Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Amhaouch en Palland over het bericht ‘Vervoersbedrijf Keolis nam initiatief tot ‘frauduleuze’ side letters'
Vragen van de leden Palland en Amhaouch (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Vervoersbedrijf-keolis-frauduleuze-sideletters-chinese-bedrijven-aanbesteding» (ingezonden 28 mei 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 2 juli
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3196.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht 'Vervoersbedrijf-keolis-frauduleuze-sideletters-chinese-bedrijven-aanbesteding»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen in Follow the Money van 23 en 29 mei 2020.
Het aangehaalde artikel van 24 mei is op 23 mei verschenen.
Vraag 2
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Antwoord 2
Deze zaak moet nu eerst worden onderzocht. Maar als het bericht juist is, is dat natuurlijk
verontrustend.
Vraag 3, 4 en 5
Kunt u het bestaan van tenminste vier zogenaamde «side letters» bevestigen, waarin
geheime afspraken staan met Chinese busleveranciers BYD en Ginaf die niet in de officiële
contracten van de aanbesteding zijn opgenomen? Was het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat vóór het weekend van 23–24 mei 2020 van het bestaan van deze afspraken
op de hoogte?
Wat is de precieze inhoud van de afspraken in de «side letters»? Kunt u deze (desnoods
vertrouwelijk) met de Kamer delen? Klopt het dat de betreffende bedrijven bij het
niet nakomen van hun leveringsgaranties gevrijwaard zijn van rechtszaken en boetes?
Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
Indien dit het geval is (side-letters inhoudende vrijwaring van leveringsgaranties),
hoe beoordeelt u dan de uitkomst van de selectie van de busleverancier door Keolis
nu zij zelf desgevraagd aangaven dat garanties op tijdige levering juist mede de doorslag
hadden gegeven om te kiezen voor BYD en andere partijen afvielen?
Antwoord 3, 4 en 5
Ik beschik niet over side letters en kan de inhoud daarvan dan ook niet bevestigen,
beoordelen of delen. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Mijn ministerie
is in het weekend van 23-24 mei 2020 door Keolis op de hoogte gesteld van het feit
dat zij deze zaak onderzoeken. Keolis heeft op 3 juni jl. een vervolgstatement uitgebracht
waarin ze ontkrachten dat het zou gaan om een verklaring die ziet op de tijdige levering
van de emissievrije bussen die nodig zijn voor de concessie IJssel-Vecht. Volgens
Keolis zou het gaan om twee verklaringen die zien op het onderwerp circulariteit en
één verklaring die gaat over de levering van de buurtbussen.
Vraag 6
Plaatst de informatie die nu naar buiten komt de aanbesteding door streekvervoerder
Keolis volgens u in een ander daglicht? Kan, anders dan uw conclusie luidde na eerdere
Kamervragen, gesteld worden dat deze aanbesteding niet volgens de regels is verlopen?2 Zo ja, wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn? Kunt u de verschillende (juridische)
scenario’s op een rij zetten?
Antwoord 6
Uiteraard moet eerst de uitkomst van het onderzoek afgewacht worden. Maar indien de
berichtgeving waar blijkt, dan betekent dat dat Keolis onjuiste informatie heeft overlegd
aan de provincies en hierdoor de aanbesteding mogelijk onterecht heeft gewonnen. Afhankelijk
van de eisen die de provincies in de aanbestedingsprocedure hebben gesteld, kunnen
de provincies de concessieverlening intrekken. In dat geval hebben de provincies de
mogelijkheid de concessie aan een andere vervoerder te verlenen, waarvan de inschrijving
wel voldoet aan de gestelde eisen, maar ze zijn daartoe niet verplicht. Een alternatief
is dat de vervoersconcessie opnieuw wordt aanbesteed. Dit hangt af van de specifieke
omstandigheden en is ter beoordeling aan de aanbestedende dienst. Een andere optie
is dat nietigheid of vernietigbaarheid wordt gevorderd bij de rechter, door de aanbestedende
dienst zelf of door andere inschrijvers.
Vraag 7
Bent u bereid om, naast het juridische onderzoek dat de provincie Overijssel nu laat
uitvoeren, op zeer korte termijn ook zelf onderzoek in te stellen naar hoe deze aanbesteding
is gegaan, of sprake is van frauduleus handelen (en door wie) en of de gegunde aanbesteding
geldig is dan wel moet worden overgedaan, opdat overheden en ook OV-vervoerders lessen
kunnen trekken voor de toekomst?
Antwoord 7
Nee, dit is in de eerste plaats aan de drie provincies of – indien er sprake zou zijn
van strafbare feiten – het openbaar ministerie. Wel ben ik bereid om in samenspraak
met de provincies te bezien of er lessen voor de toekomst te trekken zijn uit deze
casus. Maar dan moeten eerst de lopende onderzoeken zijn afgerond.
Vraag 8
Bieden de bestaande Europese richtlijnen en nationale wet- en regelgeving voldoende
mogelijkheden om, indien blijkt dat inderdaad frauduleus en niet volgens de regels
is gehandeld, bedrijven die zich van dergelijke frauduleuze praktijken bedienen uit
te sluiten van vervolg-, her- en/of andere aanbestedingen en concessieverleningen?
Antwoord 8
Ja, de Aanbestedingswet bevat een bepaling op basis waarvan inschrijvers die zijn
veroordeeld voor bepaalde delicten (bijvoorbeeld omkoping en witwassen) moeten worden
uitgesloten. Tevens kent de Aanbestedingswet een aantal andere gronden waarop de aanbestedende
dienst een inschrijver of gegadigde kan uitsluiten van de aanbestedingsprocedure.
Dit kan bijvoorbeeld indien sprake is van ernstige beroepsfouten waardoor de integriteit
van de inschrijver in twijfel kan worden getrokken. Dit kan ook wanneer de inschrijver
zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken
van de informatie (die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor
uitsluiting of het voldoen aan de geschiktheidseisen) of wanneer de inschrijver die
informatie heeft achtergehouden. Deze uitsluitingsgronden moeten wel door de aanbestedende
dienst van toepassing worden verklaard op de opdracht. Of dergelijke facultatieve
uitsluitingsgronden op een opdracht van toepassing worden verklaard, is ter beoordeling
aan de aanbestedende dienst. Aan deze facultatieve uitsluitingsgronden zitten overigens
wel beperkingen: ten eerste gelden deze uitsluitingsgronden niet voor altijd (maar
voor drie jaar) en ten tweede kan het bedrijf zichzelf door maatregelen zuiveren en
zo eerder onder de uitsluiting uitkomen.
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat de onderhavige concessieverlening, die gezamenlijk is uitgezet
door drie provincies, van een zeer forse omvang (ca. 900 miljoen) is, waarmee ook
de belangen voor de (enkele) marktpartijen voor het binnenhalen van een dergelijke
opdracht en concessieverlening en de afhankelijkheid ervan heel groot zijn? Hoe kijkt
u aan tegen de omvang van dit soort mega opdrachten, mede in relatie tot de uitgangspunten
in de aanbestedingsregelgeving om niet onnodig te clusteren en waar mogelijk percelen
te hanteren?
Antwoord 9
Ja, ik deel uw inschatting dat de belangen en afhankelijkheid van marktpartijen bij
dergelijke opdrachten groot zijn. Dat is een aspect dat door aanbestedende diensten
wordt meegenomen in hun afweging omtrent de vormgeving van de opdracht. Bij het bepalen
van de grootte kijken aanbestedende diensten tevens naar de samenhang van de aan te
bieden vervoersdiensten en de kwaliteit van de dienstverlening aan de reiziger. Deze
concessie betreft een groot vervoerscontract, maar is niet uitzonderlijk groot. Ik
wijs er wel op dat het handelen van aanbestedende diensten in mijn ogen nooit frauduleus
handelen door een ondernemer kan rechtvaardigen.
Vraag 10
Welke mogelijkheden zijn er om nadere eisen te stellen door de concessieverlener aan
de concessiehouder voor zijn (die van de concessiehouder) keuze voor het busmateriaal?
Herinnert u zich dat u in de eerdere beantwoording heeft aangegeven dat het niet mogelijk
is om in de technische specificaties naar een bepaalde herkomst te verwijzen? Deelt
u de mening dat het wel mogelijk is om eisen te stellen aan de concessiehouder op
welke wijze (met welke technische gronden, garanties, criteria – allen uiteraard non-discriminatoir)
deze tot zijn -transparante- afweging zou moeten komen voor de keuze van een busleverancier?
Antwoord 10
Er zijn inderdaad mogelijkheden om nadere eisen te stellen, zoals ik aangegeven heb
in de beantwoording van de eerdere vragen over dit traject (Aanhangsel van de Handelingen II
2019–2020, nr. 2582). In dit geval hebben de provincies inderdaad eisen opgenomen ten aanzien van het
busmaterieel en wel aan technische kenmerken als toegankelijkheid, uiterlijk en duurzaamheidskenmerken
van de voertuigen en moesten inschrijvers onder meer beschrijven hoe zij bij de start
van de concessie over voldoende materieel konden beschikken. De concessie is op basis
van deze systematiek gegund aan Keolis.
Vraag 11
Hoe kijkt u aan tegen het splitsen van de concessieverlening van het busvervoer en
de aanschaf van het busmateriaal, dus dat de aanbesteding van het busmateriaal ook
zelf door de opdrachtgever c.q. concessieverlener wordt uitgevoerd?
Antwoord 11
Dat is een keuze die de aanbestedende dienst zelf moet maken en waarbij verschillende
factoren worden meegewogen. Door een dergelijke keuze verkrijgt de opdrachtgever meer
sturingsmogelijkheden als het gaat om, bijvoorbeeld, de herkomst van het materieel.
Een dergelijke keuze vergt wel marktkennis op dit terrein van de concessieverlener
én betekent dat de concessieverlener eigenaar wordt van de bussen en daarmee eerstverantwoordelijk
voor beheer en onderhoud (al kan dit uiteraard op de markt gezet worden). Ook verandert
de rolverdeling tussen concessieverlener en vervoerder, omdat de concessieverlener
niet alleen opdrachtgever maar in feite ook leverancier aan de vervoerder wordt. Of
dat haalbaar en wenselijk is, is een afweging van de opdrachtgever.
Vraag 12
Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen over uw inzet in Europa voor nieuwe toezichtsbevoegdheden
als het gaat om bedrijven die mogelijk discriminatoire financiële steun ontvangen
(en hier tegen op te treden indien dat het geval blijkt), tegemoet zien?
Antwoord 12
Middels mijn brief aan uw Kamer over de kabinetsinzet voor het realiseren van een
gelijk speelveld voor alle ondernemingen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470) heb ik aangegeven welke concrete voorstellen het kabinet doet om de toezichtsbevoegdheden
te versterken. Specifiek gaat het in dit kader om het voorstel van het kabinet voor
een level playing field instrument (LPFI).
Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over buitenlandse
subsidie op de interne markt. Het witboek bevat enkele voorstellen voor instrumenten
gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne
markt, zoals overnames en aanbestedingen. Dit witboek zal mogelijkerwijs een voorloper
zal zijn van een (wetgevend) voorstel van de Europese Commissie dat het gelijke speelveld
op de interne markt beter moet helpen bewaken. Zoals ik ook in mijn publieke reactie
op het witboek heb aangegeven, sluit de probleemanalyse van de Europese Commissie
aan bij die van Nederland en bevat het plan elementen van het Nederlandse kabinetsvoorstel
voor het LPFI, zoals dat afgelopen december aan de Europese Commissie is gestuurd.
Wel zien we nog ruimte voor verbetering. Ik ga de komende tijd daarom graag in gesprek
met de Europese Commissie en andere lidstaten. De Tweede Kamer ontvangt spoedig een
brief met appreciatie van de voorstellen in het witboek.
Vraag 13
Hoe vaak is in de afgelopen jaren binnen Europa de aanschaf van (bus)vervoersmateriaal
toegekend aan BYD en/of Ginaf? Was in alle gevallen sprake van een aanbestedingsprocedure?
Zijn daarbij onrechtmatigheden geconstateerd?
Antwoord 13
In de casus waar deze vragen betrekking op heeft was – zoals bij de meeste openbaar
vervoersconcessies – geen sprake van aanbesteding van busmaterieel, maar aanbesteding
van vervoersdiensten. De inkoop van het busmaterieel dat daarvoor gebruikt wordt,
wordt niet centraal geregistreerd. Het is daarom voor mij niet mogelijk om deze informatie
te achterhalen.
Vraag 14
Wanneer verwacht u dat het nieuwe aanbestedingsinstrument van de Europese Commissie
(het «International Procurement Instrument») en het Nederlandse voorstel voor een
«level playing field instrument» dat het gelijke speelveld moeten bevorderen, inzetbaar
zullen zijn? Deelt u de mening dat hierbij haast geboden is, te meer daar de coronacrisis
en de kwetsbare positie waarin sommige economieën zich momenteel bevinden voor bepaalde
landen, en voor bedrijven uit die landen, strategische aanleiding kan zijn te proberen
een groter aandeel te verwerven in Europa’s economie, wat onwenselijk is?
Antwoord 14
De onderhandelingen over het voorstel voor het International Procurement Instrument
(IPI), die door de COVID-19-crisis waren onderbroken, zijn inmiddels op een informele
wijze via videoconferencing hervat. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de
formele onderhandelingen weer kunnen beginnen, hoeveel tijd de onderhandelingen in
beslag zullen nemen en wanneer het instrument vervolgens inzetbaar zal zijn. Nederland
zet zich in deze onderhandelingen onverkort in voor een spoedige totstandkoming (zoals
reeds aangegeven in Aanhangsel van de Handelingen II 2019–2020, nr. 1263) en voor een stevig en effectief IPI, conform het standpunt dat in december 2019
aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 35 207, nr. 33).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 over het LPFI heeft de Europese Commissie
inmiddels een witboek uitgebracht met daarin voorstellen voor instrumenten om op te
treden tegen marktverstorende staatssteun. Ik ben verheugd dat de Europese Commissie
zo snel na het Nederlandse initiatief actie heeft ondernomen. Een uitgewerkt wetgevend
voorstel van de Europese Commissie wordt in 2021 verwacht. Vervolgens moeten de Europese
Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement het ook gezamenlijk eens worden
over een nieuw instrument. Een dergelijk instrument zal dus niet op korte termijn
inzetbaar zijn.
Ik ben het met u eens dat het van belang is om snel voortgang te maken op deze punten.
Daarom heb ik ook een concreet voorstel uitgewerkt voor een LPFI, waarmee de discussie
op Europees niveau is versneld. Het is wel van belang dat wetgevende voorstellen van
de Europese Commissie op dit terrein zorgvuldig worden voorbereid. Ook de onderhandelingen
over een IPI dienen zorgvuldig te verlopen.
Naast het IPI en een LPFI zijn ook andere instrumenten in dit kader van belang. Het
gaat dan bijvoorbeeld om de al bestaande sectorale investeringstoetsen voor de gas-,
elektriciteits-, IT- en telecommunicatiesector en het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets
op risico’s voor de nationale veiligheid die naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer
wordt aangeboden (Kamerstuk 30 821, nr. 97). Met het stelsel van investeringstoetsing worden nationale veiligheidsbelangen bij
buitenlandse overnames en investeringen beter beschermd.
Vraag 15
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat we als EU een Europese industriepolitiek
voeren, zodat Nederlandse en Europese bedrijven kansen pakken en we voorkomen dat
landen als China onze markt gaan domineren?
Antwoord 15
Zoals aangegeven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73) is een modern Europees innovatie- en industriebeleid van belang om de Europese concurrentiekracht
te behouden en vergroten. Bij effectief Europees beleid kan de transitie naar een
duurzame en digitale economie versneld worden gemaakt en het toekomstige verdienvermogen
van de EU worden versterkt. Dit vraagt volgens het kabinet o.a. om een intensivering
van de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie en een focus
op maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën in het Europees beleid. Ook
het inzetten op een gelijk speelveld is hierbij van belang. De Europese industriestrategie,
gepresenteerd in maart, biedt hiervoor goede aanknopingspunten. De appreciatie hiervan
vindt u in het desbetreffende BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2862).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.