Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over het bericht 'Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in'
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in» (ingezonden 21 april 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 2 juli
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel
Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een
andere conclusie is gekomen?
Antwoord 2
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf
het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups.
Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating,
het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten
te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu
toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren
ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit
middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel
mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel
in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb
oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels
te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met
aanvullende voorschriften.
Vraag 3
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel
in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt
dat daar nu breder naar gekeken is?
Antwoord 3
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s
voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen
sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden
aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel,
bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer
de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het
Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord
op vraag 2.
Vraag 4
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en
hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren
en planten meegenomen?
Antwoord 4
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria
en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens,
zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen,
en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren.
Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals
afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling,
waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen
(o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren),
en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met
onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden,
kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA)
aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen.
Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten
bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie
van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Vraag 5 en 6
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen
voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem
en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met
oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het
milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5 en 6
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu.
Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.