeteren van het taalonderwijs in het voortgezet onderwijs
en tijdens beroepsopleidingen. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de Minister
openstaat voor het stimuleren van dit aanbod? Hoe wenst de Minister hierin op te trekken
met de betrokken collega’s binnen het kabinet?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister ook naar de resultaten van het onderzoek
naar energietransitie en klimaatadaptatie in gebieden met bevolkingsdaling. Zijn deze
al beschikbaar? Wat betekenen deze resultaten voor de woningvoorraad in krimpgebieden?
Is sprake van een (deel van de) woningvoorraad waarbij het niet meer de moeite loont
om ze geschikt te maken voor de energietransitie en te behouden? Zijn, in het kader
van sloop, herstructurering en de energietransitie, plannen in de maak voor een nationaal
fond voor herstructurering? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens
dat een dergelijk fonds het verduurzamen en op peil houden van de woningvoorraad in
krimpgebieden bevorderd kan worden?
Kan de Minister tenslotte toelichten wat de status is van de toezegging die zij in
2019 deed om de financiële verhoudingswet aan te passen zodat de besteding van de
regiogelden een gelijkwaardiger samenwerking oplevert tussen het Rijk en decentrale
overheden (Kamerstuk 35 000 B, nr. 13)? Ligt zij op koers om de wijziging in 2021 door te voeren? Kan de Minister bovendien
toelichten in hoeverre het opgestelde toetsingskader al heeft bijgedragen aan dit
doel?
Inbreng fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks willen een aantal punten aan de orde stellen
in dit schriftelijk overleg.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er veel initiatieven zijn om
krimpregio’s te ondersteunen. Dat is goed om te zien. Door de vele initiatieven en
de vele regiodeals, plannen van aanpak en overeenkomsten is het lastig om een precies
beeld te krijgen van alle acties die nu lopen en wat de precieze stand van zaken is
per deal, afspraak en plan. Daarom vragen deze leden of de regering in een overzichtelijk
schema weer kan geven welke krimpregio’s er zijn, welke acties concreet lopen, welke
doelstellingen er zijn en wat de resultaten tot nu toe zijn.
De coronacrisis heeft gevolgen voor de samenleving in al haar facetten. De leden van
de fractie van GroenLinks kunnen zich voorstellen dat dit ook consequenties heeft
voor het beleid ten aanzien bevolkingsdaling en krimp. Kan de regering aangeven wat
deze gevolgen zijn, voor zover de gevolgen nu bekend zijn?
Kan de regering aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot het
onderzoek de consequenties van demografische ontwikkelingen in verschillende scenario’s
in kaart te brengen (n.a.v. de motie van het lid Dijkhoff c.s. (Kamerstuk 35 000, nr. 8)?
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het belangrijk dat er goede voorzieningen
blijven in gebieden waar de bevolking krimpt. Daarom vernemen zij graag een actuele
stand van zaken van de aanpak van de regering ten aanzien van het voorzieningenniveau.
Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het onderwijsaanbod, de medische zorg
en het openbaar vervoer? En hoe coördineert het Ministerie van Binnenlandse zaken
deze onderwerpen? Wat betekent deze coördinerende rol voor de taken en bevoegdheden
van de vakdepartementen en voor de rol van de Minister van LNV die verantwoordelijk
is voor de regiodeals?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorts benieuwd naar de stand van zaken
met betrekking tot de gesprekken ter compensatie van Zeeland vanwege het voorgenomen
besluit om de marinierskazerne niet naar Vlissingen te verhuizen. Loopt de planning
door de huidige situatie vertraging op en wanneer wordt Kamer nader geïnformeerd?
Ten aanzien van de energietransitie hebben de leden van de fractie van GroenLinks
een specifieke vraag over de gebouwde omgeving in krimpgebieden. Wat zijn de resultaten
van het onderzoek naar energietransitie en klimaatadaptatie in gebieden met bevolkingsdaling?
Zijn die al beschikbaar? Wat betekenen die resultaten voor de woningvoorraad in krimpgebieden?
Is er sprake van woningen waarbij het niet meer de moeite loont om ze geschikt te
maken voor de energietransitie, en die derhalve op de nominatie voor sloop komen te
staan? Zijn er, in het kader van sloop en herstructurering en ook de energietransitie,
plannen voor een nationaal sloopfonds, met name gericht op de woningvoorraad in krimpgebieden?
Inbreng SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de voortgangsrapportage betreffende
bevolkingsdaling en krimp en kunnen zich in het algemeen vinden in de lopende en voorgestelde
inspanningen en verplichtingen van de kant van het Rijk. Ter aanvulling hierop hebben
zij echter een aantal vragen.
Voortgangsbrief Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de SP-fractie constateren dat in de derde voortgangsrapportage actieplan
bevolkingsdaling is gekozen is voor een andere methode om gebieden te beoordelen,
de ecosysteembenadering en dat voor dit rapport gesprekken zijn gevoerd met verschillende
personen betrokken bij een krimp- of anticipeerregio, in veel gevallen slechts één
persoon.
– Kan de Minister aangeven waarom voor een andere methode is gekozen en wat dit betekent
voor de vergelijkbaarheid met de voorgaande rapportages?
– Kan de Minister aangeven of dit onderzoek en de beperkte schaal waarop dit is uitgevoerd
in voldoende mate de situatie in de verschillende regio’s weergeeft?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de inzet van het Rijk in de zes meest
urgente regio’s, ook de regiodeals met vijf van deze regio’s zijn positieve ontwikkelingen.
Het is echter niet altijd duidelijk om welke inzet het gaat, welke middelen daarvoor
beschikbaar worden gesteld en welk ministerie hier verantwoordelijk voor is.
– Kan de Minister aangeven wat bedoeld wordt met «inhoudelijke ondersteuning» van deze
regio’s?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze en met welke middelen de overige krimp- of
anticipeerregio’s worden ondersteund?
– Is de Minister bereid een totaal overzicht te leveren van de bijdrage die de verschillende
ministeries, direct en indirect leveren, aan de ontwikkeling van een krimp- of anticipeerregio
en de middelen die daartoe worden ingezet?
De leden van de SP-fractie zijn blij met het overzicht van alle initiatieven en ontwikkelingen
in de betrokken krimp- en anticipeerregio’s, maar missen een overzicht van behaalde
resultaten en de demografische gevolgen daarvan op de betrokken regio’s. Bekend is
bijvoorbeeld dat in Goeree Overflakkee een positieve omslag heeft plaatsgevonden.
– Is de Minister bereid een overzicht te leveren van het verloop van de demografische
ontwikkelingen per regio sinds 2014, in relatie tot de in de initiatieven in deze
regio?
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de keuze om, als het gaat om
het oplossen van problemen rond woningbouw in krimp- of anticipeerregio’s, korting
te verlenen op de verhuurderheffing, maar hebben hierover de volgende vragen:
– Kan de Minister aangeven welk deel van de 700 miljoen aan korting op de verhuurderheffing
ten goede is gekomen aan de regio’s die kampen met krimp?
– Kan de Minister aangeven of deze regeling ook in 2019 is en in 2020 wordt ingezet
en zo ja met hoeveel middelen?
– Kan de Minister een overzicht geven van de wijze waarop deze korting is ingezet en
het effect daarvan op de betrokken krimp- of anticipeerregio?
Inbreng PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsbrief Actieplan
Bevolkingsdaling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Daarover
hebben deze leden nog enkele vragen.
Deze leden zijn van mening dat nationale wet- en regelgeving niet nadelig moet uitpakken
in gebieden die te maken hebben met bevolkingsdaling. Kan de Minister aangeven of
het interdepartementale overleg al tot voorstellen is gekomen? Deze leden vragen aandacht
voor de verschillen tussen regio’s en het feit dat een «one-size-fits-all» oplossing
niet voldoende soelaas zal bieden. In welke mate wordt er rekening gehouden met specifieke
wensen van regio’s? Is er genoeg ruimte om voor de verschillen die bestaan tussen
gebieden gedifferentieerd beleid te maken? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor gemeenten
die wel te maken hebben met krimp maar dit in bepaalde delen van hun gebied ervaren?
Is het mogelijk ook deze gemeenten aan te wijzen als krimpgebieden? De leden van de
PvdA-fractie vragen of er een meldpunt zal worden opgericht om knelpunten aan te dragen.
Welke kansen ziet de Minister voor samenwerking tussen Zeeuws-Vlaanderen en Vlaanderen
in België? Hoe ziet de genoemde grensoverschrijdende aanpak eruit en wat is de status
hiervan? Deze leden vragen zich af of een investeringsfonds om de leefbaarheid in
krimpgebieden niet een deel van de oplossing moet zijn. Waarom is een dergelijk fonds
nog niet opgericht? Is het op peil houden van lokale voorzieningen geen uitdaging
waar extra middelen voor nodig zijn? Is het kabinet bereid om dit te erkennen en actie
te ondernemen?
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar het paper «Helemaal Nederland: te klein
voor grote verschillen» waarin het tekort aan zorgpersoneel wordt beschreven. Ziet
de Minister mogelijkheden tot samenwerken tussen regio’s om deze tekorten op te vangen?
Deze leden vragen de Minister naar het eerder aanbieden van het vak Duits in grensregio’s.
Ziet de Minister mogelijkheden om dit op korte termijn te kunnen aanbieden? De leden
van de PvdA-fractie wijzen op het belang van een snelle verbinding tussen regio’s
en de Randstad. Worden er stappen ondernomen om additionele snelle verbindingen te
realiseren? Waar ziet de Minister kansen om verbeteringen aan te brengen op bestaande
trajecten?
Derde voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de PvdA-fractie zien dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt
door nationale wet- en regelgeving. Kan de Minister aangeven of regelgeving omtrent
Europese subsidies kan worden aangepast om regio’s toch te laten profiteren? Ziet
de Minister nog andere knelpunten die opgelost kunnen worden door te schaven aan de
bestaande wet- en regelgeving? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de beperkte ruimte
die wooncorporaties krijgen om te bouwen. Is de Minister bereid de regels rondom de
verhuurderheffing en de beperkte doelgroep aan te passen?
Tweede voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister twee expertisetrajecten is gestart. In hoeverre heeft het eerste traject, betreffende de sloop-
en herstructurering van woningen in krimpgebieden, concrete voorstellen opgeleverd?
Wat voor balans wordt er gezocht tussen sloop en herstructurering van woningen? Deze
leden vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van de motie Asscher c.s.
(Kamerstuk 35 000, nr. 20) over het op peil houden van investeringen in betaalbare huurhuizen en krimpgebieden.
Zijn er al plannen uitgedacht over de woningvoorraad in krimpgebieden? Hoe kunnen
regionale tekorten of overschotten voorkomen worden? De leden van de PvdA-fractie
constateren dat het voor wooncorporaties vaak duur is om sloop door te voeren vanwege
wegvallende inkomsten. Is de Minister bereid om een heffingsvermindering op de verhuurderheffing
in te voeren bij sloop zoals in het verleden het geval was?
Deze leden vragen of de Minister inzicht kan geven in het tweede traject en het daaraan
gekoppelde plan om onderzoek te doen naar wat de energietransitie betekent voor gebieden
met bevolkingsdaling. Zijn er al resultaten bekend van het onderzoek? Wat zijn de
consequenties voor krimpgebieden? Wordt er nagedacht over de mogelijkheid dat niet
alle woningen geschikt te maken zijn voor de energietransitie?
Reactie op motie van de leden Ronnes en Dik-Faber over het aanwijzen van Oost-Drenthe
als krimpregio (Kamerstuk 34 775 XVIII, nr. 18)
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister sinds het geven van het antwoord
op de motie tot een andere conclusie in gekomen voor wat betreft het aanwijzen van
regio Oost-Drenthe als krimpregio? Wanneer komt er een nieuwe indeling van krimp-
en anticipeerregio’s gebaseerd op de laatste cijfers? Deze leden vragen de Minister
of een eventuele nieuwe indeling gevolgen zal hebben voor de regio Oost-Drenthe.
Tot slot vragen deze leden of de Minister vooral open blijft staan voor geluiden uit
de regio die van doen hebben met de hierboven beschreven onderwerpen. Vaak hebben
regio’s zelf het beste zicht op wat er speelt en hoe problemen het beste aangevlogen
kunnen worden.
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken
die de Kamer zijn toegezonden ten aanzien van bevolkingsdaling en krimp. Genoemde
leden onderschrijven het pleidooi uit de bundel «Land in samenhang» om niet naar krimpgebieden
vanuit een Randstedelijk perspectief te kijken. Voor een duurzame versterking van
krimp- en anticipeergebieden zijn economische impulsen, goed toegankelijke voorzieningen
en een goede ontsluiting naar omliggende gebieden – ook wanneer deze over de grens
liggen – van belang.
Algemeen krimpbeleid
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat er Rijksbreed aandacht
blijft voor de uitdagingen in krimpgebieden. Zij vragen wanneer het beslismoment ligt
voor het al dan niet verlengen van het Actieplan Bevolkingsdaling. Aangezien het Actieplan
aan het eind van dit jaar ten einde loopt, zijn zij enigszins bezorgd dat de hernieuwde
beleidsinzet ook pas aan het eind van dit jaar duidelijk wordt. Had niet op een eerder
moment begonnen moeten worden met dit traject, zo vragen genoemde leden. Zij vragen
de regering voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken de Kamer te informeren
over het al dan niet voortzetten van het Actieplan Bevolkingsdaling.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet ervoor kiest de motie
de leden Van der Graaf en Van der Molen aangaande de regiocheck (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 35) zo te lezen dat de signaalfunctie vanuit krimpgebieden moet worden versterkt door
interdepartementaal overleg te laten plaatsvinden. Dit is echter geen uitvoering van
de motie die vroeg om effecten van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving vooraf
inzichtelijk te maken en regionaal maatwerk mogelijk te maken met oog op het versterken
van economie en leefbaarheid in krimpregio’s. Graag horen de leden van de ChristenUnie-fractie
van de regering een nadere toelichting hoe dit inzicht vooraf inzichtelijk zal worden
gemaakt en op welke wijze rapportage kan plaatsvinden over signalen vanuit krimpregio’s
over knellend rijksoverheidsbeleid.
Ten aanzien van de uitvoering van de motie van het leden Van der Molen, Van der Graaf
en Den Boer (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 21) vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welk tijdspad de regering voor zich
ziet. Wordt hierbij ook nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheid tot een sterkere
verankering van toetsing van zowel krimpregio- als grensregio-effecten in het afwegingskader
dan middels een leidraad? Genoemde leden merken immers dat in veel wetstrajecten nog
geen gebruik gemaakt wordt van de leidraad, waar dit wel van waarde kan zijn. Zij
vragen het kabinet dan ook nadrukkelijk deze leidraad bij relevante wetstrajecten
te betrekken.
Voorzieningen
De K6 geven in hun position paper «Helemaal Nederland: te klein voor grote verschillen»
aan dat de basisinfrastructuur (scholen, zorg, en andere publieke voorzieningen) in
de krimpregio's onder druk staat, en pleiten daarom voor regio specifieke maatregelen.
Hoe ziet de Minister dit? Welke acties onderneemt de Minister om de basisinfrastructuur
overeind te houden?
Juist in de coronacrisis zien we het belang van bereikbare zorg. De afbouw van tweedelijnszorg
in krimpgebieden gaat vaak gepaard met de verwachting dat bepaalde zorgtaken door
huisartsen worden overgenomen. Echter zijn er in veel gevallen op de korte, maar zeker
ook op de langere termijn, in deze gebieden niet voldoende huisartsen. Op welke wijze
krijgen krimpregio's extra aandacht bij het borgen van bereikbare eerstelijns- en
tweedelijnszorg, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe kijkt de regering
naar het pleidooi van de K6 ten aanzien van de schaarste in de zorg in krimpgebieden?
Hoe wordt in dit licht uitvoering gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s.
(Kamerstuk 31 016, nr. 274)?
Ten aanzien van het onderwijs biedt de coronacrisis interessante inzichten op de mogelijkheid
van niet-traditionele onderwijsvormen. Op welke wijze kan hier in krimpgebieden op
worden voortgebouwd om de levensvatbaarheid van scholen en vrijheid van onderwijs
in deze gebieden te borgen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Tevens
vragen genoemde leden of er momenteel afdoende ruimte is voor samenwerking tussen
scholen, waarbij toch de diversiteit van het onderwijsaanbod en het eigen karakter
van diverse onderwijsrichtingen gewaarborgd blijft.
Bereikbaarheid
Er kan nog zo geïnvesteerd worden in het voorzieningenniveau in een regio, wanneer
de bereikbaarheid niet op orde is, zal het echter maar beperkt effect hebben, zo menen
de leden van de ChristenUnie-fractie. Zij constateren dat ook waar het de OV-ontsluiting
van Nederland betreft te veel vanuit een «Randstad-perspectief» wordt gekeken. Daarnaast
betekent investeren in bereikbaarheid wat betreft genoemde leden niet alleen investeren
in verbindingen met de Randstad, maar ook tussen regio’s onderling en in gebieden
over de grens. De wens voor een passagiersverbinding van Zeeuws-Vlaanderen richting
het nabijgelegen Gent is hier bijvoorbeeld een goed voorbeeld van. Maar ook de Nedersaksenlijn
tussen Groningen en Enschede kan zo’n belangrijke functie voor meerdere krimpgebieden
vervullen. Op welke manier kan het perspectief van de krimp- en grensregio beter verankerd
worden bij besluitvorming rondom infrastructurele projecten, zo vragen de leden van
de ChristenUnie-fractie? Voorts vragen zij of bij een project als de Nedersaksenlijn
voor financiering ook breder kan worden gekeken dan enkel het infrastructuurfonds,
juist ook gezien de economische impuls en impuls aan de leefbaarheid in krimpgebieden
die een dergelijke verbinding kan opleveren.
Ook op de lange termijn ligt er enorm veel potentie in de verdere ontsluiting van
krimpgebieden. Juist ook vanwege de bevolkingsdruk op de Randstad. Hoe kijkt de regering
aan tegen het pleidooi van de K6 voor snelle verbindingen vanuit bijvoorbeeld Maastricht
en Leeuwarden/Groningen richting Amsterdam. Welke stappen worden ondernomen om dit
soort snelle verbindingen tussen de Randstad en de transitieregio's te realiseren?
Wonen en verduurzaming
Ook in krimpregio’s staan woningeigenaren voor de uitdaging van de energietransitie,
maar ook het levensloopbestendig maken van de woningen. Dit is in deze gebieden vaak
extra uitdagend omdat de benodigde schaalgrootte en ook de financiële draagkracht
bij particulieren niet altijd aanwezig zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen derhalve hoe binnen de verduurzamingsopgave van de woningvoorraad aandacht
is voor krimpgebieden. Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de
voortgang van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden.
In krimp- en grensregio’s is veelal sprake van industriële werkgevers. Voor het behoud
van deze werkgelegenheid is aandacht voor deze industrieën bij de energietransitie
van belang. Erkent het kabinet dit? Hoe wordt dit perspectief meegenomen in te treffen
maatregelen en ondersteuning van ondernemingen bij verduurzaming? Is hierin nadrukkelijk
oog voor ondernemingen in krimpgebieden?
Overige punten
Een belangrijke stimulans die het Rijk kan geven aan krimp- en anticipeerregio’s zit
in de vorm van landelijke spreiding van Rijksbanen. Onderschrijft het kabinet dit
als een wezenlijk instrument dat het Rijk in handen heeft om deze regio’s te versterken,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt ook bij toekomstige nieuw te
realiseren Rijksdiensten, verplaatsingen van Rijksdiensten of af te schalen Rijksdiensten,
nadrukkelijk het perspectief van deze regio’s meegewogen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot naar de voortgang van de gesprekken
om te komen tot een pakket aan maatregelen ter compensatie voor het niet realiseren
van de marinierskazerne in Vlissingen.
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen die zijn gesteld door de Commissie
Binnenlandse Zaken tijdens het SO op 14 mei jl. over verschillende brieven inzake
bevolkingsdaling en krimp. De vragen zijn thematisch gebundeld. In de bijlage vindt
u alle vragen genummerd terug1. Tevens wordt ingegaan op een aantal nog openstaande toezeggingen uit o.a. de brief
van 23 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99). De beantwoording is mede namens de Staatssecretaris van BZK, de Minister en Staatssecretaris
van IenW, de Ministers voor MZS en BVOM en de Minister van LNV.
De rol van het Ministerie van BZK met betrekking tot bevolkingsdaling
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het Ministerie van BZK de vele initiatieven
die er zijn om krimpregio’s te ondersteunen coördineert (46), en wat deze coördinerende
rol betekent voor de taken en bevoegdheden van de vakdepartementen en voor de rol
van de Minister van LNV die verantwoordelijk is voor de regiodeals (47).
Het Ministerie van BZK zorgt voor een goede afstemming tussen enerzijds de vakdepartementen
en anderzijds de provincies en gemeenten waar sprake is van bevolkingsdaling. In toenemende
mate gaat het daarbij overigens mede om samenwerking tussen regio’s en Rijk met betrekking
tot integrale gebiedsontwikkelingen. Vakdepartementen zijn en blijven hierbij verantwoordelijk
voor hun eigen beleid. Als vakdepartement is het Ministerie van BZK zelf onder meer
verantwoordelijk voor goed openbaar bestuur, sterke democratie, goed wonen en duurzame
ruimtelijke ontwikkeling. De Minister van LNV is, naast haar andere verantwoordelijkheden,
primair verantwoordelijk voor de inzet van de regio envelop en de regiodeals. Aan
deze verantwoordelijkheid geeft zij concreet invulling in overleg met mij.
De leden van de D66-fractie en de PvdA-fractie stellen beiden vragen over de einddatum
van het Actieprogramma Bevolkingsdaling (20, 94, 95).
Zoals in mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99) aangekondigd, wordt het Actieplan Bevolkingsdaling 1 januari 2021 beëindigd.
Aanbevelingen wetenschappers en K6: Van generiek krimpbeleid naar integraal gebiedsgericht
maatwerk
De leden van de VVD-fractie vragen mij aan te geven welke specifieke aanbevelingen,
gedaan door de wetenschappers betrokken bij de essaybundel «Nederland in Samenhang»
ik overneem bij de bepaling van de Rijksinzet op gebieden met bevolkingsdaling vanuit
mijn ministerie (5) en hoe ik aankijk tegen regio specifieke maatregelen, waarvoor
ook gepleit wordt in het position paper van de K6 «Helemaal Nederland: te klein voor grote verschillen» (99).
Waar het gaat om gebieden die nu of later geconfronteerd worden met bevolkingsdaling
pleiten zowel wetenschappers in de essaybundel «Nederland in samenhang» als de K6
in hun position paper voor een beleid dat is gericht op heel Nederland. Een beleid
waarin stad en land, krimp en groei in samenhang met elkaar worden bezien en waarin
tegelijkertijd gebiedsgericht wordt ingespeeld op de (toenemende) verschillen tussen
regio’s. Dit betekent dat demografische groei en krimp niet op zichzelf dienen te
worden bezien maar – in het kader van een visie op de ontwikkeling van heel Nederland –
in samenhang met specifieke karakteristieken, kansen, bedreigingen en maatschappelijk
opgaven in een gebied.
Dit pleidooi van wetenschappers en de K6 sluit aan op tenminste twee beleidsontwikkelingen
aan de kant van de rijksoverheid. In de eerste plaats zet ik, in samenwerking met
mijn ambtsgenoten van LNV en andere vakdepartementen, betrokken bestuurders van gebieden
met bevolkingsdaling en hun maatschappelijke partners, in op de versterking van de
ruimtelijk-economische structuur en de sociaal fysieke leefbaarheid in die gebieden.
Door benutting van het instrument regiodeal kan hierbij per regio maatwerk worden
geleverd. Inmiddels is circa € 200 miljoen euro uit de regio envelop ingezet in gebieden
met bevolkingsdaling (Kamerstuk 29 697, nr. 72). In de tweede plaats neem ik, zoals verwoord in mijn brief van 23 april jl. (Kamerstuk
34 682, nr. 48) over de NOVI, het pleidooi van de wetenschappers en de K6 ook mee bij de voorbereiding
van de NOVI en – in dat kader – bij de selectie van voorlopige NOVI-gebieden, en bij
de ontwikkeling van de landsdelige omgevingsagenda’s.
Tegen deze achtergrond wil het tot nu toe gevoerde generieke Rijksbeleid met betrekking
tot krimpgebieden doorontwikkelen in de richting van meerjarige interbestuurlijke
partnerschappen, gericht op een integrale – deels grensoverschrijdende – ontwikkeling
van gebieden waar een inzet van de rijksoverheid onmisbaar is.
Regionale gespreksronde
De leden van de VVD-fractie en de leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe ik in
het kader van Covid-19 invulling ga geven aan de regionale rondes die medio 2020 plaats
zouden vinden met belanghebbenden om te horen wat de komende jaren nodig is om de
regionale vitaliteit van gebieden met bevolkingsdaling te versterken (4, 13). Tevens
vragen de leden van de VVD-fractie mij hoe ik mijn beleidsinzet voor de krimpregio’s
op basis hiervan wil bepalen. De leden van de CDA-fractie, de D66-fractie en de PvdA-fractie
vragen bovendien of (en wanneer) er in dit licht ook een herijking van de indeling
in krimp en anticipeerregio’s komt op basis van de meest recente prognoses. Zo ja,
wat deze regio indeling betekent voorde krimp- en anticipeerregio’s? En zo nee, of
ik bereid ben, indien nodig, de regio-indeling op basis van de laatste prognoses aan
te passen (12, 21, 22, 23, 92). Leden van de fractie GroenLinks vragen de regering
aan te geven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek om
de consequenties van demografische ontwikkelingen in verschillende scenario’s in kaart
te brengen (n.a.v. de motie Dijkhoff c.s.) (44).
In de brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99) heeft de toenmalige Minister van BZK aangekondigd, dat medio 2020 regionale gespreksronden
met betrokkenen in gebieden met bevolkingsdaling georganiseerd zouden worden. Mede
vanwege de coronacrisis heb ik besloten geen aparte discussieronden te organiseren,
maar zoveel mogelijk aan te sluiten bij al lopende gesprekken over de integrale ontwikkeling
van gebieden met de desbetreffende landsdelen, provincies en gemeenten. In deze gesprekken
wil ik onder andere van gedachten wisselen over de uiteenlopende integrale ontwikkeling
van de gebieden die nu of later worden geconfronteerd met bevolkingsdaling, en over
de vraag wat betrokken publieke en private partijen (waaronder zo nodig de rijksoverheid)
in dat licht te doen staat.
Omdat op 1 januari 2021 het actieplan bevolkingsdaling wordt beëindigd en ik niet
van plan ben een nieuw actieplan te starten, is het ook niet nodig de indeling in
krimp- en anticipeerregio’s ter herijken. Teneinde de betrokken regio’s en de rijksoverheid
de ruimte te bieden voor de omslag van generiek krimpbeleid naar een gebiedsspecifieke
en integrale ontwikkelingsaanpak heb ik besloten de looptijd van deze DU met één jaar
te verlengen (tot en met 2021). De uitkomsten van de inmiddels gestarte evaluatie
van deze DU ontvangt uw kamer dit najaar. De uitkomsten van deze evaluatie zullen
worden betrokken bij de besluitvorming over de nieuwe verdeling van het gemeentefonds
(Kamerstuk 35 300 B, nr. 15).
In het kader van de motie van het lid Dijkhoff (Kamerstuk 35 000, nr. 8), is inmiddels het eerste deel van een verkenning uitgevoerd naar demografische ontwikkelingen
in heel Nederland tot 2050. Hierover wordt uw kamer nog voor het zomerreces geïnformeerd
door mijn ambtsgenoot van SZW. In november wordt het tweede deel van deze verkenning
verwacht waarbij de nadruk ligt op de doordenking van de maatschappelijke gevolgen
van de demografische ontwikkelingen, inclusief de aanknopingspunten voor beleid.
Tegen deze achtergrond en gezien er reeds een verkenning wordt uitgevoerd in het kader
van de motie Dijkhoff naar demografische ontwikkelingen in heel Nederland zie ik af
van een apart verkenningsonderzoek naar de opgaven en kansen in Nederland door demografische
ontwikkelingen, zoals aangekondigd in de brief van de toenmalige Minister van BZK
van 28 januari jl. (Kamerstuk 31 757, nr. 99).
In aanvulling op bovenstaande, vragen de leden van de VVD-fractie mij hoe de beleidskeuzes
in de NOVI voor vitaliteit en leefbaarheid in krimpgebieden verder zullen worden uitgewerkt,
en of ik hier een tijdpad voor kan aangeven (9).
Zoals in de brief over de NOVI van 23 april jl. (Kamerstuk 34 682, nr. 48) is aangegeven ontwikkelen het Rijk, regionale overheden, maatschappelijke partners
en burgers per regio/gebied een integraal toekomstperspectief en een ontwikkelstrategie,
die worden verwerkt in de landsdelige omgevingsagenda’s. In alle vijf landsdelen is
inmiddels een start gemaakt en wordt gewerkt aan bouwstenen voor een omgevingsagenda.
Uiterlijk in het najaar van 2021 zullen deze omgevingsagenda’s worden vastgesteld.
Effecten coronacrisis
De leden van de CDA-fractie, GroenLinks-fractie en de D66-fractie stellen vragen over
de gevolgen van de coronacrisis. Leden van de CDA-fractie vragen zich af of de coronacrisis
een andere blik werpt op het beoogde krimpbeleid (10). Leden van de GroenLinks-fractie
vragen het kabinet aan te geven wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor zover
bekend (43). Leden van de D66-fractie vragen of de regering specifiek beleid voor
krimpregio’s gaat opstellen vanwege de voortdurende coronacrisis en vragen zich af
of ik het eens ben dat het risico op het sterker voortzetten van bevolkingskrimp in
deze regio’s groter kan worden als gevolg van de economische crisis (14). Zo ja, of
ik voornemens ben om voor de regio’s aanvullend beleid op te stellen om de gevolgen
van de coronacrisis zoveel mogelijk op te vangen (15). Zo nee, wat mijn inzet wordt
om deze regio’s te helpen bij het tegengaan van de economische effecten van de coronacrisis
(19). Ik beantwoord deze vragen graag in samenhang.
Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen,
hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in
overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren.
Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling
van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
Het kabinet zal niet nalaten u over eventuele nadere maatregelen te informeren.
Verder zie ik, dat gemeenten waar dit nodig is, hebben kunnen lenen om verplichtingen
na te komen, vooruitlopend op de uitbetaling van de afgesproken compensatiemaatregelen.
Tevens is het aantal gemeenten dat in 2020 onder (preventief) verscherpt toezicht
staat nog beperkt en wijkt het niet sterk af van de aantallen van de afgelopen tien
jaar. Tegelijk is duidelijk dat, ook los van de gevolgen van de coronacrisis, de financiële
positie van gemeenten aandacht vraagt. De gevolgen van de coronacrisis voor de financiële
positie van gemeenten zal het kabinet nauwlettend blijven volgen en ik voer hierover
structureel het gesprek met medeoverheden.
De leden van de D66-fractie vragen mij of ik de mening deel dat de regiodeals een
prima instrument kunnen zijn voor aanvullend beleid en dat de coronacrisis een goede
aanleiding kan zijn om het toekennen van de regiodeals ook na dit jaar voort te zetten
(17, 18).
Met de leden van de D66-fractie onderschrijf ik dat de regiodeals, in combinatie met
de inzet van middelen uit de regio envelop, een goed instrument lijken te zijn voor
een gebiedsspecifieke en integrale ontwikkeling van regio’s. Hierover is meer te zeggen
als dit najaar de uitkomsten van een inmiddels gestart «ex durante evaluatieonderzoek»
beschikbaar zijn. Het is aan een volgend kabinet om hier een vervolg aan te geven.
De leden van de D66-fractie vragen mij ook of ik de mening deel dat de huidige coronacrisis
ook een kans biedt ten aanzien van het bevorderen van het werken op afstand nu thuiswerken
door de coronacrisis de nieuwe norm in veel bedrijven en instellingen is geworden
(25). Daarnaast vragen deze leden of ik van plan ben om ook na deze crisis het thuiswerken
te stimuleren zodat de werkgelegenheid minder gebonden wordt aan een enkele plaats.
Aanvullend vragen zij in hoeverre dit ook een positieve invloed kan hebben op het
aantrekken van de vraag naar woningen binnen de krimpregio’s (26, 27).
Door de crisis hebben thuiswerken en videoconferencing, zeker als het om kantoorwerk
gaat, een stimulans gekregen. Nieuwe en innovatieve manieren van samenwerken worden
vaker benut. Ik ben bezig met de ontwikkeling van een plan om richting te geven aan
blijvende veranderingen bij de rijksdienst als gevolg van de coronacrisis. Het kenniscentrum
Center for People and Buildings heeft opdracht om te onderzoeken hoe het thuiswerken
wordt ervaren. De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik deze zomer en neem ik mee
in mijn verdere planvorming. In hoeverre thuiswerken ook na de crisis de norm blijft,
is nu nog niet te zeggen. Het is dan ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over
de invloed hiervan op het aantrekken van de vraag naar woningen in krimpregio’s.
Inzet beleidsinstrumenten
De leden van de SP-fractie vragen wat er bedoeld wordt met «inhoudelijke ondersteuning»
van de regio’s en op welke wijze en met welke middelen de overige krimp- of anticipeerregio’s
worden ondersteund (55, 56).
De inhoudelijke ondersteuning waar de SP-fractie naar vraagt, betreft de in 2019 gestarte
expertisetrajecten over woningmarkt en klimaat-en energietransitie in regio’s met
bevolkingsdaling. De regio’s worden middels onderzoek en masterclasses inhoudelijk
ondersteund met kennis en kunde. Daarnaast worden de regio‘s qua financiële middelen
onder andere ondersteund via de Decentralisatie uitkering (DU) bevolkingsdaling en
middelen uit de regio envelop.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering in een overzichtelijk schema
weer kan geven welke krimpregio’s er zijn, welke acties concreet lopen, welke doelstellingen
er zijn en wat de resultaten tot nu toe zijn (42).
Voor het overzicht van de krimpregio’s, de acties, doelstellingen en resultaten verwijs
ik u naar het Actieplan Bevolkingsdaling en de drie voortgangsrapportages van het
Actieplan die ik uw Kamer jaarlijks toestuur.2
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag een actuele stand van zaken van
de aanpak van de regering ten aanzien van het voorzieningenniveau waarbij specifiek
ingegaan wordt op het onderwijsaanbod, de medische zorg en het openbaar vervoer (45).
De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben om een totaal overzicht te leveren
van de bijdrage die de verschillende ministeries, direct en indirect leveren, aan
de ontwikkeling van een krimp-of anticipeerregio en de middelen die daartoe worden
ingezet (57). Ik beantwoord de vragen graag in samenhang.
Door verschillende vakdepartementen en andere overheden wordt gewerkt aan het onderhouden
van een passend aanbod op het gebied van onderwijs, medische zorg en mobiliteit in
deze gebieden.
De daling van het aantal basisschoolleerlingen vlakt de laatste jaren af. In de periode
dat de daling van het aantal basisschoolleerlingen snel ging, zijn er tal van maateregelen
genomen om schoolbesturen te helpen bij het aanbieden van goed basisonderwijs op een
redelijke afstand. Een overzicht van de maatregelen staat in de brief van Staatssecretaris
Dekker van OCW van 23 mei 2014 (Kamerstuk 31 293, nr. 203. Daardoor zijn schoolbesturen in het primair onderwijs goed op de hoogte van de ontwikkeling
van het aantal leerlingen en weten zij welke maatregelen zij kunnen nemen om te zorgen
voor een goed onderwijsaanbod met voldoende diversiteit. In overleg met de PO-Raad
is daarom besloten dat OCW de schoolbesturen niet langer proactief benadert. Wel kunnen
schoolbesturen nog steeds met vragen terecht bij OCW.
In het voortgezet onderwijs in krimpregio’s is de leerlingendaling nog in volle gang.
De commissie-Dijkgraaf heeft in 2019 geadviseerd hoe schoolbesturen beter in staat
kunnen worden gesteld zorg te dragen voor toekomstbestendig voortgezet onderwijs in
de regio. Op 19 mei jl. is een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de actuele
stand van zaken uiteen wordt gezet met betrekking tot de maatregelen gericht op de
aanpak van leerlingendaling in reactie op dit advies van de commissie-Dijkgraaf (Kamerstuk
31 289, nr. 406).
De regionale zorginfrastructuur is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van
partijen in de regio. Zij brengen zelf de regionale behoeften in kaart en maken op
basis daarvan samenwerkingsafspraken om beschikbaarheid van zorg te garanderen. Daarnaast
maken zorgverzekeraars sinds 2019 iedere vier maanden een inventarisatie van de cruciale
zorginfrastructuur per regio, om zo tijdig te kunnen anticiperen wanneer er problemen
met betrekking tot de cruciale zorginfrastructuur dreigen te ontstaan. Het Ministerie
van VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging gaan met medewerking van een bureau
de regio’s in om ondersteuning te bieden en regio’s te helpen het aanbod van huisartsenzorg
te verhogen voor zowel de korte als lange termijn. De regionale urgentie van de problematiek
en de wijze waarop ondersteuning kan worden geboden wordt momenteel in kaart gebracht.
Tot slot geldt dat ziekenhuizen die hun afdeling spoedeisende hulp of acute verloskunde
willen sluiten of huisartsen die een huisartsenpost willen sluiten, op basis van de
concept algemene maatregel van bestuur «beschikbaarheid en bereikbaarheid acute zorg»
zoals die op 26 mei 2020 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 247, nr. 292), een zorgvuldig besluitvormingsproces moeten doorlopen, waarbij ook colleges van
burgemeester en wethouders en inwoners worden betrokken.
De ov-concessies, en daarmee afwegingen over het schrappen of toevoegen van lijnen
of -haltes, liggen bij de provincies (en vervoerregio’s) als opdrachtgevers van het
regionale openbaar vervoer. Zij werken voortdurend aan de optimalisering van het vervoeraanbod
in samenspraak met de regionale vervoerders en consumentenorganisaties. Zoals beschreven
in de kamerbrief van de Staatsecretaris van IenW (Kamerstuk 23 645, nr. 715), met reactie op de motie van de leden Laçin en Kröger over de dekking en bereikbaarheid
van het ov (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 30), zijn in «De staat van het regionale openbaar vervoer 2018» (CROW-KpVV) per concessie
cijfers opgenomen over de ov-beschikbaarheid door de jaren heen. Hierin is becijferd
dat de huidige ov-beschikbaarheid in Nederland gemiddeld 92,1% is.
Daar waar onvoldoende vraag is naar openbaar vervoer kunnen provincies en gemeenten
ook besluiten reizigers een alternatief te bieden met (kleinschaliger) flexibel vervoer
in plaats van of in aanvulling op bestaande lijnen.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of een investeringsfonds om de leefbaarheid
in krimpgebieden niet een deel van de oplossing moet zijn en waarom een dergelijk
fonds nog niet opgericht is (70). Zij vragen ook of het op peil houden van lokale
voorzieningen geen uitdaging is waar extra middelen voor nodig zijn en het kabinet
bereid is om dit te erkennen en actie te ondernemen (71, 72)? Tevens vragen de leden
van de PvdA-fractie mij welke acties ik onderneem om de basisinfrastructuur overeind
te houden (100)?
Het op peil houden van lokale voorzieningen is van groot belang voor de leefbaarheid
van een regio. Door het Rijk wordt langs verschillende lijnen ook financieel bijdragen
aan de verbetering van de leefbaarheid in krimpgebieden. Door het Ministerie van BZK
worden de krimpgemeenten sinds de start van het Actieplan Bevolkingsdaling ondersteund
door middel van de DU bevolkingsdaling. Mijn ambtsgenoten van VWS en OCW hebben, zoals
ik hiervoor al heb aangegeven, specifieke programma’s om het voorzieningenniveau in
deze gebieden op peil te houden. Bovendien wordt de brede welvaart in krimpgebieden
bevorderd door middel van substantiële bijdragen uit de regio envelop. Tegen deze
achtergrond zie ik nu geen reden een investeringsfonds op te richten.
De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate er rekening wordt gehouden met specifieke
wensen van regio’s (63). En of er genoeg ruimte is om voor de verschillen die bestaan
tussen gebieden gedifferentieerd beleid te maken (64). Tevens vragen deze leden of
dit bijvoorbeeld ook geldt voor gemeenten die wel te maken hebben met krimp maar dit
in bepaalde delen van hun gebied ervaren (65). Hierbij vragen zij of het mogelijk
is om deze gemeenten aan te wijzen als krimpgebieden (66). Tevens vragen de leden
of er een meldpunt zal worden opgericht om knelpunten aan te dragen (67).
Met de omslag van generiek krimpbeleid naar een gezamenlijke integrale en gebiedsspecifieke
ontwikkelingsaanpak ontstaat meer ruimte voor beleid dat inspeelt op verschillen tussen
en binnen gebieden. Tegen deze achtergrond ligt het aanwijzen van gemeenten als krimpgebieden
niet (meer) in de rede. De intensievere gebiedsgerichte contacten tussen onderscheiden
regio’s en Rijk maken de oprichting van een knelpuntenmeldpunt op dit moment niet
opportuun.
Expertisetrajecten Woningmarkt en klimaat- en energietransitie in krimpregio’s
De leden van de fracties van D66, GroenLinks en PvdA vragen of de resultaten van het
onderzoek naar de energietransitie en klimaatadaptatie al beschikbaar zijn (34, 49,
88) en wat deze resultaten betekenen voor de woningvoorraad in gebieden met bevolkingsdaling
(35, 50, 89). De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen ook of er sprake
is van een (deel van de) woningvoorraad waarbij het niet meer de moeite loont om ze
geschikt te maken voor de energietransitie en te behouden (36, 51). De leden van de
PvdA-fractie vragen of er nagedacht wordt over de mogelijkheid dat niet alle woningen
geschikt te maken zijn voor de energietransitie (90).
Het expertisetraject klimaat- en energietransitie richt zich op het vergroten van
de kennis over hoe de energietransitie in krimpgebieden vorm krijgt (waaronder de
betaalbaarheid), en het vergroten van het inzicht in de kansen die de klimaat- en
energietransitie voor krimpgebieden met zich meebrengt. Het expertisetraject bestaat
uit twee sporen. Het eerste spoor is een reeks webinars en masterclasses in 2020.
Hiermee wordt de uitwisseling van goede voorbeelden en slimme oplossingen tussen krimp-
en anticipeerregio’s ondersteund. Het tweede spoor betreft (tot nu toe) een viertal
(lopende) onderzoeken/projecten, te weten:
1. Een onderzoek door het EIB naar de betaalbaarheid van de warmtetransitie voor particuliere
woningeigenaren in krimpgebieden.
2. Leerlijn Duurzaamheid en demografie binnen de «Wij Maken Nederland» Academie met een
focus op Limburg.
3. Onderzoek van Rebel Group naar best practices hoe de energietransitie ingezet wordt
voor leefbaarheid in krimpgebieden.
4. Project van o.a. Platform31 verbinding stad en platteland over de manieren waarop
de energietransitie bij kan dragen aan de vitaliteit op het platteland en de verbinding
tussen stad en platteland.
De onderzoeken genoemd onder 3 en 4 zijn reeds afgerond en worden binnenkort gepubliceerd.
Hierover wordt na het zomerreces een webinar georganiseerd om de opgedane kennis te
delen. Over het onderzoek genoemd onder 1 is op 25 juni jl. een webinar georganiseerd.
Ik zal u na de zomer het definitieve rapport doen toekomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe er binnen de verduurzamingsopgave
van de woningvoorraad aandacht is voor krimpgebieden (110).
Ook voor de verduurzaming van woningen in krimpgebieden zijn alle subsidies en andere
beleidsinstrumenten, zoals het warmtefonds, beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de proeftuinen
aardgasvrije wijken waarvan er een aantal in gebieden liggen die geconfronteerd worden
met bevolkingsdaling. Platform 31 werkt in opdracht van het Programma Aardgasvrije
Wijken aan een publicatie over de vraag hoe kleine gemeenten werken aan de energietransitie.
Aan de hand van circa 10 praktijkvoorbeelden, waaronder enkele proeftuinen, zal worden
belicht hoe deze kleine gemeenten de energietransitie in de gebouwde omgeving aanpakken
en welke lessen dit oplevert. De resultaten hiervan komen na de zomer beschikbaar
voor alle gemeenten via de website www.aardgasvrijewijken.nl.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat ik met twee expertisetrajecten ben gestart.
Zij vragen in hoeverre heeft het eerste traject, betreffende de sloop- en herstructurering
van woningen in krimpgebieden, concrete voorstellen heeft opgeleverd (82).
Het doel van het traject is om kennis en expertise uit te wisselen over de woningmarktopgave
in krimpgebieden. Daarnaast heeft het RIGO Research een onderzoek uitgevoerd naar
de woningmarktopgave in krimpgebieden tot 2040. Dit rapport is aan uw Kamer gestuurd
samen met de Staat van de Woningmarkt (Kamerstuk 32 847, nr. 653). Het traject heeft nog niet geleid tot concrete voorstellen.
Signalen knellende wet- en regelgeving, grenseffecten en GROS
De leden van de PvdA-fractie zien dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt
door nationale wet- en regelgeving. Kan de Minister aangeven of regelgeving omtrent
Europese subsidies kan worden aangepast om regio’s toch te laten profiteren (79)?
Dat er nog steeds hordes zijn voor regio’s veroorzaakt door nationale wet- en regelgeving
onderschrijf ik. De Staatssecretaris van BZK zet zich er, in het kader van zijn verantwoordelijkheid
voor grensoverschrijdende samenwerking, in samenwerking met zijn ambtsgenoten, voor
in om deze hordes zoveel mogelijk te slechten. De regelgeving met betrekking tot Europese
subsidies is vanaf volgend jaar onderdeel van de besluitvorming over het Meerjarig
Financieel Kader. De inzet van het kabinet is binnen dit kader Nederland (waaronder
Nederlandse regio’s) in staat te stellen zoveel mogelijk te profiteren van mogelijkheden
die de EU biedt.
De leden van de fracties van de VVD, ChristenUnie en de PvdA hebben gelezen dat nationale
wet- en regelgeving nadelig kan uitpakken in gebieden met bevolkingsdaling. De leden
van de VVD-fractie vragen of ik dit kan toelichten en een overzicht kan maken van
de betreffende wet- en regelgeving (1). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
aan de regering een nadere toelichting hoe dit inzicht vooraf inzichtelijk zal worden
gemaakt en op welke wijze rapportage kan plaatsvinden over signalen vanuit krimpregio’s
over knellend rijksoverheidsbeleid (96). De leden van de PvdA-fractie vragen of ik
kan aangeven of het interdepartementale overleg in dit kader al tot voorstellen is
gekomen (62). De leden van de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie stellen vragen
over de motie van Kamerlid van der Molen c.s. van 31 oktober 2019 over grens- en krimpeffecten
op te nemen in het Integraal Afwegingskader. De CDA-fractie stelt dat de motie nog
niet wordt uitgevoerd omdat ik eerst aan de slag wil met de leidraad grenseffecten
in het IAK om te zien of dat zijn werking heeft (11). Deze leden vernemen graag op
welke termijn dat gaat gebeuren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens
welk tijdspad de regering voor zich ziet (97). Aanvullend vragen deze leden of er
hierbij ook nadrukkelijk gekeken wordt naar de mogelijkheid tot een sterkere verankering
van toetsing van zowel krimpregio- als grensregio-effecten in het afwegingskader dan
alleen middels een leidraad (98). Leden van de D66-fractie vragen mij toe te lichten
in hoeverre het opgestelde toetsingskader al heeft bijgedragen (41).
Wet- en regelgeving kan verschillend uitpakken voor gebieden, waaronder voor gebieden
met bevolkingsdaling. Dit vloeit voort uit de (toenemende) verschillen tussen gebieden.
Een overzicht van wet- en regelgeving waar dit aan de orde is kan ik niet maken.
Het integraal afwegingskader (IAK) verplicht bij de ontwikkeling van nieuwe wet- en
regelgeving alle gevolgen in kaart te brengen en deze op te nemen in de memorie van
toelichting. Bij alle nieuwe wet- of regelgeving dienen met andere woorden, mits opportuun,
ook nu al de uiteenlopende effecten hiervan voor uiteenlopende regio’s, waaronder
krimpregio’s, te worden geëxpliciteerd.
Voor de grensregio’s – goeddeels dezelfde gebieden als de regio’s met bevolkingsdaling –
is bovendien de «leidraad grenseffecten» relevant. Deze leidraad is erop gericht dat
bij nieuw beleid en wet- en regelgeving de effecten hiervan voor grensregio’s worden
geëxpliciteerd. Hierbij komt dat het Ministerie van BZK voorstellen voor nieuw beleid
en wet- en regelgeving toetst op de gevolgen voor interbestuurlijke verhoudingen.
Daarbij wordt ook gekeken of er voldoende aandacht is voor grenseffecten. Zo nodig
attendeert het Ministerie BZK het verantwoordelijke departement op de mogelijke grenseffecten.
Ook in de interdepartementale overleggen vraagt het Ministerie van BZK aandacht voor
grenseffecten. De werking van de leidraad wordt in de tweede helft van 2021 extern
geëvalueerd. Bij de evaluatie van de werking van de leidraad zal deze bredere werkwijze,
die als doel heeft de toepassing van de leidraad te bevorderen, worden betrokken.
Op 9 juni jl. is de motie Van der Molen c.s. aangenomen die het kabinet verzoekt de
leidraad grenseffecten op te nemen als verplichte kwaliteitseis in het IAK (Kamerstuk
32 851, nr. 62). BZK is met de andere departementen in gesprek hoe deze motie kan worden uitgevoerd.
De Staatssecretaris van BZK heeft het onderzoeksinstituut van de Universiteit Maastricht
Item subsidie toegekend om grenseffecten te signaleren en kennis hierover beschikbaar
te stellen.
De leden van de D66-fractie vragen wat ik eraan doe om krimpregio’s aan de grens breder
te verbinden met regio’s en gemeenten aan de andere kant van de grens (31).
Het Ministerie van BZK doet dit door een aanpak langs vier sporen: 1) het stimuleren
van grensoverschrijdende initiatieven, zowel in het kader van de regiodeals als in
ander verband (waaronder het programma Onbegrensd, gericht op jongerenuitwisseling
over de grens), 2) het verbeteren van de randvoorwaarden voor grensoverschrijdende
samenwerking, 3) een actieve inzet in de gros-governance met Noordrijn-Westfalen,
Nedersaksen en Vlaanderen en 4) het benutten van de instrumenten van de EU en Benelux.
Bij deze sporen zijn ook regio’s en gemeenten aan de grens actief betrokken, en via
euregionale en andere samenwerkingsverbanden zijn zij verbonden met regio’s en gemeenten
aan de andere kant van de grens.
De leden van D66-fractie stellen dat in de oostelijke grensregio's bijvoorbeeld al
langer gepleit wordt voor het aanbieden van het vak Duits vanaf groep 7 in het basisonderwijs
en het verbeteren van het taalonderwijs in het voortgezet onderwijs en tijdens beroepsopleidingen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of ik opensta voor het stimuleren van dit
aanbod en op hoe ik hierin optrek met de betrokken collega’s binnen het kabinet (32,
33). De leden van de PvdA-fractie vragen of ik het vak Duits op korte termijn kan
aanbieden in grensregio’s (74, 75).
Sinds 1 januari 2016 is het wettelijk toegestaan om tot vijftien procent van de onderwijstijd
in het primair onderwijs (po) in het Engels, Frans of Duits te geven. Hiermee wordt
scholen de ruimte geboden om al in het primair onderwijs een stevig fundament te leggen
voor het aanleren van een vreemde taal, bijvoorbeeld Duits, zonder dat dit in een
apart vak aangeboden hoeft te worden. Het is echter uiteindelijk aan de scholen om
daar eigen keuzes in te maken. Momenteel wordt op een beperkt aantal scholen een pilot
uitgevoerd waarin we onderzoeken of uitbreiding van de ruimte voor vroegvreemdetalenonderwijs
(vvto) wenselijk is, en zo ja, onder welke voorwaarden. De uitkomsten van het onderzoek
worden verwacht in het voorjaar van 2023.
In het voortgezet onderwijs is het al sinds jaar en dag gebruikelijk in het tweede
jaar te beginnen met het vak Duits. In de grensregio waar geëxperimenteerd wordt met
het eerder aanbieden van buurtalen heeft het primair en voortgezet onderwijs overlegd
over de doorlopende leerlijn. Daar zijn dan ook scholen te vinden die al in de brugklas
beginnen met Duits. Een dergelijke beslissing is aan de scholen: zij weten als geen
ander waar hun leerlingen behoefte aan hebben en hoe zij dat kunnen aanbieden. Scholen
die eerder willen beginnen met het vak Duits kunnen dit dus doen binnen de huidige
wet- en regelgeving. Het Ministerie van OCW biedt scholen ondersteuning bij verbetering
van hun talenonderwijs aan via programma’s als vvto, LinQ, tweetalig onderwijs en
Taalassistenten. Nuffic is op dit moment uitvoerder van deze programma’s.
De Staatssecretaris van BZK onderhoudt intensieve relaties met de belanghebbenden
in de grensregio over de diverse opgaven in het grensgebied. Indien nodig stemt hij
op interdepartementaal af met zijn collega’s.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke kansen ik zie voor samenwerking tussen Zeeuws-Vlaanderen
en Vlaanderen in België en (68) hoe de genoemde grensoverschrijdende aanpak eruit
ziet en wat de status hiervan is (69).
Intensievere grensoverschrijdende samenwerking in dit gebied maakt het mogelijk dat:
1) elkaars arbeidsmarkten toegankelijker worden; 2) een betere grensoverschrijdende
verbinding tot stand komt tussen onderwijs en arbeidsmarkt; en 3) een betere matching
plaatsvindt van vraag en aanbod van huisvesting en voorzieningen, door de opgaven
en mogelijkheden van de gebieden aan beide kanten van de grens met elkaar te verbinden.
Zo is in de regio Gent sprake van bevolkingsgroei en in Zeeuws-Vlaanderen sprake van
vergrijzing en bevolkingsdaling. Overigens biedt de samenwerking in dit gebied ook
kansen op hele andere terreinen, zoals natuurontwikkeling, toerisme, CO2-reductie, waterstofeconomie, schaalvergroting van het havengebied en watermanagement
etc. In de laatste voortgangsbrief GROS (TK 32 851, nr. 58; 2020) is hier verder op ingegaan. De regionale en lokale overheden aan beide kanten
van de grens hebben een werkagenda voor het zogenaamde North Sea Port District in
ontwikkeling. De rijksoverheid en de Vlaamse overheid worden daarbij betrokken. Tenslotte
ben ik van plan Zeeuws-Vlaanderen aan te wijzen als voorlopig NOVI-gebied
Woningmarkt
De leden van de VVD-fractie, SP-fractie en PvdA stellen enkele vragen over de Verhuurderheffing.
De SP-fractie vraagt of ik kan aangeven welk deel van de 700 miljoen aan korting op
de verhuurderheffing ten goede is gekomen aan de regio’s die kampen met krimp (59)
en deze regeling ook in 2019 is en in 2020 wordt ingezet en met hoeveel middelen (60).
Hiernaast vraagt de fractie of ik een overzicht kan geven van de wijze waarop deze
korting is ingezet en het effect daarvan op de betrokken krimp- of anticipeerregio
(61).
Tot 1 juli 2018 konden verhuurders aanvragen indienen voor verschillende heffingsverminderingen
waaronder nieuwbouw, en ook enkele specifieke heffingsverminderingen voor krimpgebieden,
zoals sloop. Voor deze heffingsverminderingen is € 470 miljoen aan investeringen daadwerkelijk
gerealiseerd, en kan nog voor meer dan € 1 miljard worden gerealiseerd. De verhuurders
in krimpgebieden hebben reeds voor € 95 miljoen aan heffingsvermindering ontvangen.
Er staat nog voor € 167 miljoen aan aanvragen voor de heffingsvermindering open.
In 2019 konden verhuurders een heffingsvermindering aanvragen voor het verduurzamen
van de woningen. Hier is landelijk voor meer dan € 300 miljoen aan heffingsvermindering
aangevraagd. Sinds begin 2020 is een nieuwe heffingsvermindering voor nieuwbouw aan
te vragen voor verhuurders. Op 4 mei was er voor een totaal van € 1,7 miljard euro
aan heffingsvermindering aangevraagd voor de bouw van 75.000 woningen. Hiervan zijn
er bijna 8000, voor een bedrag van € 117 miljoen, ingediend vanuit de krimp- en anticipeerregio's.
De uitvoering van de regelingen voor de heffingsverminderingen lopen de komende jaren
nog door en ik bezie in het licht van de gevolgen van corona of er een verlenging
nodig is.
De leden van de ChristenUnie-fractie en de VVD-fractie vragen beiden naar de uitvoering
en voortgang van de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81) over een nieuwe sloopregeling voor krimpgebieden (111, 7). De leden van de PvdA-fractie
vragen of ik bereid ben om een heffingsvermindering op de verhuurderheffing in te
voeren bij sloop zoals in het verleden het geval was (87). De leden van de VVD-fractie
willen weten welke kansen en mogelijkheden ik zie voor sloopregelingen voor krimpregio’s
en andere gebieden die hier behoefte aan hebben, zoals de gemeente Almelo (6). Tot
slot vragen de leden van de PvdA-fractie of ik bereid ben de regels rondom de verhuurderheffing
en de beperkte doelgroep aan te passen (81). Ik beantwoord de vragen graag in samenhang.
Op 29 mei jl. heb ik de rapportage over de verhuurderheffing inclusief evaluatie van
de heffingsverminderingen naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Er wordt ook ingegaan
op de motie van Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 81). Naar aanleiding van deze motie heb ik bij de bestuurders van de krimpgebieden en
de corporatiebestuurders uit deze gebieden een enquête uitgezet naar de wensen voor
een dergelijke regeling. Uit de enquête blijkt dat er draagvlak is vanuit de krimpgebieden
voor een nieuwe sloopregeling, voor zowel de opgave in de corporatievoorraad als de
particuliere voorraad.
In de aanbiedingsbrief bij de genoemde rapportage verhuurderheffing heb ik aangegeven
dat de WOZ-waarde een erg volatiele en lastig te voorspellen factor van de grondslag
van de verhuurderheffing blijkt te zijn. Deze volatiliteit zorgt voor onzekerheid
bij corporaties, waarvoor een stabiele en planbare kasstroom cruciaal is om investeringsbeslissingen
voor de lange termijn te maken, maar ook voor onzekerheid bij de inkomsten voor de
overheid. Ik wil de mogelijkheid om de afhankelijkheid van de heffing van de ontwikkeling
van de WOZ-waarde te beperken verder uitwerken. Dit wordt in samenhang bekeken met
de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de motie van het lid Ronnes c.s.
(Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) over de (financiële) balans van opgaven en middelen van corporaties op de langere
termijn, die voor de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Het vervolg van de
uitwerking van andere (nieuwe) beleidsopties wil ik overlaten aan een volgend kabinet.
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van het woonbeleid wat het effect is
van een budget neutrale omzetting van de maximale WOZ-waarde van 294.000 euro in de
grondslag voor de verhuurderheffing naar een heffingsvrije voet aan de onderkant voor
de investeringscapaciteit van woningcorporaties in krimpgebieden (2).
Uit het rapport over de Verhuurderheffing blijkt dat de invoering van de maximering
van de WOZ-waarde € 38 miljoen aan verhuurderheffing te hebben gekost. Daartegenover
stond een stijging van het heffingspercentage van de verhuurderheffing van 0,01%-punt.
Door het afschaffen van de maximering kan budget vrijgemaakt worden voor andere faciliteiten.
Een verhoging van de heffingsvrije voet voor corporaties in krimpgebieden zal echter
juridisch en uitvoerbaar moeilijk vorm te geven zijn. Hierdoor wordt er een juridisch
onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten verhuurders in de regio. Daarvoor
dient een objectieve rechtvaardiging te zijn. Daarnaast is het uitgangspunt van de
verhuurderheffing geweest om de uitvoeringslasten zo laag mogelijk te houden. Een
differentiatie in tarieven of heffingsvrije voeten tussen verschillende verhuurders
draagt hier niet aan bij.
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de constatering dat bestuurders voor
uitdagingen staan waarbij zij vanuit een middellange termijn perspectief in tijden
van woningvraag extra woningen willen bijbouwen, terwijl voor de langere termijn bevolkingsdaling
wordt verwacht. Deze leden zien in deze situaties een oplossing in flexwoningen en
vragen of ik dat mee kan nemen in de gesprekken met krimpregio’s (3).
Ja, dat neem ik mee.
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe staat het met de beschikbaarheid van seniorenwoningen
en welke afspraken er met provincies en gemeenten gemaakt zijn om de beschikbaarheid
te vergroten (8).
In het meest recente WoonOnderzoek Nederland (WoON2018), dat elke drie jaar in opdracht
van het Ministerie van BZK wordt uitgevoerd, zijn de huidige woonsituatie én woonwensen
van ouderen in beeld gebracht. Het gaat hierbij om het aantal nultredenwoningen in
de woningvoorraad, het aantal ouderen dat in een zelfstandige seniorenwoningen woont
en het aantal ouderen dat in een specifiek op ouderen gericht wooncomplex woont. Enkele
resultaten van dit onderzoek zijn onder meer terug te vinden in de kernpublicatie
«Ruimte voor Wonen» en de kernrapportages op COROP-niveau die via de website www.datawonen.nl beschikbaar zijn. Momenteel wordt gewerkt aan het WoON2021, de resultaten hiervan
worden medio 2022 gepresenteerd.
Daarnaast heeft onderzoeksbureau RIGO in het kader van het expertisetraject woningmarkt in krimpregio´s onlangs een onderzoek uitgevoerd naar de woningmarktopgaven
in krimpgebieden tot 2040. Hierbij is onder meer gekeken naar het aandeel van de woningvoorraad
in deze regio´s dat nu al levensloopbestendig is en wat de kosten zijn om de gehele
woningvoorraad in deze regio´s levensloopbestendig te maken. Dit onderzoek is onlangs
samen met de Staat van de Woningmarkt (Kamerstuk 32 847, nr. 653) aan uw Kamer aangeboden.
In het kader van de regiodeals worden met gemeenten en provincies afspraken gemaakt
en ondersteund mijn ministerie bij het realiseren van een passende woningvoorraad.
Het gaat hierbij onder meer om het levensloopbestendig maken van bestaande woningen
en het realiseren van nieuwe levensloopbestendige woningen.
De leden van de GroenLinks-fractie en D66-fractie vragen of er plannen in de maak
zijn voor een nationaal sloopfonds (52, 37) en de leden van de D66-fractie vragen
aansluitend of ik het er mee eens ben dat een dergelijk fonds het verduurzamen en
op peil houden van de woningvoorraad in krimpgebieden bevorderd kan worden (38)?
Nee, er zijn op dit moment geen plannen in de maak voor een nationaal sloopfonds.
Het verduurzamen en op peil houden van de woningvoorraad in krimpgebieden is een belangrijke
opgave. Ik zal daarom wel goed in de gaten blijven houden of er ook in toekomst voldoende
geld beschikbaar is om de gewenste aanpassingen in de woningvoorraad in krimpgebieden
te realiseren.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie Asscher
c.s. over het op peil houden van investeringen in betaalbare huurhuizen en krimpgebieden
(84). Aanvullend vragen zij of er al plannen uitgedacht over de woningvoorraad in
krimpgebieden (85), hoe regionale tekorten of overschotten voorkomen kunnen worden
(86) en wat voor balans wordt er wordt gezocht tussen sloop en herstructurering van
woningen (83).
In de Kamerbrief van 9 november 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 441) over de ontwikkeling van financiën van corporaties ga ik in op de motie Asscher
c.s. Ik geef hier onder meer aan dat het belangrijk is de ontwikkeling in de gaten
te houden. Om tot plannen te komen en tekorten en overschotten in de toekomst te voorkomen,
is het belangrijk eerst de woningbouwopgave per regio goed in beeld te brengen. Begin
dit jaar presenteerde het CBS een fors hogere bevolkingsprognose. Dit heeft logischerwijs
grote gevolgen voor de woningbouwopgave. Deze opgave verschilt echter sterk per regio.
Hierover heeft de Minister voor Milieu en Wonen op 2 maart jl. een bestuurlijk overleg
gevoerd met gedeputeerden van alle twaalf provincies. In het kader van dat overleg
wordt met alle provincies gezamenlijk in kaart gebracht welke opgaven er in de provincies
spelen in het kader van woningbouw en herstructurering. Hiermee voldoe ik tevens aan
de toezegging de Kamer te informeren over de gesprekken die ik voer met de krimpregio’s
over de manier waarop de regionale woningmarktopgaven aangepakt kunnen worden (Kamerstuk
32 847, nr. 441). De gevolgen van de nieuwe CBS-prognose voor de woningbehoefte zijn inmiddels doorgerekend
door ABF Research en met deze uitkomsten wordt op ambtelijk niveau het gesprek met
de provincies aangegaan om ervoor te zorgen dat de toekomstige woningvraag en -aanbod
goed op elkaar zijn afgestemd. In het kader van het expertisetraject woningmarkt in krimpregio´s heeft onderzoeksbureau RIGO daarnaast onlangs
een onderzoek uitgevoerd naar de woningmarktopgaven in krimpgebieden (sloop, herstructurering,
verduurzaming, levensloopbestendig maken) en de bijbehorende kosten hiervoor. Dit
onderzoek is op 15 juni jl. aan uw Kamer aangeboden samen met de Staat van de Woningmarkt
(Kamerstuk 32 847, nr. 653). Ik neem de uitkomsten van dit onderzoek mee in de gesprekken met de provincies
en gemeenten. In de eerder genoemde regiodeals zijn al concrete afspraken gemaakt
om in de Achterhoek, Zuid- en Oost-Drenthe en Parkstad Limburg onder meer tot een
toekomstbestendige woningvoorraad te komen. Om ervoor te zorgen dat er, ook in krimpgebieden,
meer betaalbare huurwoningen bebouwd worden, kunnen verhuurders van sociale huurwoningen
tot 1 juli 2020 een aanvraag doen voor de Regeling Heffingsvermindering voor nieuwbouw.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of er nog andere knelpunten opgelost
kunnen worden door te schaven aan de bestaande wet- en regelgeving. Deze leden wijzen
daarbij op de beperkte ruimte die wooncorporaties krijgen om te bouwen (80).
Een knelpunt waarover ik met uw Kamer gesproken heb, is de marktverkenning. Woningcorporaties
kunnen sociale huurwoningen bouwen vanuit hun DAEB-tak (bestaat uit huurwoningen met
een huurprijs tot en met de liberalisatiegrens). Dat is hun kerntaak en daarvoor krijgen
ze staatssteun in de vorm van geborgde leningen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
Daarnaast mogen ze middenhuurwoningen en koopwoningen bouwen vanuit hun niet-DAEB-tak,
onder marktconforme condities en zonder geborgde leningen. Voor het bouwen van woningen
in de niet-DAEB-tak is een marktverkenning vereist. Dit is een procedurele verplichting
waardoor het minder gemakkelijk is om commerciële investeringen te plegen als woningcorporatie.
In mijn brief over betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen
van 15 mei jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 654) heb ik de marktverkenning aangehaald. Hierin geef ik aan dat we gesproken hebben
over de marktverkenning, gezien de mogelijke belemmering die deze vormt voor woningcorporaties
om te investeren in middenhuur. Het is belangrijk dat zowel woningcorporaties als
marktpartijen kunnen doorbouwen. Ik bezie de marktverkenning daarom in dit belang
samen met Aedes en VNG en streef erna uw Kamer rond de zomer nader te informeren.
Zorg
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet voornemens is om na de coronacrisis
een evaluatie uit te voeren naar de wijze waarop deze regionale kwetsbaarheid van
de zorg bij een toekomstige crisis beter ondervangen kan worden (28)?
De coronacrisis heeft de zorg in zeer korte tijd in heel Nederland onder druk gezet.
Dit geldt voor zowel krimpregio’s als voor de rest van het land. Wanneer de coronacrisis
geëvalueerd wordt, zal er vanzelfsprekend ook aandacht zijn voor de regionale impact
van de crisis en de wijze waarop in de toekomst op regionaal niveau beter op een dergelijke
crisis geanticipeerd kan worden.
De leden van de D66-fractie geven aan dat regio’s in de zorgverlening aanlopen tegen
een groeiend tekort aan medici (huisartsen, tandartsen en medisch specialisten). De
leden vragen of ik kansen zie voor bijvoorbeeld het bevorderen van stageplaatsen voor
deze medische beroepsgroepen in regio’s (29)?
De opleidingen tot huisarts en tot medisch specialist zijn vervolgopleidingen na de
opleiding tot basisarts. Deze vervolgopleidingen vinden plaats in huisartsenpraktijken
en ziekenhuizen verspreid over het land.
De opleiding tot huisarts wordt op dit moment op twaalf locaties verdeeld over Nederland
aangeboden: acht instituten bij de UMC’s en vier opleidingslocaties regionaal verspreid
in Twente, Zwolle en Eindhoven. De verdeling van de opleidingsplekken wordt voornamelijk
bepaald op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeentes die behoren bij het instituut
of regionale locatie. Het eerste en derde jaar van de huisartsopleiding vindt plaats
in een huisartspraktijk die verbonden is aan een van de acht instituten.
Voor minder populaire locaties (met name de minder dichtbevolkte regio’s) worden aanvullende
acties ondernomen om ook die plaatsen ingevuld te krijgen. Te denken valt hierbij
aan speciale wervingsacties waarbij deze locaties extra worden belicht en aan meeloopdagen
in die regio’s. Verder wordt op dit moment in Zeeland een pilot gedraaid waarbij vier
huisartsen in opleiding hun totale opleiding in Zeeland volgen. De hoop is dat ze
zich daar in de toekomst ook zullen vestigen.
Ook medisch specialisten worden gespreid over het land opgeleid. Daarbij gelden wel
bepaalde restricties. Medisch specialisten kunnen uitsluitend worden opgeleid in ziekenhuizen
die over een opleidingserkenning beschikken. Dit is van belang, omdat daarmee de opleidingskwaliteit
en het opleidingsklimaat worden gewaarborgd. UMC’s en topklinische (algemene) ziekenhuizen
hebben erkenningen voor de meeste specialistische opleidingen, sommige kleinere algemene
ziekenhuizen of categorale instellingen zijn erkend voor één of enkele opleidingen
of voor alleen onderdelen van opleidingen.
Vorig jaar kwam uit Nivel-onderzoek naar regionale (dis)balans bij medisch specialisten
naar voren dat er geen algemeen probleem is met de regionale beschikbaarheid van medisch
specialisten. Wel werd geconstateerd dat het lokaal soms lastig is bepaalde specialisten
aan te trekken. Met name in de provincies Drenthe, Flevoland en Zeeland zou dat spelen.
Alleen in de provincie Zeeland zijn geen opleidingsplaatsen voor medisch specialisten.
Daarom is bij Viazorg, de organisatie van Zeeuwse zorgwerkgevers waarbij ook de Zeeuwse
ziekenhuizen zijn aangesloten, nagevraagd of dit tot problemen leidt bij het aantrekken
van medisch specialisten. Dat bleek niet het geval.
Een interessant initiatief bij de kindergeneeskunde is de recent gecreëerde mogelijkheid
van een twee weken durende kennismaking (expliciet geen opleiding) voor artsen in
opleiding tot specialist (aios) en kleinere algemene niet-opleidingsziekenhuizen.
Aios die daarvoor belangstelling hebben, kunnen zo ervaren hoe het is om in een kleiner
ziekenhuis te werken. Het is nog te vroeg om een effect hiervan te zien in de vervolgkeuzes
die kinderartsen na afronding van de opleiding maken.
De opleiding tot tandarts is een initiële opleiding die kan worden gevolgd op drie
locaties (Amsterdam, Groningen, Nijmegen). De opleiding vindt in principe geheel aan
de universiteit plaats. Alle verrichtingen worden aangeleerd in de kliniek van de
faculteit. Studenten die dat willen kunnen een stage doen in een tandartspraktijk.
Zij moeten dat dan zelf regelen, het is geen standaardonderdeel van de opleiding.
Afsluitend vragen de leden van de D66-fractie nog hoe ik aan kijk tegen het idee om
het zorgstelsel voor regio’s te versimpelen, zodat samenwerking tussen zorgaanbieders
vanuit de overheid gestimuleerd kan worden (30)?
Bij de behandeling van de begroting van VWS voor 2020 op 30 en 31 oktober 2019 (Handelingen
II 2019/20, nr. 17, items 3 en 6 en Handelingen II 2019/20, nr.18, item 9) heeft de
Minister van VWS een Contourennota aangekondigd. Daarbij is aangegeven dat de Tweede
Kamer voor de zomer van 2020 via de Contourennota zou worden geïnformeerd over mogelijke
aanpassingen van het zorgstelsel, waarbij ook een vraag is hoe wij omgaan met (regionale)
samenwerking tussen aanbieders en inkopers ten aanzien van domein overstijgende vraagstukken.
Wegens de coronacrisis is de Contourennota uitgesteld tot het najaar.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er mogelijkheden worden gezien voor samenwerking
tussen regio’s om de tekorten in de zorg op te vangen (73).
Samenwerking binnen en tussen regio’s kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
opvangen van de personeelstekorten. Dat geldt ook voor de regio’s met bevolkingsdaling.
Het Ministerie van VWS stimuleert en faciliteert die samenwerking met een subsidie
aan RegioPlus, het landelijk dekkend samenwerkingsverband van 14 werkgeversverenigingen
in zorg en welzijn. Zij hebben hiervoor het programma Samen Regionaal Sterk opgezet,
waarmee ze langs drie programmalijnen (kiezen en toeleiden / leren en opleiden / werken
en behoud) samenwerken aan een betere arbeidsmarkt voor zorg en welzijn. Vanuit dit
samenwerkingsverband worden onder andere de regionale actieplannen aanpak tekorten
(RAATs) van het Actieprogramma Werken in de Zorg gefaciliteerd. Ook is er laagdrempelige
loopbaancoaching beschikbaar via Sterk in je Werk (www.sterkinjewerk.nl) en investeren we € 420 mln. in het opleiden van met name zij-instromers via SectorplanPlus
(www.sectorplanplus.nl).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze krimpregio's extra aandacht
krijgen bij het borgen van bereikbare eerstelijns- en tweedelijnszorg (101).
De toegankelijkheid van de zorg speelt een belangrijke rol in het beleid van het Ministerie
van VWS.
Voor de acute ziekenhuiszorg op SEH’s en afdelingen acute verloskunde bestaat bijvoorbeeld
de zogenaamde 45 minuten-norm. Afdelingen die «gevoelig» zijn voor deze norm, wat
betekent dat er door sluiting van een dergelijke afdeling meer inwoners zouden zijn
voor wie deze acute ziekenhuiszorg niet meer binnen deze norm bereikbaar zou zijn,
mogen niet sluiten. Het RIVM brengt jaarlijks op verzoek van het Ministerie van VWS
een analyse uit, waarin deze «gevoelige» afdelingen in kaart worden gebracht. Deze
gevoelige afdelingen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidsbijdrage
van de NZa ontvangen. Op dit moment doet de Gezondheidsraad onderzoek naar de 45 minuten-norm.
Daarnaast moeten ambulancediensten op basis van de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg
hun standplaatsen zo inrichten dat 97% van de bevolking binnen 12 minuten rijtijd
bereikt kan worden. Deze regel is vooral van belang voor dunbevolkte regio’s.
In de houtskoolschets acute zorg en de contourennota zal ook aandacht besteed worden
aan de bereikbaarheid van zorg en de integrale samenwerking tussen de verschillende
domeinen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kabinet kijkt naar het pleidooi
van de K6 ten aanzien van de schaarste in de zorg in krimpgebieden (102)? Tevens vragen
deze leden hoe in dit licht uitvoering wordt gegeven aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk
31 016, nr. 274) (103)?
De Minister van MZS vindt het positief dat de K6 kijkt naar de manieren om ook in
de toekomst de zorg te kunnen blijven leveren.
Voldoende personeel is een van de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot zorg,
en tegelijkertijd één van de grootste uitdagingen. Als onderdeel van het Actieprogramma
Werken in de Zorg hebben alle regio’s een aanpak gericht op meer personeel voor de
zorg en het behoud van personeel, gebaseerd op de opgaven in de eigen regio. VWS ondersteunt
dit onder andere met de subsidie Sectorplanplus voor het opleiden en trainen van nieuwe
medewerkers.
Ook anders organiseren van zorg, zoals ook in het pleidooi benoemd is belangrijk.
Samenwerking over de domeinen heen en het inzetten van technologie kan daarbij meerwaarde
hebben.
Zo wordt nu in Drenthe gewerkt met virtuele huisartsen van de praktijk Westerdokters
in Amsterdam om zo tegemoet te komen aan het huisartsentekort wat daar speelt. Het
zijn dit soort vernieuwingen die de zorg ook in de toekomst toegankelijk houden. Het
Ministerie van VWS ondersteunt dit in de beweging naar De Juiste Zorg op Juiste Plek
en met het programma Innovatie en Zorgvernieuwing.
Daarnaast hebben partijen in de regio conform de afspraken uit de hoofdlijnakkoorden
per regio een regiobeeld opgesteld. Deze beelden laten zien hoe de zorg- en ondersteuningsvraag
zich de komende jaren gaat ontwikkelen in een regio en vormen de basis voor het gesprek
over een breed gedragen regiovisie. Gegeven het regiobeeld en regiovisie maakt elke
partij afspraken over de organisatie van zorg en ondersteuning. Dat betekent onder
andere dat zorginkopers op basis van het gedeelde beeld de zorg inkopen die zij nodig
achten voor de mensen in de regio.
Daarnaast maken zorgverzekeraars sinds 2019 iedere vier maanden een inventarisatie
van de cruciale zorginfrastructuur per regio, om zo tijdig te kunnen anticiperen wanneer
er problemen met betrekking tot de cruciale zorginfrastructuur dreigen te ontstaan.
Het Ministerie van VWS en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) gaan met medewerking
van een bureau regio’s in om ondersteuning te bieden en regio’s te helpen met de toegankelijkheid
van huisartsenzorg te verhogen voor zowel de korte als lange termijn. De regionale
urgentie van de problematiek en de wijze waarop ondersteuning kan worden geboden wordt
momenteel in kaart gebracht.
Infrastructuur en mobiliteit
De leden van de D66-fractie vragen of de pilots rondom het thema Mobility as a service
(MaaS) doorgang hebben gekregen, ondanks de huidige problematiek in het openbaar vervoer
vanwege de coronacrisis (Kamerstuk 31 757, nr. 99)? Tevens vragen deze leden wanneer de resultaten hiervan verwacht worden (24).
In verband met de coronacrisis wordt nog niet aan campagnes voor reizen met MaaS gedaan.
Dat wordt nu voor later dit jaar voorzien. Voor de verdere stand van zaken omtrent
de MaaS pilots verwijs ik u naar de MIRT-brief die mijn collega van IenW recentelijk
naar de Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 35 300 A, nr. 95).
De leden van de PvdA-fractie wijzen op het belang van een snelle verbinding tussen
regio’s en de Randstad. En vragen de Minister van IenW of er stappen worden genomen
om additionele snelle verbindingen te realiseren (76, 77). Tevens vragen deze leden
waar de Minister kansen ziet om verbeteringen aan te brengen op bestaande trajecten
(78)? Aansluitend hierop vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de regering
aankijkt tegen het pleidooi van de K6 voor snelle verbindingen vanuit bijvoorbeeld
Maastricht en Leeuwarden/Groningen richting Amsterdam (108), en welke stappen worden
ondernomen om dit soort snelle verbindingen tussen de Randstad en de transitieregio's
te realiseren (109)?
In de contouren van het Toekomstbeeld OV (Kamerstuk 23 645, nr. 685) van vorig jaar februari is geschetst dat IenW richting de toekomst inzet op vaak
en snel reizen in een brede stedelijke ring, met enkele sterke assen naar de verschillende
landsdelen en de landen om ons heen. Dit vraagt om maatwerk op deze verschillende
assen naar de landsdelen in termen van frequentie, stops en snelheid en hiermee samenhangende
strategieën op het gebied van auto, fiets en HOV (hoogwaardig openbaar vervoer). De
(kosten)effectiviteit, de wijze en het tempo van reistijdverkorting worden momenteel
in het kader van de uitwerking van de contouren van het Toekomstbeeld OV nader onderzocht.
De resultaten van al deze onderzoeken worden meegenomen naar de ontwikkelagenda van
het Toekomstbeeld OV die dit najaar met regio’s en vervoerders wordt opgesteld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier het perspectief van de
krimp- en grensregio beter verankerd kan worden bij besluitvorming rondom infrastructurele
projecten (106).
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer met beantwoording van de vragen van het
Schriftelijk Overleg m.b.t. het Mobiliteitsfonds (Kamerstuk 35 426, nr. 7) ontwikkelt het Ministerie van IenW een samenhangend instrumentarium dat een brede,
integrale en gebiedsgerichte afweging van opgaven en mogelijke oplossingsrichtingen
ondersteunt. Naast de wetswijziging in het kader van het Mobiliteitsfonds, werkt IenW
ook aan de herziening van de MIRT-spelregels en aanpassing van de Nationale Markt
en Capaciteitsanalyse (NMCA).
Voorts vragen de leden van deze fractie of bij een project als de Nedersaksenlijn
voor financiering ook breder kan worden gekeken dan enkel het infrastructuurfonds,
juist ook gezien de economische impuls en impuls aan de leefbaarheid in krimpgebieden
die een dergelijke verbinding kan opleveren (107).
Bij het nemen van investeringsbeslissingen in het kader van het infrastructuur- en
straks het mobiliteitsfonds, worden zaken als ruimtelijk-economische en leefbaarheidseffecten
meegenomen. Alternatieve bekostiging, bijvoorbeeld vanuit private partijen, kan een
optie zijn als dekkingsbron van infrastructuurprojecten.
Onderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke wijze er in krimpgebieden
kan worden voortgebouwd op de interessante inzichten die zijn opgedaan door de coronacrisis
met betrekking tot niet-traditionele onderwijsvormen om de levensvatbaarheid van scholen
en vrijheid van onderwijs in deze gebieden te borgen (104). Tevens vragen genoemde
leden of er momenteel afdoende ruimte is voor samenwerking tussen scholen, waarbij
toch de diversiteit van het onderwijsaanbod en het eigen karakter van diverse onderwijsrichtingen
gewaarborgd blijft (105).
De coronacrisis heeft de ontwikkeling van onderwijs op afstand in een stroomversnelling
gebracht. Het noodgedwongen experimenteren heeft geleid tot waardevolle inzichten.
Op www.lesopafstand.nl wordt informatie over afstandsonderwijs van verschillende partijen gebundeld. Deze
informatie en de ervaringen die nu met deze vorm van onderwijs worden opgedaan, kunnen
in de toekomst in krimpregio’s mogelijk een rol van betekenis spelen bij het aanbieden
van vakken die maar door een zeer beperkt aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs
worden gevolgd. Deze ervaringen zullen dan ook actief worden gedeeld tijdens de gesprekken
die de accountmanagers leerlingendaling met het onderwijsveld voeren. In het basisonderwijs
is sprake van een dicht netwerk van scholen, waardoor onderwijs op afstand in verband
met demografische ontwikkelingen niet nodig zal zijn. Daarnaast laat deze tijd ook
zien dat afstandsonderwijs niet voor ieder onderdeel of leerling werkbaar is. Zo zijn
praktijkvakken op afstand niet mogelijk, terwijl een aantal avo-vakken juist wel meer
mogelijkheden bieden dan vooraf gedacht.
De ruimte voor samenwerking is er en van deze ruimte wordt in regio’s met bevolkingsdaling
ook gebruik gemaakt. Zo is het vormen van een samenwerkingsschool eenvoudiger geworden
en is hiervoor een handreiking gemaakt. Om de samenwerking in regio's met bevolkingsdaling
te stimuleren, heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 30 april
jl. de Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020 gepubliceerd.
Op basis van deze regeling kunnen scholen van 8 tot en met 22 juni 2020 een subsidie
van € 50.000 per regio aanvragen voor ondersteuning bij het opstellen van een plan
om de transitie te maken naar een levensvatbaar en kwalitatief goed onderwijsaanbod,
waarbij de reisafstand voor leerlingen binnen acceptabele grenzen blijft. Aan het
einde van dit jaar kunnen scholen vervolgens een subsidie van maximaal € 700.000 per
regio aanvragen voor de uitvoering van dit transitieplan.
Werkgelegenheid en industriële werkgevers
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet erkent dat in krimp- en
grensregio’s er veelal sprake is van industriële werkgevers. En dat het van belang
is dat er voor het behoud van deze werkgelegenheid aandacht is deze industrieën bij
de energietransitie (112). Tevens vragen de leden van deze fractie hoe dit perspectief
wordt meegenomen in de te treffen maatregelen en ondersteuning van ondernemingen bij
verduurzaming en of er hierin nadrukkelijk oog voor ondernemingen in krimpgebieden
is (113).
Het kabinet erkent dit. Ik verwijs hiervoor ook graag naar de visie van het kabinet
op verduurzaming basisindustrie 2050 (Kamerstuk 29 696, nr. 15). Ons land kent vijf industriële regio’s waar de bedrijvigheid van de energie-intensieve
basisindustrie sterk is geclusterd, waaronder ook krimp- en bevolkingsdaling gebieden:
Zeeland (Terneuzen en omstreken), Noord-Nederland (Eemshaven-Delfzijl en Emmen) en
Chemelot (regio Geleen, Limburg). In deze regio’s is het directe belang van de basisindustrie
in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid groot.
De belangrijkste pijlers voor de industrie zijn de regionale koploperprogramma’s,
de CO2-heffing, de verbreding van de SDE en de ontwikkeling van infrastructuur. Op initiatief
van VNO NCW worden momenteel per industriecluster de koploperprogramma’s uitgewerkt
richting 2030 met per programma de industrieroutes naar klimaatneutraal in 2050. Concrete
projecten worden geïdentificeerd en de randvoorwaarden aangegeven. Via deze plannen
is er dus ook specifiek oog voor ondernemingen in krimpgebieden.
Compensatie Vlissingen
De leden van de fractie van GroenLinks en de leden van de ChristenUnie-Fractie vragen
naar de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken ter compensatie van Zeeland
vanwege het voorgenomen besluit om de marinierskazerne niet naar Vlissingen te verhuizen.
Aansluitend hierop vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de planning, of
de huidige situatie tot vertraging gaat leiden en wanneer de Kamer hierover nader
geïnformeerd wordt (48, 116).
De Staatssecretaris van BZK heeft met zijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 28) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het proces voor het compensatiepakket
Zeeland en in het bijzonder over het bestuursakkoord van 26 juni 2020 over dit compensatiepakket.
Oost-Drenthe
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister sinds het geven van het antwoord
op de motie van de leden Ronnes en Dik-Faber over het aanwijzen van Oost-Drenthe als
krimpregio tot een andere conclusie in gekomen voor wat betreft het aanwijzen van
regio Oost-Drenthe als krimpregio (91). Deze leden vragen ook of een of een eventuele
nieuwe indeling gevolgen zal hebben voor de regio Oost-Drenthe (93).
Nee, dat ben ik niet. In 2015 is de huidige regio-indeling in krimp- en anticipeerregio’s
door de Minister voor W&R vastgelegd tot en met de afloop van het Actieplan Bevolkingsdaling.
Dit om jaarlijkse discussies over prognoses en indeling te voorkomen, en de regio’s
ruimte te geven voor het ontwikkelen van een lange termijn aanpak. Ik verwijs u ook
graag naar mijn antwoord op o.a. vraag 21 waarin ik aangeef niet voornemens te zijn
om na afloop van het Actieplan bevolkingsdaling de indeling van de krimp- en anticipeerregio’s
te herijken.
Overige vragen
De leden van de SP-fractie vragen waarom voor een andere methode is gekozen bij de
derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Bevolkingsdaling en wat dit betekent
voor de vergelijkbaarheid met de voorgaande rapportages. Hierop aansluitend vragen
deze leden of dit onderzoek en de beperkte schaal waarop dit is uitgevoerd in voldoende
mate de situatie in de verschillende regio’s weergeeft (53 en 54).
De derde voortgangsrapportage bevolkingsdaling kent een andere opzet om een duidelijker
en meer compleet beeld te geven. Er is gekozen voor soortgelijke elementen, waardoor
de rapportages onderling vergelijkbaar zijn.
Het onderzoek bestond uit literatuuronderzoek en diepte-interviews met medewerkers
en vertegenwoordigers vanuit alle regio’s. Hierdoor geeft het onderzoek een goed beeld
van de situatie in de verschillende regio’s.
De leden van de SP-fractie vragen mij een overzicht te leveren van het verloop van
de demografische ontwikkelingen per regio sinds 2014, in relatie tot de in de initiatieven
in deze regio (58).
Ik heb in de bijlage van deze kamerbrief een overzicht opgenomen met de bevolkings-
en huishoudensontwikkeling in de krimp- en anticipeerregio's vanaf 20143. Voor een overzicht van de initiatieven in de regio verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsrapportages
van het Actieplan Bevolkingsdaling.
De leden van de D66-fractie vragen een toelichting op de status van de toezegging
die ik in 2019 deed om de financiële verhoudingswet aan te passen zodat de besteding
van de regiogelden een gelijkwaardiger samenwerking oplevert tussen het Rijk en decentrale
overheden (Kamerstuk 35 000 B, nr. 13)? Hier op aansluitend vragen deze leden of ik op koers lig om de wijziging in 2021
door te voeren (39, 40)?
Overeenkomstig hetgeen ik heb gemeld in mijn brief van 6 september 2019 (Kamerstuk
35 000 B, nr. 13) is het mijn streven om de wetswijziging financiële verhoudingen per 2021 in te laten
gaan. Begin dit jaar heb ik een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd aan onder
andere de koepels en de Algemene Rekenkamer. Ik voer op dit moment overleg met de
betrokken partijen over de verwerking van de gemaakte opmerkingen. Ik zal de Kamer
hierover in de tweede helft van 2020 nader informeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat het Rijk een belangrijke stimulans
kan aan krimp- en anticipeerregio’s in de vorm van landelijke spreiding van Rijksbanen.
Deze leden vragen of het kabinet dit onderschrijft als een wezenlijk instrument dat
het Rijk in handen heeft om deze regio’s te versterken (114). In aanvulling hierop
vragen deze leden of er ook bij toekomstig nieuw te realiseren Rijksdiensten, verplaatsingen
van Rijksdiensten of af te schalen Rijksdiensten, nadrukkelijk het perspectief van
deze regio’s wordt meegewogen (115).
In het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van regio’s. Het gaat daarbij om
allerlei zaken: maatschappelijk, economisch en ruimtelijk. Een relevant aspect is
de werkgelegenheid in regio’s. Het belang dat het kabinet hecht aan de evenwichtige
spreiding van rijkswerkgelegenheid over het land is tijdens diverse overleggen met
uw Kamer benadrukt. Het gaat overigens niet alleen om het aantal rijksambtenaren,
maar ook om de functionaliteit en pluriformiteit van de werkgelegenheid.
Bij huisvestingsbesluiten van de rijksoverheid staat uiteraard het primaire proces
van de organisatie voorop. In de afweging worden ook andere aspecten betrokken, zoals
het financiële belang voor het Rijk, een efficiënte invulling van de rijksvastgoedportefeuille
en het maatschappelijk rendement. Ook wordt er gekeken naar het cumulatieve effect
op een provincie of regio. Het streven van het kabinet is om niet alles in Den Haag
of Utrecht te concentreren, maar bijvoorbeeld – daar waar het kan – uitvoeringsorganisaties
buiten de Randstad te huisvesten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier