Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 23 juni 2020, over Jeugd
31 839 Jeugdzorg
Nr. 746
                   VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 28 juli 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de vaste commissie voor
                  Justitie en Veiligheid en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
                  hebben op 23 juni 2020 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming,
                  en de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:
               
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 december 2019
                           inzake Arbeidsmarktagenda Jeugdhulp: Continuïteit en stabiliteit in een veranderend
                           landschap (Kamerstuk 31 839, nr. 701);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 15 januari 2020
                           inzake tweede voortgangsrapportage actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (Kamerstuk
                           29 538, nr. 311);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 januari 2020
                           inzake uitkomsten van het verdiepend onderzoek naar inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen
                           (Kamerstuk 31 839, nr. 704);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 januari 2020
                           inzake reactie op verzoek commissie om het kabinetsstandpunt omtrent de GIRFEC (Getting
                           it right for every child) methode uit Schotland (Kamerstuk 31 839, nr. 715);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 februari 2020
                           inzake reactie op verzoek commissie over een reactie op de petitie van FNV «voel je
                           het ook knellen in de jeugdzorg» (Kamerstuk 31 839, nr. 717);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 februari 2020
                           inzake antwoorden op vragen commissie over de aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal
                           Domein (Kamerstuk 34 477, nr. 70);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 15 november 2019
                           inzake aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein (Kamerstuk 34 477, nr. 67);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 maart 2020 inzake
                           reactie op verzoek commissie over brandbrief met betrekking tot tekorten sociaal domein
                           Zeeuwse gemeenten (Kamerstuk 34 477, nr. 71);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 maart 2020
                           inzake perspectief voor de jeugd (Kamerstuk 31 839, nr. 723);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 mei 2020 inzake
                           beantwoording vragen commissie over de Verkenning doorstart van De Hoenderloo Groep
                           (Kamerstuk 31 839, nr. 726);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 februari 2020
                           inzake verkenning doorstart van De Hoenderloo Groep (Kamerstuk 31 839, nr. 719);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 mei 2020 inzake
                           stand-van-zakenbrief inzake de Hoenderloo Groep (Kamerstuk 31 839, nr. 727);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 juni 2020 inzake
                           antwoorden op vragen commissie over de reactie op het verzoek van de commissie inzake
                           de wijze van uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over het beter benutten van
                           initiatieven om de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders te versterken (Kamerstuk
                           31 839, nr. 728);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 6 januari 2020
                           inzake reactie op verzoek commissie over de wijze van uitvoering van de motie-Van
                           der Staaij c.s. over het beter benutten van initiatieven om de eigen kracht van jeugdigen
                           en hun ouders te versterken (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 115) (Kamerstuk 31 839, nr. 702);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 juni 2020 inzake
                           stand van zaken expertisecentra jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 729);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 juni 2020 inzake
                           voortgang van de acties om de zorg voor jeugd te verbeteren (Kamerstuk 31 839, nr. 730);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 juni 2020 inzake
                           uitvoering van de moties van het lid Van Meenen over ontschotten van de middelen voor
                           onderwijs, ondersteuning en zorgen (Kamerstuk 31 497, nr. 352) en over pilots met collectieve financiering van zorg en onderwijs (Kamerstuk 
31 497, nr. 353) (Kamerstuk 31 497, nr. 361);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 juni 2019 inzake
                           prevalentieonderzoek Vrouwelijke genitale verminking in Nederland (Kamerstuk 32 462, nr. 2);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 juli 2019 inzake
                           tweede voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 223);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 juli 2019 inzake
                           reactie op verzoek commissie inzake het rapport van de Nationale ombudsman «Vrouwen
                           in de knel? Het vervolg». (Kamerstuk 29 325, nr. 101);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 december 2019
                           inzake derde voortgangsrapportage programma Geweld hoort nergens thuis (Kamerstuk
                           28 345, nr. 226);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 januari 2020
                           inzake reactie op evaluatierapport Group of Experts on Action against Violence against
                           Women and Domestic Violence (GREVIO) over uitvoering van het Verdrag van de Raad van
                           Europa inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Kamerstuk 28 345, nr. 227);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 februari 2020
                           inzake actieagenda Schadelijke Praktijken (Kamerstuk 28 345, nr. 228);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 april 2020
                           inzake onderzoeken: Ontwikkelingen adviezen en meldingen Veilig Thuis en Opvangplaatsen
                           voor acute crisissituaties (Kamerstuk 28 345, nr. 230);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 11 maart 2020 inzake reactie
                           op verzoek commissie over een reactie op het rapport van het Verwey-Jonker Instituut
                           «Ups en downs tijdelijk huisverbod binnen de G4» (Kamerstuk 28 345, nr. 229);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 juni 2020 inzake
                           reactie op verzoek commissie over de petitie «Help! Ook na mijn 18de» aangeboden door
                           Defence for Children – ECPAT en Hart voor kinderrechten (Kamerstuk 28 638, nr. 181);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 juni 2020 inzake
                           vierde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 234).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Meenen
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Tellegen
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Post
Voorzitter: Van Gerven
Griffier: Verouden
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van Gerven, Hijink, Jansen, Kuiken,
                  Peters, Raemakers, Voordewind, Westerveld en Wörsdörfer,
               
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer De Jonge, Minister
                  van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
               
Aanvang 16.47 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik wil dit algemeen overleg Jeugd toch maar openen. We zijn drie kwartier
                     overtijd, en dat heeft te maken met de plenaire werkzaamheden. Er moest gestemd worden
                     over allerlei zaken. Vandaar dat we verlaat zijn. Het algemeen overleg is tot 22.00
                     uur vanavond gepland. Mijn voorstel is dat we toch gaan proberen om dat eindtijdstip
                     te halen. Werken tot 22.00 's avonds is toch al behoorlijk lang, dus dat lijkt me
                     ook goed voor onze gezondheid. We gaan dus kijken of we dat kunnen halen.
                  
Ik stel voor dat we in de eerste termijn van de Kamer één interruptie toestaan. Na
                     de eerste termijn van de Kamer gaan we schorsen voor de dinerpauze. Dan kunnen meteen
                     allerlei zaken worden voorbereid. Dan kunnen we daarna het antwoord in eerste termijn
                     van de ministers horen en verdergaan met de tweede termijn. Ik kijk even of dat op
                     de goedkeuring van eenieder kan rekenen. Ik snap dat we drie kwartier kwijt zijn,
                     maar we hebben toch nog wel ruim de tijd voor het debat.
                  
Er is een spreektijd van zes minuten per fractie. Mevrouw Westerveld van GroenLinks
                     mag als eerste van start.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, we moeten het maar zo doen. Niemand kan er wat aan doen dat we in de plenaire
                     zaal hoofdelijke stemmingen hadden en dat die voorgaan. Tegelijkertijd denk ik dat
                     ik hier ook wel namens meerdere collega's spreek als ik zeg dat we eigenlijk veel
                     te veel punten op de agenda hebben staan. We beginnen nu inderdaad al drie kwartier
                     later. Maar ik vind dat dat dus ook geen recht doet aan alle mensen die via de livestream
                     kijken en die zich waarschijnlijk afvragen of wij het onderwerp jeugd wel serieus
                     nemen. Dus ik wil van tevoren in deze commissie graag de oproep doen om zo snel mogelijk
                     na de zomer bij elkaar te komen. We komen voor het reces nog apart te spreken over
                     De Hoenderloo Groep. Dat vraagt mijn collega Ellemeet nu aan in de plenaire zaal.
                     Maar ik wil toch even de hartenkreet laten horen dat we hier het onderwerp tekortdoen
                     door in deze paar minuten, in deze korte spreektijd, over zo veel belangrijke punten
                     te praten.
                  
De voorzitter:
Oké. Uw hartenkreet is gehoord. Ik denk dat het goed is dat we aan het eind van dit
                     debat daar nog even op terugkomen. Dan kunnen we de stand van zaken opmaken. Dan kunnen
                     we bekijken wat er aan de orde is geweest, wat is blijven liggen en hoe we verdergaan.
                     Want de jeugd is de toekomst, en die mag niet vergeten worden.
                  
Mevrouw Westerveld, gaat uw gang voor uw eerste termijn. U heeft zes minuten.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zei het al: we hebben echt enorm veel belangrijke punten op de agenda
                     staan. We gaan het hebben over huiselijk geweld, over kindermishandeling, over de
                     hele stelselwijziging en over De Hoenderloo Groep, en we hebben maar een paar minuten
                     spreektijd. Dus hierbij alvast de mededeling dat ik veel onderwerpen veel te kort
                     ga bespreken en dat ik veel te snel over sommige onderwerpen heen ga. Dat is dus vanwege
                     de tijd.
                  
Ik wil beginnen met De Hoenderloo Groep. Ik sprak vorige week met een aantal ouders.
                     Dat was best wel een emotioneel gesprek, waarin ook zeer duidelijk werd dat er voor
                     een heel aantal van deze kinderen nog steeds geen duidelijkheid is. Dat zijn kinderen
                     die juist gebaat zijn bij rust en structuur. Ze zitten nu al maanden in een heel onzekere
                     situatie en dat leidt ook tot onveiligheid, dat leidt tot woede-uitbarstingen en dat
                     leidt in sommige gevallen ook tot fixatie van kinderen. Dat is echt een situatie die
                     we met z'n allen niet zouden moeten willen. Ook de Kinderombudsman zei in het rapport
                     afgelopen vrijdag dat de rechten van kinderen geschonden zijn, zoals het recht op
                     leven en ontwikkeling en het recht ook om een stem te geven aan beleid. Ik wil de
                     Minister vragen wat hij ervan vindt dat de Kinderombudsman zo duidelijk in dat rapport
                     constateert dat de rechten van kinderen met voeten getreden zijn. Hoe kijkt hij er
                     met de kennis van nu op terug dat hij juist bij De Hoenderloo Groep het rapport «De
                     best passende zorg voor kwetsbare kinderen» in ontvangst heeft genomen, waarin ook
                     heel duidelijk staat dat het onderwijs van belang is voor perspectief voor kinderen
                     en dat ook de school altijd betrokken moet blijven bij het kind? Ik was afgelopen
                     vrijdag met onder anderen collega Kwint van de SP en mevrouw Kuiken van de PvdA bij
                     een demonstratie, omdat na het stoppen van zorg ook de school gaat verdwijnen. Hoe
                     staat dat nou in verhouding met het rapport dat de Minister eerder óp het terrein
                     van De Hoenderloo Groep in ontvangst nam?
                  
Voorzitter. Niemand vindt dat het bestuur van Pluryn goed heeft gehandeld. Ik heb
                     werkelijk niemand gesproken die zegt: nou, dat hebben ze toch even goed gedaan. Gemeenteraden
                     maken zich zorgen, de inspectie constateert dat de kwaliteit van de zorg onder druk
                     staat, de Kinderombudsman zegt dat kinderrechten zijn geschonden en ouders zijn wanhopig.
                     We hebben hier al verschillende keren vragen ingediend, we hebben best wel een uitgebreide
                     feitelijke vragenronde gehad en we hebben een aantal debatten gehad. Wat mij dan opvalt,
                     is dat alle verantwoordelijken altijd doorverwijzen en dat niemand dus die verantwoordelijkheid
                     neemt. Ik wil de Minister vragen wat hij nu vindt van de situatie. We zijn al een
                     paar maanden verder sinds het debat dat we begin dit jaar hadden. Welke garantie kan
                     hij de ouders geven en kan hij vandaag beloven dat er voor iedereen een passende plek
                     wordt gevonden?
                  
Ik wil ook vragen: wie is nou eindverantwoordelijk? Ik zei het net al: iedereen verwijst
                     naar elkaar door, terwijl iedereen er ook schande van spreekt. Ouders weten niet meer
                     waar ze moeten zijn. Ik weet inmiddels ook niet meer bij wie ik moet aankloppen. Dan
                     vindt GroenLinks toch dat deze Minister als stelselverantwoordelijke degene is die
                     met de vuist op tafel moet slaan en moet zeggen: ik ga zorgen voor een passende oplossing
                     en ik ga ervoor zorgen dat deze ouders en deze kinderen niet langer meer in onzekerheid
                     zitten.
                  
Voorzitter, ik ga verder want we hebben nog meer op de agenda staan. Ik wil de Minister
                     vragen of we in beeld hebben wat de gevolgen zijn van corona op de jeugdhulp en op
                     de ggz. Op 3 maart stelde ik samen met een aantal collega's vragen over de behandelingen
                     en het aantal crisisplaatsingen. Vorige week, dus na bijna drie maanden op onze antwoorden
                     te hebben moeten wachten, kwam daarop een reactie. De Minister schreef: er zijn momenteel
                     geen signalen bekend van een tekort aan crisisplekken. Maar nog diezelfde middag hoorde
                     ik van mensen dat ze in de afgelopen maanden wél te maken hadden met een tekort, en
                     dat er voor hen geen plek was terwijl ze dringend hulp nodig hadden omdat ze in een
                     crisis zaten. Dus hoe kan dat? En heeft het ministerie voldoende in beeld wat er aan
                     de hand is? Ik wil de Minister ook vragen hoe het zit met huiselijk geweld en kindermishandeling
                     tijdens de coronacrisis. Is dat nou toegenomen? Is dat afgenomen? Hoe staat het met
                     het aantal zelfdodingen? Neemt het aantal uithuisplaatsingen toe of af? Wat is de
                     verwachting over complexe scheidingen en kinderen die naar aanleiding daarvan met
                     jeugdhulp te maken krijgen? Kortom, is er een beeld van wat corona heeft gedaan met
                     hulp aan kinderen?
                  
Voorzitter. Er zijn zowel bij gemeenten als bij jeugdzorginstellingen ook flinke financiële
                     tekorten. Door corona werden deze tekorten alleen maar groter. Hoe gaat de Minister
                     ervoor zorgen dat behandelingen doorgaan en er voorkomen wordt dat medewerkers worden
                     ontslagen, groepen weer groter worden of kinderen gesepareerd worden omdat er een
                     tekort aan personeel is? Hoeveel instellingen staan er eigenlijk momenteel financieel
                     slecht voor en vallen misschien ook wel om? Graag een reactie.
                  
Voorzitter. Dan het stelsel. Dat moet beter en eigenlijk zouden we daar ook een apart
                     debat over moeten hebben. Het is nu veel te ingewikkeld, zeggen zowel werkgevers als
                     werknemers als gemeenten. Maar ook jongeren en ouders weten vaak gewoon echt niet
                     meer waar ze terechtkunnen. Ik kreeg recent een mail van een ouder die schreef dat
                     haar pleegkind de afgelopen elf maanden haar verhaal moest doen aan de huisarts, de
                     studiebegeleider, de zorgcoördinator, de onderbouwcoördinator, vijf verschillende
                     jeugdbeschermers, twee raadsonderzoekers, een pleegzorgwerker, een hulpverlener van
                     organisatie Y, een maatschappelijk werker, een vertrouwenspersoon, drie mentoren,
                     twee kinderrechters en één bijzonder curator. Waar zijn we dan mee bezig, zo vraag
                     ik me af. Want er zijn overal financiële tekorten, terwijl gezinnen dus soms tientallen
                     hulpverleners over de vloer krijgen en we weten dat 30% van het budget opgaat aan
                     coördinatiekosten in plaats van aan het geven van hulp. Bovendien weten we ook dat
                     het verloop onder het personeel te hoog is, dat er veel onduidelijkheid is en dat
                     jongeren te vaak – dat is natuurlijk het ergste – geen passende hulp krijgen of op
                     een wachtlijst staan.
                  
Een landelijk beeld hiervan ontbreekt, zodat we niet eens precies weten voor welk
                     probleem een stelselwijziging nu precies een oplossing is. Ik wil de Minister een
                     paar heel concrete vragen meegeven. Hoe gaat deze stelselwijziging er concreet voor
                     zorgen dat er minder bureaucratie komt en meer vaste contracten, minder marktwerking,
                     meer passende hulp aan kinderen en meer plaatsen? En hoe gaat die stelselwijziging
                     de wachtlijsten terugdringen? Gaat dit ook leiden tot een versimpeling van het stelsel?
                     Graag een heel concrete reactie op deze criteria.
                  
We kregen voor het weekend ook plannen voor de expertisecentra. Die komen er in acht
                     gemeenten, lazen we. Het is echt fijn dat er haast wordt gemaakt met deze plannen,
                     maar ik vraag me wel af wie er nu eindverantwoordelijk wordt. Zijn dat de gemeenten
                     of is dat de Minister? Zitten alle gemeenten ook te wachten op deze expertisecentra?
                     En snapt de Minister ook dat een aantal mensen zich afvragen waarom nou plekken als
                     de Hoenderloo Groep, waar ook specialistische hulp wordt geboden, moeten verdwijnen,
                     maar er wel acht centra bij komen? Ziet de Minister dat ook?
                  
De voorzitter:
Goed.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter, mijn spreektijd was te kort. Ik hoop dat we hierover snel uitgebreid verder
                     praten.
                  
De voorzitter:
Goed. We gaan er vast over door. Dank voor uw inbreng in eerste termijn. Dan is nu
                     het woord aan de heer Wörsdörfer namens de VVD. Gaat uw gang.
                  
De heer Wörsdörfer (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Van mij dezelfde disclaimer: alles wat niet aan de orde komt,
                     is niet onbelangrijk. Ik hoop daar in interrupties of later schriftelijk op terug
                     te komen.
                  
Voorzitter. Ik draai er niet omheen: de doelen van de Jeugdwet zijn nog niet overal
                     bereikt. Want ofschoon er veel goed gaat en er meer kinderen in beeld zijn en hulp
                     krijgen, krijgen niet alle kinderen altijd en tijdig de juiste hulp. Er zijn wachtlijsten,
                     jongeren worden van het kastje naar de muur gestuurd, de zorg is er niet of de vraag
                     komt niet goed boven tafel. De Minister zag dat ook en schreef in mei 2019: «Daarom
                     wil ik met de VNG inhoudelijke afspraken maken om het jeugdstelsel beter en beter
                     beheersbaar te maken. Ik wil de transformatie bespoedigen, betere regievoering, betere
                     sturing en betere samenwerking. Meer eenheid en voorspelbaarheid in het zorglandschap
                     zijn noodzakelijk.» Thema's die daarbij genoemd werden, waren onder andere het verminderen
                     van administratieve lasten, inkoop, uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
                     en toegang tot jeugdhulp. In november schrijft de Minister over wetswijzigingen, in
                     maart is dat dan definitief en nu is het min of meer uitgewerkt. Een tussenvraag:
                     wanneer gaan de wetsvoorstellen volgens de planning eigenlijk in consultatie? En,
                     belangrijker, wat is er nou gebeurd met de te maken afspraken van mei vorig jaar?
                     Waarom nu vooruit met de stelselwijzigingsvoorstellen? Welke analyse ligt hier dan
                     onder? Gaan die stelselwijzigingen de problemen van jongeren en aanbieders wel oplossen?
                     Hebben ze niet pas op hun vroegst pas dik na 2022 effect, als ze dat al hebben, met
                     waarschijnlijk weer allerlei nieuwe uitvoeringsvraagstukken?
                  
Voorzitter. Ik zie ook wel dat de financiële druk bij gemeenten de zorg onder druk
                     zet, maar het ruim opgezette financiële onderzoek loopt nog. Dat zou dan toch ook
                     de start moeten zijn. Hoe weet je nu al of wetswijzigingen zouden gaan werken? Daarbij:
                     wordt de jongere die nu klem loopt in het systeem, geholpen met een wetswijziging?
                     Wordt de hulpverlener die nu te weinig tijd heeft om een jongere te helpen, daadwerkelijk
                     blij van wat er voorligt? Ik ben voor oplossingen binnen het huidige stelsel. Ik ben
                     niet voor vormoplossingen.
                  
Voorzitter. Iedereen vindt dat het kind centraal moet staan. Dat moet uitgangspunt
                     zijn bij verbeteringen. Wat heeft het kind, en daaromheen het gezin, nodig? Als je
                     betere samenwerking wenst, moet er dus een gezamenlijk doel worden geformuleerd. De
                     tijd die nu gestoken wordt in wetsvoorstellen die samenwerking afdwingen – ook nog
                     eens eenzijdig trouwens, want de Minister kijkt wat mij betreft ten onrechte alleen
                     naar de gemeenten – kan toch beter gestoken worden in de goede voorbeelden, want die
                     zijn er? Die moeten breed worden gedeeld. Is de Minister het daarmee eens? Deelt hij
                     mijn mening dat gemeenten – weliswaar laat, dat geef ik toe – de handschoen hebben
                     opgepakt met de norm voor opdrachtgeverschap? Was de reactie van de Minister op dat
                     voorstel niet al te zuinig?
                  
Voorzitter. Het kind centraal dus, en niet het aanbod. In mei vorig jaar ging de Minister
                     afspraken maken over inhoudelijke begrenzing van jeugdhulp. Gemeenten worstelen namelijk
                     met de vraag wat wel en niet onder de jeugdhulp valt. Hierdoor gaat zorggeld naar
                     diverse – ik zeg het maar – platknuffelactiviteiten of dubieuze therapieën als Bachbloesemtherapie
                     en klankbehandelingen. Er wordt mij door gemeenten te veel generiek aangeboden. Dat
                     schept vervolgens een eigen vraag, waarbij zo'n behandeling vaak nog niet eens evidence-based
                     is. Wat gaat de Minister nou doen om gemeenten en gemeenteraden daarmee te helpen?
                  
Het kind centraal; ik zei het. Dat geldt dus ook als je kijkt waar het geld aan uitgegeven
                     wordt. Dat moet naar de handjes, naar de hulpverleners. Hoe staat het dus met het
                     terugdringen van vermijdbare uitgaven, ook iets wat mei vorig jaar is aangekondigd?
                     Dat bizarre getal: 30% van de jeugdzorguitgaven verdwijnt aan coördinatiekosten. Eerder
                     vroeg ik een eenduidig administratief systeem te ontwikkelen. Ik diende daar ook een
                     motie voor in om de verantwoordingseisen te stroomlijnen, maar er lijkt niets te gebeuren.
                     Is de Minister nou bereid zijn bevoegdheid tot een ministeriële regeling hiervoor
                     te gebruiken? Dat lost namelijk nú iets op en zou nú iets kunnen doen aan al dat geld
                     dat weglekt naar zaken waar het niet voor bedoeld is.
                  
Voorzitter. Voor de meest gespecialiseerde jeugdzorg lijkt het grote probleem van
                     nu te zijn dat er geen plaatsen zijn in de eigen regio. De Jeugdautoriteit krijgt
                     daarbij een rol, en terecht. Maar totdat die rol wordt ingevuld, moet volgens mij
                     de Minister aan de slag: inzicht in wachtlijsten, in plaatsen, in spreiding over de
                     regio. Ziet de Minister die rol ook voor zichzelf? Tegelijk moeten instellingen natuurlijk
                     hervormen, dichterbij in de regio, dichter bij gezinnen, van grote groepen naar kleine
                     settings vlak in de buurt. In mei vorig jaar zag de Minister de noodzaak tot hervorming
                     en tot ordening van het zorglandschap, maar wat deed hij daaraan en wat doet hij er
                     nu mee?
                  
Tot slot op het onderwerp van het jeugdstelsel. De Minister gaat een algemene maatregel
                     van bestuur over reële prijzen opstellen. Ik ben huiverig voor het al te zeer dichttimmeren
                     van zo'n prijssystematiek. Is de Minister het met mij eens dat van tevoren moet worden
                     nagedacht dat en hoe er ruimte blijft voor innovatie, dat het mogelijk moet blijven
                     om op resultaat te sturen en indien overeenkomstig te betalen, en dat geen sprake
                     zal zijn van minimumtarieven?
                  
Voorzitter. Dan een ander onderwerp, dat ook heel belangrijk is: kindermishandeling.
                     Mijn collega Westerveld raakte het ook al aan: het onderwerp is door corona nog urgenter
                     geworden. Wachtlijsten bij Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming moeten
                     structureel worden aangepakt. De aangedragen oplossingen zijn voornamelijk gericht
                     op de korte termijn. Dat is ook belangrijk, maar hoe komen we nou tot structureel
                     meer mensen bij Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming, met het oog op
                     de personeelstekorten die er zitten aan te komen?
                  
Dan een punt dat ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen
                     Kinderen bracht: de VVD mist vooral inzicht in cijfers. We weten pas sinds 2019 hoeveel
                     meldingen er bij Veilig Thuis zijn gedaan. Wij willen dat natuurlijk weten. We willen
                     ook weten wat de effectiviteit is van een melding of een interventie. In hoeverre
                     is een uithuisplaatsing effectief? Wat zijn de effecten? Hoeveel meldingen zijn nodig
                     voordat het geweld stopt? Wat is het langetermijneffect van interventies bij huiselijk
                     geweld? Ik vraag de ministers om hierover na te denken en ervoor te zorgen dat wij
                     die inzichten hebben, zodat we ook daadwerkelijk kunnen zien of de beschermingsmaatregelen
                     die genomen worden, of dat nou ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing is, werken
                     en of er gewerkt wordt aan het terugbrengen van kinderen in de gezinssituatie.
                  
Ik zie de voorzitter seinen. Ik wil nog één opmerking maken, over foutieve en weerlegde
                     informatie in dossiers van Veilig Thuis. Dat kan vernietigd worden, maar is dat altijd
                     even gemakkelijk? Als er een melding wordt gedaan die onterecht blijkt, zou het dan
                     niet goed zijn om ouders die daarmee een sticker opgeplakt krijgen, te helpen door
                     aan de melders terug te geven dat er niets aan de hand was?
                  
Voorzitter, daarbij moet ik het dan laten. Dank voor de clementie op de tijd.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan is nu het woord aan de heer Raemakers van D66. Gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank u wel. Goed dat we het vandaag eindelijk weer over de jeugdzorg hebben.
                     Ik vind het ook fijn om daarover weer het woord te kunnen voeren.
                  
Voor alle kinderen in Nederland is corona een moeilijke tijd geweest, maar al helemaal
                     voor kinderen en jongeren in de jeugdzorg.
                  
Nu de eerste piek geweest is, wil ik mijn waardering uitspreken aan alle jongeren
                     en zorgverleners die deze periode mee moesten maken. Op 19 mei deed de premier de
                     aankondiging, in gesprek te gaan met jongeren om zo hun stem te laten horen, en ook
                     de vicepremier is bereid om met jongeren in gesprek te gaan, zodat zij kunnen meepraten
                     over hoe de jeugdzorg bij een eventuele tweede golf ingericht wordt.
                  
De ministers kwamen midden in de crisis met hun nieuwe plannen voor de jeugdzorg:
                     verplichte regionale samenwerking. Wij als D66 vinden ook dat als het gaat over minder
                     voorkomende jeugdzorg voor de meest complexe gevallen, dan landelijke regie is aangewezen.
                     Maar wat de ministers willen, is werkelijk bij iedere vorm van specialistische jeugdzorg
                     verplicht samenwerking opleggen. En wat is eigenlijk géén specialistische jeugdzorg
                  
Het ontbreekt in de plannen aan concreetheid en aan duidelijke verwachtingen richting
                     gemeenten en zorgaanbieders. Het is pleisters plakken zonder goed af te hechten. Zo
                     wordt het samenwerken en het opstellen van regiovisies verplicht, maar wordt de kans
                     gemist om duidelijkheid te scheppen waar de verantwoordelijkheden van gemeenten en
                     het Rijk eigenlijk moeten liggen. Kan de Minister helder uitleggen wat gaat vallen
                     onder de gemeente, wat wordt regionaal en wat wordt landelijk? En waarom extra regelgeving
                     over verplicht samenwerken, terwijl de Jeugdwet hier al in voorziet, in die gevallen
                     waar het niet goed gaat? Moet de Minister, kortom, niet vaker ingrijpen waar het nu
                     niet goed gaat, in plaats van overal nu de wet voor te schrijven, ook daar waar ze
                     hartstikke goed bezig zijn?
                  
Dan een andere fundamentele kwestie, de regio-indeling. In november hebben we een
                     motie hierover ingediend om de kansen en risico's in kaart te brengen door de ROB,
                     de Raad voor het Openbaar Bestuur. Dit kan niet worden meegenomen in een onderzoek,
                     aldus de Minister. En toch vraag ik nogmaals: welke kansen en met name ook risico's
                     ziet de Minister bij de keuze voor 42 jeugdzorgregio's? Waarom dit aantal? We hebben
                     42 jeugdzorgregio's, 32 zorgkantoorregio's, 26 Veilig Thuis regio's, 25 GGD's en 12
                     regio's voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dat is lastig te volgen. Moet
                     de Minister niet meer principiëlere keuzes gaan maken in de grootte van de regio's?
                     Is het niet ook verstandig om bijvoorbeeld de ROB te raadplegen over de verregaande
                     stelselwijziging die de Minister nu voorstelt? Hoe verhoudt zich dat tot de oorspronkelijke
                     uitgangspunten van de decentralisatie?
                  
Voorzitter. De Minister heeft plannen met de Jeugdautoriteit als onafhankelijke scheidsrechter,
                     maar vermeldt alleen dat deze pas vanaf 2023 structurele taken en positionering krijgt.
                     Ik vraag de Minister: kan dat echt niet sneller en wie gaat tot die tijd scheidsrechter
                     spelen? De Minister zelf? Collega Wörsdörfer stelde hier ook al terecht vragen over.
                  
Graag kom ik terug op de uitvoering van de motie van de heer Hijink en mijzelf over
                     jeugdzorg en ICT, vanwege een groot datalek. De inspectie heeft onderzoek gedaan en
                     ik word daar niet geruster op. Dat onderzoek laat zien dat de jeugdzorg achterloopt,
                     zowel op het gebied van beveiliging van gegevens als het uitwisselen ervan. De inspectie
                     doet goede en concrete suggesties, maar de Minister reageert met een handleiding die
                     in november klaar moet zijn. Dat is dus anderhalf jaar nadat we het Kamerdebat over
                     datalekken hebben gehad. Dat moet echt ambitieuzer, dat moet sneller. Is de Minister
                     het daarmee eens? Wat gaat hij doen om de sector meer te ondersteunen en er bijvoorbeeld
                     echt voor te zorgen dat jeugdzorginstellingen alsnog zo snel mogelijk aangesloten
                     worden op Z-CERT? Daar hebben we het volgens mij anderhalf jaar geleden ook al over
                     gehad.
                  
Voorzitter. Dan over onderwijs en jeugdzorg. Mijn collega Van Meenen diende op 19 februari
                     een motie in die oproept om het ontschotten van geld voor zorg en onderwijs mogelijk
                     te maken. De Minister was bereid om in twee regio's een pilot op te zetten. Collega
                     Van Meenen verzocht tevens per motie om in afwachting van de ontschotting de pilots
                     al in meer regio's te starten. Beide moties werden aangenomen, maar naar nu blijkt
                     niet uitgevoerd. Waarom is hier nog niets van terechtgekomen?
                  
Dan nog enkele vragen aan de Minister voor Rechtsbescherming, over de jeugdbescherming
                     en de meest kwetsbare kinderen die er afhankelijk van zijn. De wachttijden zijn lang,
                     de caseload voor het personeel is hoog en het aantal jongeren in de jeugdbescherming
                     neemt toe. Hoelang mogen de wachttijden zijn voor deze groep? Welk doel stelt de Minister
                     zichzelf voor, bijvoorbeeld het einde van het jaar? Hoe gaat hij dat doel halen? En
                     waarom is het pas eind 2020 mogelijk om scenario's en een tijdpad voor vereenvoudiging
                     van de jeugdbeschermingsketen te presenteren? Kan dat niet sneller op, op basis van
                     de resultaten van de pilots die er inmiddels toch wel zouden moeten zijn? Althans,
                     ik las: «voor de zomer».
                  
Tot slot over de commissie-De Winter, een hele belangrijke commissie over geweld in
                     de jeugdzorg. Ik weet dat er nog een plenair debat staat en ik hoop ook echt dat we
                     dat mét publiek kunnen doen, want dat lijkt me heel belangrijk. Maar in de NRC van
                     12 juni stond te lezen dat er na het uitkomen van het rapport nog helemaal niets is
                     gebeurd om de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg te vergroten. D66 vraagt zich
                     af waarom het kabinet niet gewoon alvast start met het uitvoeren van die aanbevelingen.
                     Die zijn toch zo evident en daarvoor hoeft het Kamerdebat toch niet te worden afgewacht?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Uw terugkomst heeft geleid tot een scherpe inbreng,
                     en ook nog binnen de tijd, dus dat is heel mooi. Goed. We gaan over naar de heer Jansen
                     van de PVV voor zijn inbreng. Gaat uw gang.
                  
De heer Jansen (PVV):
Dat ik binnen de tijd blijf, kan ik niet garanderen, voorzitter.
Voorzitter. Onzekerheid, het vele thuis zijn, minder inkomen, et cetera: de coronacrisis
                     zorgde voor meer spanning en stress in gezinnen, zeker in gezinnen waar spanning sowieso
                     al voorkomt en snel oploopt. Kinderen uit deze gezinnen kwamen van de ene op de andere
                     dag maandenlang thuis te zitten. Geen school of sport en niet buiten spelen, en ook
                     geen veilige thuishaven. Gelukkig is uit het aantal meldingen bij Veilig Thuis en
                     de politie een toename van geweld niet af te leiden, maar toch maak ik me zorgen over
                     deze kinderen. Is er wel contact gelegd met alle kinderen die bekend zijn bij organisaties?
                  
Ik maak me ook zorgen over de wachtlijsten, die er zelfs al voor de crisis waren.
                     In de brief van de Minister lezen we dat er meer jongeren zijn die jeugdhulp ontvangen,
                     vooral jeugdhulp met verblijf, en dat de trajectduur toeneemt. Ook het aantal jongeren
                     in de jeugdbescherming neemt toe. Uit het onderzoek naar jeugdtrajecten blijkt dat
                     een deel van de stijging kan worden verklaard door administratieve effecten en dat
                     de gemeenten mede hierdoor vastlopen qua budget. Beide zaken zijn al eerder gemeld.
                     Het is niet te verkroppen dat het geld al jarenlang niet volledig aan zorg voor kinderen
                     uitgegeven wordt. Wanneer gaat de Minister hier nu echt iets aan doen?
                  
Het schrappen van regels, het terugdringen van de regeldruk, gaat veel te langzaam.
                     Uit het onderzoek naar inkoop en aanbesteding in het sociaal domein blijkt dat de
                     budgetplafonds nu juist weer toenamen. In 26% van de jeugdhulpovereenkomsten is sprake
                     van een budgetplafond. De eerste signalen over opnamestops hebben ons dan ook alweer
                     bereikt en gisteren kregen we ook het bericht dat jeugdzorginstellingen deze zomer
                     duizenden behandelingen van jongeren moeten stoppen omdat ze anders in grote financiële
                     problemen komen.
                  
In eerdere debatten spraken we onze zorgen uit over de wachtlijsten bij Veilig Thuis,
                     meer specifiek over de extra werkzaamheden die te verwachten waren door de aangescherpte
                     meldcode en radarfunctie. Terecht. De werkdruk is inderdaad toegenomen. Werknemers
                     vallen om en wettelijke termijnen worden bij lange na niet gehaald. Qua toename van
                     het aantal meldingen of adviesvragen lijkt de meldcode het gewenste effect te sorteren.
                     Echter, in de eerste maanden van 2019 kwam slechts 4% van alle meldingen uit het onderwijs,
                     terwijl dat in de landen om ons heen 20% is. In de laatste brief stond een aantal
                     acties op dit punt, waaronder een veldnorm. Graag een reactie.
                  
Voorzitter. Dan De Hoenderloo Groep. Veel kinderen vonden na een zoektocht van vaak
                     jaren uiteindelijk weer ergens hun plek, een veilige haven, een thuis. Achter de sluiting
                     van De Hoenderloo Groep gaan persoonlijke drama's schuil. Ouders krijgen plekken aangeboden
                     die verre van passend zijn. Wij waarschuwden er al voor dat er onvoldoende plekken
                     met wonen, zorg en school zouden zijn. 10% van de jongeren verblijft zelfs onterecht
                     in een gesloten jeugdhulpinstelling omdat een passende vervolgplaats ontbreekt. Waarom
                     heeft de Minister niet alles op alles gezet om deze schaarse plekken te behouden?
                     De Kinderombudsman stelt in haar vernietigende rapport over de sluiting dat er onvoldoende
                     rekening is gehouden met de belangen van kinderen, met het ontbreken van vervolgplekken.
                     Zij stelt zelfs dat deze kinderen bijzonder veel last ervaren en zelfs schade ondervinden
                     van al het gedoe rondom de sluiting. En het gaat hier om kinderen met een zeer complexe
                     psychische problematiek. Verschrikkelijk om te horen.
                  
Waarom heeft de Minister überhaupt ingestemd met de sluiting? Uit het Follow the Money-onderzoek
                     blijkt dat het, na aftrek van centrale kosten, gaat om een verlies van 1,2 miljoen
                     euro op een jaaromzet van ruim 38 miljoen. Er is een eigen vermogen van tientallen
                     miljoenen aan vastgoed. Dat is wat de PVV betreft geen situatie die opheffen rechtvaardigt,
                     zeker niet aangezien de zorgbegroting voor het zevende jaar op rij geen overschrijding
                     laat zien. Het lijkt erop dat Pluryn de verantwoordelijkheid voor De Hoenderloo Groep
                     wel heel gemakkelijk afschuift, nu duidelijk is dat er met de verkoop van het vastgoed
                     miljoenen winst valt te behalen. Is de Minister bereid om alsnog de verleende subsidie
                     terug te vorderen als blijkt dat de verkoop tientallen miljoenen oplevert over de
                     rug van kinderen?
                  
We spraken eerder over zo'n 200 kinderen die verbleven bij De Hoenderloo Groep. Nu
                     spreekt de Minister enkel nog over een aanbod dat gedaan is aan 40 kinderen. Hoe zit
                     dat nu? Want de Minister heeft aangegeven dat in elk scenario voor elk kind de continuïteit
                     van zorg en onderwijs geborgd moet blijven. Is er nu voor ieder kind een passende
                     plek gevonden of niet? Heel veel kinderen en ouders verkeren nog in onzekerheid. Alarmerende
                     berichten bereiken ons dat het verre van goed geregeld is en 1 augustus komt steeds
                     dichterbij. Volgens de Minister zijn gemeenten verantwoordelijk voor een toereikend
                     aanbod van jeugdhulp. Zij moeten ervoor zorgen dat kinderen passende jeugdzorg krijgen.
                     Maar gemeenten kunnen deze plekken toch niet binnen een paar maanden uit hun mouw
                     schudden? Alternatieven voor zorg moeten worden gezocht in kleinschalige, meer gezinsgerichte
                     woonvormen. En die plekken liggen niet voor het oprapen. Bovendien moet niet alleen
                     de continuïteit van zorg, maar ook die van onderwijs geborgd zijn. Ik ben toch benieuwd
                     hoe de Minister dat zelf doet. Hij gooit toch ook niet zijn oude popiejopie schoenen
                     weg voordat hij nieuwe heeft?
                  
Voorzitter. Mijn laatste punt. De Minister komt wederom met een actieplan. Hij is
                     er eindelijk achter dat de huidige aanpak tegen gruwelijke zaken als genitale verminking,
                     eergerelateerd geweld en gedwongen huwelijken niet werkt en soms zelfs averechts uitpakt.
                     Mijn collega Agema strijdt al jaren tegen deze schadelijke, voornamelijk islamitische,
                     praktijken. Het zijn taferelen die niet bij Nederland horen. 4.200 jonge meisjes lopen
                     hier in ons vrije Nederland het risico om voor de rest van hun leven gruwelijk verminkt
                     te worden. Met de enorme toestroom van de afgelopen jaren van vluchtelingen uit landen
                     met amper vrouwenrechten zullen deze verschrikkelijke mishandelingen eerder toe- dan
                     afnemen. De kennis over deze praktijken in het onderwijs, de zorg en zelfs bij de
                     politie is ondermaats. In het actieplan mis ik daderaanpak. Daders van deze achterlijke
                     praktijken moeten zwaar gestraft worden. We blijven tolereren dat imams en moslimdocenten
                     oproepen tot besnijdenis. Het stopt niet als zij iedere keer wegkomen met slechts
                     een taakstrafje. We moeten keihard afrekenen met degenen die oproepen tot dit soort
                     weerzinwekkende verminkingen. Zij zijn niet langer welkom in Nederland. Zij verdienen
                     de zwaarste straf die er is. Uit het vorige debat met de Minister bleek dat hij niets
                     wist over het aantal veroordelingen. Hoe kan de Minister dan toch tot de conclusie
                     komen dat er voldoende juridische instrumenten zijn, als hij geen zicht daarop heeft?
                  
Voorzitter. Tot slot nog een verzoekje aan beide ministers: verbied alstublieft die
                     zinloze hersteloperaties van het maagdenvlies. Daarmee wordt dit probleem nooit opgelost.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Die was goed binnen de tijd, zo kan ik constateren. Dan
                     is nu het woord aan de heer Peters van de CDA-fractie. Gaat uw gang.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Sinds drie jaar spreek ik in de rol van Kamerlid over de jeugdzorg.
                     Eigenlijk spreken we al drie jaar vooral over geld, of beter gezegd: over gebrek aan
                     geld. Ik zoek ook al drie jaar naar meer duidelijkheid. Want hoe kan het nou dat er
                     zo ontzettend veel geld naar de jeugdzorg gaat, maar dat dat blijkbaar niet terechtkomt
                     op de plekken waar we het graag zouden willen hebben, zoals bij kinderen die onze
                     ondersteuning het hardst nodig hebben? Er zijn grote tekorten bij gemeenten. Ik denk
                     dat die tekorten in de jeugdhulp misschien wel zijn te verklaren. Ten eerste door
                     een te verwachte toename van de overhead, want wie gaat decentraliseren heeft meer
                     ambtenaren nodig. Ik hoor dat er gemeenten zijn met meer dan 100 ambtenaren alleen
                     voor jeugd. En omdat de Jeugdwet nogal ruim is opgesteld, mag alles «hulp» heten.
                     Veel gemeenten stellen misschien geen grenzen aan wat hulp is. Vervolgens maakt men
                     de toegang vrijwel drempelloos en de marktwerking maximaal, en zet men in op lichte
                     zorg voor ieder licht probleem, in de veronderstelling dat dat ervoor zorgt dat er
                     straks minder zware problemen zullen zijn. De gevolgen zijn duidelijk: gemeenten hebben
                     soms honderden aanbieders die oplossingen verkopen en dus problemen zoeken. Een rondje
                     surfen op de site van de Kamer van Koophandel leert ons dat een groeiend aantal aanbieders
                     overgenomen wordt door durfkapitalisten. Om dit allemaal in de hand te kunnen houden,
                     heeft men weer meer ambtenaren nodig. Zo is het cirkeltje rond.
                  
Voorzitter. Ik heb wat vragen aan de Minister. Een. Kan de Minister deze analyse nou
                     ontkrachten, of bevestigen? Kan hij aangeven waar het geld nu echt aan besteed wordt?
                     Ik hoop dat ik ongelijk heb. Twee. Het gevraagde onderzoek naar de begrenzing van
                     de jeugdzorg heeft een prachtig en ook heel nuttig stukje proza opgeleverd; echt goed.
                     Maar de vraag is: biedt het nou ook echt houvast aan gemeenten om de jeugdzorg te
                     begrenzen, of is daar meer voor nodig? Graag een reactie van de Minister. Drie. Een
                     van de punten waar echt geld mee verdiend wordt en waar ik al langer mee bezig ben
                     geweest, is de zorg voor dyslexie. Is de Minister bereid om de zorg voor dyslexie,
                     waarvan wij in 2009 hebben gezegd «Weet je wat we doen? We noemen het jeugd-ggz»,
                     te heroverwegen en te zeggen: we noemen het gewoon weer een onderwijs- en leerprobleem.
                     Want dat is het volgens mij.
                  
Voorzitter. Dan een ander punt. Het aantal kinderen dat onder toezicht staat, neemt
                     af. Maar het aantal kinderen dat uit huis geplaatst wordt, neemt nauwelijks af. Hoe
                     weegt de Minister dat? Is de Minister het met het CDA eens dat een uithuisplaatsing
                     soms misschien nodig is, maar in principe altijd onwenselijk is? In verschillende
                     landen is het uitgangspunt helder. Zij hebben in het beleid opgenomen: wij willen
                     geen kind uit huis plaatsen. Ook daar moet dat soms uiteraard nog steeds, maar het
                     beleid is daar in ieder geval helder. Men onderzoekt daar structureel hoe het daar
                     waar het per ongeluk fout is gegaan steeds een beetje beter kan. Hoe staat de Minister
                     daartegenover?
                  
Voorzitter. Ook over het volgende hebben we het vaker gehad. We hebben Veilig Thuis,
                     de Raad voor de Kinderbescherming, wijkteams en de gecertificeerde instellingen. Deze
                     partijen concurreren bijvoorbeeld op het gebied van personeel, en hebben de nodige
                     overlap. In het verleden heb ik wat moties over een vereenvoudigde keten ingediend.
                     Eind dit jaar komt daar een voorstel over. Kan de Minister aangeven hoe het hiermee
                     staat, of we dat halen en of er dan ook echt actie op ondernomen kan worden? Want
                     het is wel iets waar we al lang over spreken. Hetzelfde kan gezegd worden over het
                     aantal mogelijkheden omtrent tucht en klacht. We hebben het er vaker over gehad: een
                     klacht neerleggen kan op gruwelijk veel manieren op verschillende plaatsen. Tot twee
                     jaar lang kan een professional achtervolgd worden door één enkel incident. Dat is
                     ziekmakend en niet goed. Ik heb daar ook een motie over ingediend en zou graag de
                     voortgang daarvan willen weten.
                  
Voorzitter. De regie terug bij mensen; bij de decentralisatie hebben we gezegd dat
                     dat moet gebeuren, maar soms kan een gezin het niet alleen. Maar door dan direct en
                     uitsluitend professionals in te zetten, neemt men ook veel weg. Daarom pleit het CDA
                     voor een structurele inbedding van de eigen ingebrachte mentor, iemand met genoeg
                     betrokkenheid om niet te verdwijnen en iemand met genoeg afstand om niet te emotioneel
                     betrokken te raken; iemand nabij en toch van buiten, die mede regie kan voeren en
                     samen met het gezin en de professionals kan zorgen voor stabiliteit. Onderzoek heeft
                     uitgewezen dat zo'n JIM een enorme toegevoegde waarde heeft. De Jeugdwet kent inmiddels
                     het gezinsplan, al wordt dat niet overal gebruikt – ik kijk naar mijn collega ter
                     rechterzijde – maar de Jeugdwet kent nog geen recht op een JIM. Hoe ziet de Minister
                     dat? Samen met GroenLinks wil ik na de zomer graag met een initiatief hierover komen.
                  
Voorzitter. Over De Hoenderloo Groep en alle ellende daaromheen zijn al verschillende
                     vragen gesteld, alle terecht wat mij betreft. Inhoudelijk vindt het CDA een beweging
                     van instellingen in de bossen naar passende zorg dicht bij huis nog niet zo slecht,
                     maar de manier waarop dit gegaan is natuurlijk wel. De enige vraag die er op dit moment
                     echt toe doet, is de zorgvraag van de kinderen. Kan de Minister bevestigen dat er
                     voor ieder kind een passende plek gevonden is? Daarnaast resten er nog twee vragen.
                     Ten eerste: wat kunnen we leren van dit verhaal? Hoe staat het met de fusietoets voor
                     de jeugdzorg, waarnaar ik gevraagd heb? Hoe voorkomen we de vastgoeddeals, die ik
                     in ieder geval niet goed kan begrijpen? Ten slotte: als het nodig zou zijn en daar
                     plannen voor zijn, hoe zorgen we er dan voor dat er een volgende keer een warme sanering
                     plaatsvindt in plaats van deze koude?
                  
De voorzitter:
Als u uw microfoon even uit wilt zetten, geef ik het woord aan mevrouw Westerveld
                     voor haar interruptie.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Collega Peters van het CDA vraagt of de Minister kan garanderen dat er een passende
                     plek is voor de kinderen. Ik kan hem vertellen dat dat niet zo is. Dat hoor je althans
                     heel duidelijk terug van de ouders, die aangeven dat er geen passende plek is voor
                     hun kinderen. Als we dat toch met elkaar constateren, zou ik de heer Peters willen
                     vragen of we er niet voor moeten zorgen dat voordat de zomer aanbreekt en wij met
                     reces gaan, de garantie kan worden gegeven, misschien wel in een apart debat, dat
                     er een passende plek komt voor deze kinderen.
                  
De voorzitter:
Voor de kijkers en luisteraars thuis zeg ik dat dit gaat over De Hoenderloo Groep
                     en de plekken daar.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik denk toch dat ik de antwoorden van de Minister moet afwachten, maar we zitten wat
                     dat betreft natuurlijk met iedereen op één lijn. Die kinderen horen een passende plek
                     te krijgen, punt.
                  
Dan vervolg ik mijn betoog. Ten slotte ...
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
De heer Peters weet dat ik veel respect voor hem heb en ik weet dat hij een warm hart
                     heeft voor kinderen, maar het antwoord op de vraag over De Hoenderloo Groep vind ik
                     toch te makkelijk. We weten ook dat als de Kamer nu niet vraagt om concreet wat te
                     doen, het gewoon einde verhaal is voor zowel de kinderen als de ouders als de leerkrachten
                     en personeelsleden. Dit terwijl er een crisisinspectierapport ligt, de Ombudsman heel
                     kritisch is en er elke keer is gezegd dat er een zorgplicht is maar daar feitelijk
                     niet aan is voldaan. Er is een aantal kinderen dat nu nog steeds geen passende zorg
                     heeft. Als iedereen naar een ander kijkt of naar een ander wijst, wie is er uiteindelijk
                     dan nog verantwoordelijk? Hoe voorkomen we dat in dit debat toch gebeurt wat we allemaal
                     niet hebben gewild, namelijk dat de kinderen tussen wal en schip vallen en dat de
                     boel al gesloten is?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik heb die rapporten natuurlijk ook gelezen en ik heb ook gelezen wat de Kinderombudsman
                     vindt. Ik heb ook nog verschillende mails ontvangen. Daarom heb ik de vraag ook gesteld
                     en wil ik eerst feitelijk en klip-en-klaar weten hoe het nou zit, zodat ik kan afwegen
                     wat we hierna moeten gaan doen. Volgens mij moet ik eerst de goede feiten van alle
                     kanten horen en op tafel hebben, voordat ik er een afweging over kan maken. Dat lijkt
                     me heel reëel.
                  
De voorzitter:
Oké. U vervolgt uw betoog.
De heer Peters (CDA):
Voorzitter. ZonMw heeft een onderzoek gepresenteerd. 500 dossiers uit het nabije verleden
                     zijn bekeken – het gaat over ADHD in dit geval – want wel erg veel kinderen kregen
                     ritalin. Het onderzoek was vernietigend. Onzorgvuldige diagnoses; niet gekeken of
                     het ook zonder medicijnen kon; geen trainingen voor ouders of leerkrachten; niet gekeken
                     of het medicijn werkt, al helemaal niet op de lange termijn. De reacties op mijn vragen
                     in de social media waren oorverdovend stil: geen reacties uit het veld van het onderzoek.
                     Niemand die zegt: er klopt niks van dit onderzoek. Niemand die zegt: we doen het nu
                     heel anders. De antwoorden van de Minister op mijn schriftelijke vragen vond ik eigenlijk
                     onbevredigend. Daarom een vraag aan de Minister. Is hij bereid om opnieuw 500 willekeurige
                     dossiers te onderzoeken om te zien of men zich nu wel aan de richtlijnen houdt?
                  
Voorzitter, ten slotte is mijn laatste punt het woonplaatsbeginsel. Ons woonplaatsbeginsel
                     is met een jaar uitgesteld. Ik ken wethouders uit verschillende gemeentes die mij
                     bellen en zeggen «René, wij komen serieus in de problemen, dit kost ons tonnen en
                     tonnen». Die tonnen zullen voor een stad als Amsterdam geen probleem zijn, maar voor
                     een gemeente als Goirle is het dat gewoon wel. Ik zou dus willen vragen hoe de Minister
                     dat ziet. Is daar nog iets aan te repareren? Heb ik het goed begrepen dat de grens
                     bij vijf ton zou liggen? Maar ja, als je net € 450.000 in de min draait hierdoor,
                     dan ben je als kleine gemeente alsnog De Nationale.
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er een interruptie van de heer Hijink van de SP en daarna eentje
                     van D66. Maar allereerst de heer Hijink. Gaat uw gang.
                  
De heer Hijink (SP):
Ik zou graag aan de heer Peters willen vragen of hij ook de signalen krijgt van zijn
                     eigen wethouders van het CDA en ook van andere bestuurders in het land over de groeiende
                     zorgen die er zijn over de enorme tekorten die gemeenten krijgen op met name de jeugdzorg.
                     Wij krijgen die signalen wel, veroorzaakt door het coronavirus, maar vooral ook door
                     de coronacrisis die daarop is gevolgd. Ik zou aan het CDA willen vragen of de heer
                     Peters niet ook vindt dat de kinderen die jeugdzorg krijgen en de mensen die in de
                     jeugdzorg werken, niet de dupe mogen worden van de maatregelen die hier in Den Haag
                     zijn genomen, ongeacht of dat gaat om maatregelen ter bestrijding van het virus of
                     ter bestrijding van de crisis, om de lockdown of wat dan ook.
                  
De heer Peters (CDA):
In alle eerlijkheid, meneer Hijink, ik krijg heel veel mails van wethouders die zeggen
                     dat het water hen financieel aan de lippen staat, maar ik heb nog van niemand gehoord
                     dat dat komt door de coronacrisis. Ik heb aan het begin van mijn betoog ook heel duidelijk
                     gemaakt: ik wil gewoon weten hoe het nu komt dat wij die tekorten hebben. Daar wil
                     ik op inzetten. Ik heb niet gehoord, van niemand, dat die zegt: het ging bij ons financieel
                     allemaal crescendo, toen kwam de coronacrisis en door de maatregelen van Den Haag
                     ben ik in de ellende gekomen, help mij. Dat heb ik nog niet gehoord.
                  
De voorzitter:
De heer Hijink, afrondend.
De heer Hijink (SP):
Nu maakt de heer Peters zich er wel heel makkelijk van af. Nee, natuurlijk waren die
                     tekorten er al veel langer. Het vorige kabinet heeft een half miljard weggehaald op
                     de jeugdzorg. Natuurlijk waren er al heel veel tekorten. De vraag, of beter: de zorg
                     van heel veel bestuurders is dat de coronacrisis een vernietigende extraklap gaat
                     uitdelen aan gemeenten en daarmee ook aan de instellingen die jeugdzorg bieden. De
                     SP vindt dat wij het niet kunnen laten gebeuren dat die klap, bovenop de bezuinigingen
                     die er al zijn geweest, ervoor gaat zorgen dat kinderen de dupe gaan worden. Ik vraag
                     het CDA om steun voor die lijn, omdat wij daar wel bijtijds afspraken over moeten
                     maken, juist om te voorkomen dat wij volgend jaar en de komende jaren gaan zien dat
                     nog meer jeugdzorginstellingen in de problemen gaan komen.
                  
De heer Peters (CDA):
Heel eerlijk, ik weet niet wat ik klaarmaak als ik daar ja of nee op zou zeggen, dus
                     dat moet ik wat beter even bekijken, ook begrotingtechnisch en op welke andere dossiers
                     dit allemaal ook nog drukt. Ik snap wat de heer Hijink zegt. Ik wil wel even corrigeren:
                     het is niet zo dat wij nu veel minder uitgeven aan jeugdzorg dan jaren terug. We geven
                     er steeds méér aan uit, steeds meer en meer, en dat is ook goed misschien, maar ik
                     wil weten waaráán dan. Dat is mijn punt.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik heb een vraag over de regioplannen van de ministers om de samenwerking tussen gemeenten
                     op een aantal terreinen te verplichten. Nu is de heer Peters zelf wethouder geweest
                     in het verleden. Hij heeft ongetwijfeld gehoord en gelezen dat veel wethouders not
                     amused zijn met deze plannen, omdat zij menen hartstikke goed bezig te zijn met de
                     jeugdzorg in hun regio, en zich afvragen waarom er geen gebruik wordt gemaakt van
                     de reeds bestaande wettelijke mogelijkheid om in gemeenten en regio's waar het niet
                     goed gaat, in te grijpen. Vanuit de decentralisatiegedachte, dat je gemeenten en wethouders
                     ook autonomie geeft: wat vindt de heer Peters van de kritiek van die wethouders? Begrijpt
                     hij die kritiek?
                  
De heer Peters (CDA):
Als ik wethouder was geweest en het zou zijn gegaan zoals ik oorspronkelijk uit de
                     krant heb begrepen, natuurlijk zou ik dan hartstikke kwaad zijn geweest. Dan had ik
                     gezegd: eerst krijg ik een taak – die heb ik toen eigenlijk wel zelf gewild, maar
                     goed, ik krijg die taak – en vervolgens gaat het Rijk die langzaam terughalen! Aan
                     de andere kant moeten we niet net doen alsof er niks aan de hand was. Ik zie ook de
                     kritiek van Jeugdzorg Nederland die zegt dat het plan dat de Minister hier heeft neergelegd,
                     lang niet ver genoeg gaat; er moet veel meer gebeuren. Ik vind heel eerlijk gezegd
                     oprecht dat dit het gouden midden is. Dus ik kan hier echt mee leven. Ik denk dat
                     gemeentes hiermee uit de voeten kunnen en ik denk dat uiteindelijk ook de instellingen
                     hiermee uit de voeten kunnen, dat er gezocht is naar het midden en dat is wat mij
                     betreft gevonden.
                  
De voorzitter:
Afrondend nog, de heer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Dan zou ik wel heel graag willen weten waarom het CDA dit het gouden midden vindt,
                     omdat er nu bijvoorbeeld ook regio's zijn waar het goed loopt. Dan is de vraag hoe
                     dat kan. Je krijgt bureaucratie erbij, je krijgt een soort controle van bovenaf van
                     het Rijk erbij. Stel dat het in een bepaalde regio gewoon heel erg goed gaat en een
                     9 verdient, dan wordt je eigenlijk weer voor een stuk gehinderd. Zou de heer Peters
                     ook kunnen toelichten wat dan in de regio's waar het allemaal al goed gaat, nog de
                     toegevoegde waarde is van dit wetsvoorstel, van het nieuwe wetsvoorstel?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik geloof dat het de heer Wörsdörfer was die in zijn bijdrage zei dat het toch mooi
                     zou zijn als we standaarden konden maken voor de inkoop en voor de verantwoording.
                     Ik kijk even of hij dat inderdaad was of dat het mevrouw Westerveld was. Het was de
                     heer Wörsdörfer, zie ik. We zijn hier nu een jaar of vijf aan het decentraliseren
                     en die standaarden zijn er gewoon nog niet overal. Dat is dus gewoon een probleem.
                     Als we zeggen dat iets verkeerd gaat in een regio, of dat nu bij Just is of bij De
                     Hoenderloo Groep, wie wordt er dan aangesproken? Wie is hier nu verantwoordelijk,
                     welke penhouder? Dat is allemaal gewoon nog niet goed genoeg geregeld. Daar moeten
                     we gewoon heel eerlijk in zijn. Gemeenten zijn echt op de goede weg en werken goed
                     samen. Dat wordt steeds beter, maar het blijft toch nodig om dit soort afspraken ook
                     op deze manier te maken. Dat denk ik echt. Als het dus ergens goed genoeg gaat voor
                     een 9,5, dan zou ik zeggen: doe daar niks aan. Dan zou ik zeggen: geef die vraag door
                     aan de Minister, maar ik vraag mij eerlijk gezegd af of er veel plekken zijn waar
                     het goed genoeg gaat voor een 9,5.
                  
De voorzitter:
Goed. Dan voor een laatste vraag mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid. Gaat
                     uw gang.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Even doorgaand op de vraag die de heer Hijink stelde, want hij zei terecht: waarom
                     kies je er nu niet voor om na 1 juli nog die regeling door te voeren? Want er is wel
                     degelijk een coronagerelateerd omzetverlies van 5% tot 10% en dat gaat over omzetgaranties.
                     Dus aan de ene kant zijn de extra kosten geregeld, maar de omzetgaranties nog niet.
                     Dat doen we voor tal van sectoren. Dat valt ook buiten de normale budgettaire kaders,
                     want het is crisishulp, zal ik maar zeggen. Waarom dat niet een stukje verlengen,
                     zodat het recht doet aan de coronaomzetverliezen die zijn geleden?
                  
De heer Peters (CDA):
Dat is volgens mij echt een heel ander ding dan wat meneer Hijink zei.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ja, maar het ligt er wel in het verlengde van. En dat maakt ook niet uit, want mijn
                     vraag staat op zichzelf.
                  
De heer Peters (CDA):
Ja, uw vraag staat op zichzelf. Kijk, ik hoop – en dat kunnen we ook meteen doorgeleiden
                     naar de Minister – dat instellingen zo langzaam aan wel weer goed kunnen opstarten.
                     We hebben een heleboel daarvan gezien. Wat er goed en fout ging, is trouwens nog een
                     kwestie apart. Ik begrijp de vraag, maar als ik de Minister goed begrijp, lijkt dat
                     niet nodig. Als de instellingen gewoon weer opstarten, zouden ze omzet moeten kunnen
                     draaien zoals ze eerder ook deden.
                  
Dan is er nog de vraag wat voor contract je nu hebt als gemeente. Heb ik een lumpsumcontract?
                     Heb ik een uurtje-factuurtjecontract? Dat zijn heel erg veel verschillende vragen
                     die ik zou moeten beantwoorden, maar hoe je de vraag ook bedoelt: ik kan hem niet
                     in algemene zin beantwoorden. Ik zou er dus niet voor zijn om nu te zeggen: we gaan
                     met alles door zoals het was voor de coronatijd.
                  
De voorzitter:
Goed, dank. Dan gaan we naar de heer Voordewind van de ChristenUnie voor een van zijn
                     laatste Kamerdebatten, denk ik. Gaat uw gang.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat klinkt heel dramatisch, voorzitter, maar ik ben er nog een maand of acht, negen.
De voorzitter:
O ja, dat is waar. We hebben nog een reces en daarna gaat het nog verder. Ik was te
                     snel. Gaat uw gang.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wat veel dramatischer is dan mijn vertrek, is de situatie voor sommige kinderen in
                     de jeugdzorg, waar ieder kind recht heeft op een veilige omgeving, waar het kan opgroeien,
                     waar er liefde is en aandacht en waar het ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, dáár
                     moeten wij heen. Als we zien waar wij het nu over hebben, gaat het over stelsels,
                     regionalisering, belangen van zorgaanbieders, over geld. Laten we het vooral hebben
                     over wat echt telt: het leven van dat ene kind, die ene jongen, die goede zorg krijgt
                     en goede begeleiding verdient.
                  
Voorzitter. Ik kan het uit eigen ervaring vertellen, want als je in je familie een
                     of twee mensen hebt die in de jeugdzorg zitten, dan maak je van binnenuit mee welke
                     bureaucratie het vergt om zorg goed geregeld te krijgen en om zo iemand op de juiste
                     plek te krijgen.
                  
Voorzitter. Als we het dan hebben over De Hoenderloo Groep, zou het vanzelfsprekend
                     moeten zijn om het belang van het kind ook daar voorop te stellen. Toch is dat precies
                     wat er niet gebeurd is, zo concludeert althans de Kinderombudsvrouw. De belangen van
                     de organisatie waren belangrijker dan de goede zorg voor kinderen, voor wie De Hoenderloo
                     Groep een last resort was. Het vaststellen van een sluitingsdatum zonder dat ieder
                     kind zicht had op een vervangende plek, had nooit mogen gebeuren. Groepen die zomaar
                     werden samengevoegd, onderwijs dat niet meer gegeven kon worden omdat docenten wegliepen;
                     het heeft ertoe geleid dat sommige kinderen nu letterlijk en figuurlijk verder van
                     huis zijn. Pluryn was too big to fail, maar de redding is ten koste gegaan van kwetsbare
                     kinderen.
                  
Voorzitter. Ik heb daarom de volgende vragen aan de Minister. Hoe kijkt hij nou terug
                     op het proces van Pluryn? Deelt hij de conclusies van de Kinderombudsvrouw dat het
                     belang van de kinderen niet vooropstond? Kan de Minister toezeggen, hier in dit debat,
                     dat elk kind alsnog een passende vervolgplek krijgt, ook als dit iets langer gaat
                     duren? Met «passend» bedoel ik niet alleen passend in de ogen van Pluryn, maar ook
                     in de ogen van de ouders. Wil de Minister zich in lijn met de aanbevelingen van de
                     Kinderombudsvrouw en de motie van ondergetekende inzetten voor kleinschalige, gezinsgerichte
                     voorzieningen in elke jeugdzorgregio, waar complexe jeugdzorg kan worden aangeboden
                     voor kinderen met bijvoorbeeld een hechtingsprobleem of autisme? Het gaat om een motie
                     die de Kamer heeft ingediend bij het vorige debat.
                  
Voorzitter. Hoe krijgen we goed perspectief voor de jeugd? De Minister ziet aanpassingen
                     van het stelsel als een oplossing voor veel problemen. Prima als de gemeenten meer
                     moeten gaan samenwerken en zorg regionaal moet worden georganiseerd, maar geef de
                     gemeenten ook de ruimte. Zij zijn geen uitvoeringsinstantie van het Rijk. Gemeenten
                     pakken ook echt hun verantwoordelijkheid wel op en er gaat ook heel veel goed. Een
                     gemeenschappelijke regeling is dan ook een forse ingreep. Ik begrijp ’m, omdat de
                     samenwerking op sommige plekken echt niet van de grond kwam, maar laten we ook kijken
                     naar maatwerk.
                  
Voorzitter. De Minister wil een Jeugdautoriteit die neutraal wordt gepositioneerd
                     ten opzichte van de gemeenten, aanbieders en het Rijk. Ook daar heeft de ChristenUnie
                     de vorige keer een motie over ingediend. Dan is de NZa toch geen logische keuze, vinden
                     wij. De gemeenten zijn geen zorgverzekeraars. Ik krijg daarop graag een reactie van
                     de Minister. Verder ben ik benieuwd hoe de Minister de taakopvatting van de Jeugdautoriteit
                     ziet. Zou het niet goed zijn om de Jeugdautoriteit een stevige rol en dus een bredere
                     taakopdracht te geven, om te voorkomen dat de situatie bij Pluryn zich herhaalt? Wat
                     is de doorzettingsmacht in de positioneringen en de rollen van de Jeugdautoriteit?
                     Die moet toch cruciaal zijn om dit te zien aankomen en om te kunnen ingrijpen, vraag
                     ik aan de Minister.
                  
Voorzitter. De financiering van de jeugdzorg blijft nog een grote bron van zorg. Ik
                     krijg as we speak appjes en mailtjes van onze wethouders en raadsleden dat het water
                     hen aan de lippen staat en dat ze grote bedragen moeten bijleggen op de jeugdzorg.
                     Dat is niet meer vol te houden. Het belemmert bovendien de transformatie, zo horen
                     we, omdat het beperken van de tekorten nu een primair doel is. De brief over de gemeentefinanciën
                     die gisteren naar de Kamer is gestuurd, geeft mij dan ook niet het idee dat de Minister
                     van BZK doorheeft hoe hoog de nood is op dit moment. Het Follow the Money-onderzoek
                     is uitgevoerd, maar het was niet representatief. Wat hebben we er dan aan, vraag ik
                     aan de Minister. Wanneer verwacht hij het vervolgonderzoek naar de structurele financiering?
                     Wordt daarin bijvoorbeeld ook gekeken naar de zware drempels die worden opgeworpen
                     voor de instroom van de Wlz? Ik ken namelijk voorbeelden uit gemeenten waar vier kinderen
                     samen 25% van het budget voor hun rekening nemen. Welk perspectief kan de Minister
                     de gemeenten geven? De tekorten laten toch duidelijk zien dat er structureel geld
                     bij moet; graag een reactie.
                  
De financiële compensatie voor de coronacrisis loopt vooralsnog tot 1 juli. Voor de
                     Wlz is al duidelijk dat er een verlenging komt, maar voor de jeugdhulp houdt het hier
                     op, terwijl de zorgverlening nog niet terug kan naar het oude normaal. Is de Minister
                     bereid nog eens goed te bekijken hoe de continuïteitsregeling toch verlengd kan worden,
                     in lijn met de verlenging van de andere zorgwetten?
                  
Ten slotte het woonplaatsbeginsel. Hoe zuur is het dat de invoering van het woonplaatsbeginsel
                     wordt uitgesteld met een jaar. De gemeente Barneveld, waar veel kinderen wonen in
                     Jeugddorp De Glind, wordt erg benadeeld door het huidige beginsel. Hoe voorkomen we
                     dat 2021 een verloren jaar wordt? Ziet de Minister mogelijkheden om de systematiek
                     van het nieuwe woonplaatsbeginsel alvast in werking te laten treden via een overgangsconvenant
                     voor 2021?
                  
Voorzitter. Helemaal ten slotte zie ik in de CBS-cijfers dat er in 2019 een forse
                     daling is van het aantal kinderen dat in de gezinsgerichte opvang zit. Hoe komt dit?
                     Hoe kunnen we voorkomen dat 10% van de jongeren in de gesloten jeugdzorg daar onterecht
                     in zit? Ik hoor daar graag een reactie op van beide ministers.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan is nu het woord aan de heer Hijink van de SP. Gaat
                     uw gang.
                  
De heer Hijink (SP):
Dank, voorzitter. Het belang van kinderen was ondergeschikt bij de sluiting van de
                     jeugdinstelling. Dat is het vernietigende oordeel van de Kinderombudsvrouw over het
                     sluiten van De Hoenderloo Groep. Iets meer dan een halfjaar geleden maakte het bestuur
                     van zorgorganisatie Pluryn bekend dat de locatie en het terrein van De Hoenderloo
                     Groep moesten worden afgestoten. Voor honderden jongeren, ouders, zorgverleners en
                     docenten is de wereld op zijn kop gezet. Nu, een halfjaar later, is die onzekerheid
                     nog altijd niet weg. Sterker nog, we kregen te horen dat er voor sommige kinderen
                     nog steeds geen goede plek geregeld is. Ik hoor ook verhalen dat er gezegd wordt dat
                     er voor sommige kinderen een plek is, maar dat die plek vooralsnog bestaat uit een
                     gebouw waar nog niks is geregeld, terwijl die kinderen vanaf 1 augustus nergens meer
                     terechtkunnen. Ik vraag de Minister of dat klopt en wat hij daaraan gaat doen.
                  
Er is geen doorstart gekomen, hoewel daar zo op is aangedrongen door betrokkenen en
                     ook vanuit de Kamer. Tegen alle afspraken in wordt het Hoenderloo College zomaar tien
                     maanden eerder gesloten. Ik vraag de Minister hoe hij aankijkt tegen deze situatie,
                     tegen deze puinbak. Denkt hij dat deze werkwijze van Pluryn bijdraagt aan het enthousiasme
                     van mensen om te gaan werken of te blijven werken in de jeugdzorg? Hoe kan het dat
                     de Minister overal campagnes voert om mensen te werven voor de zorg, terwijl tegelijkertijd
                     de onzekerheid binnen de jeugdzorg zo groot is en mensen als een cijfertje in een
                     Excelbestand van de ene naar de andere plek worden gebracht? Hoe kan dat? Is de Minister
                     bereid om met voorstellen te komen over hoe we drama's zoals we nu hebben gezien bij
                     De Hoenderloo Groep, gaan voorkomen?
                  
Voorzitter. Ik zei het net al: het vorige kabinet heeft 0,5 miljard weggehaald bij
                     de jeugdzorg. Het zou allemaal wel goedkoper worden als de gemeenten het zouden uitvoeren.
                     Afgelopen week heeft de SP een motie ingediend om ervoor te zorgen dat er, als er
                     door de huidige crisis nieuwe tekorten ontstaan, in ieder geval gecompenseerd wordt
                     vanuit het Rijk, zodat wij de gemeenten en de kinderen niet laten bloeden voor de
                     tekorten die ontstaan. Er is vanmiddag over deze motie gestemd en het eindigde in
                     een gelijkspel. Dus we zullen daar volgende week weer over stemmen. Maar ik zeg wel
                     aan de Minister en ook aan de collega's: laten we er in vredesnaam voor zorgen dat
                     we de fouten uit het verleden niet nog een keer maken, dus dat we in een tijd van
                     crisis opnieuw de rekening bij de gemeenten en de instellingen leggen, en uiteindelijk
                     dus bij de kinderen voor wie we het doen. Dan krijgen we straks, volgend jaar en de
                     jaren daarna, opnieuw een enorme kaalslag in de jeugdzorg.
                  
Voorzitter. Mijn collega Van Nispen heeft vorige week een motie ingediend om op zijn
                     minst het bedrag, het budget voor de spoedeisende jeugdzorg te oormerken. Ik zou de
                     Minister willen vragen om daar nogmaals op te reageren, omdat wij denken dat het heel
                     belangrijk is dat die vorm van zorg die zo belangrijk is, niet mag opgaan in de tekorten
                     die straks misschien bij gemeenten – nee, niet misschien, die ontstaan wel degelijk
                     nu al – zullen ontstaan.
                  
Het is net al gezegd: tot 1 juli worden jeugdzorgaanbieders gefinancierd, zoals dat
                     ook gebeurde voor de coronacrisis. Maar de regeling stopt na 1 juli. Mijn vraag aan
                     de Minister is: hoe realistisch is het dat jeugdzorgaanbieders over twee weken weer
                     volledig hun werk kunnen doen? Mij lijkt dat niet erg realistisch. Wat komt er straks
                     in de plaats voor deze regeling als blijkt dat de jeugdzorg nog niet op volle kracht
                     kan draaien? Erkent de Minister ook dat het eenmalige geld dat hij dit jaar en ook
                     volgend jaar nog beschikbaar heeft gesteld, geen zekerheid biedt voor gemeenten en
                     zorgaanbieders? Als de kwaliteit, het opleiden en het beter belonen van zorgverleners
                     zo belangrijk is, waarom worden er dan nog steeds geen meerjarige afspraken gemaakt
                     over een betere financiering van de zorg?
                  
Voorzitter. Ik hoor ook graag hoe de Minister aankijkt tegen de analyse die het Nederlandse
                     Jeugdinstituut heeft gemaakt over de enorme groei van het aantal kinderen in de jeugdzorg.
                     Meer dan één op iedere acht kinderen krijgt nu een vorm van jeugdzorg. Twintig jaar
                     geleden was dat één op de 27. Het Jeugdinstituut stelt dat dit te maken heeft met
                     het punt dat obstakels in het leven steeds vaker benaderd worden als een probleem
                     waar professionele hulp voor nodig is. Ik vraag de Minister of hij dat ook vindt.
                     Zijn er vormen van hulp waarvan de Minister zegt dat ze eigenlijk niet thuishoren
                     in de jeugdzorg, maar misschien wel in het onderwijs of elders? Speelt de mogelijkheid
                     van winst maken in de jeugdzorg ook niet een rol bij de opkomst van allerhande bedrijfjes
                     en bureautjes die hulp aanbieden? Moeten we dat dan niet eens heel hard aanpakken?
                  
Het Jeugdinstituut wijst ook op de grote problemen in het stelsel. Gemeenten moeten
                     meer zorg verlenen met minder geld. Er is een ongekende bureaucratie opgetuigd, omdat
                     er talloze verschillende regelingen gelden voor inkoop, aanbestedingen, verantwoording
                     en toezicht. Ik hoorde de heer Wörsdörfer daar ook over spreken, maar ik wijs hem
                     er wel op dat dit het directe gevolg is van het stelsel dat mede door de VVD zelf
                     is ingericht. In het vorige debat over de jeugdzorg heeft de SP voorgesteld om de
                     specialistische jeugdzorg landelijk te gaan financieren. Dat zorgt in onze ogen voor
                     meer continuïteit van zorg en meer zekerheid voor iedereen die betrokken is bij de
                     jeugdzorg. Denk aan het stelsel dat we voor de ouderenzorg hebben. Daarin hebben we
                     helemaal geen aanbestedingen, maar stellen we de tarieven landelijk vast. De Minister
                     is daarin ook aanspreekbaar als het ergens misgaat. Ik vraag aan de Minister waarom
                     hij niet voor zo'n model kiest.
                  
De Minister komt met een nieuwe wet om gemeenten te verplichten om regionaal te gaan
                     samenwerken.
                  
De voorzitter:
Meneer Hijink, een ogenblikje. Dit was te verwachten. U heeft de heer Wörsdörfer van
                     de VVD uitgedaagd, dus het is tijd voor een interruptie. De heer Wörsdörfer.
                  
De heer Wörsdörfer (VVD):
Ik ben inmiddels gewend dat de SP de VVD de schuld geeft van alle problemen. Dat maakt
                     me niet zo veel uit. Ik zoek liever naar gezamenlijke oplossingen, want die zien we
                     volgens mij ook. Is de heer Hijink het met mij eens dat het administratieve probleem
                     getackeld zou kunnen worden door daar gewoon een strak administratief systeem voor
                     te schrijven? Het is een systeemonderdeel. Als je de verantwoording op een bepaalde
                     manier inricht, maakt het dus niet uit of een hulpverlener hulp verricht voor een
                     kind in de ene of de andere gemeente. Het zou toch op dezelfde manier moeten, of die
                     nou wel of niet in dezelfde regio zitten? Is dat een mogelijke oplossing voor dit
                     probleem?
                  
De heer Hijink (SP):
Ik kan mij een wetsbehandeling herinneren waarin wij, precies om dit te regelen, een
                     amendement hebben ingediend. Volgens mij is dat amendement destijds ook aangenomen.
                     Ik kijk even hoe die wet ook alweer precies heette. Maar die ging precies over het
                     meer uniform maken van administratieve processen in de jeugdzorg, dus om ervoor te
                     zorgen dat gemeente a niet compleet andere eisen stelt aan de verantwoording dan gemeente
                     b. Dat lijkt me heel belangrijk en ook heel nuttig. Dat neemt natuurlijk niet weg
                     dat de onderliggende problemen, de concurrentie in het stelsel, de mogelijkheid om
                     winst te maken en de verschillende aanbestedingen die al die verschillende gemeenten
                     zelf moeten doen, zorgen voor die enorme bureaucratie en die enorme schaalvergroting
                     qua ambtenaren die bezig zijn met verantwoorden en controleren, in plaats van dat
                     we mensen bij de aanbieders zelf hebben die hun werk kunnen doen.
                  
De voorzitter:
De heer Wörsdörfer, afrondend.
De heer Wörsdörfer (VVD):
De heer Hijink sleept er natuurlijk gauw weer wat dingen bij. Dat is ook allemaal
                     prima, maar ik wil even terug naar de administratie. Ik ben heel blij dat dat amendement
                     is ingediend. Is de heer Hijink het met me eens dat we de ministeriële regeling, de
                     mogelijk die daarvoor gecreëerd is, dan nu moeten gaan invullen, dus dat we dat aan
                     de Minister moeten vragen?
                  
De heer Hijink (SP):
Ja, uiteraard. Ik zou dus aan de Minister willen vragen welk effect de wet die we
                     toen hebben besproken en het amendement dat we toen hebben ingediend en dat aangenomen
                     is, hebben. Heeft het genoeg effect of is er buiten die wet om nog steeds enorm veel
                     bureaucratie? Ik denk namelijk dat dat het geval is en dat het nog lang niet genoeg
                     is. De Minister gaat ook over het ICT-systeem pgb 2.0. Hij krijgt al hoofdpijn als
                     hij daaraan denkt, denk ik. Ik denk eerlijk gezegd niet dat een nieuw ICT-systeem
                     direct alle problemen in de jeugdzorg gaat oplossen. Het is wel een kwestie van de
                     ideologische manier waarop wij naar de jeugdzorg kijken en hoe we met de jeugdzorg
                     willen omgaan.
                  
De voorzitter:
De heer Hijink vervolgt zijn betoog. Hij heeft nog een kleine minuut.
De heer Hijink (SP):
Dat is prima. Ik zei net dat de Minister met een nieuwe wet komt om gemeenten te verplichten
                     om regionaal te gaan samenwerken. Ik zou de Minister graag willen vragen hoe hij ervoor
                     gaat zorgen dat het democratische toezicht op die samenwerking goed geregeld wordt.
                     Hoe gaat hij om met de spagaat waarin gemeenten nu al deels zitten vanwege de regionale
                     samenwerking, waar ze straks nog verder in geduwd worden? Ze moeten wel betalen, maar
                     hebben straks nog minder te zeggen, te bepalen, als het om de specialistische jeugdzorg
                     gaat. Hoe voorkomt de Minister afschuifgedrag, dus dat gemeenten juist sneller naar
                     de specialistische jeugdzorg zullen doorverwijzen, omdat de rekening dan terechtkomt
                     bij de regio in plaats van alleen bij de gemeente zelf? Want dat lijkt me ook weer
                     niet de bedoeling. Waarom kiest de Minister er niet voor om professionals in de jeugdzorg
                     zelf te laten vaststellen hoe goede hulp en goede zorg aan jongeren er uit moeten
                     zien? Nu zien we in de jeugdzorg nog een permanente overlevingsstrijd. Ik heb hier
                     vaker gezegd dat een bestuurder uit Rotterdam zei dat het in de jeugdzorg nog steeds
                     is: eigen toko eerst! Die mentaliteit is natuurlijk een uitwas van het opgetuigde
                     stelsel en die moet er natuurlijk heel snel uit. Om dat te veranderen zal het stelsel
                     wel degelijk op de schop moeten. Ik heb het dan over verdergaande maatregelen dan
                     de Minister nu voorstelt met de wetten die hij gaat maken. Minder bureaucratie, minder
                     verantwoording, geen onderlinge concurrentie en geen winsten in de zorg zijn wat de
                     SP betreft cruciaal om de onderlinge samenwerking binnen de jeugdzorg te versterken.
                  
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid voor
                     haar inbreng in eerste termijn. Gaat uw gang.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter. Ik sluit me kortheidshalve aan bij alle vragen die zijn gesteld. Ik zou
                     in aanvulling op de vraag van de heer Raemakers over geweld in de jeugdzorg willen
                     vragen of we een voortgangsrapportage kunnen krijgen voordat we plenair het debat
                     gaan voeren. Dat is er wat mij betreft vlak na de zomer. Dat is dan met of zonder
                     publiek. Dat moeten we dan maar digitaal regelen, maar over dit onderwerp moet er
                     heel snel in dit huis een debat gevoerd worden. Graag een toezegging hierop van de
                     Minister.
                  
Voorzitter. Het tweede punt betreft het volgende. Ik refereerde er al aan in mijn
                     debatje met de heer Peters. Ik ben het gewoon niet met hem eens. Ik denk dat die omzetregeling
                     verlengd zou moeten worden na 1 juli. Het is nog niet terug naar normaal of «back
                     as usual», zoals het zo mooi wordt gezegd. Dat is gewoon niet het geval. We steunen
                     tal van sectoren. Laten we nou juist deze kwetsbare organisaties en deze kwetsbare
                     kinderen niet in de steek laten. Als u mij nou vraagt wat ik in ieder geval uit dit
                     debat zou willen halen, dan is dit een van de punten.
                  
Voorzitter. Het derde wat ik graag uit dit debat zou willen halen, betreft de specialistische
                     jeugd-ggz, en dan met name de contractduur. We zien dat heel veel zorginkooptrajecten
                     tegenwoordig ingericht zijn op één jaar. Dat betekent dat er elke keer een nieuw gesprek
                     moet komen tussen cliënt en psychiater. Elke keer weer opnieuw moeten ze kennismaken.
                     Elke keer weer opnieuw moeten er testen worden gedaan. Elke keer weer opnieuw moet
                     het IQ worden vastgesteld of een stoornis. Et cetera. Dit lijkt mij niet in het belang
                     van de zorg. Zouden we daar niet een langere periode voor kunnen regelen?
                  
Voorzitter. Dat brengt mij op mijn laatste en niet het minst belangrijke punt. Ik
                     zeg ook sorry voor alles wat ik niet heb besproken. Maar het is denk ik wel cruciaal
                     om aan te geven wat er nu feitelijk in jeugdzorgland speelt. Dan heb ik het over De
                     Hoenderloo Groep. Ik schaam mij er wel voor en ik ben ook al weken aan het puzzelen
                     hoe het kan dat we kinderen, jongeren op deze manier zo in de steek kunnen laten,
                     zonder dat het hele land daardoor in rep en roer is, zonder dat we daarvoor op de
                     barricaden springen. Ik weet wel hoe dat komt. Dat komt doordat die jongeren zelf
                     geen stem hebben. Op het moment dat je niet zelf een kind hebt dat in zo'n instelling
                     is, dan zal het jouw tijd wel duren, want met de meeste kinderen in Nederland gaat
                     het best goed. Die volgen gewoon normaal onderwijs en hebben niet een autistische
                     stoornis of een complexe problematiek, maar deze kinderen hebben daar wel mee te maken.
                     Nu wil het geval dat we inderdaad molochs van organisaties hebben gecreëerd. Die mogen
                     wat mij betreft omvallen, maar het kan niet zo zijn dat die kinderen daarbij ook omvallen.
                     Het zijn geen producten. Het zijn geen wegwerpartikelen. Het zijn jongeren die onze
                     hulp verdienen. Op het moment dat we te snel overgaan tot sluiting, zowel van de zorginstelling
                     als van de onderwijsinstelling, dan betekent dat dat ze daadwerkelijk tussen wal en
                     schip vallen.
                  
Ik wil een aantal dingen concreet van de Minister weten. Eén: hoe kan het nou dat
                     de onderwijsinstelling nu ook al dichtgaat, terwijl alle kinderen nog geen plek hebben?
                     Twee weken geleden is nog met de ambtenaren gewisseld dat er ruimte was om de onderwijsinstelling
                     open te houden, maar nu is er toch door Pluryn zelf besloten om dat niet te doen.
                     Waarom? Dat terwijl er voor alle kinderen nog lang geen passende plek is. Soms is
                     er wel een zorgplek, maar er is nog geen onderwijsplek. Wie kan mij dat uitleggen?
                  
Ten tweede wil ik weten hoe het zo kan zijn dat we zorginstellingen hebben die zo
                     kunnen speculeren met vastgoed, die iedereen voortdurend verrassen, die voorstellen
                     doen in de raad, waar ze denken hun vastgoedportefeuille nog verder op te fluffen,
                     die niks kan betekenen. De Minister zegt: ik ga er niet over en ik verwijs naar de
                     gemeente. Wie is er dan nog verantwoordelijk?
                  
Ten derde wil ik weten hoe het zo kan zijn dat, terwijl we een kritische inspectie
                     en een hele kritische Kinderombudsvrouw hebben, vervolgens niemand denkt: oké, we
                     hebben inderdaad niet voldaan onze zorgplicht, maar we gaan toch door? Ik ben heel
                     boos en ik ben heel kritisch, omdat er allerlei beloftes zijn gedaan, beloftes die
                     niet waar zijn gemaakt, terwijl het niet nodig was om het op deze manier te doen.
                     Ook Juzt viel om en toen hebben ze voor andere oplossingen gekozen. Is dat allemaal
                     goed gegaan? Nee, maar ze hebben wel voor andere oplossingen gekozen. Dus ik snap
                     oprecht niet waarom we dit toestaan. Ik wil gewoon weten wie er opstaat in dit land,
                     wie verantwoordelijkheid neemt voor deze kinderen en wie het voor hen opneemt, want
                     als niemand dat doet, is alles van waarde weerloos, en dat accepteer ik gewoon niet.
                     Het is immers niet de eerste instelling die dit overkomt en het zal ook niet de laatste
                     instelling zijn die dit overkomt. Midgaard gaat omvallen en dat is een groot probleem.
                     Juzt zal nog verder ontmanteld moeten worden. Er zijn nog een aantal andere grote
                     instellingen die in zwaar weer zitten.
                  
De volgende vraag zal mijn laatste vraag zijn, voorzitter, want ik ben vast al door
                     mijn tijd heen. Hoe gaan we voorkomen dat het weer gebeurt? Hoe gaan we duidelijke
                     criteria vaststellen voor wat «zorgplicht» is? Daar moeten we ons dan daadwerkelijk
                     aan houden, in plaats van dat we zeggen: helaas pindakaas, we hebben deadlines gesteld
                     en daar moeten we het maar bij houden. Ik kan het namelijk niet uitleggen. Ik kan
                     het niet uitleggen aan die kinderen. Ik kan het niet uitleggen aan die ouders, die
                     nu helemaal wanhopig zijn. En ik kan het niet uitleggen aan het personeel, dat nog
                     zonder normale, sociale afspraken het werk aan het doen is. Ik vind het ronduit schandalig.
                     Laten we niet vergeten – dan rond ik echt af, voorzitter – dat een jongen die bij
                     deze instelling vandaan komt, in een auto is gestapt met een luchtbuks en vervolgens
                     in Duitsland is opgepakt. Straks zit hij in de jeugdgevangenis. Moet je nagaan hoeveel
                     geld dat kost. En dan roepen we allemaal weer: schande, schande, dit land moet veiliger.
                     Vind je het gek dat dit gebeurt als we het aan de basis niet goed vastpakken?
                  
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dat leidt tot een interruptie van de heer Peters. Gaat
                     uw gang.
                  
De heer Peters (CDA):
Niet zozeer een interruptie op het laatste punt, maar op het eerste of het tweede
                     punt, de gespecialiseerde ggz. Ik ben erg voor langjarige contracten met goede tarieven,
                     maar zou mevrouw Kuiken dat willen afdwingen vanuit Den Haag? Wil zij kortdurende
                     contracten dan gewoon verbieden? En zo ja, wat is volgens haar dan de grens van de
                     gespecialiseerde ggz?
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Wat is de grens van de gespecialiseerde ggz? Ik vind het lastig om die vraag goed
                     te beantwoorden. Dat is dus een terechte oproep van uw kant. En wil ik dan van kortlopende
                     zorgtrajecten af? Ja, het liefste wel, omdat ik gewoon zie dat cliënten worden benadeeld.
                     Ik weet dat ook van mensen die ik ken. Ik zie dat het gewoon niet goed werkt. Over
                     de vraag hoe we dat dan precies afbakenen overleg ik graag met de heer Peters, maar
                     ook met MIND, dat heel erg opkomt voor het belang van de cliënten om dat heel precies
                     te doen.
                  
De voorzitter:
Afrondend, meneer Peters.
De heer Peters (CDA):
Ik vind het heel interessant. Als ik het verhaal van mevrouw Kuiken goed begrepen
                     heb, zit het ’m vooral in het wisselen van psychiaters. Ik heb daar ook het een en
                     ander over opgesnord. Een wisseling van contract is heel zelden de oorzaak van een
                     wisseling van psychiater. Ik wil graag overleggen over wat u nu eigenlijk precies
                     wilt, want ik ben wel voor langjarige contracten met goede financiële voorwaarden,
                     zodat instellingen weten wat ze moeten doen. Maar we gaan dadelijk wel in overleg.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Kuiken, afrondend.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het is goed dat we het eens zijn over het uitgangspunt om voor meerjarige contracten
                     te gaan, want ik denk dat dat rust biedt. Ik ben het met u eens dat verloop bij psychiaters
                     niet altijd een-op-een te maken heeft met de vraag of er wel of niet een zorgcontract
                     is. Ik had net alleen een specifiek voorbeeld voor ogen waarbij dat wel het geval
                     was, maar ik ben het met u eens dat er niet altijd sprake is van een causaal verband.
                  
De voorzitter:
Goed. Dan was dit de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 18.40
                     uur voor de dinerpauze.
                  
De vergadering wordt van 17.58 uur tot 18.44 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedenavond. Ik hoop dat het diner iedereen goed heeft gesmaakt en dat dit zal leiden
                     tot een goed vervolgdebat over jeugd. Ik stel voor dat de Kamerleden tijdens de beantwoording
                     van de bewindspersonen twee interrupties in tweeën mogen plegen. Dat mogen ook vier
                     vragen zijn. Dat is dan voor beide bewindspersonen tezamen.
                  
Het woord is aan de Minister van VWS voor zijn antwoord in eerste termijn. Gaat uw
                     gang.
                  
Minister De Jonge:
Voorzitter, dank u wel. Dank voor de vele vragen die zijn gesteld. En dat mocht ook
                     wel, na zo lange periode waarin we elkaar eigenlijk niet hebben kunnen spreken. Er
                     ligt inmiddels een behoorlijk kloeke stapel aan stukken die we met elkaar natuurlijk
                     zo goed mogelijk aandacht willen geven. Zoals een aantal woordvoerders het onder woorden
                     bracht, zo voel ik het zelf ook: we doen het onderwerp eigenlijk onvoldoende recht.
                     Dat zag ik ook in de voorbereiding: er is een noodzaak om het daar gewoon heel grondig
                     over te hebben. Daarmee hebben we misschien ook wel het gevoel dat we de jongeren
                     om wie het gaat, onvoldoende recht doen. Nou ja, we kunnen dat na het zomerreces uiteraard
                     op vele momenten goedmaken met elkaar. Ik denk dat er een goede reden voor is dat
                     we elkaar in de afgelopen periode wat minder hebben gesproken rondom dit thema. We
                     waren immers volop bezig met het bestrijden van de coronacrisis. En toch voelt het
                     ongemakkelijk, want het zijn grote beslissingen. Laten we in ieder geval de tijd nemen,
                     daar waar die ook daadwerkelijk beslissend gaan zijn in het leven en in het werk van
                     de mensen in de jeugdzorg, of het nou de kinderen of de professionals zijn. Laten
                     we er voldoende tijd voor nemen voordat die beslissingen ingaan. Dat is het eerste
                     wat ik ter inleiding zou willen zeggen, voorzitter.
                  
Het tweede is dat ik de beantwoording van de vragen als volgt wil indelen. Blokje
                     1 betreft de gevolgen van corona op de jeugdzorg zelf. Dat is niet zozeer de financiële
                     kant, want die doe ik even apart. De financiën behandel ik even bij elkaar. De gevolgen
                     van corona op de jeugdzorg zelf zitten dus in blokje 1. In blokje 2 zitten de regionale
                     samenwerking en de expertisecentra. Daar zijn heel veel vragen over gesteld. Blokje
                     3 is De Hoenderloo Groep. Daar zijn ook heel veel vragen over gesteld. Blokje 4 zou
                     wat mij betreft het blokje «financiën» zijn. Blokje 5 gaat over de governance en toezicht.
                     Blokje 6 gaat over de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. En dan is
                     er tot slot een blokje 7 «overig». De vragen over de commissie-De Winter zal collega
                     Dekker beantwoorden, om het ook een beetje bij elkaar te houden en het een beetje
                     eerlijk te verdelen in de spreektijd.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, mag ik een punt van orde maken?
De voorzitter:
Zeker.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het is totaal ongepast, maar is het misschien een idee om Minister Dekker als eerste
                     te laten spreken, zodat hij daarna kan gaan? Ik voel me een beetje bezwaard, gelet
                     op de verdeling. Ik zie aan de lichaamshouding van Minister Dekker dat een helpende
                     hand niet nodig is. Nou, dan ga ik weer mijn hok in. Excuus!
                  
De voorzitter:
De Minister kan multitasken, dus dat is geen probleem.
De Minister van VWS vervolgt zijn betoog.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Kan de Minister de blokjes nog even herhalen, want ik heb niet zo snel kunnen meeschrijven?
Minister De Jonge:
1. De gevolgen van de coronacrisis. 2. Regionale samenwerking en expertisecentra.
                     3. De Hoenderloo Groep. 4. Financiën. 5. Governance en toezicht. 6. Aanpak kindermishandeling
                     en huiselijk geweld. 7. Overig.
                  
Dan gaan wij, wat mij betreft, beginnen met een aantal vragen die raken aan corona.
                     Ik denk dat je moet zeggen dat de jeugdzorgsector zeker niet zo getroffen is als bijvoorbeeld
                     de verpleeghuissector. De verpleeghuissector is ongelooflijk hard geraakt door het
                     virus. Maar toch zie je dat ook de jeugdzorgsector wel degelijk door de coronacrisis
                     geraakt is tot op het niveau van het werk van professionals en tot op het niveau van
                     het leven van kinderen zelf. We hebben vaak gezien dat zorg werd afgeschaald, omdat
                     werd gedacht: de therapie zoals we die normaal geven, dat kan eigenlijk niet meer.
                     We hebben gezien dat de dagbesteding is gesloten. We hebben gezien dat het gezinsvervangend
                     tehuis het werk minder intensief deed en soms zelfs jongeren naar huis heeft laten
                     gaan, als dat verantwoord was natuurlijk. We hebben gezien dat schoolmaatschappelijk
                     werk op een hele andere manier zicht moest houden op de kinderen. Dus we hebben op
                     allerlei manieren gezien dat het werken in de jeugdzorg, zeker in die eerste weken
                     van de aanpak van de crisis, echt wel ingrijpend is veranderd. Dat moet ook echt iets
                     hebben gedaan met de kinderen. Maar wat precies, dat kunnen we op dit moment eigenlijk
                     helemaal niet zo goed zeggen of zien. Een aantal woordvoerders, onder anderen de heer
                     Raemakers, heeft daarnaar gevraagd. Dat zal zich volgens mij dus toch op een wat langere
                     termijn moeten laten beoordelen. Dat kunnen we op dit moment niet heel goed zeggen.
                     Je ziet dat de jeugdzorg op alle fronten eigenlijk weer gewoon aan het opstarten is
                     of opgestart is; ik kom daar straks bij de financiële regeling op terug. Dat is ook
                     goed, want je moet niet willen dat de jeugdzorg te lang niet doorgaat, dat behandelingen
                     te lang stil komen te liggen, dat een dagbesteding te lang dicht blijft en dat te
                     lang niet als normaal wordt gewerkt als dat wel degelijk verantwoord is. Daarom is
                     het goed dat de jeugdzorg zo goed mogelijk en zo goed als het gaat, weer behoorlijk
                     teruggaat naar hoe het ging.
                  
GroenLinks, mevrouw Westerveld, vroeg wat de gevolgen van corona op de ggz zijn en
                     of ik daar zicht op heb, omdat er bijvoorbeeld signalen zijn over een tekort aan crisisplekken.
                     Je zou je best kunnen voorstellen dat het thuis vaker misgaat en ontspoort als jongeren
                     vaker thuis zijn en als ouders thuis moeten werken en dus ook langer en vaker thuis
                     zijn en dat er dan sneller een crisisplek nodig zou zijn. Maar daar is niets van gebleken
                     en daar heb ik niets van gemerkt. Het zal best in een aantal gevallen zo zijn gebeurd,
                     maar dat heeft niet geleid tot een tekort aan crisisplekken of zo. Een andere vraag
                     die je zou kunnen hebben, is: als behandelingen zijn afgeschaald of uitgesteld of
                     anders zijn vormgegeven en als de situatie voor jongeren plotseling verandert, zou
                     dat dan zelfs niet kunnen hebben geleid tot bijvoorbeeld meer suïcide? Dat zou je
                     je kunnen voorstellen, maar ook dat is niet gebleken. Het is mij niet bekend dat de
                     cijfers daarover opeens heel erg zouden zijn veranderd.
                  
Ik zou me heel goed kunnen voorstellen dat er een effect zou zijn op bijvoorbeeld
                     huiselijk geweld en kindermishandeling. Als je nog meer op elkaars lip zit en als
                     het thuis toch al niet van een leien dakje ging, kan je je voorstellen dat er thuis
                     veel meer geweld is en dat er dus ook meer kinderen getuigen zijn geweest van huiselijk
                     geweld, omdat ze de hele dag thuis waren. Dat kan je je echt voorstellen, maar ik
                     kan dat in ieder geval niet herleiden uit de cijfers van Veilig Thuis. Hier is uit
                     andere landen wel over gerapporteerd. Ik weet dit bijvoorbeeld vanuit Spanje en vanuit
                     Frankrijk, maar in Nederland is geen sprake geweest van een verhoogd aantal meldingen.
                     Dat hoeft overigens niet per se gerust te stellen, want je weet niet of de mensen
                     vervolgens de weg naar Veilig Thuis hebben weten te vinden. We hebben wel expres een
                     laagdrempelige chatfunctie gestart, zodat mensen zich makkelijker konden melden. Daar
                     is wel veel gebruik van gemaakt, maar dat heeft in totaliteit niet geleid tot een
                     enorme stijging van het aantal meldingen.
                  
Ik kan dus niet op basis van cijfers zeggen dat we ons heel veel grotere zorgen hebben
                     moeten maken. Tegelijkertijd is het natuurlijk heel voorstelbaar dat dit wel degelijk,
                     al was het maar in een aantal gezinnen, heeft geleid tot een onveiligere thuissituatie
                     voor kinderen. Dat is natuurlijk zo. Ik vind het wel heel erg mooi dat ik heb gezien
                     hoezeer jeugdprofessionals – of dat nou de jeugdbescherming, het schoolmaatschappelijk
                     werk of gewoon gezinsbegeleiders waren – uitgingen van: als het niet kon zoals het
                     moest, dan moest het maar zoals het kon. Ze hebben juist op een ongelofelijke manier
                     geprobeerd zicht te houden op de kinderen. Ik heb een heel intensief en mooi gesprek
                     gehad met de mensen van het AKJ, van het vertrouwenswerk. Zij hebben mij verteld hoe
                     zij zicht hielden op de kinderen. Zij bezoeken de kinderen natuurlijk met enige regelmaat
                     op de locatie van de jeugdzorginstellingen. Het is fascinerend hoe zij zicht houden
                     en in de afgelopen tijd zicht hebben gehouden op de kinderen. Ze zeiden dat de manier
                     waarop ze nu contact hadden met de kinderen, misschien nog wel intensiever was dan
                     als ze normaal op bezoek gingen. Inmiddels is dat bezoek volgens mij ook weer helemaal
                     hersteld. Kortom, ik denk dat het ook dankzij de jeugdprofessionals zelf, die echt
                     een stap extra hebben gezet, is geweest dat de kinderen niet uit beeld zijn geraakt
                     en dat er zo goed en zo kwaad als dat ging, wel degelijk zicht is gehouden op de kinderen.
                  
De heer Peters (CDA):
Hierop voortbordurend: het is interessant dat uit de cijfers blijkbaar echt niet kan
                     blijken dat het erger is geworden. Ik heb in de krant wel het tegenovergestelde zien
                     staan: een bestuurder uit het noorden des lands zegt dat er nu wat minder professionals
                     bij die kinderen over de vloer komen, dat het wat meer via beeldbellen gaat en dat
                     ze daar volgens hem aardig van opknappen. Dat is dus eigenlijk helemaal het tegenovergestelde
                     van wat we misschien zouden verwachten. Kan de Minister daar eens op reflecteren?
                  
Minister De Jonge:
Ik heb die verhalen ook gehoord, zeker. Dat zijn natuurlijk allemaal n=1-verhalen.
                     Het is dus moeilijk om daar een conclusie aan te verbinden in de zin van: zie je wel,
                     de kinderen knappen op van een beetje minder professionals in de jeugdzorg. Die conclusie
                     kun je natuurlijk niet trekken, maar wat je volgens mij wel hebt gezien en wat mensen
                     in de jeugdzorg ook echt wel hebben gezien, is het verrassende effect dat het kan
                     hebben als je het toch weer gewoon normaal thuis probeert. Ik heb ook een n=1-verhaal,
                     maar het is een schitterend verhaal. Ik kreeg een brief van de ouders van een van
                     de jongeren uit de instelling waar ik was geweest, De Kaap, in Nijmegen. Ik had daar
                     een nachtje mogen slapen en ik kreeg een brief van een van de ouders. Die jongere
                     had het weer thuis geprobeerd, want het moest in de instelling allemaal wat minder.
                     De kinderen zijn tijdelijk thuis geweest, als dat kon. Dat was zo ongelofelijk goed
                     gegaan dat ze thuis echt weer een nieuwe start hebben gemaakt. Dat soort verhalen
                     hoor je natuurlijk toch wel meer. Laten we daar niet de conclusie aan verbinden «zie
                     je wel; kinderen knappen ervan op als er wat minder jeugdzorgprofessionals zijn».
                     Daar geloof ik namelijk niet in. Ik geloof dat jeugdzorgprofessionals heel veel zegenrijk
                     werk doen, maar ik geloof wel dat het soms toch ook wel kan helpen in het leven van
                     kinderen om het weer in een normale thuissituatie te proberen en de durf te hebben
                     om het gewoon toch weer eens over een andere boeg te gooien. Dat is één.
                  
Twee: ik denk dat heel erg veel hulp in een gezin, dus met heel veel professionals
                     ... We kennen natuurlijk allemaal de verhalen van ouders die een volle weekagenda
                     hebben met de professionals die hen allemaal willen helpen. Als er een beetje orde,
                     rust en regelmaat in zo'n gezin kan worden aangebracht, dan helpt dat natuurlijk wel.
                     Ik denk dus dat dit zeker lessen zijn die in de jeugdzorg moeten worden getrokken,
                     maar het is wel moeilijk om daar een generieke conclusie aan te verbinden, hoor.
                  
Nog één vraag in dit blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Een ogenblik. Was dat voldoende, meneer Peters?
De heer Peters (CDA):
Ik mag niet zoveel.
De voorzitter:
U hebt er nog drie. Het is dus aan u. Oké, de Minister vervolgt zijn betoog.
Minister De Jonge:
De vraag van de heer Raemakers was of ik bereid ben om met jongeren in gesprek te
                     gaan, zodat zij mee kunnen praten over hoe de jeugdzorg eruit zou moeten zien bij
                     een eventuele tweede golf. Ja, dat doe ik heel graag. Er staat nu voor volgende week
                     een afspraak in mijn agenda, waarvan ik hoop dat die kan doorgaan; je weet het nooit.
                     Ik ben bij de agendaplanning natuurlijk ook een beetje van u afhankelijk, maar er
                     staat nu een hele mooie afspraak in de agenda om met jongeren door te praten over
                     de mate waarin zij zich eenzamer hebben gevoeld als ze toch al eenzaam waren. Ik weet
                     dat dat onderwerp bij jongeren u ook aan het hart gaat. Dat vind ik een heel boeiend
                     gesprek. Uw vraag was ook of we maatregelen voor een tweede golf anders vorm zouden
                     geven. Ik denk dat we over de hele linie de lessen te leren hebben voor een eventuele
                     tweede golf. Ik ben ervan overtuigd dat we die tweede golf voor een belangrijk deel
                     ook zelf in de hand hebben en dat we zelf echt een dam kunnen opwerpen tegen die tweede
                     golf. Maar inderdaad: als die komt, zou je dan weer dezelfde maatregelen nemen als
                     de maatregelen zoals ze zijn getroffen? Ten eerste geldt voor de jeugdzorg natuurlijk
                     dat daar geen landelijke maatregelen zijn getroffen, maar dat door jeugdzorginstellingen
                     zelf maatregelen zijn genomen, anders dan bij de verpleeghuiszorg. Ten tweede hoop
                     ik dat we de maatregelen zoals we die gaan nemen, überhaupt veel regionaler zullen
                     gaan treffen in plaats van generieke, landelijke maatregelen. Ik denk dat iedereen
                     dat wel voelt en vindt. Dat moet natuurlijk wel kunnen, maar daarom zitten we er ook
                     bovenop. Zodra het virus weer ergens de kop opsteekt, gaan we het dus regionaal zo
                     gericht mogelijk weer de kop indrukken. Dat is wat ik wil. Daarom zijn we bezig met
                     dat dashboard en met die vroegsignalering. Dat doen we allemaal om de maatregelen
                     zo regionaal mogelijk te kunnen treffen. Zo min mogelijk generiek en zo veel mogelijk
                     specifiek, dat is wat je wil. Dus ja, ik ga in gesprek. En ja, ik hoop dat we inderdaad
                     de lessen van de afgelopen maanden trekken voordat die tweede golf komt, omdat ik
                     denk dat dat nodig is.
                  
De heer Wörsdörfer (VVD):
Ik haak even aan bij wat de heer Peters net zei. De voorbeelden zijn er inderdaad.
                     De Minister zegt natuurlijk terecht: n=1; een goed voorbeeld wil niet zeggen dat dit
                     meteen in de hele jeugdzorg zoden aan de dijk zet of dat het allemaal gaat werken.
                     Maar de Minister zegt ook dat daar lessen uit getrokken moeten worden. Daar ben ik
                     het mee eens. De vraag is natuurlijk hoe we dat doen. Hoe zorgen we ervoor dat we
                     kunnen leren van die observaties over waar het bijvoorbeeld heel goed gegaan blijkt
                     te zijn als er geen of minder professionals waren? Tegelijkertijd is er de volgende
                     vraag. Die jeugdinstellingen moeten hun werkzaamheden allemaal weer opstarten. Zijn
                     er belemmeringen? Een van de redenen waarom beeldbellen überhaupt startte, was dat
                     er te weinig beschermingsmiddelen waren. Als het goed is, zijn die voorhanden. Is
                     dat nu ook echt in voldoende mate het geval, zodat daar waar het gewoon weer fysiek
                     moet, dat ook kan? Het gaat dus om die twee dingen: hoe trekken we die lessen en kan
                     men ook weer aan de slag? Zijn die beschermingsmiddelen er? Zo niet, waar kunnen ze
                     dan heen bellen?
                  
Minister De Jonge:
Het antwoord is: ja, er zijn beschermingsmiddelen. Dat is inderdaad een van de lessen
                     die we natuurlijk sowieso zullen moeten trekken: zorg voor een ijzeren voorraad aan
                     beschermingsmiddelen voor de hele zorg. Daar is Van Rijn ook mee bezig en dat moeten
                     we natuurlijk sowieso klaar hebben staan. Ik denk overigens dat de besmettingsgraad
                     inmiddels zo laag is dat je geen beschermingsmiddelen nodig hebt in de jeugdzorg om
                     gewoon je werk te kunnen doen. Het aantal besmette jongeren in de jeugdzorg is op
                     dit moment natuurlijk nihil, kijkend naar de besmettingsgraad. Maar ik denk dat u
                     wel een interessante vraag stelt: zouden we niet moeten proberen om van die N=1-verhalen
                     toch de rode draad te pakken zien te krijgen? Ik denk dat het goed is om die vraag
                     eens te stellen aan Jeugdzorg Nederland en misschien wel breder aan het veld: zullen
                     we eens proberen met elkaar die lessen te articuleren? Dat zijn eigenlijk lessen voor
                     de jeugdzorg als geheel, want ik moet zeggen dat beeldbellen echt niet in alle gevallen
                     een goede oplossing is, zeker in therapiesettings. Het is natuurlijk ook afstandelijk.
                     Toch zijn sommige jongeren daar juist heel blij mee. Zij durven zich juist meer te
                     uiten. Dat hoor je ook terug in de psychiatrie. Het is zeker geen generieke oplossing
                     voor alle behandelsettings, helemaal niet, maar je hoort uit de psychiatrie ook wel
                     terug dat sommige cliënten er juist heel wel bij varen om zich juist via beeldbellen
                     te uiten. Die afstand is immers kennelijk juist nodig. Het is een combinatie van afstand
                     en nabijheid. Die is kennelijk juist nodig om te durven. Dat zie je natuurlijk. Wat
                     we gaan doen, is samen met de Zorg-voor-de-Jeugdpartijen de afgelopen maanden evalueren.
                     Wat zijn nou de lessen voor de jeugdzorg als geheel? Dat is afgesproken in de Stuurgroep
                     Zorg voor de Jeugd. We moeten die lessen met elkaar leren. Ik zal ze specifiek de
                     vraag stellen wat dit specifiek betekent voor de jeugdzorg. Wat zou je nou aan lessen
                     moeten trekken voor dé jeugdzorg? Niet alleen voor de tweede golf, want die afspraak
                     is sowieso al gemaakt, maar eigenlijk ook wat je überhaupt breder in de jeugdzorg
                     zou moeten leren.
                  
De voorzitter:
Dat was voldoende? Dan was er nog een interruptie van de PVV. De heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Ik wil toch nog even terug naar het vorige punt, dat de cijfers niet uitwijzen dat
                     er een toename is van mishandeling, spanning en geweld binnen de huiselijke kring.
                     We hebben bij onderwijs ook gezien dat in de afgelopen maanden heel veel kinderen
                     eigenlijk spoorloos waren. Durft de Minister zijn hand in het vuur te steken dat dat
                     hier niet het geval is? Is er met alle kinderen die in beeld waren en die zorg in
                     welke vorm dan ook kregen, contact geweest en weten we zeker dat daar inderdaad op
                     tijd is ingegrepen als er wel iets fout ging of dat er inderdaad geen noodzaak tot
                     ingrijpen was? Kunnen we daar eens wat meer over horen?
                  
Minister De Jonge:
Mijn hand ervoor in het vuur steken dat er nooit nergens iets misgaat, dat kan ik
                     natuurlijk niet doen, en dat heb ik ook niet gezegd. Maar wat ik probeerde aan te
                     geven is: kan je nou uit de beschikbare gegevens afleiden dat het aantal situaties
                     waarin huiselijk geweld is toegenomen daadwerkelijk significant is gestegen? Als ik
                     gewoon kijk naar het aantal meldingen bij Veilig Thuis kan ik dat eigenlijk niet.
                     Ik kan dat ook iet uit de politiegegevens halen. Dus er is geen objectieve cijferbron
                     waar je dat uit zou kunnen halen. Je zou het je wel heel goed kunnen voorstellen.
                     Je zit iets meer op elkaars lip, waardoor de spanningen in het gezin kunnen toenemen,
                     wat huiselijk geweld kan doen toenemen en ja, daar zijn kinderen dan getuige van geweest.
                     Je kan het je zo voorstellen, maar ik kan het niet objectiveren. Dat is mijn punt.
                     Dat is één. Twee: als ik gewoon zie hoezeer jeugdzorgmedewerkers en schoolmaatschappelijk
                     werkers de vinger aan de pols hebben gehouden en hebben gedacht: als het niet op een
                     normale manier kan, zoals ik het altijd deed, dan onderhoud ik toch het contact met
                     gezinnen en kinderen, als ik zie wat daar allemaal voor in touw is gezet – belcircuits,
                     toch aan huis et cetera – dan geeft mij dat wel het vertrouwen dat we er wel veel
                     zo niet alles aan hebben gedaan om kinderen goed in beeld te houden. Dat vind ikzelf
                     heel erg mooi. Daar was geen landelijk beleid voor, daar waren geen regels voor, er
                     was geen landelijke afspraak of wat dan ook voor – hoewel die afspraak uiteindelijk
                     wel is gemaakt met de jeugdzorgsector als geheel – maar ... Laat ik u het verhaal
                     vertellen van mijn eigen vrouw. Die is schoolmaatschappelijk werker. U zult ook hebben
                     ervaren dat het thema corona eigenlijk betekent dat je opeens als gezin met hetzelfde
                     thema bezig bent. Je kinderen zijn ermee bezig, mijn vrouw was er op haar werk heel
                     intensief mee bezig, zij is alle dagen bezig geweest om al die kinderen die normaal
                     bij haar kwamen – ze werkt op twee scholen – na te gaan. Hoe gaat het thuis? Op allerlei
                     mogelijk manieren is contact gehouden en op allerlei mogelijke manieren zijn andere
                     professionals om dat gezin heen gecontact met de vraag of zij zicht hadden op wat
                     daar gebeurt et cetera. Dat is fantastisch. Duizenden jeugdzorgprofessionals hebben
                     zich op die manier ingezet en dat vind ik heel mooi, want zo hebben we inderdaad zicht
                     gehouden op de situatie thuis, zo goed en zo kwaad als het ging.
                  
Dan ga ik naar ...
De voorzitter:
Dat is voldoende?
De heer Jansen (PVV):
Ik bewaar de resterende vragen voor later, voorzitter.
De voorzitter:
Goed. De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister De Jonge:
Dan naar de regionale samenwerking. Daar zijn veel vragen over gesteld. Dit is nou
                     echt zo'n onderwerp dat na vandaag, hoop ik, niet klaar is. Want we moeten het hier
                     echt grondiger en fundamenteler over hebben dan lukt in een AO. We kunnen onszelf
                     geruststellen: we kunnen het er nog vele malen over hebbe. Ik hoop de wet in consultatie
                     te kunnen laten gaan na de zomer. Dat was de eerste vraag van de heer Wörsdörfer.
                     Ik hoop die wet in consultatie te laten gaan na de zomer. Dat zal betekenen dat die
                     wet eind van het jaar, misschien begin volgend jaar naar de Raad van State gaat, en
                     ik hoop hem nog zelf missionair, dus nog in deze fase te kunnen indienen. Ik denk
                     dat we nuchter moeten zijn: we gaan die wet niet meer met elkaar afmaken. Toch wil
                     ik wel heel graag grondig en fundamenteel het debat daarover met u voeren. Want van
                     mij uit bezien is het een heel noodzakelijk stap, en eigenlijk het afmaken van wat
                     we begonnen zijn met de decentralisatie. Het is dus niet het terugdraaien van de decentralisatie.
                     Dat wordt weleens gezegd, maar daar ben ik niet op uit. Het is eigenlijk afmaken wat
                     je begonnen bent, juist vanuit de stelselverantwoordelijkheid waar u mij altijd op
                     aanspreekt. Dat doet u overigens terecht, want de Minister ís stelselverantwoordelijk.
                     Hij is dat niet in zijn eentje, hij is dat samen met die gemeente, maar we hebben
                     met elkaar te zorgen dat het stelsel goed functioneert. U moet op mij toezien en de
                     gemeenteraden moeten op hun wethouders toezien.
                  
Als je nu kijkt naar «het» stelsel, kun je niet zeggen dat het slecht functioneert,
                     maar kunt je ook onmogelijk zeggen dat het goed functioneert. Het stelsel moet echt
                     beter gaan functioneren dan het nu doet. Met name bij de meer gespecialiseerde vormen
                     van jeugdzorg gaat het niet goed. Daar is meer orde, rust en regelmaat nodig. Dit
                     is ook het eerste antwoord op de vraag naar het waarom van deze wet: meer orde, rust
                     en regelmaat voor de gespecialiseerde vormen van jeugdzorg. Dat is één.
                  
Het tweede antwoord op de vraag naar het waarom is: het beter kunnen waarmaken van
                     de stelselverantwoordelijkheid die een Minister heeft maar die ook de gemeenten hebben.
                     Want ook een individuele gemeente kan op dit moment maar heel moeilijk haar stelselverantwoordelijkheid
                     waarmaken.
                  
Ik ga u een paar voorbeelden noemen. Het eerste voorbeeld betreft Juzt. Allemaal wethouders
                     die het beste voorhebben met de kinderen, daar wil ik niet aan afdoen, die discussie
                     wil ik niet. Maar in je eentje de continuïteit van zorg, die je zo belangrijk vindt,
                     waarmaken in de richting van je gemeenteraad, als een van de gemeenten daar in de
                     regio, in Brabant, gaat niet als je in die regio niet gelijkluidende keuzes maakt
                     als opdrachtgever voor de gespecialiseerde vormen van jeugdzorg. Er viel op Juzt een
                     hele hoop aan te merken, dat is het punt helemaal niet, maar je kunt als individuele
                     gemeente daar eigenlijk onvoldoende je taak waarmaken zoals die door de wet aan je
                     is opgedragen.
                  
We komen straks nog intensief te spreken over De Hoenderloo Groep, maar het is heel
                     moeilijk om daar als individuele wethouder en individuele gemeente je verantwoordelijkheid
                     waar te maken. Parlan in Noord-Holland, het Transferium, de gesloten jeugdzorg: veel
                     over gesproken, heel moeilijk om daar als individuele wethouder je verantwoordelijkheid
                     waar te maken die de wet je geeft.
                  
Voor mij heeft dit een aantal ladingen in wat ik erin zou willen veranderen. Het eerste
                     is misschien een meer ideologisch punt. Ik heb al vaker gezegd dat ik geloof dat we
                     in de zorg minder markt nodig hebben, meer samenwerking nodig hebben en meer regie
                     nodig hebben. Ik ben daar de afgelopen maanden alleen maar sterker in bevestigd. Nou
                     gaat dit vooral, denk ik, over meer samenwerking en meer regie, maar toch ook wel
                     enigszins over minder markt. Ik weet dat de heer Peters daar fanatiek in is, maar
                     ook de heer Hijink. Als ik kijk naar hoe sommige gemeenten hun jeugdzorg hebben gecontracteerd,
                     zie ik dat daar een soort concurrentie om de cliënt ontstaan. Die concurrentie om
                     de cliënt ziet er als volgt uit. Als je een cliënt in zorg neemt, krijg je betaald.
                     Als de ander die cliënt in zorg neemt, krijgt de ander betaald. Dus als jij meer cliënten
                     in zorg neemt, krijg jij meer betaald. Dat betekent dat er een prikkel is om juist
                     niet samen te gaan werken. De prikkel op samenwerking is er eigenlijk niet. Met name
                     die openhouseaanbestedingen, die dus aan de voorkant geen contract hebben maar eigenlijk
                     alleen maar betaald worden als ze een kind in huis hebben, leiden natuurlijk tot meer
                     cliënten in zorg. Nou, dat is niet per se wat je moet willen als er al zo ongelofelijk
                     veel cliënten in de jeugdzorg zitten, zeker internationaal vergeleken. Dat leidt tot
                     een prikkel om niet samen te werken maar om juist te concurreren om de cliënt. Dit
                     is ook iets wat je niet moet willen als het gaat over een publiek goed. Het leidt
                     ook niet per se tot de beste zorg voor die cliënt. Want waar zit de prikkel om de
                     beste zorg te willen leveren?
                  
Kortom, ik denk dat met name die openhouseaanbestedingen een veel te grote deur open
                     hebben gezet voor de introductie van marktwerking in de jeugdzorg. Ik juich iedere
                     gemeente toe die deze deur weer dichtduwt op dit moment.
                  
Maar dit is meer de inkoopvraag. De vraag van deze wet gaat heel sterk over samenwerken
                     en regie. De heer Raemakers zei: dat zit toch eigenlijk al in de wet, dat moet toch
                     al? Ja, dat moest ook. Maar kijk eens naar Juzt. Die regio moest samenwerken, maar
                     toen die samenwerking er niet toe leidde dat er daar sprake was van eenduidig opdrachtgeverschap
                     noch dat er goede continuïteitafspraken werden gemaakt met Juzt, stond iedereen naar
                     elkaar te kijken.
                  
Ja, dan heeft u de Minister natuurlijk aan te spreken: pakt de Minister dan niet zijn
                     stelselverantwoordelijkheid? Nou, hoe dan, op basis van de huidige wet? Ik heb ze
                     eindeloos gesproken, we zijn er bovenop gesprongen et cetera. We zijn eindeloos met
                     elkaar in gesprek geweest. Dat is ook nuttig geweest, ik zeg niet dat dat allemaal
                     niet nuttig is. Maar kijk eens naar het formele instrumentarium wat daarop nu in de
                     wet zit. Ik kan iedere individuele gemeente aanspreken en ik kan de beslissing overrulen
                     van iedere individuele gemeente op het moment dat dat een beslissing zou zijn die
                     de continuïteit van jeugdzorg in gevaar brengt. Maar dat zou dan wel betekenen dat
                     ik in achttien gemeenten de verantwoordelijkheid voor deze contractuele beslissing
                     over had moeten nemen. Hoe ziet u dat voor zich en wat heeft dat dan nog met decentralisatie
                     te maken? Kortom, ik geloof dat we een aantal taken in de jeugdzorg – de versnippering
                     is nu soms zo groot – niet bij individuele gemeenten moeten laten zonder daar ook
                     een gemeenschappelijke en regionale verantwoordelijkheid aan toe te voegen. Dat is
                     de reden waarom ik zeg: maak nou duidelijk voor welk type vormen van jeugdzorg gemeenten
                     regionaal hebben samen te werken opdat niet alleen die gemeenten in de regio hun stelselverantwoordelijkheid
                     voor de continuïteit van zorg beter waar kunnen maken, maar opdat ook ik als Minister
                     beter in staat ben om mijn stelselverantwoordelijkheid waar te maken. Daarover gaat
                     die nieuwe wet. Dat is het waarom van die nieuwe wet. Dat wetsvoorstel is in voorbereiding.
                     U heeft de ingrediënten van die wet gezien.
                  
De voorzitter:
Een ogenblik. Er is een interruptie van de heer Wörsdörfer en van de heer Raemakers.
                     Meneer Wörsdörfer, gaat uw gang.
                  
De heer Wörsdörfer (VVD):
Ik hoor de Minister zeggen: ik denk dat open house voor zorginkoop niet goed is. Ik
                     val eigenlijk over de woordencombinatie «ik denk». Zoals ik net zei: je moet natuurlijk
                     een analyse hebben van wat er goed gaat en wat er niet goed gaat. De mening van de
                     Minister over open house ken ik. Dat geldt ook voor aanbesteden. Daar ziet hij ook
                     niet veel heil in. Mijn vraag zou zijn: is de Minister bezig geweest om gemeenteraden
                     en inkopers te helpen om bijvoorbeeld met de Aanbestedingswet in de hand... Met de
                     Aanbestedingswet is zo'n beetje alles mogelijk. Alles wat de Minister wil en wat hij
                     in Brussel gaat bepleiten, is al mogelijk onder de Aanbestedingswet. Is hij met die
                     wet in de hand naar de gemeentes gegaan? Deze vraag is tweeledig. De aversie tegen
                     open house... Ik hoor van gemeentes en wethouders dat ze daar vrij blij mee zijn.
                     Ik begrijp dus niet goed hoe de analyse eruitziet. Tegelijkertijd: leer die gemeenteraden,
                     de wethouders en de inkopers om op de juiste wijze met die wet om te gaan, want dan
                     kom je ergens.
                  
Minister De Jonge:
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, het OZJ, ondersteunt gemeenten zeer actief
                     bij inkoopvraagstukken. Dat doen ze zeer actief. We hebben ook nog een programma voor
                     inkoop en aanbesteding lopen. Ook van daaruit, in samenwerking met het OZJ, worden
                     gemeenten zeer geholpen met alles wat met inkoop- en aanbestedingsvraagstukken te
                     maken heeft. Dat is één. Twee. Wij zetten binnen de Europese richtlijn zoals we die
                     nu kennen, een stap met het schrappen van de EMVI-verplichting. Ik hoop net na de
                     zomer bij u een wetsvoorstel in te dienen. EMVI staat voor economisch meest voordelige
                     inschrijving. Dat staat nu als een verplichting in de wet genoemd, maar ik wil daar
                     eigenlijk vanaf. Ik wil af van die verplichte optie, zodat we een veel verder versimpelde
                     aanbestedingsroute mogelijk maken voor gemeenten. Dat wetsvoorstel heb ik eerder aangekondigd.
                     Daar heb ik u eerder ook brieven over gestuurd. Het is er in de afgelopen tijd niet
                     van gekomen om dat uitvoeriger door te spreken, maar na best een heel intensieve zoektocht
                     denk ik dat dit de enige mogelijkheid is om binnen de Aanbestedingsrichtlijn maximale
                     ruimte te creëren.
                  
U zegt: je kunt eigenlijk alles binnen de huidige Aanbestedingsrichtlijn. Maar dat
                     is gewoon onjuist. Dat is echt onjuist. Je kunt niet alles binnen de huidige Aanbestedingsrichtlijn.
                     De Aanbestedingsrichtlijn – de Aanbestedingswet doet daaraan mee – vraagt op dit moment
                     aan gemeenten om een overheidsopdracht in concurrentie te gunnen met voorafgaande
                     concurrentiestelling. Het is dus niet zo dat daarin ruimte is voor alles wat je zou
                     willen als gemeente. Stel dat een gemeente zou willen zeggen: «Ik ben eigenlijk heel
                     gelukkig met de vier, vijf jeugdzorgpartners met wie ik al die jaren heb samengewerkt.
                     Daar wil ik de komende tijd mee blijven samenwerken. Ik ga daar een tienjarig contract
                     mee afsluiten en ik wil met geen enkele andere aanbieder iets te maken hebben.» Dat
                     is op dit moment op grond van de Aanbestedingswet niet mogelijk. Dan zult u zeggen:
                     «Dat is ook gezond, want dan krijg je een beetje fris bloed erin, nieuwe aanbieders.
                     Concurrentie is juist gezond, want dat houdt mensen scherp.» Daar ben ik het niet
                     altijd mee oneens, maar ik zou willen dat het een eigen opvatting van een gemeente
                     mag zijn om juist in partnerschap langjarig een verbintenis aan te gaan met instellingen.
                     Dat vind ik juist heel gezond. Ik geloof in dat partnerschap. We moeten ervan af dat
                     je keer op keer, eens in de zoveel tijd, een nieuw contract moet afsluiten, waarbij
                     je weer helemaal opnieuw mag beginnen en waarbij je alle relaties weer opnieuw mag
                     leggen. Van die verplichting moeten we gewoon af. Die logica is voor de markt misschien
                     best interessant. Het aanbestedingsrecht komt helemaal voort uit het recht van een
                     bedrijf om een graantje mee te pikken uit de overheidsruif. Daar komt het hele aanbestedingsrecht
                     uit naar voren. Maar waarom zou die logica op moeten gaan voor zorginstellingen? Waarom
                     is de dominantie van concurrentiestelling zo groot, terwijl het in de zorg gaat om
                     partnerschap? Dat is echt de vraag die we elkaar moeten stellen. Waarom hebben we
                     laten gebeuren dat het Europees aanbestedingsrecht grip kreeg op onze zorg? Daar moeten
                     we vanaf. Dat is een gesprek dat we moeten voeren in Brussel en dat is ook een gesprek
                     dat ik voer in Brussel, want daar komen we namelijk via Nederlandse wetgeving niet
                     vanaf.
                  
De voorzitter:
Aanvullend nog, meneer Wörsdörfer. Gaat uw gang.
De heer Wörsdörfer (VVD):
Je kunt het aanvullend noemen, maar je kunt het ook een herhaling van de vraag noemen.
                     Wat ik graag wil weten als er straks een wetsvoorstel komt, is welke gemeenten een
                     probleem hebben en waar ze dan een probleem mee hebben. Ik zou willen vragen of dat
                     er dan bij gestopt kan worden. Ik zei net tegen de Minister dat ik hoor dat wethouders
                     enthousiast zijn over bijvoorbeeld open house. In zijn antwoord komt de Minister daar
                     niet meer op terug. Dus ik zou graag willen dat dit inzichtelijk wordt, omdat je aan
                     de hand daarvan echt kunt bepalen of een wijziging van al deze regelingen echt nodig
                     is en, als het nodig is, hoe die dan in elkaar zou moeten steken. Dus ik hoop dat
                     dat er dan wel bij komt, want dan kunnen we tenminste praten over wat er is in plaats
                     van over de visie, de ideeën en de hartstocht van de Minister. Ik stel dat ook op
                     prijs, maar niet iedereen denkt hetzelfde.
                  
Minister De Jonge:
Nee, dat is mij ook opgevallen. Niet iedereen denkt hetzelfde, en dat is niet erg.
                     Als het gaat om de vraag of er in het land ergens een wethouder te vinden zou zijn
                     die enthousiast is over zijn eigen openhouseconstructie, dan geloof ik graag dat u
                     weleens een wethouder zou kunnen tegenkomen die enthousiast is op dat punt. Maar ook
                     in zo'n geval ben ik wel geneigd om dan aan jeugdzorgaanbieders en professionals in
                     zo'n regio te vragen: delen jullie dat enthousiasme? Ken ik een regio met een openhouseaanbesteding
                     waar zowel de wethouders alsook de aanbieders enthousiast zijn over het feit dat er
                     een openhouseaanbesteding is gedaan, met vaak een explosie van het aantal aanbieders
                     en een totale versnippering tot gevolg? Nee, die regio ken ik eerlijk gezegd niet.
                     Maar graag breng ik bij de behandeling van dat wetsvoorstel in beeld wat de effecten
                     daarvan zijn. Ik denk inderdaad dat we daar open en eerlijk over moeten zijn. Veel
                     te veel gemeenten zijn die route opgegaan. Dat heeft geleid tot veel te veel aanbieders.
                     Inmiddels zijn er meer dan 6.000 aanbieders in de jeugdzorg. Dat is nergens voor nodig.
                     Daar moeten we vanaf.
                  
Voorzitter. Wij komen met elkaar nog intensiever te spreken ...
De voorzitter:
Een ogenblik, Minister, want er is nog een interruptie van de heer Raemakers van D66.
                     Gaat uw gang.
                  
De heer Raemakers (D66):
Als het gaat over decentralisatie, dan is het inderdaad de vraag: hoe moet je dat
                     corrigeren, hoe moet je dat bijschaven? In 2015 hebben we de keuze gemaakt: dit gaan
                     we gemeenten allemaal laten doen. Wij hebben daar ook best weleens vragen over gehad.
                     Het is bekend dat D66 altijd kritisch is geweest over de decentralisatie van de jeugd-ggz.
                     Zou je dat niet landelijk moeten doen? Maar hier is volgens mij iets anders aan de
                     hand. Eerst zat er in de wet al een mogelijkheid voor drie jaar om in te grijpen bij
                     regio's als de samenwerking niet goed liep. Een paar jaar geleden is die bepaling
                     in artikel 2.8 van de Jeugdwet verlengd en structureel gemaakt. Toen heeft de Raad
                     van State al gezegd: ho, jongens, wij hebben een waarschuwing. Die stelde de vraag:
                     waarom moet je dit permanent doen; zou je dit niet weer voor een aantal jaren moeten
                     doen? Nu doen we de volgende stap in het begrenzen van de autonomie van gemeenten.
                     We zeggen niet duidelijk «hier gaat het Rijk over», maar we zeggen «gemeenten moeten
                     allemaal op deze manier met elkaar samenwerken». We schuiven dus steeds verder op.
                     De Minister heeft één voorbeeld genoemd, maar kan hij ook toelichten waarom hij de
                     bevoegdheid die hij heeft op grond artikel 2.8 van de Jeugdwet, niet meer en actiever
                     inzet in plaats van nu voor alle gemeenten met dwingende maatregelen te komen?
                  
Minister De Jonge:
Die bevoegdheid die nu in de wet zit, is flinterdun. De enige mogelijkheid is eigenlijk
                     interbestuurlijk toezicht. Dat is het enige instrumentarium dat je zou hebben op basis
                     van die bevoegdheid. Dus de huidige wet voorziet gewoon niet in het instrumentarium
                     dat je nodig hebt om daadwerkelijk in te grijpen. Ik heb Juzt genoemd, maar ik zou
                     ook De Hoenderloo Groep kunnen noemen. Wat was daar de mogelijkheid die de Minister
                     daadwerkelijk had op basis van de wet om in te grijpen? Interbestuurlijk toezicht
                     met 355 gemeenten? Dat is namelijk wat je dan moet doen. Dan zou je de contractuele
                     beslissing over moeten nemen van 355 gemeenten. Ik zie dat eerlijk gezegd niet zo
                     voor me. VWS mag niet klagen over het aantal ambtenaren, maar we hebben niet genoeg
                     ambtenaren om het werk over te nemen van 355 gemeenten. En ik zou het bestuurlijk
                     gewoon onjuist vinden. U heeft terecht gezegd dat de Kamer bewust de keuze heeft gemaakt
                     om het te decentraliseren. We hebben met elkaar bewust die keuze gemaakt. In zo'n
                     stelsel is het wel gek als je, bij alles wat er misgaat, telkens de Minister nodig
                     hebt om een individuele jeugdzorginstelling te redden. Dat moeten we nou juist niet
                     doen. Wat we moeten doen, is die decentraal neergelegde verantwoordelijkheid op een
                     betere manier structureren, niet door dingen te centraliseren of te recentraliseren,
                     maar door meer regie mogelijk te maken in een regio, zodat men met elkaar de verantwoordelijkheid
                     draagt voor een goed palet aan zorg in een regio, en door de verplichting op te leggen
                     om ook bovenregionaal tot samenwerking te komen bij een beperkt aantal vormen van
                     zorg. Dat is de route die ik op wil, en daar geloof ik ook in. Dat brengt nog best
                     wat ontwerpvragen met zich mee. Daar gaan we zeker nog over spreken. Maar dat niet
                     doen en denken dat het vanzelf wel goed komt – want dat zou dan wellicht het alternatief
                     zijn – daar geloof ik niet in. Het is al vijf jaar na de decentralisatie en ik geloof
                     daar gewoon niet meer in.
                  
De voorzitter:
Goed. Aanvullend nog, de heer Raemakers. Minister, wilt u uw microfoon even uitzetten?
De heer Raemakers (D66):
Als ik het betoog van de Minister volg – laat ik dat doen – had de Minister bij Juzt
                     onvoldoende mogelijkheden om in te grijpen. Ook bij De Hoenderloo Groep had de Minister
                     naar zijn zeggen onvoldoende mogelijkheden om in te grijpen. Waarom maken we dan geen
                     wet waarin we zeggen: als er ergens iets echt verkeerd gaat, krijgt de Minister veel
                     meer bevoegdheden om in die gevallen in te grijpen? Want nu maken we een wet waardoor
                     alle gemeenten aangesproken worden en dingen moeten doen – extra bureaucratie – die
                     misschien helemaal niet nodig zijn. De Minister zegt dat het om een beperkt aantal
                     vormen van jeugdzorg gaat. Ik heb gelezen dat het gaat om de kinderbescherming, pleegzorg,
                     gezinshuizen. Bijna alle jeugdzorg is volgens mij wel specialistisch tegenwoordig.
                     Kan de Minister aangeven – dat zou wel handig zijn – welke jeugdzorg niet specialistisch
                     is en waar gemeenten nog volledig autonoom in blijven?
                  
Minister De Jonge:
Heel veel vormen van ambulante begeleiding, de wijkteams, de hele lokale toegang:
                     dat is allemaal niet specialistisch. Het is echt niet waar dat het grootste deel van
                     de jeugdzorg specialistisch is. Als dit wetsvoorstel in consultatie gaat, zullen we
                     ook helder in beeld brengen wat exact die vormen van zorg zijn. Op dit moment denken
                     we aan alle vormen van residentiële jeugdzorg, hoogspecialistische ggz bijvoorbeeld,
                     aan de jeugdbescherming, aan de jeugdreclassering, aan de gesloten jeugdzorg, aan
                     3-milieuvoorzieningen. We denken dus aan dat type hoogspecialistische zorg, waarbij
                     het benodigde specialisme hoger is, en waaraan bijvoorbeeld ook een verblijfscomponent
                     zit, waardoor ook de trajectkosten hoog zijn. De versnippering over 355 gemeenten
                     leidde tot grote inefficiëntie in het hele jeugdzorgstelsel. Daar denken we dus aan
                     op dit moment, maar we toetsen natuurlijk bij het veld of dat werkbaar is. Want je
                     moet natuurlijk niet willen – het zou kunnen dat daar een deel van uw zorg zit – dat
                     je de transformatie stopt door die vormen van zorg vast te klikken, wat een beetje
                     de kritiek van de VNG is. Dat wil je natuurlijk niet. Maar je wilt wel dat die vormen
                     van zorg over een tijdje nog wel bestaan, zodat we elkaar dan niet de vraag hoeven
                     stellen: hé, waar hebben we nou laten gebeuren dat ...?
                  
Laat ik een eerder gesprek met mevrouw Westerveld terughalen: waar hebben we nou met
                     elkaar laten gebeuren dat er voor de hoogspecialistische anorexiazorg eigenlijk onvoldoende
                     zorgaanbod voorhanden is en dat niemand ervoor verantwoordelijk lijkt om te zorgen
                     dat dat hoogspecialistische aanbod er wel is en hoe zorgen we dat er wel degelijk
                     voldoende plekken blijven? Dat is per definitie een verantwoordelijkheid die een individuele
                     gemeente, 1/355ste van het opdrachtgeverschap, nooit in haar eentje kan dragen. «Niemand
                     lijkt ervan te zijn», was toen, vind ik, de terechte kritiek van mevrouw Westerveld.
                  
Ik vind dat u mij moet kunnen aanspreken en dat een wethouder iets in handen moet
                     hebben in de richting van de gemeenteraad als we hem of haar die stelselverantwoordelijkheid
                     en de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg en voor een passend zorgaanbod
                     opleggen, om die verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Dat geldt voor de Minister
                     die op deze plek zit – het gaat niet om mij, maar om de Minister op deze plek – en
                     dat geldt voor wethouders op deze plek. Kortom, we moeten dat stelsel met elkaar gewoon
                     van betere waarborgen voorzien. Daarvoor is dit de oplossing die het kabinet voor
                     zich ziet.
                  
De heer Hijink (SP):
Ik zou nog graag even door willen gaan op het punt van het aanbesteden, waar de heer
                     Wörsdörfer over begon. Morgen gaan wij in dit gebouw een wet over de ambulancezorg
                     behandelen. Het valt mij op dat de regering bij de ambulancezorg bijvoorbeeld zegt:
                     wij willen die aanbestedingen niet meer. Per veiligheidsregio is er één organisatie
                     die de ambulancezorg doet. De regering zegt: wij gaan die opdracht voor onbepaalde
                     tijd gunnen aan een bepaalde aanbieder. Die laat het op zijn beurt weer deels door
                     private organisaties uitvoeren. Waarom hebben we nou bij de jeugdzorg zo veel moeite
                     om die aanbestedingen eruit te gooien en gaan we morgen in dit gebouw een wet behandelen
                     waarbij dezelfde regering zegt: bij de ambulancezorg gaan we dat aanbesteden niet
                     meer doen?
                  
Minister De Jonge:
Dat heeft een heel technische achtergrond. Het heeft te maken met het type zorg. Het
                     heeft te maken met een dienst voor algemeen economisch belang die hier gevestigd is.
                     Je kunt niet alle jeugdzorg scharen onder die uitzonderingsclausule van het Europese
                     aanbestedingsrecht. Dat is juridisch niet mogelijk. Dat hebben we echt aan alle kanten
                     bekeken. U weet denk ik van mij dat ik al een hele tijd bezig ben om te kijken of
                     we de jeugdzorg, en überhaupt de Wmo-zorg, uit de aanbestedingsverplichting kunnen
                     halen. Dat wil niet zeggen dat je het nooit meer doet, maar ik zou willen dat er ruimte
                     is voor een gemeente om daar zelf een keuze in te maken. Op dit moment is die ruimte
                     er niet. De noodzaak is ook niet zo groot, want het is niet in alle gevallen zo verplicht
                     als gemeenten het soms doen voorkomen. Dat is ook niet zo. Er zit heus soms wel meer
                     ruimte in. We helpen gemeenten ook om die ruimte te vinden. Ik denk dat we de ruimte
                     hebben gevonden in dat wetsvoorstel dat wij hebben gemaakt. Dat is de maximale ruimte
                     binnen de richtlijn.
                  
Om te voorkomen dat er door gemeenten te vaak voor een laagsteprijsaanbesteding zou
                     worden gekozen, is de laagste prijs onmogelijk gemaakt. Zodoende is er een verplichting
                     tot een EMVI-aanbesteding, een economisch meest voordelige inschrijving, in de wet
                     gekomen. Een economisch meest voordelige inschrijving veronderstelt dat je een gunningstraject
                     loopt waarbij er een voorafgaande aankondiging is, zodat aanbieders kunnen meedoen.
                     Het veronderstelt dus eigenlijk concurrentiestelling. Onbedoeld is de wet daarmee
                     verplichtender geworden dan die strikt genomen had moeten zijn binnen de richtlijn.
                     Daar komen we vast en zeker over te spreken, maar uiteindelijk zal de richtlijn echt
                     aangepast moeten worden.
                  
De zorg is geen markt, heb ik weleens gezegd, maar dat heeft u ook weleens gezegd.
                     Misschien nog wel eerder ook, dat zou zomaar kunnen. De zorg is geen markt. De zorg
                     is een publiek goed, publiek gefinancierd. En dus zou niet dezelfde rationale die
                     je wel logisch vindt voor de markt, van toepassing moeten zijn voor de zorg. Daarom
                     willen we de wet aanpassen. Daarom ben ik ook met Brussel in gesprek, al moet ik wel
                     zeggen dat het gesprek stroef en taai verloopt, met heel weinig enthousiasme aan de
                     Brusselse kant. Het is gewoon een ingewikkelde wedstrijd om te spelen.
                  
De voorzitter:
Ik zie dat het voldoende is. De Minister vervolgt zijn betoog. Ik doe even aan timemanagement.
Minister De Jonge:
Ja, u wel.
De voorzitter:
U bent ruim drie kwartier bezig en bij punt b aanbeland, of daarmee bezig. Ik geef
                     dat maar even mee. Het ligt natuurlijk ook aan de interrupties, maar wellicht kunt
                     u nog enige versnelling aanbrengen in de beantwoording. Gaat u verder.
                  
Minister De Jonge:
Dank voor deze subtiele hint, voorzitter.
De heer Raemakers vraagt waarom er is gekozen voor 42 regio's. Waarom dit aantal?
                     Dat vind ik een terechte vraag. U weet van mij dat ik eigenlijk liever minder regio's
                     wil. Ik heb in de afgelopen tijd heel sterk gewerkt met de 25 GGD-regio's. Dat was
                     voor mij eigenlijk een herontdekking: wat is dat eigenlijk een pracht van een regio-indeling.
                     Waarom doen we dat niet overal? Die 42 regio's zijn de 42 waartoe de gemeenten ooit
                     zelf hebben besloten. Wat mij betreft kiezen we dat als startpunt, want als we heel
                     eerlijk zijn en kijken hoe de praktijk zich inmiddels heeft ontwikkeld, zien we dat
                     enkele van die 42 regio's inmiddels een wonderlijke celdeling hebben doorgemaakt,
                     waardoor er de facto misschien wel meer regio's zijn dan die 42. Maar laten we die
                     42 even als basisuitgangspunt nemen. Uiteindelijk zou ik voor alle vormen van zorgen
                     denken aan één regio-indeling, maar dan ben je wel een aantal jaren verder. Dat lijkt
                     mij een fantastisch toekomstperspectief. Maar dat is misschien meer een gesprek dat
                     we moeten voeren in de contourennota over de zorg voor de toekomst, die er in het
                     najaar aankomt. Ik geloof wel heel sterk in één regio-indeling voor de hele zorg.
                     Dan vind ik die schaal van de GGD-regio's eigenlijk een heel mooie regio-indeling.
                     Maar we starten nu met 42.
                  
Dan de adviesaanvraag aan de ROB. Na overleg met de Raad voor het Openbaar Bestuur
                     bleek dat het niet mogelijk was om, zoals de motie vraagt, de vraag mee te nemen in
                     het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken gevraagde advies over de rol van het
                     Rijk bij interbestuurlijke samenwerking. Wel hebben enkele leden van de ROB deelgenomen
                     aan de expertsessie op 9 januari over regionale samenwerking in het jeugdstelsel.
                     Zoals we in onze brief van 20 maart hebben aangegeven, overweegt de Minister van Binnenlandse
                     Zaken een adviesaanvraag aan de ROB over het vraagstuk van gedecentraliseerde taken
                     waarvoor regionale samenwerking noodzakelijk is. Die zijn er namelijk heel erg veel.
                     Alleen al in mijn portefeuille kan ik zo 10 regio-indelingen noemen. Zoals ik net
                     al zei, ik geloof eerlijk gezegd wel in het stroomlijnen daarvan en in ervoor zorgen
                     dat de buitengrenzen van die regio-indeling in ieder geval op elkaar aansluiten en
                     dat je binnen zo'n regio partijen een beetje tot elkaar veroordeelt. Daar geloof ik
                     wel in. Hoe ik dat voor me zie, zullen we nader uitwerken in de contourennota. Sterker
                     nog, ik denk eigenlijk dat dat de enige mogelijkheid is om naar de toekomst toe op
                     een goeie manier die zorg ook bestuurbaar en organiseerbaar te houden. Maar dat brengt
                     wel allerlei nieuwe vragen met zich mee die u, maar ook de heer Wörsdörfer, dan doorgaans
                     op tafel legt. Hoe zit het dan bijvoorbeeld met de democratische legitimatie? Dat
                     is een vraag die bijvoorbeeld ook bij de veiligheidsregio's speelt. Dat is een terechte
                     vraag. Daar zijn overigens oplossingen voor, maar het is heel goed om daar de Raad
                     voor het Openbaar Bestuur eens even goed naar te laten kijken. Ook collega Ollongren
                     overweegt dat in een adviesaanvraag aan de Raad voor het Openbaar Bestuur neer te
                     leggen.
                  
Kan ik helder maken wat onder de gemeente valt, wat onder de regio en wat landelijk?
                     Eigenlijk is het uitganguitgangspunt gewoon decentraal, tenzij. Dus het moet juist
                     zoveel mogelijk lokaal zijn, tenzij er een noodzaak is om het regionaal te willen
                     organiseren. Dus het begint gewoon lokaal. Gemeenten blijven ook gewoon hun jeugdzorgplicht
                     houden en blijven dus gewoon voor alle vormen van jeugdzorg verantwoordelijk. Alleen
                     zal er worden gevraagd om een aantal van die vormen van jeugdzorg regionaal te organiseren.
                     Dan gaat het over weinig voorkomende of hoogspecialistische hulp, of zorg waarvoor
                     een bepaalde schaal nodig is om de kwaliteit of de beschikbaarheid te garanderen.
                     Daarnaast vragen we voor een aantal, heel specifieke vormen bovenregionale afstemming,
                     omdat die eigenlijk meer op het niveau van een landsdeel georganiseerd worden – neem
                     de driemilieuvoorziening of de gesloten jeugdzorg – dan op het niveau van een van
                     de 42 regio's.
                  
De heer Hijink vraagt: hoe voorkomt de Minister afschuifgedrag naar bijvoorbeeld specialistische
                     hulp doordat er door een regio gefinancierd wordt? Eigenlijk door juist individuele
                     gemeenten verantwoordelijk te houden, maar voor een deel van hun verantwoordelijkheid
                     te verplichten tot samenwerken, financieren ze natuurlijk zowel datgene wat ze lokaal
                     doen als datgene wat ze regionaal doen. Daarom denk ik dat je juist op die manier
                     afschuifgedrag voorkomt. Ik dacht dat de heer Raemakers voorstelde: zou je niet een
                     deel van die jeugdzorg dan weer centraliseren? Daar ben ik juist niet voor, want dan
                     krijg je inderdaad het afschuifgedrag dat de heer Hijink noemt. Dan krijg je een beetje
                     wat je vroeger had, voor 2015, dat als je kinderen naar een vorm van zorg kon duwen
                     waarvoor niet jij hoefde te betalen maar een ander, dat maar al te makkelijk was.
                     Die route is er natuurlijk niet meer. Ik denk dat dat wel gezond is. Dat afschuifgedrag
                     moet je namelijk niet hebben.
                  
Hoe zorgt u voor democratisch toezicht op regionale samenwerking? Dat noemde ik eigenlijk
                     net al. Volgens mij was dat ook een vraag van de heer Hijink. Een paar opmerkingen.
                     Democratisch toezicht hoort echt in de gemeenteraad. Er zijn vormen van regionale
                     samenwerking, via een gemeenschappelijke regeling, waarbij je bijvoorbeeld meer de
                     collegetaken, de executieve taken, in een regio samen doet, maar waarbij je de inspraak
                     nog steeds gewoon door de gemeenteraad laat doen. Dat is een vorm van een gemeenschappelijke
                     regeling. Die ken ik toevallig zelf erg goed, want die deden we in Rijnmond en dat
                     werkte eigenlijk heel erg goed. Dus iedere wethouder werd individueel gewoon door
                     zijn gemeenteraad aangesproken op het geheel van het stelsel, het functioneren van
                     het geheel van het stelsel. Maar de opdrachtgevende rol, dus de collegetaken, de exclusieve
                     taken, deed je dan wel in gezamenlijkheid voor een aantal onderdelen van die jeugdzorg,
                     omdat dat gewoon te veel is voor een kleine gemeente om op een adequate manier te
                     doen, en omdat jeugdzorginstellingen helemaal knetter worden van al die opdrachtgevers.
                     Dus je moet daar een beetje orde, rust en regelmaat in brengen, maar je wilt juist
                     wel dat de lokale inspraak overeind blijft.
                  
Dan in het toezicht op hoe nou het zorglandschap als geheel functioneert. Als we heel
                     eerlijk zijn en we kijken naar de huidige wet, is dat toezicht niet geregeld, gewoon
                     niet. U spreekt mij daar af en toe op aan en ik ga dan uitleggen wat ik doe. Ik ga
                     dan altijd eerst uitleggen dat het zorgstelsel dat we hebben gedecentraliseerd is,
                     dus dat de mogelijkheden beperkt zijn maar dat we graag in gesprek gaan en dat we
                     kijken wat we kunnen doen. Maar dat is een vrij beperkte mogelijkheid om toe te zien.
                     Dus wat ik uiteindelijk wil, is eerst via de Jeugdautoriteit, die dan later wordt
                     ondergebracht bij de NZa, het toezicht ook organiseren op het zorglandschap, op de
                     vitale functies in dat zorglandschap.
                  
Hebben we eigenlijk nog wel genoeg van die anorexiazorg, bijvoorbeeld? En bestaat
                     als we op deze manier doorgaan eigenlijk de gesloten jeugdzorg nog wel over een tijdje?
                     Daar moet iemand op toezien. Hebben we genoeg plekken? U heeft me dat ook terecht
                     gevraagd bij het Hoenderloo-debat. Hoe kan de Minister garanderen dat er straks nog
                     voldoende plekken zijn als deze plekken komen te vervallen? Nou, dat was helemaal
                     niet zo makkelijk om te garanderen, want daar kan ik niet structureel toezicht op
                     houden. Maar dat moeten we dus wel gaan organiseren en dat gaan we ook organiseren
                     via de Jeugdautoriteit. En tot die tijd gaan we dat ook gewoon periodiek monitoren.
                     Dan de vraag of dat ook een bijdrage zou kunnen betekenen voor de oplossing van wachtlijsten.
                     Ja, want de aanpak van wachtlijsten bij specialistische vorm van jeugdzorg wordt per
                     definitie daar opgelost waar het probleem ook bestaat en ontstaat. Dat is nou juist
                     in een regio. Dat is trouwens ook een voorbeeld van de noodzaak voor regionale samenwerking,
                     want probeer de wachtlijsten in de jeugd-ggz maar eens als wethouder van Brielle op
                     te lossen. Het is verrekte ingewikkeld om daar voldoende power voor te ontwikkelen
                     als kleine gemeente en om echt aan wachtlijststuring te doen in de richting van de
                     grote ggz-aanbieder. Dat is echt ingewikkeld. Kortom, schadelijke wachttijden moeten
                     worden aangepakt, daar waar de oplossing ook ligt. Dat is jou juist in de regio.
                  
Dan over de functies van de expertisecentra. Hoe zie ik dat voor me? Mevrouw Westerveld
                     vroeg daarnaar.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voordat we naar het volgende onderwerp gaan, dat overigens niet minder belangrijk
                     is ... Ik gaf in mijn bijdrage het voorbeeld van een jongere die in het afgelopen
                     jaar haar verhaal aan maar liefst 21 hulpverleners had moeten doen. We weten ook allemaal
                     dat er veel bureaucratie is, veel coördinatiekosten. Dat zei ik allemaal. Maar ik
                     noemde een aantal zaken, waarbij ik me afvroeg of het nieuwe wetsvoorstel, of de nieuwe
                     indeling, daar een oplossing voor zo zijn. Als een van de meest belangrijke zaken
                     noemde ik aan het einde of het stelsel ook minder ingewikkeld wordt. We weten nu gewoon
                     dat er veel langs elkaar heen gaat, met veel hulpverleners op één gezin. Zowel de
                     FNV als Jeugdzorg Nederland bepleit om dat stelsel minder ingewikkeld te maken, want
                     er gebeuren nu dingen naast elkaar. Hoe gaat dit nieuwe stelsel daarvoor zorgen?
                  
Minister De Jonge:
Minder ingewikkeld, daar ben ik voor. En toch aarzel ik, gek genoeg, bij de vraag
                     zoals u die stelt, omdat ik merk hoeveel tijd ik nu nodig heb om het aan u toe te
                     lichten en hoeveel vragen u stelt. Dus de belofte van «minder ingewikkeld» is sneller
                     gedaan dan daadwerkelijk nagekomen. Wat je zult zien is dat het stelsel minder machteloos
                     wordt. Mag ik het zo noemen? We zien nu dat individuele wethouders en individuele
                     zorginstellingen vaak dezelfde observaties doen als u en als ik. Over de continuïteit
                     van een bepaalde vorm van zorg, over het gebrek aan overzicht en of er wel voldoende
                     plekken zijn voor bepaalde typen jeugdzorg. Maar als je kijkt of we onszelf ook het
                     instrumentarium hebben gegund om daar iets aan te doen op de plek waar we zitten,
                     dan moet het antwoord gewoon «nee» zijn. Noch de Kamer, noch de Minister, noch individuele
                     gemeenteraadsleden, noch individuele wethouders hebben op dit moment voldoende instrumentarium
                     om die dingen te voorkomen die we allemaal niet willen. Dat is gek, want we zijn toch
                     van die stelselverantwoordelijkheid? Dat doet de Minister niet in zijn eentje en doet
                     de Kamer niet in zijn eentje, je doet dat samen met gemeenten. We zouden onszelf zo
                     geweldig helpen als we met elkaar een stelsel neer weten te zetten waarin we meer
                     grip hebben op de zaak; meer grip om orde, rust en regelmaat te organiseren voor gezinnen
                     en voor kinderen. Want uiteindelijk komt de ingewikkeldheid van ons stelsel gewoon
                     regelrecht in de gezinnen terecht. Ja, ik zou willen dat we zelf aanspreekbaarder
                     kunnen worden omdat we zelf meer mogelijkheden hebben om orde, rust en regelmaat in
                     dat stelsel aan te brengen, om continuïteit van zorg te garanderen voor ingewikkelde
                     vormen van jeugdzorg. Ja, dat zou ik willen. Ik denk dat dat helpt.
                  
Ik denk dat dat ook de ervaring van eenvoud zal geven. Die wet zal geen eenvoudige
                     wet zijn, hoor, want anders hadden we die allang af gehad. Het is waarschijnlijk best
                     een moeilijke wet. Ik denk dat zich vaker de ervaring zal voordoen van: nou heb ik
                     een probleem op mijn bordje, ik vind dat die vorm van continuïteit van jeugdzorg er
                     gewoon moet zijn, dus wil ik kunnen ingrijpen en deze wetgeving geeft me ook de mogelijkheid
                     om in te grijpen. Daarmee wordt de politiek meer aanspreekbaar en heeft die meer regiemogelijkheden,
                     zou je kunnen zeggen, dan op dit moment in het huidige stelsel. Dat spreekt mij zeer
                     aan.
                  
Vervolgens de functies van de expertisecentra. Dat is natuurlijk voortgekomen uit
                     het amendement van GroenLinks bij de vorige APB over veel geld een hoge ambitie. We
                     zijn met diezelfde hoge ambitie en met dat geld aan de slag om te doen wat u vroeg
                     in dat amendement. Eigenlijk hebben die expertisecentra drie functies. Functie een
                     is het bieden van consultatie en advies. Dus professionals kunnen vanuit dat expertisecentrum
                     advies en consultatie geven aan betrokkenen als een situatie dreigt vast te lopen
                     of als de hulp niet doet wat die moet doen en niet werkt, niet het gewenste effect
                     heeft.
                  
Functie twee is het organiseren van hulp. Uitgangspunt is dat die hulp naar jongeren
                     toe komt, dus jongeren hoeven niet naar dat expertisecentrum toe, maar dat expertisecentrum
                     moet naar jongeren toe. En dat expertisecentrum moet in beginsel juist zorg toevoegen
                     aan de plek waar het kind al zorg krijgt. Dat kan door het tijdelijk invliegen van
                     professionals om ze te ondersteunen, dat kan door plekken die vanuit het expertisecentrum
                     beschikbaar zijn, zodat die jongeren niet hoeven te wachten. Een deel van het geld
                     wordt gebruikt voor beschikbaarheidsfinanciering van een bepaald type plekken. Daar
                     zat toen ook vooral uw zorg. Zoals we op de IC's normaal plekken hebben, ook al zijn
                     ze niet altijd daadwerkelijk nodig – graag hadden we meer IC-plekken gehad dan we
                     op dat moment voorhanden hadden – waarom doen we dat in de jeugdzorg zo anders, was
                     uw vraag toen. Dat heeft alles te maken met de manier van financieren. Een deel van
                     het geld hier gaat op aan beschikbaarheidsfinanciering.
                  
Functie drie, vanuit de expertisecentra kan ook worden bijgedragen aan het ontwikkelen
                     van een vervolgvoorziening. In een aantal gevallen bestaat de zorg eigenlijk niet
                     die een jongere nodig heeft en dan moet je die zorg eigenlijk kunnen ontwikkelen.
                     En drie, vanuit de expertisecentra kan ook worden bijgedragen aan het ontwikkelen
                     van een vervolgvoorziening. Heel vaak – of heel vaak, in een aantal gevallen – bestaat
                     de zorg die een jongere nodig heeft eigenlijk niet. Dan moet je die zorg kunnen ontwikkelen.
                     Het tweede is dus: het bieden van consultatie en advies en het daadwerkelijk organiseren
                     van hulp. Het derde is het bieden van de kennisfunctie.
                  
Hoe zie ik dat voor me? Ik zie voor me dat in een achttal landsdelen een expertisecentrum
                     bestaat. In twee landsdelen zijn we eigenlijk al begonnen. We willen die expertisecentra
                     in acht landsdelen verder uitwerken. Alleen voor Limburg zijn we nog even op zoek
                     naar een hostende gemeente, maar in alle andere regio's hebben we inmiddels een gemeente
                     gevonden die de organisatie en de opzet daarvan voor haar rekening wil nemen. Dus
                     gaan we aan de slag daarmee. Ik houd u gewoon van tijd tot tijd op de hoogte van hoever
                     het daarmee staat.
                  
De voorzitter:
Dat leidt toch nog tot een vraag. Mevrouw Westerveld, gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het klopt inderdaad. We constateren dat er enerzijds te weinig plek is en dat er anderzijds
                     te weinig expertise is om jongeren met heel complexe problemen goed te kunnen behandelen.
                     Aan de hand daarvan is het ministerie verder gegaan. In de uitwerking zie ik nu dat
                     er heel erg veel geld gaat naar het organiseren. Ik snap dat, maar we zoeken wel naar
                     de balans. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat we straks 26 miljoen per jaar extra
                     gaan investeren in het organiseren van hulp. We zijn er met elkaar allang achter gekomen
                     dat er al veel te veel geld gaat naar het organiseren daarvan. Waar ik nog naar zoek
                     – het antwoord daarop kan ik nog niet direct in de brieven vinden – is hoe die balans
                     plaatsvindt tussen het organiseren van hulp en zorgen dat die hulp er daadwerkelijk
                     is. Wat is de precieze doelstelling van de Minister daarbij? Hoeveel extra handen
                     komen er die juist die jongeren met die heel complexe hulpvragen kunnen helpen?
                  
Minister De Jonge:
Ik snap wat u zegt. Onze toetssteen is – zo zit ik er zelf ook in – dat we het geld
                     dat ter beschikking is gesteld, niet opmaken aan stenen of aan de organisatie van
                     de hulp die nodig is, maar juist aan professionals die kinderen helpen. Dat is een
                     beetje mijn toetssteen. Dat is iets anders dan dat er per se bedden moeten komen,
                     omdat bedden niet altijd de beste oplossing zijn voor kinderen. We willen ons geld
                     opmaken aan professionals die kinderen helpen. Dat is mijn toetssteen. Ik wil dat
                     graag ook op die manier voor u in beeld brengen. Tot die precisie moeten we onszelf
                     willen dwingen, omdat dat geld voor hulp bedoeld is, en niet voor organisatie of bureaucratie,
                     of voor nog eens multidisciplinair overleggen of wat dan ook. We moeten juist zo veel
                     mogelijk geld opmaken aan mensen die kinderen helpen. Dat is mijn bedoeling.
                  
Voorzitter. Dan ga ik naar De Hoenderloo Groep. Daar zijn veel vragen over gesteld.
                     Misschien moet ik maar met de vraag beginnen hoe ik aankijk tegen het rapport van
                     de Ombudsman en haar uitspraken. Daar wil ik genuanceerd op reageren, maar laat ik
                     wel kritisch beginnen. Ik heb een uitspraak gezien dat bij de sluiting van De Hoenderloo
                     Groep het belang van kinderen niet voorop heeft gestaan. Sterker nog, het belang van
                     kinderen is geschaad geweest. Ik parafraseer nu waarschijnlijk, maar die uitspraak
                     heb ik ergens in een interview gelezen. Toen ben ik dat rapport eens gaan lezen en
                     heb ik gekeken hoe ze tot die conclusie is gekomen. Dat is namelijk nogal een zware
                     conclusie. Nou begrijp ik dat het rapport niet representatief is. Dat zegt de Kinderombudsman
                     overigens zelf ook. Het rapport is niet representatief. Er is met twee jongeren gesproken.
                     Twee. Er is met vier medewerkers gesproken en met zeven ouders. Dat zijn twee jongeren,
                     vier medewerkers en zeven ouders die zich hadden gemeld bij de Kinderombudsman, omdat
                     ze heel kritisch waren. Het lijkt mij niet dat je op basis van zo'n gesprek tot de
                     stevige conclusie kunt komen dat het belang van kinderen niet gediend is geweest bij
                     de keuzes die zijn gemaakt en dat het belang zelfs geschaad is. Het lijkt me niet
                     dat je op basis van zo'n gesprek tot die conclusie kunt komen. Dan nog een andere
                     kritische kanttekening: het onderzoek – of de uitspraken, of de conclusie – gaat eigenlijk
                     voorbij aan de observatie die de inspectie al keer op keer heeft gedaan, namelijk
                     dat het gewoon onder de maat was, dat de veiligheid soms zelfs in het geding was van
                     de kinderen bij De Hoenderloo Groep. Dat vinden we niet fijn om hier tegen elkaar
                     te zeggen. Dat vind ik zelf ook ongemakkelijk, want je praat ook over waar medewerkers
                     met hart en ziel aan hebben gewerkt, maar vaak wellicht ook in de context waarin ze
                     ook niet konden waarmaken wat ze zelf als hun professionele opdracht zagen.
                  
Maar laten we nou niet doen alsof het waanzinnig goeie zorg was. Dat wás het namelijk
                     heel vaak niet. Als het gaat om het belang van kinderen, is dat wel wat je voor ogen
                     moet hebben. Was dan die kwaliteit van zorg zo goed dat je dat voor de eeuwigheid
                     had moeten willen voortzetten? Nee, dat was het niet. De Kinderombudsman zegt zelf
                     ook dat grote zorginstellingen, waar kinderen voor langere tijd gesloten zitten, überhaupt
                     al niet in het belang zijn van kinderen. Dan kan ik dat helemaal niet rijmen met de
                     conclusie zoals die is getrokken. Dus ik vind dat er op de conclusie nogal wat af
                     te dingen valt.
                  
Tegelijkertijd denk ik: ja, natuurlijk hebben kinderen hier een knauw van gekregen.
                     Laten we dat ook hardop tegen elkaar zeggen. Dat is ook de ongemakkelijke waarheid.
                     Je hebt met een uithuisplaatsing als jeugdzorg, als overheid ook, de verantwoordelijkheid
                     voor kinderen die niet meer thuis kunnen wonen maar ergens anders moeten wonen. Is
                     die verantwoordelijkheid nou altijd op een geweldige manier waargemaakt in het verleden?
                     Nou, nee dus. Nog even los van de commissie-De Winter, want in de rapportage daarvan
                     staan natuurlijk de meest verdrietige, nare en extreme voorbeelden. Maar ook in dit
                     geval hebben we kinderen echt wel tekort gedaan, jazeker. Dat is iets wat je goed
                     op je moet laten inwerken. Dus is het belang van kinderen altijd gediend geweest?
                     Nee, ook niet altijd, dat klopt.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik zou het toch wel heel plezierig vinden als Minister Hugo de Jonge zich nu wat minder
                     als een buitenstaander, als een beschouwer in dit proces ziet. Bij de Kinderombudsman
                     zien we gewoon dat kinderen nog steeds geen plekken hebben, dat er inderdaad kinderen
                     zijn die tussen wal en schip vallen. We hebben notulen, we hebben de eerdere inspectierapporten.
                     Kortom, kunnen we alsjeblieft nu even voorbij de overbodige ballast? Ik zit nu al
                     sinds kwart voor zeven te luisteren naar een en al betoog. De Minister doet net of
                     hij nergens verantwoordelijk voor is. Nu gewoon even to the point omdat het hier toch
                     over jongeren en kinderen gaat. Ik vind het echt niet kunnen: eerst nuanceren, bagatelliseren,
                     «het is niet mijn verantwoordelijkheid, ik hoor er niet bij». Dat is een beetje zoals
                     het nu op mij overkomt en dat kan vast niet de bedoeling zijn. Dus kunnen we dan nu
                     overgaan naar wat wel een probleem is en welke oplossing we daarvoor kunnen verzinnen?
                     Heel hartelijk dank.
                  
Minister De Jonge:
Deze interruptie gaat echt voorbij aan alles wat we in de afgelopen maanden hebben
                     gedaan. Met alle respect, alles wat we hebben gedaan in de afgelopen maanden. Want
                     natuurlijk, er is geen directe verantwoordelijkheid voor de instelling of de opdracht
                     aan de instelling. Want die opdracht ligt inderdaad bij gemeenten, sinds we met elkaar
                     de verantwoordelijkheid hebben genomen voor de decentralisatie van de jeugdzorg. Maar
                     niettemin hebben wij een heel intensief debat gehad met elkaar over hoe het verder
                     moet met De Hoenderloo Groep. U heeft mij gevraagd en ik heb die vraag heel serieus
                     genomen, om te kijken wat er aan alternatieven zou zijn voor de sluiting. We hebben
                     dat heel erg grondig onderzocht, we hebben de initiatiefnemers van Klein Hoenderloo
                     hebben we toen voor een alternatief heel uitgebreid gesproken. We hebben alles, alles,
                     alles onderzocht om te kijken of er een alternatief zou zijn, een alternatieve doorstart
                     zou zijn, voor De Hoenderloo Groep. Dat bleek niet het geval, niet realistisch. En
                     dat heb ik terug gemeld aan de Kamer. Toen zijn we in gezamenlijkheid ook tot die
                     conclusie gekomen.
                  
Vervolgens hebben wij gezegd: ja, maar dat betekent wel dat wij een verantwoordelijkheid
                     voelen en moeten voelen voor de kinderen die daar nu zitten. Dat waren toen 220 jongeren
                     die op De Hoenderloo Groep aanwezig waren. U heeft aan mij gevraagd of ik kon beloven
                     dat De Hoenderloo Groep voor deze jongeren pas zou sluiten als er ook een passende
                     vervolgplek zou zijn. Ik heb gezegd: «ja». Wij moeten garanderen dat er een passende
                     vervolgplek komt voor deze jongeren. Dus geen jongere mag tussen wal en schip vallen,
                     dat is de opdracht die wij elkaar hebben gegeven, hier in de Kamer. En op die manier
                     ben ik er ook mee aan de slag gegaan. Ik ga u toelichten wat nu de stand van zaken
                     is, want dat is door een aantal leden gevraagd.
                  
De voorzitter:
Een ogenblik, Minister. Mevrouw Kuiken, is dat voldoende?
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Nee, maar ik heb maar vier interrupties en ik heb heel veel vragen over dit onderwerp
                     gesteld, dus ik spaar ze even op. Maar wat meer to the point en wat minder beschouwend
                     zou mij al heel erg helpen.
                  
De voorzitter:
Dat heeft u al eerder gezegd. Dat is duidelijk. De heer Hijink had ook een interruptie.
                     Gaat uw gang.
                  
De heer Hijink (SP):
Ja, omdat de Minister net zegt: kijk eens wat wij de afgelopen maanden allemaal hebben
                     gedaan. Als je aan de jongeren zelf, de medewerkers van De Hoenderloo Groep en de
                     ouders vraagt of zij het gevoel hebben gehad dat deze Minister het afgelopen halfjaar
                     een steun is geweest als het gaat om de mogelijke doorstart, dan denk ik dat dat helemaal
                     niet zo is. Ik heb met terugwerkende kracht bij alles het gevoel dat de doorstart
                     nooit een serieuze kans heeft gekregen. Dat komt ook omdat Pluryn, nog voordat de
                     inkt droog was, het rapport over de doorstart al naar de prullenbak had verwezen.
                     De Minister zegt hier in debatten: we gaan het onderzoeken. Tegelijkertijd heb je
                     het gevoel: gelooft hij daar zelf eigenlijk in? Staat hij daar echt voor? Wil hij
                     dat een oprechte kans geven? Ik heb de afgelopen maanden steeds vaker het gevoel gekregen
                     dat ons door deze Minister een oor is aangenaaid. Dat is het gevoel dat ik er de afgelopen
                     maanden aan over heb gehouden. Ik weet zeker dat het niet een gevoel is dat wij als
                     SP hebben, maar dat dit ook het gevoel is bij de jongeren, de ouders en de medewerkers
                     die bij De Hoenderloo Groep werken. Ze hebben bij alles het gevoel gekregen dat deze
                     Minister aan de kant van Pluryn staat. Dat was vanaf het begin zo, dat was zo toen
                     we de doorstart bespraken en dat is nu uiteindelijk nog steeds zo. Dat is het gevoel
                     dat na de afgelopen maanden bij ons blijft hangen.
                  
Minister De Jonge:
Ik herken me helemaal niet in die beschrijving. In het Kamerdebat dat we hier toen
                     hadden – dat weet ik nog heel erg goed – hebben we daar heel intensief over gedebatteerd.
                     U heeft mij toen gevraagd of het mogelijk is om een alternatief te onderzoeken. Ik
                     heb u daarbij aangegeven dat ik het niet kansrijk acht. Ik heb dat aangegeven omdat
                     ik het niet kansrijk acht en omdat ik het mijn taak vind om altijd eerlijk te zijn
                     in uw richting over de kansrijkheid van voorstellen. Het staat u vrij om voorstellen
                     te doen, maar ik denk dat het aan mij is om te beoordelen of ze kansrijk zijn en u
                     daar mijn eerlijke oordeel over te geven. Niettemin heeft u mij de opdracht gegeven
                     om toch met alternatieven aan de gang te gaan. Ik heb u heel uitvoerig toegelicht
                     op welke manier ik dat heb gedaan. Ik heb veel externen gehuurd om te kijken of het
                     plan van de initiatiefnemers van Klein Hoenderloo niet toch op enigerlei wijze haalbaar
                     te maken zou zijn. Uiteindelijk is dat niet realistisch gebleken. Dat is niet realistisch
                     gebleken, ook omdat er eerst een faillissement nodig was. Er zaten allerlei zeer onaantrekkelijke
                     kanten aan het voorstel. Daar gaat het niet om. Het gaat om het antwoord op de vraag:
                     is alles gedaan om te kijken of er een serieus te overwegen alternatief was en of
                     er een serieus te overwegen doorstart mogelijk was? Dat was de opdracht van uw Kamer.
                     Die opdracht heb ik in alle ernst uitgevoerd. Ik heb gekeken of het daadwerkelijk
                     mogelijk was. Het is gewoon niet mogelijk gebleken.
                  
Daarbij komt dat je ook oog moet houden, niet zozeer voor de organisatie Pluryn of
                     zo, maar voor het feit dat de organisatie Pluryn ook staat voor de zorg aan zo'n 7.000
                     andere cliënten. Als je ziet dat de kwaliteit van De Hoenderloo Groep onder de maat
                     is en dat De Hoenderloo Groep in de financiële exploitatie een blok aan het been is
                     van Pluryn – en zelfs de continuïteit van de moederorganisatie in gevaar brengt, waar
                     nota bene 7.000 cliënten worden geholpen – dan denk ik dat we dat feit ook onder ogen
                     moeten zien. Dan kun je zeggen: hoe heeft een instelling zo groot kunnen worden? Dat
                     kun je allemaal zeggen. Je kunt ook zeggen: hoe kan het dat een instelling financieel
                     zo kwetsbaar is geworden? Dat zijn allemaal terechte observaties, maar in deze fase
                     gaat het over een besluit van Pluryn, waarvan de inspectie zegt «dat vinden wij navolgbaar»,
                     waarvan alle gemeenten zeggen «dat vinden wij navolgbaar» en waarvan ook ik zeg «dat
                     vind ik navolgbaar». Dat is ook wat ik in alle eerlijkheid hier in de Kamer heb gewisseld.
                  
Voorzitter. Nu de stand van zaken. Hoe staat het nu?
De voorzitter:
Is dit voldoende? Ik kijk even of er nog een vervolgvraag is.
De heer Hijink (SP):
Nee, dit is niet voldoende, voorzitter, omdat dit precies de bevestiging is van wat
                     ik net zei. Het is net of ik hier het bestuur van Pluryn hoor praten: het was een
                     blok aan het been van de organisatie, het bracht de hele organisatie van Pluryn in
                     gevaar. Dat is precies de argumentatie die de afgelopen maanden is gebruikt door Pluryn
                     om te kunnen rechtvaardigen dat De Hoenderloo Groep op deze manier overboord moest
                     worden gekieperd. Precies dezelfde redenering. Als je kijkt naar hoe het feitelijk
                     zat, dan is het helemaal niet zo dat De Hoenderloo Groep in z'n eentje drukte op de
                     budgetten van Pluryn als geheel. Er waren veel meer onderdelen waarmee het niet goed
                     ging. Het ministerie is al jaren bezig met die hele organisatie, omdat het daar helemaal
                     niet goed draait. Maar daar is niet naar gekeken. Nee, er is sec gekeken: hoe gaan
                     we De Hoenderloo Groep afknippen – in een ander debat heb ik het «offeren» genoemd
                     – om de rest van Pluryn te kunnen redden? Ik vind dat dat niet kan als je ziet hoeveel
                     plekken er verloren zijn gegaan en hoe er gesold is met de levens en de zorg van kwetsbare
                     jongeren. We spreken over jongeren die nog steeds een plek moeten krijgen en over
                     een locatie waarvan Pluryn, naar ik begrijp, pas over een paar weken de sleutel krijgt.
                     De jongeren zouden daar in augustus zorg moeten krijgen. Het is een ongekende puinhoop.
                     Ik vind dat de Minister het heeft laten gebeuren. Hij stond erbij en hij keek ernaar.
                  
Minister De Jonge:
Voorzitter, ik deel dat niet. Ik werp die observaties echt verre van me. We hebben
                     ons er rekenschap van te geven dat we het maximale hebben gedaan voor de continuïteit
                     van De Hoenderloo Groep, maar dat het gewoon geen realistisch alternatief is gebleken.
                     Ik vind dat het dan ook eerlijk is om ... Ik wil u uitnodigen om dat ook te erkennen:
                     dat er gewoon geen realistisch alternatief was voor de voortzetting van De Hoenderloo
                     Groep. Dan past het om te staan voor een besluit dat navolgbaar is en te zorgen dat
                     het zo goed mogelijk wordt uitgevoerd. Want ik denk dat we het er niet over oneens
                     zijn dat de continuïteit van zorg voor deze kinderen vooropstaat. Daar moeten we ons
                     met elkaar op richten. Daar heb ik me ook op gericht. Daar heeft de inspectie ook
                     op toegezien. Ik zal u toelichten wat de stand van zaken is. In december ...
                  
De voorzitter:
Een ogenblik, want er is nog een interruptie, van de heer Jansen van de PVV. Wilt
                     u uw microfoon even uitzetten, Minister?
                  
De heer Jansen (PVV):
Waar ik me mateloos aan begin te ergeren, is het feit dat de Minister iedere keer
                     wegloopt voor de verantwoordelijkheid die hij heeft. Hij blijft zich verschuilen achter
                     algemene antwoorden, hij blijft zich verschuilen achter de zin «ik heb, we hebben
                     al het mogelijke gedaan». Ik heb net in mijn bijdrage in eerste termijn aangegeven
                     dat Pluryn geld gaat verdienen aan de verkoop van het vastgoed, veel geld, heel veel
                     geld. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dat specifieke onderdeel bij deze
                     Minister helemaal niet tussen de oren zit. En die kinderen zijn daar de dupe van geworden.
                     Ik kan me niet voorstellen dat de Minister, als hij in de spiegel kijkt, niet bij
                     zichzelf denkt: ik had dingen anders moeten doen. Want hiervan zijn kinderen de dupe
                     geworden en hiervan zijn nog steeds kinderen en ouders de dupe. Ik wil heel graag
                     van deze Minister weten waarom hij denkt dat hij wel degelijk al het mogelijke heeft
                     gedaan, want er is altijd een alternatief. De opmerking dat er geen alternatief is,
                     is gewoon – sorry, voorzitter – bullshit. Die is niet waar.
                  
Minister De Jonge:
Dat zijn stevige woorden, maar ze zijn zonder grond. We hebben wel alles gedaan. Dat
                     heb ik ook toegelicht. Ik heb daarover enorm dikke stapels papier uw kant op gestuurd.
                     We hebben hier de vorige keer met elkaar intensief gesproken over deze instelling.
                     Ik heb gezegd dat het niet kansrijk is en dat ik geen valse verwachtingen wilde wekken,
                     maar er is mij gevraagd om alles te onderzoeken wat er mogelijk is. Ik heb in beeld
                     gebracht wat er allemaal mogelijk is. Vervolgens heb ik goed extern laten toetsen
                     of dit inderdaad alle mogelijkheden zijn. Ik heb laten kijken naar een aantal zaken.
                     Is de kwaliteit van deze club nog op orde te brengen? Is hier vervolgens iets van
                     te maken waarbij de continuïteit van de zorg voor deze jongeren ook geborgd is? Het
                     initiatief dat toen het meest in het oog sprong, was het initiatief Klein Hoenderloo.
                     Dat was financieel niet deugdelijk en er zou eerst een faillissement aan de orde zijn
                     voordat het door kon gaan. Dat vond ik zelfs geen reëel alternatief; daar is de continuïteit
                     van zorg voor deze kinderen natuurlijk niet mee gebaat. Dus nee, ik vind dat inderdaad
                     geen kansrijk alternatief. Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om dat eerlijk tegen
                     u te zeggen, niet omdat ik het leuk vind, maar omdat het waar is. Zo zit het soms.
                  
Voorzitter. Dan de vervolgplekken. Hebben alle kinderen nu een vervolgplek? In december
                     2019, toen het besluit tot sluiting is genomen, waren er nog 220 kinderen bij De Hoenderloo
                     Groep. De verwachting was toen – dat heb ik toen ook met u gedeeld – dat de meeste
                     jongeren zouden uitstromen richting het einde van het schooljaar, maar dat nog zo'n
                     40 kinderen hun behandeling in augustus niet zouden hebben afgerond. Op dit moment
                     is er voor 10 van die 40 jongeren nog geen passende vervolgplek en voor de rest dus
                     wel. Nogmaals, het gros van die jongeren zal uitstromen. Het was bekend dat ongeveer
                     40 jongeren hun behandeling nog niet zouden hebben afgerond aan het einde van het
                     schooljaar. Voor 10 jongeren is op dit moment nog geen duurzame, passende vervolgplek
                     gevonden. Pluryn, gemeenten en het OZJ zijn voor hen intensief in gesprek met andere
                     zorgaanbieders, met zorgbemiddeling. Ik heb tegen u gezegd: het is pas klaar als het
                     klaar is. Dat betekent dat er eerst een passende vervolgplek moet zijn. De gemeenten
                     en Pluryn verwachten dat die passende vervolgplek voor 1 augustus gevonden is, maar
                     die sluitingsdatum van 1 augustus is een richtdatum. Ik heb ook gezegd: Pluryn is
                     pas klaar als er voor de laatste jongere een vervolgplek gevonden is. Die is dus verantwoordelijk.
                     Die vraag is een aantal keer gesteld en het antwoord is: Pluryn is verantwoordelijk.
                     Op deze verantwoordelijkheid zullen wij ook toezien.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik snap de ingewikkeldheden. 40 kinderen, 10. We horen dat de getallen misschien nog
                     iets hoger zijn. We horen ook dat het onderwijs voortijdig gestopt is. De Minister
                     zegt dat Pluryn uiteindelijk verantwoordelijk is, maar we zijn hier bij het laatste
                     debat uit elkaar gegaan met de belofte van deze Minister dat hij er samen met Pluryn
                     voor gaat zorgen dat die kinderen straks niet op straat komen te staan, maar passende
                     zorg krijgen. We hebben daar volgens mij twee moties over ingediend. De ene motie
                     vroeg: kijk nog eens naar de alternatieven en of er een doorstart mogelijk is. De
                     andere motie vroeg: als er geen doorstart mogelijk is, kijk dan misschien ook wel
                     naar kleinschalige opvang voor deze kinderen als die wel mogelijk is. En nu zegt dat
                     Minister dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid is van Pluryn. Toen wij hier
                     uit elkaar gingen, heeft de Minister een belofte gedaan. Ik snap ook wel dat hij ijzer
                     niet met handen kan breken, maar het is nu een paar dagen voor 1 juli. Die kinderen
                     moeten toch voordat ze op vakantie gaan of wat dan ook – ik weet niet of er überhaupt
                     een vakantie voor hen in zit – weten waar ze op 1 augustus uiteindelijk gaan landen?
                     Als dat nog steeds onzeker is voor sommige kinderen, al zijn het er maar tien, dan
                     zijn dat er tien te veel. Wat gaat de Minister nu dus in overleg met Pluryn doen om
                     tussen nu en een week duidelijkheid te krijgen voor de kinderen?
                  
Minister De Jonge:
U heeft aan mij gevraagd: kan de Minister voorkomen dat er kinderen tussen wal en
                     schip vallen. Ik heb gezegd dat ik dat doe door ervoor te zorgen dat Pluryn verantwoordelijk
                     blijft tot het end. Daarop zien wij toe. U spreekt mij aan en ik spreek Pluryn aan.
                     Wij houden Pluryn aan die belofte. Je kunt geen ijzer met handen breken, maar dat
                     hoeft ook niet. Wat we wel kunnen doen, is met elkaar op zoek gaan naar een plek voor
                     deze kinderen met een heel complexe zorgvraag. Als die plek er niet is, moet die plek
                     worden gecreëerd. Er worden overigens volop extra plekken gecreëerd bij andere locaties
                     van Pluryn om voor een deel van de kinderen die een vervolgplek krijgen, die vervolgplek
                     mogelijk te maken op andere locaties van Pluryn. Het is dus terecht dat u mij aanspreekt.
                     Ik effectueer dat door Pluryn aan te spreken en Pluryn te houden aan de zorgplicht
                     die het heeft. Die zorgplicht kan Pluryn ook niet in z'n eentje waarmaken, dus ze
                     zullen dat met anderen doen. De inspectie ziet daarop toe en ik rapporteer aan u.
                     Inmiddels moet er nog maar voor tien kinderen een passende vervolgplek worden gezocht.
                     Ook hebben nog niet alle ouders de vervolgplek bewilligd die is geboden, ook niet
                     als dat twee, drie, vier of vijf plekken zijn geweest. Dat maakt de complexiteit dus
                     niet kleiner. Maar de belofte is dat er geen kind tussen wal en schip mag vallen en
                     dat is een belofte die staat.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ons bereiken ook berichten van medewerkers die zeggen: er is misschien wel een onderdak
                     of in ieder geval een sleutel van een pand, maar er is nog niks van zorg, begeleiding,
                     onderwijs et cetera per 1 augustus. Ik neem aan dat de Minister dezelfde signalen
                     krijgt, anders sturen wij de berichten door. Maar als wij deze berichten horen, kan
                     het toch niet anders dan dat we een beetje in paniek raken? En dan zijn wij nog redelijk
                     goed met het verwerken van tegenslagen, maar wat moeten die kinderen die nog steeds
                     niet weten waar ze aan toe zijn? Ik snap dat Pluryn de verantwoordelijkheid heeft,
                     maar wat als die verantwoordelijkheid tussen nu en 1 juli niet genomen wordt? Hebben
                     we dan een doorzettingsmacht? We gaan die kinderen toch niet op straat zetten of zonder
                     zorg in een of ander pand neerzetten? Wat kunnen we doen? Welke doorzettingsmacht
                     hebben we?
                  
Minister De Jonge:
U heeft de doorzettingsmacht niet, maar de inspectie heeft die wel. Die doorzettingsmacht
                     wordt gebruikt door Pluryn te houden aan de afspraak: geen kind tussen wal en schip!
                     Dat is mijn belofte aan u en die maak ik waar door de inspectie alle gereedschap uit
                     de gereedschapskist te laten inzetten dat daarvoor nodig is. De continuïteit van zorg
                     is dus gewoon gewaarborgd, ook al gaat het hier over kinderen met een hele complexe
                     zorgvraag. De continuïteit van de zorg voor deze kinderen is gewoon gewaarborgd.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, u heeft nog twee interrupties. Gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
In januari zei de Minister in een debat: ja, ik houd Pluryn aan de afspraak dat er
                     in februari duidelijkheid is voor de kinderen en de ouders, en ja, ik houd Pluryn
                     aan de afspraak dat er geen kind tussen wal en schip valt en als er issues aan de
                     orde zijn, zoals het afschuiven van verantwoordelijkheid of wat dan ook, ben ik daar
                     natuurlijk op aanspreekbaar, uiteraard. Het is nu geen februari meer, maar bijna juli
                     en nog steeds is er voor een heel aantal ouders geen duidelijkheid. Er is nog steeds
                     geen verantwoordelijkheid voor deze kinderen. Even terugkijkend op het debat in januari,
                     wil ik de Minister vragen wat de kinderen en ouders kopen voor zijn toezegging in
                     dat debat.
                  
Minister De Jonge:
Ik doe exact wat ik toen heb gezegd. Dat is precies wat ik heb gedaan in de afgelopen
                     maanden en dat is precies wat ik nog steeds doe, namelijk toezien op de zorgcontinuïteit
                     voor deze kinderen en toezien op duidelijkheid voor deze kinderen. Een aantal kinderen
                     heeft inderdaad nog geen duidelijkheid. Dat komt doordat er geen passende plek is.
                     Die moet dus gemaakt worden. Daarover is men volop in gesprek, juist met deze ouders.
                     Dat is ook precies hoe het hoort: met ouders het gesprek aangaan, waarbij de gemeenten
                     en de betrokken professionals zijn betrokken, om met die kinderen te zoeken naar een
                     goede vervolgplek. Voor een aantal kinderen is er nog geen duidelijkheid, omdat een
                     plek die keer op keer is aangeboden, door ouders wordt geweigerd. Dat is natuurlijk
                     best moeilijk. Ik begeef me nu op gevoelig terrein. Dat besef ik heel goed, maar als
                     ouders een plek wordt aangeboden – niet een keer en ook niet twee keer, maar drie,
                     vier of vijf keer – en als die wordt geweigerd en als men, ook door uitspraken van
                     Kamerleden, de hoop houdt dat een instelling misschien toch nog open zou kunnen blijven,
                     dan helpt dat natuurlijk niet om in een toch al hele ingewikkelde en vervolgens conflictueuze
                     situatie tot een vervolgoplossing te komen. Op dat punt ben ik het zeer eens met de
                     uitspraak van de Kinderombudsman dat de kinderen in deze moeilijke situaties echt
                     gebaat zijn bij rust. Dat geloof ik ook. Dat is niet makkelijk; dat is helemaal niet
                     makkelijk, maar ik denk wel dat het waar is.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, gaat uw gang. U bent baas over uw eigen vragen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan toch mijn laatste vraag, want ik vind dat hier geen recht wordt gedaan aan de
                     ouders. Zij weigeren de plek niet omdat zij de boel lopen te traineren of omdat ze
                     het idee hebben dat er nog een doorstart mogelijk is. Ik vroeg dat vorige week aan
                     hen. Zij zeggen: nee, wij hebben de hoop al opgegeven en we weten ook dat medewerkers
                     weggaan. Zij weigeren andere plekken die hun worden aangeboden, omdat dat geen passende
                     plekken zijn, omdat dat plekken zijn waar nog heel veel onduidelijkheid over is, omdat
                     dat plekken zijn waar nog geen onderwijs is, omdat de sleutel ervan er nog niet eens
                     is, zoals de heer Voordewind net terecht aanhaalde, of omdat de plekken aan de andere
                     kant van het land liggen, zodat ze nog verder moeten reizen. Dat zijn de redenen waarom
                     ouders deze plekken weigeren: omdat ze zien dat het niet goed is voor hun kind. Zij
                     hebben geen andere redenen. Ik vroeg vorige week aan deze ouders ook wat dan wel de
                     oplossing is. Ik merkte hun machteloosheid, omdat ze een doorstart met Klein Hoenderloo
                     echt hebben opgegeven. Het is natuurlijk al treurig genoeg dat ze zover zijn dat ze
                     dat eigenlijk al hebben opgegeven, maar zij weten ook niet zo goed wat nu de goede
                     oplossingen zijn. Maar ze zijn nog wel zoekende. Wat zij nodig hebben, is iemand die
                     tegen hen zegt: wij gaan samen met jullie op zoek naar een goede plek en wij regelen
                     dat er een fatsoenlijke plek is waar jullie kind rust heeft en zorg en onderwijs krijgt.
                     Maar die plekken zijn er gewoon niet. Zij worden in ieder geval niet aan deze ouders
                     aangeboden.
                  
Minister De Jonge:
Het ingewikkelde is ... Laat ik beginnen met iets anders. De plekken die op dit moment
                     in aanbouw zijn en worden gemaakt, dus die 28 plekken voor kinderen met een combinatie
                     van autisme en een hechtingsstoornis, staan er natuurlijk nog niet. Je kunt zien wat
                     er komt. Je ziet ook dat mensen bezig zijn. Je kunt je laten vertellen wat het programma
                     zal zijn dat daar wordt geboden en wat het onderwijs zal zijn dat daar wordt geboden.
                     Daar kun je je allemaal over laten informeren, maar ik snap heel goed dat ouders dat
                     eigenlijk eerst willen zien voordat ze er enthousiast over kunnen worden. Dat begrijp
                     ik heel goed. Daar heb ik het dus niet over. Ik heb het over andere situaties, waarin
                     al heel veel plekken zijn aangeboden. Dat gaat over andere ouders. Daarbij zijn al
                     heel veel plekken aangeboden die dan echt een aantal keren geweigerd worden. Ook daarbij
                     vind ik het moeilijk om daarin te treden, want natuurlijk wil je als ouders de afweging
                     maken of je de plek passend vindt. Die ouders hadden vertrouwen in de plek bij De
                     Hoenderloo Groep, omdat het na heel veel mislukte jeugdzorgtrajecten daar eindelijk
                     goed ging. Dan ben je niet zo heel erg geïnteresseerd in de inhoud van de inspectierapporten.
                     Dan ben je gewoon heel blij dat het met jouw kind daar goed ging en dan neem je voor
                     lief dat er ook wel iets op aan te merken viel. Dat begrijp ik hartstikke goed, want
                     dat is het perspectief van die ouders. Met die ouders gaat Pluryn het gesprek aan
                     over een vervolgplek en dat was nou net de organisatie waar ze toch al weinig vertrouwen
                     in hadden. Dat geeft een hele ingewikkelde situatie.
                  
Het is dus heel moeilijk om te treden in die gesprekken. Omdat het voor mij niet goed
                     mogelijk is om daarin te treden, laten we de inspectie hier goed op toezien: hoe worden
                     die gesprekken gevoerd, met wie worden die gesprekken gevoerd en wordt daadwerkelijk
                     een passende vervolgplek aangeboden? We hebben de inspectie om daarop toe te zien.
                     De inspectie is er om toe te zien op de kwaliteit en de continuïteit van de zorg.
                     Dat is de reden waarom we het op deze manier doen. Ik zie eerlijk gezegd ook geen
                     andere mogelijkheid om het te doen, behalve dan dat wij tegen elkaar moeten blijven
                     zeggen dat er geen kind tussen wal en schip mag vallen. Er zal een passende vervolgplek
                     moeten worden gezocht. Dat zal echt nog wel eventjes puzzelen zijn. De eerlijkheid
                     gebiedt te zeggen dat er, als het makkelijk was, allang een plek voor die tien kinderen
                     was geweest. Het is niet makkelijk. Het gaat daar over kinderen met een complexere
                     zorgvraag, waarvoor de plekken niet zomaar voorhanden zijn. Misschien moet die plek
                     wel gewoon gecreëerd worden. Nou, dan moet die plek maar gewoon gecreëerd worden.
                     Daarbij zijn de gemeenten betrokken. De gemeenten zijn ook zeer gemotiveerd om te
                     zorgen dat die plek er daadwerkelijk komt. Dat moet dus de belofte zijn. Daarmee is
                     1 augustus geen heilige richtdatum, want het zou zomaar kunnen zijn dat we over 1 augustus
                     heen gaan. Nou, dan gaan we over 1 augustus heen. Dat is niet belangrijk. Een passende
                     vervolgplek voor deze jongeren, dat is belangrijk. Want we moeten willen dat het jeugdzorgstelsel
                     in staat is om ook voor deze kinderen met een complexe zorgvraag een echt antwoord
                     te bieden. Juist door wat er allemaal is gebeurd bij Pluryn en bij De Hoenderloo Groep
                     hebben we met elkaar een extra verantwoordelijkheid om die belofte waar te maken.
                  
De heer Jansen (PVV):
Er zijn nog twee punten waar ik op in wil gaan. Dat valse verwachtingen worden gewekt
                     door Kamerleden, werp ik verre van mij. Laatst was er een vergadering. Daarin heeft
                     de Kamer aan de Minister gevraagd om zijn uiterste best, al het mogelijke te doen,
                     en te onderzoeken of er alternatieven zijn. Dus als er al valse verwachtingen worden
                     gegeven, dan is het op dit moment als de Minister zegt dat niemand tussen wal en schip
                     valt. De praktijk is namelijk dat dit wel het geval is. Mijn tweede punt gaat over
                     de weigering door ouders van plekken die worden aangeboden. Vindt u het gek? Iemand
                     heeft een zoon die een locatie op De Glind krijgt aangeboden, maar er is nog geen
                     passend onderwijs voor die jongen. Het gebouw is nog in aanbouw, moet nog worden ingericht.
                     Die ouders krijgen een plek aangewezen waarvan zij weten dat die geen recht doet aan
                     de problematiek van hun kind. Moeten zij dan maar ja zeggen, omdat zij denken dat
                     het misschien wel gerealiseerd is voor 1 augustus of half augustus of 1 september?
                     Of denkt u met ons dat die ouders begrijpelijkerwijs zeggen: wat moet ik met zo'n
                     plek, want dat gaat mijn kind niet helpen; dat gaat geen recht doen aan de problematiek
                     van mijn kind? Graag een reactie daarop.
                  
Minister De Jonge:
Ik denk dat ik daar net een reactie op heb gegeven in de richting van mevrouw Westerveld.
                     Als een van de plekken die je is aangeboden, een van de 28 plaatsen is die in aanbouw
                     zijn, kun je je informeren over het type zorg dat daar wordt aangeboden, maar je kunt
                     het nog niet zien, je kunt de deur nog niet opendoen, je hebt nog geen sleutel van
                     het slot. Je kunt nog niet alvast in gesprek met het nieuwe team dat straks voor jouw
                     kind gaat zorgen over wat jouw kind echt nodig heeft en wanneer het voor jouw kind
                     passende zorg is. Dan begrijp ik heel goed dat het voor ouders best moeilijk is om
                     dan de leap of faith te nemen en te denken «nou, dat zal goed komen». Zeker in een
                     situatie waarin je toch al heel kritisch bent geweest op de organisatie die de keuze
                     heeft gemaakt om de Hoenderloo Groep te sluiten. De Hoenderloo Groep, waar veel op
                     aan te merken was volgens de inspectierapporten, maar die wel voor jouw kind toevallig
                     in die fase van het leven na heel veel mislukte trajecten wel degelijk een plek was
                     waar hij eindelijk weer rust vond. Dus ja, ik begrijp heel goed dat het in zo'n situatie
                     heel moeilijk is om vertrouwen te krijgen in een nieuwe plek die je wordt aangeboden.
                     Daar wil ik dus niet in treden. Ook in andere situaties waar de ouders zeggen dat
                     ze de plek niet passend vinden, wil ik niet treden, want ik kan niet op de stoel van
                     die ouders gaan zitten en ik kan niet in het hoofd van ouders kruipen om te kijken
                     waarom men een plek wel of niet passend vindt.
                  
Wat ik alleen maar kan stimuleren, is dat het inhoudelijke gesprek wordt gevoerd tussen
                     ouders en begeleiders en mensen die het kind en de ouders echt kennen en die door
                     de ouders ook vertrouwd worden om in een vervolgstap goed adviserend te kunnen zijn.
                     Om te zorgen dat dat gesprek op een goede manier wordt gevoerd, is rust nodig. Dat
                     is één. En twee: er is ook toezicht nodig van de IGJ. Dat is ook de reden dat ik de
                     IGJ heb gevraagd erop toe te zien dat dat goede gesprekken zijn. Dan zou het zo kunnen
                     zijn dat voor de laatste tien kinderen voor 1 augustus een plek is gevonden. Dat is
                     de reden dat ik heb gezegd dat 1 augustus voor mij een richtdatum is, maar geen heilige
                     datum, want geen kind zou tussen wal en schip vallen. Dat zei ik net ook tegen de
                     heer Voordewind. Geen kind zou tussen wal en schip vallen. Dat was de belofte die
                     we hebben gedaan. Aan die belofte mag u mij houden en aan die belofte houd ik Pluryn.
                  
De voorzitter:
Voldoende, of?
De heer Jansen (PVV):
Ik heb nog maar een vraag, voorzitter. Ik bewaar die tot het laatste moment.
De voorzitter:
O ja, u hebt er nog één. Oké. Mevrouw Kuiken heeft nog een interruptie. Gaat uw gang.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, in de politiek moet je altijd functioneel boos zijn in plaats van echt
                     boos, maar ik ben toch echt wel echt boos. Om een paar redenen. Ten eerste. Nu krijgen
                     de ouders weer onderuit de zak, terwijl het niet alleen maar een kwestie is van niet
                     weten welke plek ze krijgen, maar soms is er ook wel al een zorgplek, maar geen passend
                     onderwijs. Dan zegt de onderwijsdirecteur: het spijt mij heel erg, maar jouw kind
                     kan ik hier niet hebben, want dat past niet. Dan gaan ouders niet zeggen: joh, laat
                     mijn kind er maar naartoe gaan. Dus dat is één. Twee. Het valt ouders niet aan te
                     rekenen dat ze van maart tot 1 augustus in een afbouwtraject worden gegooid. Dit zijn
                     kinderen die soms jarenlang aan het zoeken zijn geweest. Dan verwachten we, omdat
                     er een marktprobleem is, namelijk een moloch van een vastgoedorganisatie die omdondert,
                     dat we dat in een paar maanden geregeld krijgen, terwijl kinderen soms al jarenlang
                     op zoek zijn geweest. En het is wel degelijk zo, zoals mevrouw Westerveld hier zegt,
                     dat u zei dat voor 1 februari iedereen wel duidelijkheid moet hebben. Dat is gewoon
                     niet gebeurd. En dan mijn laatste punt. U zegt: als 1 augustus niet lukt, is dat niet
                     zo erg. Ja, maar die kinderen zitten dan wel thuis, want het onderwijs is al weg,
                     is al dicht. Daar had ik ook nog een vraag over. Hoe kan het nou zo zijn dat de onderwijsambtenaren
                     zeggen «1 augustus is voor ons geen heilige datum», maar voor Pluryn wel, terwijl
                     voor 1 augustus een zorggroep misschien niet geregeld wordt? En ook: hoe monitoren
                     we hoe het nu gaat met die kinderen? Dat is mijn tweede concrete vraag. Ik wil dat
                     de Minister toezegt dat hij kijkt hoe het over een halfjaar of een jaar gaat met deze
                     kinderen die nu geplaatst zijn. Zijn ze duurzaam geplaatst? Of worden dit weer speelballetjes
                     van het systeem, omdat ze toch niet goed genoeg geplaatst zijn en er overhaast is
                     gewerkt?
                  
Minister De Jonge:
Ik maak geen verwijten aan ouders.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
U doet het wel, hier!
De voorzitter:
Mevrouw Kuiken, rustig! De Minister is aan het woord. U krijgt straks nog de gelegenheid
                     voor verder vragen of opmerkingen. De Minister.
                  
Minister De Jonge:
Ik maak geen verwijten aan ouders. Ik schets wel de complexiteit. Ik denk ook dat
                     het recht doet aan de situatie om die complexiteit onder ogen te zien. Maar ik begin
                     juist met te zeggen dat ik begrip heb voor ouders die hechten aan die plek bij de
                     Hoenderloo Groep, omdat dit een plek was die vaak na heel veel mislukte jeugdzorgtrajecten
                     eindelijk de rust bood in het leven van deze kinderen. Dus ik begrijp heel goed dat
                     je, ook al waren er allerlei negatieve inspectierapporten, als ouders denkt: dat zal
                     allemaal best, maar voor mijn kind was het wel degelijk een plekje waar eindelijk
                     een keer rust kwam in het onrustige leven van mijn kind. Als die plek komt te vervallen
                     – ik heb het ouders horen zeggen – dan stort je leven in. Want je had nou net je leven
                     weer op orde, je had nou net weer een plek gevonden voor jouw kind, en als dat komt
                     weg te vallen, dan is er iets van de zekerheid in je leven weg komen te vallen. Wie
                     zegt dan dat die vervolgplek je weer gaat bieden wat de Hoenderloo voor je bood, of
                     dat het je weer terugwerpt op de situatie voordat je daar was? Dat is nou juist de
                     zorg die ouders hebben, en die zorg begrijp ik ook goed.
                  
Wat ik ook onderstreep, is de complexiteit om in een aantal gevallen tot een goede
                     vervolgplek te komen. Dat heeft er soms mee te maken dat ouders het lastig vinden
                     om die stap te durven zetten, om ja te durven zeggen tegen een plek die ze wordt aangeboden.
                     Dat begrijp ik ook. Maar ergens zal er wel een keer een vervolgplek moeten komen,
                     en dus moet het aanbod goed zijn. Omdat ik zo moeilijk in dat gesprek kan treden,
                     is het de inspectie die moet toezien op dat gesprek en op de kwaliteit ervan. Is het
                     aanbod dat wordt gedaan een aanbod dat rechtdoet aan deze jongeren? Dat is het gesprek
                     waar de inspectie op moet toezien.
                  
Dan de belofte «geen kind tussen wal en schip». Die staat, die moet staan. Die kan
                     ik alleen maar waarmaken door ook de instelling Pluryn aan die belofte te houden.
                     Ook daarop zie ik toe via de inspectie. Als er na de zomer nog kinderen zijn waarvoor
                     de vervolgplek nog niet helemaal is gerealiseerd, maar nog even op zich laat wachten,
                     dan is de plek niet passend als er geen onderwijs is. En dus zal er, linksom of rechtsom,
                     onderwijs moeten zijn. Jongeren zijn pas geholpen als er daadwerkelijk onderwijs is.
                     Natuurlijk. Dus hulp moet er zijn, een woonplek, een dak boven je hoofd moet er zijn
                     en onderwijs moet er zijn. Dat is wat deze jongeren nodig hebben. Het is niet voor
                     niets een driemilieuvoorziening. Dat moet dus ook gegarandeerd zijn, en daarop zie
                     ik toe. Dus geen jongeren tussen wal en schip, dat is de belofte.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, ik gebruik nu al mijn interrupties. Hoe krijgt de Minister dan uitgelegd
                     dat de onderwijslocatie al sluit, terwijl de kans groot is dat nog niet voor iedereen
                     een passende zorgplek is gevonden? Terwijl wij hebben gehoord, vanuit OCW, vanuit
                     ambtenaren, dat ze zelf nog tegen Pluryn hebben gezegd: er is geen acute noodzaak
                     om nu al op 1 augustus te sluiten. Dat had dus niet gehoeven, en het is wel gebeurd.
                     Kan de Minister mij dat uitleggen? Mijn tweede vraag: hoe meten we dat ook een passende
                     plek is geboden, ook over een half jaar, terwijl wij misschien al weer naar andere
                     dingen omkijken? Dan wil ik ook weten of het goed gaat met deze jongeren.
                  
Minister De Jonge:
Voor het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg is natuurlijk de inspectie aan
                     zet. Het voornemen om het Hoenderloo College langer open te houden, bestond om ervoor
                     te zorgen dat alle jongeren zorg en onderwijs kunnen blijven krijgen. Inmiddels verwacht
                     Pluryn dat voor alle jongeren een passende vervolgplek is gevonden op 1 augustus.
                     Onderdeel van zo'n plek is gewoon onderwijs. In dat geval is het dus niet meer nodig
                     om het Hoenderloo College open te houden. Mocht dat voor een of twee jongeren nou
                     net niet lukken, dan is het wel degelijk de opdracht voor Pluryn om ook voor hen gewoon
                     onderwijs te regelen. Want ze zitten daar namelijk in drie milieuvoorzieningen, en
                     onderwijs is gewoon onderdeel van het arrangement. Er moet onderwijs zijn, punt.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister De Jonge:
Ja, ik kom toe aan de vraag van de heer Voordewind over het stimuleren van kleinschalige
                     en meer gezinsgerichte voorzieningen. Dat is juist de richting die we met elkaar op
                     moeten. Ik denk dat die ambitie heel breed wordt gedeeld. De hele sector heeft zich
                     daaraan gecommitteerd. Ik zie ook wel dat die transformatie nu op gang komt. Hij gaat
                     u, mij en ik denk niemand snel genoeg, en misschien geldt dat ook voor niemand in
                     de jeugdzorg. Maar er zijn echt wel mooie voorbeelden. Schakenbosch heeft vier kleinschalige
                     logeerhuizen aan zich verbonden, bedoeld om jongeren geleidelijk te laten uitstromen
                     vanuit de gesloten jeugdhulp naar een kleinschalige jeugdvoorziening. Jeugdzorgaanbieder
                     Spirit heeft twee kleinschalige voorzieningen opgestart in een woonwijk in Amsterdam,
                     speciaal gericht op slachtoffers van loverboys. Jeugdformaat is gestart met een Gezinshuis
                     Intensief in Delft, waarbij maximaal vier jongeren samenwonen en worden begeleid door
                     een klein team van professionals. Je ziet eigenlijk overal dat die omvorming naar
                     kleinschalige woonvormen plaatsvindt. Maar er is een belangrijke drempel, en die drempel
                     is vaak vastgoed. Dat is de reden dat we in de voorjaarsnota 33 miljoen extra beschikbaar
                     hebben gesteld om die omvorming naar kleinschaligheid een impuls te geven. Dat vindt
                     plaats in de regio's.
                  
Dan vraagt mevrouw Westerveld: hoeveel instellingen staan er nu slecht voor en dreigen
                     om te vallen? In het kader van signaleren en voorkomen heeft de Jeugdautoriteit een
                     onderzoek laten uitvoeren door Ernst & Young naar de financiële stand van zaken, de
                     financiële gezondheid van de verschillende jeugdhulpaanbieders. In november 2019 heb
                     ik u het EY-rapport toegezonden. Ernst & Young concludeert dat de financiële positie
                     van 40% van de onderzochte aanbieders risicovol is. Mede naar aanleiding daarvan,
                     van dat rapport, voert de Jeugdautoriteit op dit moment verdiepende gesprekken met
                     aanbieders. En mede naar aanleiding van dat rapport heb ik aan de Jeugdautoriteit
                     gevraagd om een early-warningsysteem in te richten, zodat je dat eigenlijk gewoon
                     permanent monitort. Je zou eigenlijk geen apart onderzoek nodig moeten hebben om te
                     weten dat kennelijk 40% van de jeugdhulpaanbieders met zorgen kijkt naar zijn eigen
                     begroting. Dat zou je eigenlijk permanent en zo vroeg als mogelijk in beeld willen
                     hebben. Een vergelijkbare conclusie kwam uit het rapport rondom Slotervaart, dat collega
                     Van Rijn naar de Kamer heeft gestuurd, voorzien van een kabinetsreactie. Ook in de
                     andere delen van de zorg richten we op dit moment een early-warningsysteem in, zodat
                     we snel weten als instellingen op omvallen staan. Overigens is daarbij een interessant
                     gegeven dat geen jeugdhulpaanbieder in 2020 al liquiditeitssteun heeft aangevraagd.
                     U weet, een van de taken van de Jeugdautoriteit is niet alleen bemiddelen in situaties
                     waarin instellingen hun brakke financiële toestand wijten aan de opdrachtgever. Dat
                     komt voor, en daar hebben instellingen soms echt wel een punt, en soms ook niet. Die
                     eerlijkheid moet je er ook bij kunnen geven. In zo'n situatie kan de Jeugdautoriteit
                     bemiddelen. Maar de Jeugdautoriteit heeft ook liquiditeitssteun te geven, als de liquide
                     positie van jeugdhulpaanbieders dusdanig in het gedrang is. Ik had verwacht, met een
                     zwakke financiële positie van 40% van de aanbieders, dat men zich en masse aan onze
                     poorten zou gaan melden, maar dat is dus nog niet gebeurd. Maar het jaar is nog jong.
                     Men zou zich kunnen melden, maar op dit moment is dat nog niet gebeurd.
                  
Hoe staat het met de fusietoets, vraagt de heer Peters. Nou, momenteel wordt een evaluatie
                     voorbereid naar de verlaagde omzetdrempels voor het concentratietoezicht op de fusies
                     in de zorg. In deze evaluatie wordt ook gekeken of deze verlaagde drempels ook voor
                     jeugdhulpaanbieders kunnen gelden. We hebben daar vorige keer een debatje over gehad
                     en toen gezegd: die fusietoets zit eigenlijk helemaal niet zo strak in de Jeugdwet
                     verankerd, maar we kijken of het concentratietoezicht van fusies in de zorg en de
                     verlaagde omzetdrempels daarbij ook niet van toepassing zouden moeten zijn op de jeugdhulpaanbieders.
                     Ook wordt het verzoek van een zorgspecifieke fusietoets onderzocht. Ik wil hier in
                     het najaar bij u op terugkomen. Dan zou het of een plek kunnen krijgen in de wijziging
                     van de Jeugdwet, of het zou een plek kunnen krijgen in de Wet integriteit zorgaanbieders,
                     die ook in de richting van uw Kamer gaat en een zorgbrede wet is. Daar zou het ook
                     een plek in kunnen krijgen.
                  
Het Kamerlid Jansen vraagt of ik bereid ben, alsnog subsidie terug te vorderen als
                     blijkt dat het vastgoed te duur verkocht wordt. Nou, daar zie ik geen reden toe. Dat
                     zou ook onverstandig zijn. Pluryn is een stichting, wat betekent dat de opbrengst
                     uit verkoop van vastgoed in beginsel wordt aangewend voor activiteiten die bijdragen
                     aan zorgactiviteiten, en dus ten goede komt aan de 7.000 cliënten van Pluryn. Als
                     ik zou zeggen dat ze subsidie terug zouden moeten geven, dan breng ik Pluryn vervolgens
                     in de financiële problemen en dan bonzen ze weer op de deur of ik ze alsjeblieft uit
                     de financiële problemen wil helpen. Dan ga ik wel zelf de problemen veroorzaken die
                     dan niet nodig zijn. Dat ga ik dus niet doen. Ik denk dat ik hiermee alle vragen in
                     dit blokje heb gehad,
                  
De voorzitter:
Dat was het blokje over de Hoenderloo Groep. U bent halverwege.
Minister De Jonge:
Zo erg is het niet. Niet zo somber, voorzitter. Ik ben op driekwart, denk ik.
De voorzitter:
U bent op driekwart. Gaat u verder.
Minister De Jonge:
Er zijn veel vragen gesteld over de financiën. Ik denk dat ik gewoon iets moet toelichten
                     over de financiële regelingen die we hebben getroffen. Eigenlijk redelijk vergelijkbaar
                     in alle domeinen van de zorg, maar laat ik me hier toespitsen op het gemeentelijk
                     domein van de zorg. Daar heb ik met de gemeenten gelukkig de volgende afspraken kunnen
                     maken. Een is dat gemeenten zorgaanbieders een omzetgarantie tot aan 1 juli bieden.
                     Twee is dat gemeenten de meerkosten vergoeden die zorgaanbieders als gevolg van de
                     coronamaatregelen maken. Het Rijk compenseert gemeenten voor de meerkosten die zij
                     aan zorgaanbieders moeten betalen. Dan gaat het bijvoorbeeld over grotere locaties
                     die moeten worden gehuurd en extra kosten die we hebben moeten maken voor persoonlijke
                     beschermingsmiddelen. Al dat soort dingen zijn echte coronagerelateerde meerkosten.
                     Daarnaast heb ik met de gemeenten de afspraak gemaakt dat als er sprake is van inhaalzorg
                     – we zien bijvoorbeeld ook in de ggz dat een deel van de behandelingen die zijn komen
                     te vervallen, wel weer moeten worden ingehaald – die inhaalzorg ook gecompenseerd
                     kan worden.
                  
Ik denk dat het goed is om de vragen die met die regelingen te maken, in één keer
                     te beantwoorden. Ik heb ook dat bericht gezien vanuit de jeugd-ggz. De jeugd-ggz heeft
                     eigenlijk gezegd: het zou best weleens zo kunnen zijn dat allemaal behandelingen niet
                     kunnen doorgaan of stopgezet moeten worden omwille van de omzetgarantie tot 1 juli.
                     Dat kan eigenlijk niet, want de omzetgarantie was nou juist voor behandelingen die
                     waren afgebouwd of tijdelijk waren stopgezet of voor zorg die tijdelijk was komen
                     te vervallen, om te zorgen dat die instellingen niettemin hun mensen op de payroll
                     konden houden. Daardoor was er een 100%-omzetgarantie voor de gemeentelijke zorg.
                     In alle domeinen is zo'n soort afspraak gemaakt. Dan ging het niet altijd om 100%,
                     maar er is wel zo'n soort afspraak gemaakt. We hebben gezegd: het allerbelangrijkste
                     is continuïteit van zorg in de crisis maar ook na de crisis. Mensen hebben misschien
                     tijdelijk wel minder gewerkt. Dat komt natuurlijk ook voor in de zorg. Dan kun je
                     de zorg niet declareren, maar het mocht geen reden zijn om dan als instelling in de
                     financiële problemen te komen, waardoor je bijvoorbeeld mensen had moeten ontslaan.
                     Dus die omzetgarantie was nou juist bedoeld om te zorgen dat er continuïteit van zorg
                     was.
                  
Iedereen kan weer terug naar normaal in de zorg, dus die omzetgarantie hoeft niet
                     meer. Dat is toch gewoon de korte uitleg. Die omzetgarantie hoeft er dus ook niet
                     meer te zijn. Ja, maar is dat dan bij alle instellingen hetzelfde? Is er dan niet
                     een instelling te bedenken waarbij dat toch nog een beetje anders is? Dat zou kunnen,
                     maar dat is dan een kwestie van maatwerk tussen die gemeenten en die instelling. Daar
                     ga ik geen generieke verlenging van een omzetregeling voor bedenken. Dat lijkt me
                     geen goede oplossing, want je moet ook wel een beetje een prikkel inbouwen, opdat
                     dingen weer op gang beginnen te komen. We willen namelijk met elkaar dat de dagbesteding
                     weer echt begint. Dan moet je ook wel echt beginnen als dagbesteding. Als er geen
                     financiële prikkel is voor de dagbesteding om echt weer te beginnen, dan weet ik ook
                     niet of we elkaar en de cliënten echt weer aan het helpen zijn. Dus ik wil ook niet
                     dat die omzetgarantie langer bestaat dan strikt genomen noodzakelijk is.
                  
Ik wil namelijk dat de zorg weer zo normaal als mogelijk, zij het in een anderhalvemetersetting,
                     opstart. Die anderhalvemetersetting kan tot meerkosten leiden. Voor die meerkosten
                     hebben we wel de regeling tot aan het einde van het jaar. Dat geldt zelfs voor inhaalzorg,
                     zeg ik tegen de ggz. Daar zal natuurlijk ook niet altijd sprake van zijn. Je moet
                     het die arme kinderen ook niet aan willen doen dat ze alle therapieën die ze hebben
                     gemist, moeten inhalen. Dat is ook niet altijd nodig. Maar de inhaalzorg die wel moet
                     plaatsvinden, wordt gewoon vergoed. Dus wel de meerkosten, wel de inhaalzorg, maar
                     niet de omzetgarantie. Dat vind ik eigenlijk wel een goede keuze. Die keuze hebben
                     we samen met gemeenten gemaakt.
                  
De voorzitter:
Een ogenblik, Minister. Er is een interruptie van de heer Voordewind. Gaat uw gang.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik probeer het toch een beetje helder te krijgen. Voor de compensatie van corona en
                     de 1,5 meter hebben we 144 miljoen van het Rijk, maar de omzetgarantie stopt per 1 juli.
                     Maar wat nou als ik een instelling ben en ik moet voldoen aan die anderhalvemeterregel
                     en daardoor bijvoorbeeld geen twee jongens op een kamer meer kan plaatsen? Dan voorzie
                     ik dat, zolang die 1,5 meter gehanteerd wordt door het Rijk, mijn omzet zal dalen,
                     dus ook na 1 juli. Valt het dan onder het ene potje of valt het dan onder die omzetgarantie?
                  
Minister De Jonge:
Het is echt maatwerk. In dat geval kan je als instelling het gesprek hebben met je
                     gemeente. Dan kan je aangeven dat er sprake is van meerkosten die gerelateerd zijn
                     aan de 1,5 meter. Overigens, als je in één kamer niet de 1,5 meter kunt handhaven,
                     dan is die kamer wel heel klein, dus dan is er ook nog wel iets anders aan de hand
                     waar je even een gesprek over zou moeten hebben. Ik geef even een praktisch voorbeeld.
                     Het zou kunnen dat je meerkosten maakt en dat die meerkosten gewoon samenhangen met
                     de anderhalvemeterinrichting van onze samenleving, die we nog een tijdje zullen moeten
                     volhouden. Dan kun je gewoon aanspraak maken op een meerkostenafspraak. Die moet je
                     maken met je gemeente. De gemeente kan die declareren bij het Rijk. Hoeveel dat is,
                     daar hebben we natuurlijk het gesprek over met gemeenten. We hebben die afrekening
                     nog niet kunnen maken, maar om te voorkomen dat gemeenten in de tussentijd in de problemen
                     zouden komen, hebben we samen met de gemeenten een som gemaakt: welke kosten zou je
                     daar nu al voor maken? Zo zijn we uitgekomen op die 144 miljoen. Dat had deels te
                     maken met de jeugdzorg, maar dat is een klein deeltje. Het had eigenlijk meer te maken
                     met de maatschappelijke opvang. Dat bedrag hebben we vooruitbetaald aan de gemeenten.
                     Daar hebben we ook van gezegd: dit is niet het laatste gesprek dat we voeren; dit
                     is een gesprek dat we nu voeren. Onderweg naar het einde van het jaar zullen we veel
                     preciezer de rekening op moeten maken. Dan gaat het telkens over de vraag: wat zijn
                     nou de meerkosten die coronagerelateerd zijn en wat is de inhaalzorg die is gegeven?
                     Ten aanzien van dat laatste geldt natuurlijk dat er voor een deel inhaalzorg zal zijn,
                     maar dat er voor een deel ook zorg is die juist niet is gegeven. Dat moet je natuurlijk
                     wel een beetje willen salderen met elkaar, want anders ga je dubbel betalen voor dezelfde
                     mensen die op de payroll staan.
                  
De voorzitter:
De heer Voordewind, afrondend.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik lees dus wel dat voor de Wlz die omzetgarantie doorloopt per 1 juli. Maar daar
                     krijgt men ook compensatie voor, op het moment dat men inkomstenderving of omzetderving
                     heeft. Dan krijgt men een omzetgarantie van het Rijk. Waarom zouden jeugdzorginstellingen
                     die met hetzelfde worden geconfronteerd dan anders behandeld worden? Of gaat dat later
                     nog bekeken worden, bij de augustusbrief over de financiering?
                  
Minister De Jonge:
Volgens mij moeten we een aantal dingen echt van elkaar onderscheiden. Je hebt de
                     omzet. Voor de omzet is er voor alle sectoren een hele logische tijdlijn gemaakt,
                     die helemaal samenhangt met de maatregelen die we als kabinet treffen, en ook met
                     de routekaart. Met name in verpleeghuizen wordt de derving van omzet – ik vind het
                     een vreselijke term overigens, als het over de zorg gaat, maar u begrijpt wat ik bedoel
                     – nog langer gecompenseerd, omdat verpleeghuizen bijvoorbeeld heel lang besmetting
                     hebben gehad op locatie, of een team hebben dat zich helemaal het schompes heeft gewerkt,
                     waardoor ze nog niet in staat zijn om nieuwe cliënten op te vangen. Dat mag geen reden
                     zijn om financieel in de problemen te komen en mensen te moeten ontslaan, want al
                     die regelingen zijn er nu juist op gericht om te kiezen voor continuïteit tijdens
                     de crisis, maar ook daarna. Kortom, je wilt niet dat er mensen worden ontslagen in
                     de zorg, terwijl dat eigenlijk nergens op slaat. Dat is het doel van alle regelingen.
                  
Daarbij volgen we gewoon de tijdlijnen die ook logisch zijn vanuit de routekaart.
                     Voor de verpleeghuizen geldt dan 1 september, maar voor de jeugdzorg, de jeugd-ggz
                     en ik meen ook de ggz is 1 juli echt de meest logische datum. Dat doen wij overigens
                     niet als Rijk, maar dat doen de zorgverzekeraars. Je moet juist willen dat de zorg
                     weer zo veel mogelijk als normaal wordt geboden. Ja, maar 1,5 meter, zegt u dan. Fair
                     enough, maar daarvoor geldt de meerkostenregeling. Ja, maar je hebt toch ook nog inhaalzorg?
                     Fair enough, maar daarvoor hebben we een aparte afspraak gemaakt. De omzetregeling,
                     die de gederfde omzet compenseert, is zeer riant zou ik willen zeggen, namelijk 100%.
                     Dat doen we expres. Dat hebben we expres ook zo afgesproken met gemeenten, om daarmee
                     de gederfde omzet gewoon te kunnen dichtlappen. Daarnaast heb je dan nog meerkosten
                     en daarnaast heb je dan nog inhaalzorg. Dat zijn twee kostenposten die door de gemeenten
                     apart bij ons in rekening kunnen worden gebracht. Wij zullen met de gemeenten apart
                     een afspraak maken over de financiële vergoeding daarvan. Instellingen maken daarover
                     aparte afspraken met hun gemeenten. Maar dat is maatwerk.
                  
De voorzitter:
Dan mevrouw Kuiken voor haar laatste interruptie. Ga uw gang.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik ben nog even aan het puzzelen op wat de Minister nu precies zegt. Ik snap dat je
                     de meerkosten vergoed krijgt. De anderhalvemetersamenleving gaat door en als je daarvoor
                     dingen moet regelen die meer kosten opleveren, heb je dat gevat. Stel dat je extra
                     personeel nodig hebt in verband met de anderhalvemetersamenleving, of dat je eigenlijk
                     een andere soort ruimte nodig hebt om dezelfde zorg in te kunnen kopen, maar dat dit
                     niet lukt. Zijn dat dan meerkosten of is het omzetderving? Dat laatste is met name
                     waar de zorgaanbieders naar wijzen. Dat is mijn eerste vraag.
                  
Daarmee gecombineerd: lopen we niet het risico dat alle zorgaanbieders weer naar de
                     350 gemeenten moeten lopen om voor de komende maanden dit weer recht te poetsen? Gemeenten
                     die het overigens al niet heel ruim op de botjes hebben zitten.
                  
Minister De Jonge:
Zeker, dat zou ik niet willen beweren. Dat is ook de reden waarom we voor meerkosten
                     de afspraak met gemeenten hebben gemaakt dat we die in gezamenlijkheid afrekenen.
                     In het geval van het voorbeeld dat u noemt, namelijk dat je extra personeel nodig
                     hebt in verband met de anderhalvemeterinrichting van de zorg, zou ik denken: dit zijn
                     nou echt meerkosten. Daarover kun je als instelling in gesprek met je gemeente en
                     daarover gaan we als Rijk in gesprek met de gemeenten. Zo hoort het dan te werken.
                     Maar er kan ook sprake zijn van inhaalzorg. Vanuit de jeugd-ggz hoor ik zeggen: ja,
                     maar er zijn ook behandelingen die wegvallen. Eer dat we die weer hebben opgestart,
                     duurt wel wat langer dan 1 juli. Daarvan denk ik: dat zijn nou per definitie geen
                     meerkosten. Behandelingen die zijn weggevallen, kosten volgens mij geen extra geld.
                     Dus daarvan zou ik zeggen: dat moet u niet willen vergoeden. Daarvan moeten we nou
                     juist willen zeggen: per 1 januari weer gewoon aan de bak voor zover dat kan, want
                     de kinderen hebben die hulp nodig. Dus wacht daar nou niet langer mee en ga weer gewoon
                     aan het werk. We hebben dit echt tijdig aan gemeenten en instellingen aangegeven.
                     Dat is per 1 juli en die strengheid moeten we wel een beetje hebben met elkaar. Maar
                     ondertussen geldt: meerkosten die men maakt, zijn vatbaar voor de meerkostenregeling.
                     Over inhaalzorg hebben we een aparte afspraak staan.
                  
De voorzitter:
Nee, mevrouw Kuiken, u mag inderdaad geen vraag meer stellen. Wellicht komen we nog
                     toe aan een tweede termijn. De Minister vervolgt zijn betoog.
                  
Minister De Jonge:
Er is ook gevraagd: welk perspectief kan de Minister aan de gemeenten geven? Ik heb
                     de regelingen zojuist genoemd. Dat gesprek hebben we natuurlijk zeker met gemeenten,
                     onder regie van de collega van Binnenlandse Zaken. Vervolgens hebben wij zelf met
                     de gemeenten afgesproken dat wij in het kader van de meerjarige reeks van 420 miljoen
                     in 2019, 300 miljoen in 2020 en 300 miljoen in 2021, onderzoek doen naar wat er structureel
                     nodig is. Daar hintte de heer Voordewind ook op. Die afspraak hebben wij samen gemaakt.
                     Dat onderzoek loopt nu. Dat is aan het einde van dit jaar klaar, dus tijdig voor de
                     volgende kabinetsformatie. Naar verluidt zal de heer Voordewind daarbij geen deel
                     meer uitmaken van de gesprekken aan de formatietafel. Behalve misschien als informateur,
                     dat zou nog kunnen natuurlijk. Maar wij beloven hier met elkaar plechtig dat wij in
                     zijn geest zullen handelen aan die formatietafel.
                  
Dan de zware drempels die zouden worden opgeworpen voor de instroom in de Wlz. Er
                     werd gezegd: ik ken voorbeelden van gemeenten waar vier kinderen samen 25% van het
                     budget voor hun rekening nemen. Aan het onderzoeksbureau AEF is gevraagd om voor ongeveer
                     twintig maatregelen te onderzoeken wat het effect zou zijn op de uitgaven vanuit de
                     Jeugdwet. Op het terrein van de Wlz zal gekeken worden naar twee maatregelen. Eén
                     is het uniformeren van de doorverwijzing naar de Wlz. Deze maatregel wordt door AEF
                     onderzocht op basis van een motie die de heer Voordewind vorig jaar heeft ingediend.
                     Mogelijk zijn er kinderen die nu nog vanuit de Jeugdwet worden geholpen, maar die
                     ook voldoen aan de Wlz-criteria. De heer Voordewind hoort dat waarschijnlijk van CU-wethouders,
                     ik hoor dat weleens van CDA-wethouders en ik denk dat de heer Hijink dat weleens hoort
                     van SP-wethouders, want dit is een verhaal dat het goed doet in wethoudersland. Of
                     het echt waar is, weet ik nog niet. Dat gaan we onderzoeken. Door de criteria voor
                     de verwijzing naar de Wlz bij gemeenten helder in beeld te krijgen en daardoor ook
                     de doorverwijzing naar de Wlz te uniformeren, zouden deze kinderen dan een Wlz-indicatie
                     kunnen krijgen, althans dat is gedachte. Die hypothese wordt op dit moment onderzocht
                     door AEF.
                  
Twee is het afbakenen van de Jeugdwet met de Wlz. Gemeenten hebben aangeven hier inderdaad
                     last van te hebben. Ze hebben ons daarom verzocht om deze maatregel te onderzoeken.
                     Maar nogmaals, ik weet dat het een veelvoorkomende gedachte is in wethoudersland,
                     maar ik weet niet of het in alle gevallen klopt. Maar goed, er is wel reden om het
                     te onderzoeken, en dus doen we het.
                  
Hoe weet je of wijzigingen in het stelsel werken, want bij de financiële onderzoeken
                     zijn de wijzigingen in dat stelsel natuurlijk nog niet betrokken? Om die reden zijn
                     die twintig maatregelen toegevoegd. Dat zijn eigenlijk hypotheses, zo van «als we
                     dat nou eens zo zouden doen». Naar aanleiding van de vraag van de heer Voordewind
                     had ik het net over die twee Wlz-maatregelen. De opdrachtgevers van dat onderzoek
                     – zoals u weet, doen wij dat samen met de gemeenten; wij zijn samen met de gemeenten
                     opdrachtgever van dat onderzoek – hebben gezegd: als we deze hypotheses nou eens als
                     aannames zouden meenemen in dat onderzoek, zo van «zou dit nou niet effectief kunnen
                     zijn?» Bij de uitkomsten van het onderzoek hoop ik dus ook de uitkomsten van die aannames
                     te hebben.
                  
De stelselwijziging die ik heb voorgesteld laat zich, denk ik, ook niet zo makkelijk
                     onderzoeken. Die gaat ook niet zozeer over het boeken van financiële winst of zo,
                     maar wel over meer grip op het opdrachtgeverschap en meer regie in het stelsel. Dat
                     wel. Dat zou uiteindelijk ook tot minder kosten moeten leiden, tot minder weglek,
                     maar ik zou er nooit van durven maken dat het een bezuinigingsslag wordt, want die
                     belofte wordt dan niet waargemaakt. Misschien is de term «bezuinigen» ook niet de
                     juiste, want niemand wil bezuinigen. Ik bedoelde eigenlijk meer dat je er geld aan
                     overhoudt. Dat geloof ik niet. Ik geloof weer wel dat je minder geld opmaakt aan organisatiegedoe
                     en dat je dus meer kunt opmaken aan kinderen.
                  
De VVD heeft gevraagd naar de AMvB reële prijs. Moet die ruimte houden voor het sturen
                     op maatwerk en moet er geen sprake zijn van minimale tarieven? Nee, de AMvB reële
                     prijs gaat lijken op de AMvB reële prijs zoals we die nu kennen voor de huishoudelijke
                     verzorging in de Wmo. In die AMvB staat: deze kostprijselementen moet je meenemen
                     en wees daar transparant over in je gemeenteraad. Dat modelletje ligt op tafel als
                     we de AMvB zitten te typen voor de jeugdzorg. Daar zijn we mee bezig. Ik meen dat
                     die in een wetsvoorstel komt dat net na de zomer, nee, omstreeks de zomer, in de richting
                     van uw Kamer komt.
                  
Wat doet de Minister aan het eenvormiger maken van de verantwoordingseisen? Worden
                     hierbij minimale tarieven vermeden? In het genoemde wetsvoorstel willen we gemeenten
                     verplichten om eenduidig regionaal in te kopen en verantwoording af te leggen over
                     deze zorg voor de jeugd. Daarbij moet men gebruikmaken van de uitvoeringsvarianten,
                     maar die staan nu ook al in de wet. De AMvB reële prijs benoemt kostprijselementen
                     die de opbouw van tarieven transparant maakt en daarmee navolgbaar voor de gemeenteraad
                     en instellingen. Hoe heeft deze gemeente tot deze vorm van zorg voor dit tarief kunnen
                     komen? Zijn daarin de meest gebruikelijke kostprijselementen meegenomen? De te gebruiken
                     normen zijn afhankelijk van de specifieke sector, maar ook van de specifieke context.
                     Die AMvB schrijft dus geen minimale tarieven voor.
                  
Tot één tarief komen zou een andere variant zijn, maar ik denk dat de aard van de
                     jeugdzorg gewoon te divers is om dat te doen. Daarom ben ik er niet voor. Maar laten
                     we eerlijk zijn: de partijen in het veld zijn er wél voor. Jeugdzorginstellingen zijn
                     daar voor een aantal vormen van zorg wel voor, maar ik doe dat eigenlijk bewust niet.
                  
Een collega van de heer Hijink heeft een motie over het oormerken van spoedeisende
                     jeugdzorg ingediend. Dat voorstel past natuurlijk niet zo bij de financieringssystematiek
                     van de gemeenten. Het zou betekenen dat je voor een deel van de zorg een geoormerkt
                     budget hebt, maar dat betekent vervolgens ook dat SP-gemeenteraadsleden daar geen
                     eigen keuze meer in kunnen maken. Je zegt dan: we decentraliseren de zorg en de gemeenten
                     zijn er nu dus van, maar je mag niet beslissen over waar je dat geld aan opmaakt.
                     Ik vind dat zelf wel een merkwaardige vorm van decentralisatie, eerlijk gezegd. Ik
                     ben daarom nooit voor oormerken.
                  
Overigens was dit bij de invoering van de decentralisatie een heel groot punt, want
                     er werd gezegd: straks gaan de gemeenten het geld dat ze voor jeugdzorg krijgen, opmaken
                     aan lantaarnpalen. Nou, sindsdien hebben we alleen meer discussies gevoerd over de
                     constatering dat gemeenten veel meer geld opmaken aan jeugdzorg dan ze ervoor krijgen.
                     Eerlijk gezegd is dat hele lantaarnpalenverhaal dus ook niet helemaal een terechte
                     zorg gebleken. Overigens is er niks mis met een goede lantaarnpaal, hè. Laten we dat
                     ook niet uitvlakken.
                  
Hoe gaat de Minister zorgen dat kinderen de juiste hulp ontvangen en wat gaat de Minister
                     doen aan de budgetplafonds, die nog steeds in veel contracten staan? Kijk, gemeenten
                     hebben gewoon een jeugdhulpplicht. Een budgetplafond ontslaat een gemeente niet van
                     de jeugdhulpplicht. Overigens hebben ze een budgetplafond vaak per contract. Je hebt
                     dan bijvoorbeeld vijf aanbieders gecontracteerd en dan zeg je tegen alle aanbieders:
                     wij hebben voor jullie zoveel budget. Als de ene aanbieder dan door zijn budgetplafond
                     heen gaat, dan wil dat niet zeggen dat alle andere aanbieders geen plekje meer hebben.
                     We moeten dat vraagstuk en dat probleem dus ook niet willen verabsoluteren.
                  
Een budgetplafond op aanbiedersniveau kan gemeenten verder wel degelijk helpen om
                     goed te sturen op hun jeugdzorg. Ik ben daarom niet per se tegen een budgetplafond
                     per aanbieder. Overigens, als je een budgetplafond voor de jeugdzorg als geheel in
                     zou stellen en dat budget zou op zijn, dan sta je als gemeente de volgende dag nog
                     steeds aan de lat om de jeugdzorg te verzorgen. Een budgetplafond ontslaat je dus
                     niet van je jeugdhulpplicht.
                  
Ik heb nog één vraag van de heer Wörsdörfer. Dat staat hier althans, maar volgens
                     mij was het ook een vraag van de heer Peters. Die vraag gaat over de inhoudelijke
                     begrenzing van de jeugdhulp. Daar hebben de heer Peters en de heer Wörsdörfer trouwens
                     alle keren vragen over gesteld. Het gaat dan over de vraag of we de jeugdzorgplicht
                     in de wet niet te breed hebben gedefinieerd. Daarover heb ik altijd gezegd dat ik
                     dat eigenlijk ook wel mooi vind, omdat dat gemeenten ook gewoon de ruimte geeft om
                     binnen die vrij algemene bepaling hun eigen keuzes te maken. Maar de gemeenten zeiden
                     toen: ja, maar het geeft ons ook heel weinig houvast om over sommige dingen te zeggen
                     dat het geen jeugdzorg is. Ik zeg dan altijd terug: dan moet je geen open-houseaanbesteding
                     doen, maar beter en preciezer contracteren. Dat zeg ik sowieso vaak terug op bijna
                     iedere vraag, maar zeker in dit geval.
                  
Desondanks hebben de gemeenten gezegd: laat ons nou toch eens eventjes studeren op
                     mogelijkheden om die jeugdhulpplicht nader te definiëren. Hoe zouden we die toch wel
                     degelijk kunnen inperken? Dat heeft inderdaad een hartstikke mooi rapport opgeleverd,
                     maar nog niet per se de aanwijzing hoe je de wet op zo'n manier kunt veranderen dat
                     het ons helpt. En dus denk ik dat je op basis daarvan niet kunt zeggen dat we tot
                     een wetswijziging moeten komen. Dat zou ik op basis daarvan niet willen doen. Het
                     betekent wel dat je op basis daarvan zou moeten zeggen: er is alle aanleiding om kritischer
                     te zijn.
                  
De heer Peters voegt daaraan toe en ik parafraseer: ik ben eigenlijk een beetje teleurgesteld
                     over dat Follow the Money-onderzoek. Ik snap die teleurstelling eigenlijk wel. Sterker
                     nog, ik deel ’m! Ik had gewild en gehoopt dat we veel preciezer in beeld zouden krijgen
                     wat we daadwerkelijk uitgeven aan jeugdzorg en aan welke vormen van jeugdzorg we dat
                     doen. De heer Peters koppelt daar eigenlijk een vraag aan over een aanname die hij
                     altijd heeft gehad, namelijk dat we te veel geld opmaken aan organisatiegedoe en dat
                     we te veel geld opmaken aan vormen van jeugdzorg die je eigenlijk niet per se supernoodzakelijk
                     zou moeten achten. Het deel van het budget dat wordt opgeslorpt door versnippering
                     van het aanbod en door allerlei aanbod dat eigenlijk niet per se hoogst noodzakelijk
                     is, zou volgens die aanname ten koste gaan van het budget dat beschikbaar is voor
                     die vormen van zorg die juist wel hoogstnoodzakelijk zijn. Zijn vraag is dan of die
                     aanname juist zou kunnen zijn.
                  
Voorzitter. Dat kan nog steeds een aanname zijn, maar ik kan niet met het rapport
                     in de hand zeggen dat daar bewijs voor is geleverd. Ik moet nee zeggen op de vraag
                     of die aanname juist is. Dat kan ik met dit rapport in de hand gewoon niet zeggen.
                     Een voorbeeld is dyslexie. Ik heb met de heer Peters altijd aangenomen dat de dyslexiezorg
                     een enorme vlucht had genomen en dat we veel te veel geld opmaken aan dyslexiezorg,
                     maar ik kan niet vaststellen, ook niet met dit rapport in de hand, dat dat zo is.
                     Sterker nog, dat lijkt eigenlijk gewoon niet het geval te zijn.
                  
Zijn er dan wel veel vormen van lichte zorg die een hele hoop budget opsouperen? Ja,
                     er zijn wel veel vormen van lichte zorg. Je kunt verder ook zien dat er veel langere
                     trajecten zijn en dat de ambulante trajecten ook langer worden. Dat soupeert natuurlijk
                     een deel van het budget op. Je ziet dus wel een aantal dingen die in de richting wijzen
                     van de conclusie die de heer Peters eigenlijk al had getrokken, maar echt hard bewijs
                     daarvoor is er eigenlijk niet. Je hebt geen harde grond onder je voeten als je dat
                     zegt, en dat is teleurstellend.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik heb drie vragen over een hele hoop antwoorden. Eén. Dat hij niet per onderwerp
                     kan zeggen waaraan het geld in een gemeente daadwerkelijk aan opgaat, heb ik ook gelezen.
                     Maar dat vind ik nou net het probleem. Het is nu 2020 en ondanks dat ik er al sinds
                     2015 om vraag, weet ik gewoon nog steeds niet waar het geld naartoe gaat. Ik vind
                     het erg van gemeentes en ik vind het eigenlijk ook erg dat we dat hier ook niet weten.
                     Ik heb al eerder gevraagd of ik desnoods niet een keer samen met een accountant mag
                     gaan kijken, zodat ik het gewoon zelf kan zien.
                  
Twee. Het antwoord op, zeg maar, die VNG-vraag. Ik concludeer dat de Minister eigenlijk
                     zegt: het is een prachtig antwoord op een hele andere vraag, want het geeft gemeentes
                     geen houvast bij de vraag waar en hoe ze hun jeugdhulp kunnen begrenzen. Hij zegt
                     daar eigenlijk bij: dat hoeft ook niet, want maatwerk is ook mogelijk. Maar goed,
                     als ik niet weet wat ik doe met mijn geld en ik mijn uitgaven vervolgens niet kan
                     begrenzen, dan vind ik dat lastig. Ik wil daar toch wel een reactie op, want ik zit
                     daar echt mee.
                  
Dyslexie. Ik heb als buitenstaander daarbij het probleem dat ik er niet alleen geen
                     zicht op heb waar dat geld precies heen gaat, maar ook dat ik het eigenlijk gewoon
                     een onderwijstaak vind. Als we kinderen al niet meer leren lezen op school, al dan
                     niet met ondersteuning, dan... Daar zou ik ook graag een reactie op krijgen, want
                     ik vind het echt, écht, erg dat we nog steeds niet weten waar dat geld heen gaat.
                  
Minister De Jonge:
Dat is dan wel weer heel zwart-wit. Zo bedoelt meneer Peters het niet, maar ik deel
                     wel zijn teleurstelling. «Maar helemaal geen idee hebben waar het geld heen gaat»
                     is, denk ik, een conclusie die te zwart-wit is. U heeft de vorige keer een aantal
                     hypotheses geformuleerd en die heb ik in dat onderzoek mee laten lopen. We zijn op
                     basis van uw motie goed gaan graven en met een gericht diepteonderzoek bij aanbieders
                     en gemeenten goed gaan zoeken welk deel van het geld aan wat voor soort zorg wordt
                     besteed. Het bleek heel erg lastig om van gemeenten en van aanbieders voldoende goede
                     data te ontvangen. Ik moet daar wel bij zeggen dat dat inmiddels ruim een jaar geleden
                     is. Tegelijkertijd hebben we wel een aantal uitkomsten gezien die we ook heel goed
                     kunnen plaatsen: 70% gaat naar de zorgkosten, 25% naar de overhead bij aanbieders
                     en 5% gaat naar de uitvoeringskosten bij gemeenten. 70% gaat dus naar de zorg voor
                     kinderen en zo'n 30% naar het organiseren of het doen organiseren daarvan. Ik vind
                     dat altijd veel, als ik dat percentage hoor. Tegelijkertijd moet je ook constateren
                     dat het eigenlijk bij alle vormen van zorg ongeveer dit percentage is. Dat is het
                     wel. Dus de kosten om het te organiseren of te doen organiseren zijn ongeveer 30%.
                     KPMG constateert verder dat de groei vooral komt door een toename van de zorg in natura.
                     Ongeveer de helft van de groei komt door meer kinderen in zorg. De overige helft betreft
                     duurdere zorg. Dat komt deels door inflatie, maar in belangrijke mate door langere
                     trajecten, intensievere zorg en meer inhuur.
                  
Er zijn veel vragen onbeantwoord. Dat deel ik eigenlijk wel. Dit voorjaar is het onderzoek
                     van AEF naar de noodzaak van die structurele middelen, die extra middelen, gestart.
                     Daar is eigenlijk aan toegevoegd wat ik net in reactie op de heer Wörsdörfer noemde,
                     namelijk twintig maatregelen om de uitgaven voor de Jeugdwet te kunnen beperken. Daaronder
                     zijn er een aantal, zoals u dat graag ziet, die zien op de reikwijdte van de Jeugdwet
                     en die ondersteunend zijn aan het advies van het expertiseteam Reikwijdte Jeughulpplicht
                     van de VNG. Het gaat daarbij om het verbeteren van de kwaliteit van de triage, van
                     de toegang, het invoeren van een afwegingskader gebruikelijke hulp in de Jeugdwet,
                     het inperken van de outreachende activiteiten van gemeenten en actiever contractmanagement.
                     Dat zijn maatregelen die zijn opgevoerd in dat onderzoek. Dat hebben we samen met
                     de gemeenten gedaan. Er wordt onderzocht wat daar de invloed van zou kunnen zijn,
                     wat daar de impact van zou kunnen zijn.
                  
De visitatiecommissie van de VNG heeft daarnaast als opdracht om gemeenten te helpen
                     om meer grip te krijgen op de uitgaven in het sociaal domein. Dat heeft de VNG zelf
                     opgepakt. De visitatiecommissie heeft de eerste bevindingen al gedeeld: meer grip
                     op de uitgaven door de heldere visie te vertalen concrete doelen waarop consequent
                     gemonitord en gestuurd wordt. Er zijn goede voorbeelden van gemeenten die dat heel
                     erg goed doen. Dat was volgens mij ook een tip die Wörsdörfer gaf. Het expertiseteam
                     van de VNG heeft naar de reikwijdte van de jeugdhulp gekeken en benadrukt het belang
                     van een echte transformatieagenda van gemeenten, dus maak lokaal duidelijke keuzes
                     over waar je heen wilt.
                  
Kortom, het financieel vervolgonderzoek om meer diepgang te krijgen, meer reliëf te
                     krijgen, in wat gemeenten helpt in het beheersen van hun uitgaven loopt mee in het
                     AEF-onderzoek. Dat is een. Twee is dat de visitatiecommissie van de VNG gemeenten
                     helpt om meer grip te krijgen op de uitgaven in het sociaal domein. Drie is dat wordt
                     gekeken naar de reikwijdte van de jeugdhulpplicht. Dat is meegenomen in dat onderzoek
                     van AEF. Dat is het vervolg dat we daar nu aan geven.
                  
De voorzitter:
Meneer Peters, vervolgvraag.
De heer Peters (CDA):
Voor mij is het heel simpel. Ik kijk op de website www.ikzoekjeugdhulp.nl van de gemeente Amsterdam en ik zie daar een belachelijke hoeveelheid aanbieders
                     waarvan een substantieel deel zorg aanbiedt – ze noemen het gespecialiseerde jeugdzorg,
                     overigens – waarvan tot voor 2015 niemand had kunnen bedenken dat het ooit jeugdzorg
                     zou kunnen zijn. Ik wil gewoon weten hoeveel geld daar naartoe gaat. Als we weten
                     dat dat een enorm gedeelte is, kan ik daarna vragen of dat nou de bedoeling was. En
                     als dan gezegd wordt dat dat niet de bedoeling was, kan ik zeggen: schei ermee uit.
                     Ik weet wat op die website staat, maar ik weet niet gewoon niet hoeveel geld daar
                     naartoe gaat. Dat vind ik onbevredigend. Ik heb het antwoord gelezen en ook gehoord.
                     Ik wou het toch gewoon even kwijt, want ik ben er echt niet tevreden over.
                  
De voorzitter:
Goed, dat is duidelijk. Kort, Minister. Ik let op de tijd.
Minister De Jonge:
Ik wil u graag tegemoetkomen. Ik geef een paar dingen aan. Op de reikwijdte is heel
                     uitvoerig gestudeerd. Ik verwacht niet dat dat leidt tot een wettelijke wijziging.
                     Ik verwacht wel dat dat leidt tot meer besef van gemeenten dat ze daar eigenlijk meer
                     in handen hebben dan ze op dit moment zouden kunnen. Ik denk dat de visitatiecommissie
                     en het expertiseteam van de VNG helpen om gemeenten zover te krijgen. Dat is één element.
                     Dat gaat over de reikwijdte. Het tweede gaat over een verdieping ten aanzien van waar
                     we nou ons geld aan opmaken. Daar hebben we onderzoek naar gedaan. Dat zegt niet niks,
                     maar het zegt ook niet alles. Het laat echt nog een aantal vragen onbeantwoord. De
                     vraag is hoe je de antwoorden op die vragen dan wel boven tafel krijgt. Een deel van
                     die vragen loopt gewoon mee in het AEF-onderzoek. Ik weet niet of u daarmee bekend
                     bent. Ik weet ook niet exact of ik dat in die heel dikke stapel stukken heb toegestuurd,
                     maar ik ben zeer bereid om dat toe te sturen. Ik weet eigenlijk niet of dat is gebeurd.
                  
Als u vervolgvragen houdt, vind ik dat we met elkaar wel degelijk die vervolgvragen
                     zouden moeten willen uitzoeken. Laten we dan wel heel precies kijken wat het dan is,
                     waar u naar op zoek bent en wat we nu nog niet weten wat we wel zouden kunnen weten
                     als we een beter of diepgravender onderzoek of wat dan ook zouden doen. Misschien
                     moeten we daar in de tweede termijn op terugkomen. Ik zie dat u eigenlijk geïrriteerd
                     bent over dat onderzoek en ik deel de teleurstelling over het onderzoek, omdat het
                     ons niet de antwoorden heeft gegeven die ik wel had willen hebben. Maar wat is het
                     dan? Wat verwacht u dan in het vervolg? Wat zou u kunnen helpen om het inzicht wel
                     te hebben dat u nu niet heeft?
                  
De voorzitter:
Het zou goed zijn als de Minister vooral probeert antwoorden te geven in plaats van
                     vragen te stellen. Anders gaan we het zeker niet redden. Gaat u verder.
                  
Minister De Jonge:
Ja. Ik ga verder met het volgende blokje, voorzitter. We zijn er bijna. Dat is het
                     blokje governance en toezicht. Ik sla alle inleidingen over – die krijgt u gratis
                     – en ga alleen de vragen doen.
                  
Er was een vraag van de heer Raemakers. De Jeugdautoriteit krijgt vanaf 2023 structurele
                     taken, zei hij. Kan dat niet sneller? Kijk, de autoriteit heeft een wettelijke grondslag
                     nodig om twee taken te kunnen uitvoeren. De eerste is het toezicht op de naleving
                     van governanceverplichtingen bij instellingen. Ten tweede is er de onderzoeksrol met
                     betrekking tot de naleving van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio's. We
                     gaan die wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio's natuurlijk nog nader definiëren.
                     Ik volg even de tijdlijn. In januari zul je misschien zien dat ik die wet bij u kan
                     indienen. Dat probeer ik nog wel zelf te doen. Misschien is het februari; misschien
                     is het zelfs wel maart. Dat durf ik niet helemaal te beloven. In het voorjaar dien
                     ik in ieder geval die wet bij u in. Daarna hebben we verkiezingen en gaan we formeren.
                     Eer u die wet hebt kunnen behandelen, zijn we dus echt wel een tijdje verder, toch?
                     Dat hebben we niet zomaar gedaan. Die wet zal dus niet ingaan, denk ik, vóór 2023.
                     Dat betekent dat ook de scheidsrechter die moet toezien op de naleving van de taken
                     van gemeenten en regio's die voortvloeien uit die wet, er niet voor 2023 zal zijn.
                     Maar ook nu al heeft de Jeugdautoriteit natuurlijk wel een hele belangrijke rol, namelijk
                     de early warning, die ik zonet al noemde in de richting van de heer Jansen. Early
                     warning is heel erg belangrijk, en daarmee begint de Jeugdautoriteit nu al. Dat is
                     één. Twee is de bemiddelende taak, die de Jeugdautoriteit nu al heeft. Drie is de
                     uitvoering van de regeling... Hoe heten die kosten ook alweer? Voorzitter, nou, lange
                     avond...
                  
De voorzitter:
Gaat u gewoon verder. Regeling X.
Minister De Jonge:
Liquiditeitsregeling! Dank u wel voor uw hulp, voorzitter. Die voert de Jeugdautoriteit
                     nu uit. Dat gaan we wel steviger borgen. Er is namelijk een motie aangenomen om die
                     rol van de Jeugdautoriteit beter te borgen. Vooruitlopend op de wettelijke verankering
                     van de taken, zullen we dus ook het instellingsbesluit moeten formuleren van de Jeugdautoriteit,
                     haar rol, en dat gaan we doen.
                  
Dat was die vraag. Ik zie dat ik de andere vragen rond de Jeugdautoriteit en de governance
                     en het toezicht eigenlijk al heb beantwoord. Ik denk dus dat we dit blokje heel kort
                     kunnen houden, voorzitter. Ik heb die vragen namelijk al bij een ander blokje beantwoord.
                  
Dan gaan we naar de vragen die gaan over kindermishandeling en huiselijk geweld. Collega
                     Dekker gaat uiteraard zo in op de vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen. De
                     vraag van de heer Wörsdörfer zit in dit setje; maar misschien dat die wel dubbelt.
                     Die ging over de weerlegde meldingen bij Veilig Thuis. Als blijkt dat een melding
                     onterecht is, zei de heer Wörsdörfer, krijgen ouders daarvan toch een sticker opgeplakt.
                     Uit onderzoek van Veilig Thuis kan blijken dat de zorgen die aanleiding waren voor
                     de melding onterecht waren; gelukkig. Maar dat maakt de melding nog niet per se onterecht.
                     De zorgen waren gelukkig ongegrond, maar dat maakt de melding nog niet per se onterecht.
                     Veilig Thuis geeft altijd feedback aan degene die een melding heeft gedaan en zorgt
                     dat direct betrokkenen op de hoogte zijn. Betrokkenen kunnen ook verzoeken om een
                     aanpassing van het dossier als informatie onjuist is gebleken. Dat staat in het handelingsprotocol
                     van Veilig Thuis met betrekking tot zorgvuldige dossiervorming. Gemeenten bevestigen
                     ook dat betrokkenen soms een verzoek indienen bij Veilig Thuis om aanpassing van de
                     dossiers. Dit wordt in overleg gehonoreerd als feiten onjuist zijn gebleken. Mocht
                     dit zich voordoen in een individuele situatie, dan voorziet het handelingsprotocol
                     van Veilig Thuis daar dus in.
                  
De heer Wörsdörfer zegt terecht, denk ik, dat het niet zo gemakkelijk is om te kunnen
                     achterhalen wat nou de effectiviteit is geweest van meldingen of van interventies
                     of van uithuisplaatsingen. Hoeveel meldingen zijn nodig totdat het geweld stopt, en
                     hoeveel interventies zijn nodig totdat het geweld stopt? Dat alles is wel nodig om
                     meer inzicht te verwerven in de effectiviteit van de aanpak van kindermishandeling.
                     Het is inderdaad belangrijk om goede cijfers te hebben om te zien of de aanpak effectief
                     is. Daarbij hebben we nu eigenlijk nog te weinig in handen. Je wilt natuurlijk ook
                     geen bureaucratisch gedrocht maken, maar je wilt wel meer weten over de impact. Daarom
                     werk ik met collega Dekker aan een impactmonitor. De eerste versie daarvan heb ik
                     in december 2019 aan uw Kamer gestuurd. Dat was een nulmeting met onder andere de
                     meldingen van Veilig Thuis. Eind dit jaar ontvangt u een nieuwe versie van de monitor,
                     met meer cijfers over de effecten bij gezinnen waar geweld aan de orde was. Deze resultaten
                     komen in de impactmonitor die eind dit jaar naar de Tweede Kamer gaat. Dan kunnen
                     we er meer over zeggen.
                  
De heer Jansen stelde een vraag over de veldnorm in het onderwijs. Om de meldcode
                     beter te kunnen implementeren binnen het onderwijs, ontwikkelen de Algemene Vereniging
                     Schoolleiders, de PO-Raad en de VO-raad dit jaar een veldnorm. Die is eind dit jaar
                     klaar. Met de veldnorm wordt beoogd dat elke school een aandachtsfunctionaris heeft,
                     dat onderwijspersoneel minder handelingsverlegen is in het uitvoeren van de meldcode
                     en dat elk schoolbestuur de aanpak van kindermishandeling in zijn beleid heeft ingebed.
                     Daarnaast is recent de app Meldcode kindermishandeling voor onderwijs gelanceerd.
                     Deze app is voor leerkrachten bij uitstek geschikt om laagdrempelig de meldcode op
                     een juiste wijze toe te passen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs
                     en het middelbaar beroepsonderwijs. Hiermee zijn in de afgelopen periode goede stappen
                     gezet in de implementatie van de meldcode.
                  
Gaat de Minister maagdenvlieshersteloperaties verbieden? In februari heb ik met de
                     NVOG, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, afgesproken dat zij
                     voor 1 juni 2020 het standpunt over maagdenvlieshersteloperaties zouden aanpassen
                     en zouden zorgen voor een verdere verduidelijking. Ik dacht een duidelijke afspraak
                     te hebben gemaakt, maar toen zag ik het standpunt zoals het verwoord was, en toen
                     dacht ik: nou, dat laat aan duidelijkheid nog wel wat te wensen over. Bij de aanpassing
                     van het standpunt betrekt de NVOG ook de cosmetisch artsen en de plastisch chirurgen.
                     Het uitgangspunt is gewoon dat artsen geen maagdenvlieshersteloperaties meer uitvoeren.
                     De IGJ zal de aangescherpte norm – die is vanaf dat moment de beroepsnorm – betrekken
                     in haar toezicht. Als dat niet voldoende helpt, zal het kabinet – dat heeft het altijd
                     gezegd – nog steeds een wettelijk verbod overwegen. Alleen, voor een wettelijk verbod
                     moet er eerst een wet worden gemaakt en vervolgens moet die wet ook nog ingaan. Dus
                     dat is de langste weg naar hetzelfde resultaat. Als ik dat resultaat kan bereiken
                     met een gewijzigde beroepsnorm waarop de inspectie toeziet, is dat de te prefereren
                     optie. Het punt is alleen dat we vanwege de coronacrisis met zo ongelofelijk veel
                     andere dingen zijn bezig geweest dat ambtelijk is afgesproken met de NVOG dat zij
                     uitstel krijgen van het opleveren van de aangepaste richtlijn, omdat al die artsen
                     ook bezig zijn geweest met andere dingen. Dat uitstel is gegeven tot 1 september,
                     dus net na de zomer. Uiteraard zal ik u zo goed als mogelijk daarvan op de hoogte
                     brengen. Maar het doet aan de inzet – die deel ik met u – niets af: maagdenvlieshersteloperaties
                     horen gewoon helemaal niet uitgevoerd te worden. Het dient geen enkel doel, geen enkel
                     gezondheidsdoel, dus dat moeten we gewoon niet doen.
                  
Dan het blokje overig. De contractduur voor specialistische jeugd-ggz – mevrouw Kuiken
                     vroeg daarnaar – is nu gericht op één jaar.
                  
De voorzitter:
Een ogenblik, Minister. Er is alsnog een laatste interruptie van de heer Jansen. Gaat
                     uw gang.
                  
De heer Jansen (PVV):
Ik dacht eigenlijk dat de Minister ook nog in zou gaan op het andere deel van mijn
                     betoog. Dat ging over daderaanpak. O, ik merk dat uw buurman dat gaat doen. Dan wacht
                     ik het rustig af. Dank u. Heb ik hiermee dan wel een vraag gesteld, voorzitter, of
                     niet?
                  
De voorzitter:
Nee, dit wordt gepardonneerd.
Minister De Jonge:
Daders zijn van Dekker.
De voorzitter:
Tenminste, als we eraan toekomen, maar dat gaat lukken. De heer Dekker gaat ook spreken.
Minister De Jonge:
Zeker.
Mevrouw Kuiken zegt dat de specialistische jeugd-ggz nu gericht is op één jaar, waarna
                     een indicatietraject opnieuw begint: kan dat niet voor een langere periode? De specialistische
                     jeugdhulp moet zeker niet elk jaar opnieuw worden ingekocht. We werken met gemeenten
                     juist aan langjariger contracten. Gelukkig zie je bij gemeenten ook echt die tendens.
                     In het begin dacht men: we sluiten juist kortdurende contracten af, want dan hebben
                     we na een jaar weer de mogelijkheid om te kijken of het ergens anders nog beter en
                     nog goedkoper kan. Van dat aanbestedingscircus is iedereen echt wel bekomen. Dat zie
                     je dus eigenlijk steeds minder. De VNG onderschrijft dat ook: in de norm voor goed
                     opdrachtgeverschap is juist als een van de zorgvuldigheidsvereisten opgenomen dat
                     contracten minimaal voor drie jaar moeten worden afgesloten. Dat vind ik een hele
                     goede lijn.
                  
De heer Raemakers vroeg naar de moties van Van Meenen, over het ontschotten van het
                     geld voor onderwijs en zorg. In de uitwerking van de afspraak uit het regeerakkoord
                     kiezen collega Slob en ik ervoor om de zorgmiddelen te ontschotten en het via één
                     collectieve financieringsstroom naar de scholen te laten gaan. Met dit gebundelde
                     budget geven we een van de huidige financiers in de zorg de verantwoordelijkheid om
                     gericht zorg in te kopen bij één of twee zorgaanbieders op basis van de totale zorgbehoefte
                     van de kinderen op een school. Dat sluit aan bij de huidige, bestaande, situatie,
                     waarin een zorgpartij verantwoordelijk is voor de financiering en de organisatie van
                     zorg. Wij kiezen er niet voor om beide geldstromen geheel te ontschotten en de verantwoordelijkheid
                     voor de inkoop van zorg in onderwijstijd bij scholen te beleggen, want inkoop van
                     zorg is toch echt wel een vak apart. Dat zou een extra belasting zijn voor scholen,
                     dus dat doen we niet. Wat we op dit moment doen, is het intensief ondersteunen van
                     twee pilots. De informatie die we daarmee ophalen, benutten we om de collectieve financiering
                     vorm te geven. Zes andere regio's die zich hebben gemeld betrekken we naar aanleiding
                     van de motie bij het vervolg. Via een kennisnetwerk dat wordt georganiseerd, kunnen
                     deze regio's van elkaar leren. Zo creëren we de ruimte binnen de bestaande wet- en
                     regelgeving. Uiteindelijk, als we daarvan genoeg geleerd hebben om daadwerkelijk over
                     te gaan tot het ontschotten van de zorgmiddelen in die vormen van speciaal onderwijs,
                     zullen we de wet moeten wijzigen.
                  
De heer Raemakers (D66):
Mijn vraag gaat over kinderen met heel complexe problematiek, met een hele complexe
                     zorgvraag. Het is heel belangrijk dat die ouders niet steeds extra werk hebben, dat
                     als ze eindelijk een onderwijsplek hebben gevonden, ze ook heel lang bezig zijn om
                     het stukje zorg goed te organiseren. Dit is gewoon een afspraak uit het regeerakkoord.
                     De discussie loopt al heel lang. D66 is heel erg teleurgesteld dat nu ook weer wordt
                     aangegeven dat er meer onderzoek bezig is. Je zou verwachten dat het al een paar jaar
                     loopt. Als het specifiek gaat over de motie van collega Van Meenen over pilots, was
                     ook het verzoek aan de regering om de mogelijkheid daartoe actief bekend te maken,
                     dat er dus meer dan twee pilots georganiseerd gaan worden. De Minister noemt nu zes
                     andere regio's. Wat heeft de Minister gedaan om te zorgen dat er niet twee pilots
                     zijn, maar dat er misschien wel zes pilots kunnen zijn of acht pilots, als dat blijkbaar
                     toch relevant is voor zes andere regio's?
                  
Minister De Jonge:
Het is heel complex. Laten we nou niet doen alsof het allemaal heel makkelijk is.
                     We hebben heel bewust gekozen voor die twee regio's, maar wel gezegd dat die andere
                     zes regio's er gelijk bij aan moeten kunnen sluiten. Dat is in lijn met de motie zoals
                     die is ingediend. Er speelt iets anders. Ik weet namelijk dat de heer Van Meenen eigenlijk
                     veel sneller had willen gaan en sneller die zorgmiddelen ontschot aan de scholen had
                     willen geven. Maar we moeten ook eerlijk zijn. Het gaat over ouders die de zorg voor
                     hun kind op orde hebben door pgb-financiering. Die pgb-financiering betaalt niet alleen
                     een deel van het onderwijs onder onderwijstijd, maar ook het personeel dat ze financieren,
                     eigenlijk meesturen naar school om te zorgen dat het in de klas goed komt. Ja, zegt
                     Van Meenen, en dat begrijp ik vanuit het perspectief van een onderwijswoordvoerder:
                     dat wordt wel erg druk in de klas. Dat betekent dus een gesprek van de schooldirecteur
                     met al die individuele ouders om te zorgen dat je voldoende zorg in onderwijstijd
                     hebt. Is het nou niet makkelijker om het zorgdeel uit het pgb-budget te lichten, dat
                     even aan de scholen te geven en de scholen te vragen om de zorg daarvoor in te kopen?
                     Ik weet dat een aantal schooldirecteuren zegt: laat ons dat maar doen.
                  
Maar toch even. Dat betekent dus dat ik tegen pgb-ouders, met een kind op een cluster
                     3-school bijvoorbeeld, zou moeten zeggen: kom eens hier met een deel van je pgb, want
                     dat ga ik aan de schooldirecteur geven en die gaat daarvoor zorg inkopen. Dan zegt
                     die ouder: «Weet je wel wat mijn kind allemaal nodig heeft, met zijn hele ingewikkelde
                     zorgvraag? Hoe weet ik dat dat precies passend is? Mijn kind met ernstige vormen van
                     autisme is nou net gewend aan de begeleider die hij nu meekrijgt. Hoe weet ik dat
                     dat dezelfde begeleider is op het moment dat?» Dus dat levert een baaierd aan uitvoeringsproblemen
                     op en hele concrete zorgen in de gezinnen die het betreft. Dus, inderdaad, de hele
                     rigoureuze variant heb ik niet gekozen. Klopt. Je zou die opdracht in het regeerakkoord
                     kunnen lezen, maar die opdracht staat ook op twee plekken in het regeerakkoord. Een
                     keer geformuleerd door de zorgwoordvoerders, met een stuk meer nuance, en een keer
                     geformuleerd door de onderwijswoordvoerders. Als een echte protestant dat regeerakkoord
                     leest, ziet hij toch een verschil. We hebben er heel intensief met de Kamer over gesproken.
                     Ik heb er ook heel intensief met collega Slob over gesproken. Wij denken dat deze
                     richting, deze uitwerking recht doet aan de complexiteit van het vraagstuk en recht
                     doet aan de bedoeling van uw collega Van Meenen. Die bedoeling hebben wij zelf ook:
                     ontschotting en gewoon zorgen dat het budget dat beschikbaar is voor zorg in onderwijstijd
                     geen kwestie is van onderhandeling tussen ouders en scholen, maar gewoon beschikbaar
                     is voor zorg in onderwijstijd; ontschotte inzet van het budget. Maar we moeten dat
                     wel echt stap voor stap doen en behoedzaam doen, anders gaan we grote ongelukken organiseren
                     in het leven van deze gezinnen.
                  
Dan heeft de heer Raemakers nog een vraag over de aansluiting van jeugdzorginstellingen
                     bij Z-CERT. Samen Veilig (SAVE) Midden Nederland is aangesloten op Z-CERT. Jeugdzorg
                     Nederland wil ook de overige leden graag stimuleren om lid te worden. Z-CERT heeft
                     eind vorig jaar zeven jeugdzorginstellingen bezocht – dat was ook uw wens destijds
                     bij het spoeddebat in de plenaire zaal, weet ik nog – om te verkennen wat de behoeften
                     en mogelijkheden zijn ten aanzien van cybersecurity. Ze hebben daarbij ervaren dat
                     jeugdzorginstellingen echt een heel andere vraag hebben dan de ziekenhuiswereld, waaruit
                     Z-CERT is voortgekomen. Dat heeft ertoe geleid dat Z-CERT een enquête heeft uitgezet
                     onder de jeugdzorgaanbieders om te bezien wat hun behoefte is aan de dienstverlening
                     van Z-CERT, ook omdat deelname aan Z-CERT niet bepaald gratis is. Dat is best duur.
                     Als dat ondersteuning biedt die eigenlijk meer op ziekenhuizen is gericht dan op jeugdzorginstellingen,
                     matcht dat niet helemaal. We hebben dus even een tussenstap moeten zetten, om te bezien
                     wat de behoefte zou kunnen zijn in de ondersteuning van jeugdzorgaanbieders. Maar
                     mijn bedoeling is nog steeds dat jeugdzorgaanbieders zich aansluiten bij Z-CERT.
                  
Dan Voordewind en Peters over het woonplaatsbeginsel. Hoe voorkomen we dat 2021 toch
                     een beetje een verloren jaar wordt, zo vertaal ik hun vragen maar even vrij. De invoering
                     van het woonplaatsbeginsel vergt nogal wat uitzoekwerk voor gemeenten en voor aanbieders
                     om de verantwoordelijke gemeente opnieuw vast te stellen. Diverse aanbieders en gemeenten
                     hebben met het oog op uitzoekwerkzaamheden in de crisis aangegeven dat de continuïteit
                     van zorg in het geding kan komen bij een invoering met ingang van 2021. Dus juist
                     op verzoek van gemeenten heb ik dat besluit genomen. Een aantal andere gemeenten zegt
                     dan weer: ja, maar wij hadden er nou juist zó'n resultaat van verwacht dat wij er
                     wel van balen dat het uitstel met een jaar is verlengd. Om die reden worden ook de
                     compensatieregeling voogdij en de 18-plusregeling voogdij met een jaar verlengd. Het
                     begrote bedrag voor de compensatieregeling is het komende jaar verhoogd van 20 miljoen
                     naar 30 miljoen. Dat is bijvoorbeeld bedoeld voor een gemeente als Barneveld, met
                     veel verblijfsinstellingen. Ik denk eerlijk gezegd dat we daarmee tegemoetkomen aan
                     de zorgen van zowel gemeenten die zeggen «alsjeblieft uitstellen, want we redden het
                     niet» als gemeenten die zeggen «maar wij hadden er nou juist wél op gerekend.» Kortom,
                     zowel de kool als de geit is hier weer eens bediend.
                  
De voorzitter:
Ik weet niet of dat een correcte Nederlandse uitdrukking is ...
Minister De Jonge:
Ik weet het ook niet.
De voorzitter:
Nee. Het is «gespaard». We begrepen u wel, maar er is toch een vraag van de heer Wörsdörfer.
De heer Wörsdörfer (VVD):
Toen wij over de wijziging van het woonplaatsbeginselprincipe spraken, maakte de Minister
                     heel duidelijk dat het onverantwoord zou zijn als die wet niet als een speer zou worden
                     aangenomen. Ik neem aan dat er toen ook nagedacht is over alle inspanningen die verricht
                     zouden moeten worden door gemeenten. Ik ben dus eigenlijk hoogst verbaasd dat er op
                     verzoek van gemeenten hier om uitstel gevraagd zou zijn. Allereerst ben ik geen enkele
                     gemeente tegengekomen waar verzocht is om uitstel. Ik zou dus heel graag willen weten
                     wie dat dan hebben gevraagd. Mijn tweede vraag is als volgt. De Minister zegt dat
                     de compensatieregeling voor gemeenten die grote instellingen binnen hun gemeentegrenzen
                     hebben en die daardoor heel veel kosten hebben, met een jaar wordt verlengd. Ik heb
                     begrepen dat niet alle gemeentes die gecompenseerd worden, heel enthousiast zijn over
                     die compensatie. Die compensatie is namelijk veel minder dan de kosten die ze daadwerkelijk
                     maken. Ik wil de Minister dus vragen of er inzichtelijk te maken valt of de gemeentes
                     die gecompenseerd worden, voldoende compensatie ontvangen. Zo niet, en als het niet
                     lukt om de woonplaatsbeginselwijziging alsnog per komend jaar in te voeren, moeten
                     we dan niet in ieder geval de gemeentes helpen die daar fikse tekorten op tegemoet
                     kunnen zien? Want het is natuurlijk toch al te gek: het was onverantwoord, nu wordt
                     het een jaar uitgesteld, en vaak kleine gemeentes met instellingen binnen hun gemeentegrenzen
                     zijn hierdoor de sjaak. Ik vind dat we dat niet moeten laten gebeuren.
                  
En deze interruptie is mede namens de heer Peters.
De voorzitter:
Dat hadden we begrepen.
Minister De Jonge:
Ik denk zelfs ook mede namens de heer Voordewind, als ik het goed zag.
De voorzitter:
Goed, hij is in ieder geval gesteld. De Minister.
Minister De Jonge:
Dat geeft toch extra gewicht aan zo'n interruptie. Allereerst: ik meen mij te herinneren
                     dat ik bij de behandeling van het wetsvoorstel heb betoogd dat het niet verstandig
                     zou zijn om uit te stellen omdat de nieuwe verdeelsystematiek zou ingaan. De wijziging
                     van het woonplaatsbeginsel hing namelijk samen met de nieuwe verdeelsystematiek van
                     het Gemeentefonds. Maar de Minister van Binnenlandse Zaken heeft de invoering van
                     de verdeelsystematiek uitgesteld omdat hij – toen was het nog een hij, namelijk de
                     heer Knops – het daarover niet eens kon worden met de gemeenten. Dat is de reden geweest
                     dat hij heeft gezegd dat de nieuwe verdeelsystematiek wordt uitgesteld. Daarmee was
                     die samenhang er niet meer. Dat is één.
                  
Ten tweede. Laten we eerlijk zijn: corona heeft niet alleen ons nogal van het werk
                     aan onze reguliere taken afgehouden, dat geldt natuurlijk zeker ook voor gemeenten.
                     Gemeenten zijn helemaal, full swing, honderd procent bezig geweest met corona en dus
                     niet met het voorbereiden van het omzetten van alle uitvoeringskwesties die nodig
                     zijn en al het uitzoekwerk dat nodig is om het woonplaatsbeginsel op een verantwoorde
                     manier in te voeren.
                  
Drie. Ik heb dit niet op eigen gezag gedaan, ik heb dit gedaan op verzoek van de VNG.
                     Het klopt dat de VNG niet eensluidend was; een aantal kleinere gemeenten met grote
                     verblijfsinstellingen zeiden dat ze het juist zo snel mogelijk wilden. Maar het gros
                     van de gemeenten was echt voor uitstel van het woonplaatsbeginsel. Dat verzoek heeft
                     ons via de VNG bereikt en wij hebben daarin bewilligd.
                  
Tot slot. Omdat we weten dat dit het probleem is voor een beperkt aantal wat kleinere
                     gemeenten die niet een levensgrote begroting hebben – ik geloof dat de heer Peters
                     zei dat het voor sommige gemeenten een financiële impact van tonnen is – en waar het
                     zwaar op de begroting drukt, hebben we gezegd dat we ook de compensatieregeling verlengen
                     en verhogen. Juist om die gemeenten tegemoet te komen.
                  
Ik denk dus dat wij dezelfde mailtjes krijgen van dezelfde wethouders van diezelfde
                     gemeenten. Dat zou zomaar kunnen. Ik ken uw mailbox niet, maar ik zou mij zomaar kunnen
                     voorstellen welke wethouders daartussen zouden zitten. Wij hebben ook contact met
                     die wethouders. Wij kijken natuurlijk juist daarom of we voor adequate compensatie
                     kunnen zorgen. En dat doen we dus ook, omdat ik denk dat dat passend is.
                  
Voorzitter. Dan had de heer Peters een vraag over ritalin. Is de Minister bereid om
                     de 500 dossiers te onderzoeken en te kijken of professionals zich eigenlijk wel aan
                     de richtlijnen hebben gehouden? Ik ben het zeer met u eens dat het voorschrijvers
                     zich moeten houden aan de geldende richtlijnen bij het voorschrijven van geneesmiddelen.
                     Gelukkig zijn er in de jaren na 2013 door de beroepsgroep flink wat stappen gezet
                     om tot de goede diagnostiek te komen, in het bijzonder met betrekking tot kinderen.
                     Deze verbeterde afspraken hebben in 2019 geleid tot een nieuwe zorgstandaard voor
                     ADHD. De beroepsgroep moet zich nu houden aan de onderliggende richtlijnen uit de
                     zorgstandaard. De inspectie ziet toe op de tenuitvoerlegging van die zorgstandaard
                     en op de kwaliteit van zorg. De beroepsgroep wordt daar uiteraard op aangesproken.
                     Daarnaast ga ik in gesprek met ZonMw over het herhalen van het onderzoek in 2021 naar
                     het voorschrijfgedrag van ritalin.
                  
De voorzitter:
De Minister maakt het antwoord af en dan kijken we of het antwoord voldoende was.
Minister De Jonge:
Het was een interruptie buiten de microfoon, die ik gewoon niet verstond. Ik zou er
                     graag op willen reageren. Maar dat kan eigenlijk niet.
                  
De voorzitter:
Nee. Maakt u uw verhaal, of uw antwoord, af.
Minister De Jonge:
Dan dyslexiezorg. De Gezondheidsraad heeft ...
De voorzitter:
U was toch klaar met uw vorige antwoord. Dan heeft de heer Peters nog een vraag
De heer Peters (CDA):
Ik heb het antwoord op mijn schriftelijke vraag natuurlijk ook gelezen. Ik weet dat
                     er nu een richtlijn is. Maar ik weet ook dat die richtlijn er in het verleden ook
                     was, maar dat toen uit onderzoek bleek dat die gewoon helemaal niet werd nageleefd.
                     Dat vormde een deel van mijn schok. Het tweede deel was dat niemand reageerde op dat
                     onderzoek in de trant van: «het is schande, dat onderzoek deugt niet» of «we doen
                     het nu heel anders». Ik weet dat die richtlijnen veranderd zijn. Ik wist dat al, maar
                     u heeft het nog een keer bevestigd. Ik weet dat het gebruik van ritalin licht is gedaald.
                     Maar ik ben niet gerustgesteld dat men zich er nu aan houdt. Dus mijn heel eenvoudige
                     vraag is: ZonMw heeft 500 van die dossiers bekeken; doe dat nog een keer, dan weten
                     we het zeker.
                  
Minister De Jonge:
Daarop was mijn welluidende antwoord zojuist: dat ga ik doen. Ik ga in gesprek met
                     ZonMw over het in 2021 herhalen van het onderzoek naar het voorschrijfgedrag van ritalin
                     aan kinderen. Ik denk dat ik u op uw wenken bedien. Dat is wel correct Nederlands,
                     toch, voorzitter?
                  
Dan de ernstigedyslexiezorg. De Gezondheidsraad heeft in een advies over dyslexie
                     aangegeven dat gespecialiseerde diagnostiek en behandeling bij ernstige enkelvoudige
                     dyslexie (EED) beschouwd moet worden als een taak van de gezondheidszorg. Op basis
                     van dit advies is in 2009 EED opgenomen in de Zorgverzekeringswet en later, bij de
                     decentralisatie in 2015, toegevoegd aan de jeugdhulp. Op zichzelf genomen is er inhoudelijk
                     geen andere reden om nu anders aan te kijken tegen dit advies van de Gezondheidsraad.
                     Uit onderzoek van KBA Nijmegen blijkt dat wanneer onderwijs en gemeenten samenwerken,
                     bijvoorbeeld door de inzet van een poortwachter, het aantal verwijzingen kan worden
                     verminderd. Daarom is de snelste weg naar het verbeteren van de situatie in die gemeenten
                     waar het aantal verwijzingen hoog is, het verbeteren van de samenwerking en het neerzetten
                     van een poortwachter. Dat is misschien wel een praktischere en snellere oplossing
                     voor de zorg die de heer Peters heeft dan een overheveling van EED-zorg naar het onderwijs.
                     Ik zou daar overigens niet per se tegen zijn, maar het vergt wel een wetswijziging
                     en duurt dus lang.
                  
Dan het aantal uithuisplaatsingen. Zouden we moeten streven naar nul uithuisplaatsingen?
                     Als intentie vind ik eigenlijk dat kinderen gewoon thuishoren op te groeien. Probeer,
                     als het effe kan, om het thuis te ondersteunen. Probeer thuis te zorgen dat het lukt,
                     in plaats van kinderen uit huis te plaatsen. De schade van het uit huis plaatsen van
                     kinderen is vaak heel groot. De schade van het thuis blijven wonen in een situatie
                     waarin er structureel geweld en structurele verwaarlozing is, is echter ook heel groot.
                     En dat is natuurlijk het duivelse dilemma waar alle jeugdzorgmedewerkers altijd mee
                     zitten. Maar het zo thuis mogelijk laten opgroeien is juist de inzet van ongeveer
                     al het beleid dat we hebben. We zien ook best wel resultaat, hoor. Er worden nu meer
                     kinderen thuis geholpen. In 2016 was 11,6% van alle jeugdhulp, jeugdhulp met verblijf.
                     Inmiddels is dat nog 10%. Het daalt dus. Het daalt u niet snel genoeg, en mij ook
                     niet, denk ik, maar het daalt wel. Als het gaat over de instellingsgerichte zorg en
                     de meer gezinsgerichte zorg, zie je ook een stijging van de gezinsgerichte zorg. Ook
                     het percentage uithuisplaatsingen daalt. Dus je ziet wel degelijk een beweging de
                     goede kant op, maar die beweging gaat u en mij, denk ik, niet snel genoeg. Maar je
                     ziet wel de beweging de goede kant op.
                  
Voorzitter. Ik denk dat ik hiermee echt alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Peters nog een vraag heeft. U heeft nog die mogelijkheid, dus ga
                     uw gang.
                  
De heer Peters (CDA):
Hoe zit het met de eigen ingebrachte mentor? Dat vind ik eigenlijk geen interruptie,
                     want ik had hier echt naar gevraagd.
                  
Minister De Jonge:
Absoluut. Ik had die vraag alleen nog niet in mijn setje zitten, maar krijg ’m nu
                     aangereikt. Er is gevraagd wat ik vind van het recht op een mentor in de jeugdzorg
                     – de afkorting is JIM, ik moet nog steeds aan die afkorting wennen. Het versterken
                     van de eigen kracht is een belangrijke doelstelling van de Jeugdwet. De Jeugdwet geeft
                     gemeenten ruimte om deze verantwoordelijkheid in te vullen. De inzet van een informele
                     mentor is een van de manieren om de eigen kracht bij jeugdigen te versterken. De ambitie
                     die in het programma Zorg voor de Jeugd zit, is dat eigenlijk aan alle jongeren die
                     niet thuis wonen een mentor ter beschikking wordt gesteld. Dit wordt gestimuleerd
                     via het OZJ, het NJi, Stichting JIM, via de samenwerking van de gespecialiseerde instellingen.
                     Ik denk ook hier weer dat dat eigenlijk de snelste weg naar resultaat is. Dat betekent
                     dat ik zelf niet zo snel voor een wetgevingstraject zou kiezen. Maar ik wil wel toe
                     naar de situatie dat iedereen die niet thuis woont, die niet thuis kan blijven wonen
                     – en ik hoop ook een deel van de kinderen die wel thuis kunnen blijven wonen – dat
                     de kinderen die jeugdhulp nodig hebben inderdaad zo veel als mogelijk is en in die
                     situatie waarin het nodig is, een mentor hebben. Dat stimuleren we volop.
                  
De heer Peters (CDA):
Mijn laatste interruptie. Jammer dat ik die hieraan kwijt ben. Het gaat over die informele
                     mentor. Ik wil een informeel persoon een formele rol geven, en het liefst nog wanneer
                     iemand thuis woont. Ik wil die persoon een rol geven waarin hij samen met professionals
                     kan gaan kijken hoe het zo normaal mogelijk georganiseerd kan worden. Ik snap dat
                     het nu ook wel zou kunnen, maar het gebeurt niet, althans weinig, vandaar dat ik het
                     zou willen formaliseren. Voor mij gaat het dus niet om een JIM voor iemand die al
                     uit huis geplaatst is, maar voor iemand met wie het gewoon niet goed gaat. Die zou
                     er altijd iemand bij moeten kunnen betrekken.
                  
Minister De Jonge:
Laten we het als volgt doen. We onderzoeken op dit moment hoever het staat met die
                     ambitie uit het programma zorg voor de jeugd. Daarmee komen we in het najaar – ik
                     dacht het najaar; hier staat na de zomer – in de richting van de Kamer. Het wordt
                     heel veel meer ingezet dan een aantal jaren geleden, maar dan kunnen we zien in hoeveel
                     situaties het wordt ingezet, hoe we nog verder kunnen gaan in het stimuleren daarvan.
                     Laten we dan de vraag proberen te beantwoorden of de toevoeging van een wettelijk
                     recht daarbij iets zou kunnen helpen. Zou dat kunnen helpen in de uitvoeringspraktijk
                     of is het eigenlijk een te langzame weg naar het resultaat dat wij beiden willen?
                     Ik wou die vraag beantwoorden als het onderzoek er is.
                  
De voorzitter:
Goed, dat is een toezegging. Dan zijn wij hierbij aan het eind van de eerste termijn
                     van de Minister van VWS. Ik zou willen voorstellen om even kort te schorsen voor een
                     opfrismoment en dan verder te gaan. Of is daar geen behoefte aan? Als er geen behoefte
                     aan is ... Iedereen is fris en fruitig?
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Anders vervang ik u even.
De voorzitter:
Nee, dat hoeft verder niet. Meneer Dekker, gaat uw gang. Ze hebben er zin in.
Minister Dekker:
Voorzitter. Dan zal ik proberen om even de versnelling erin te zetten, maar ik wil
                     toch ook even pas op de plaats maken. Ik wil beginnen met een heel groot compliment
                     – dat maakte Hugo de Jonge zojuist ook al – aan alle professionals in de jeugdzorg
                     in brede zin, maar ook in de jeugdbescherming, waar ik verantwoordelijk voor ben.
                     Zij hebben er de afgelopen ingewikkelde tijd zo goed en zo kwaad als het kon voor
                     gezorgd dat de zorg voor en de bescherming van de meest kwetsbare doelgroep gewoon
                     doorging. Waar dat mogelijk was ging dat per telefoon of per video. Ik heb daar ingewikkelde
                     voorbeelden van gezien. Maar dat is natuurlijk lang niet altijd mogelijk. In acute
                     situaties moesten ze er gewoon op af. Ondanks alle zorgen die er speelden, ook over
                     de eigen gezondheid en de situatie waarin je dan belandt, hebben mensen bij de politie,
                     de reclassering en de GI's dat toch maar gedaan. Dat vind ik echt ongelofelijk knap.
                     Het zijn wel de helden als het gaat om dit soort kwetsbare gezinnen en kinderen.
                  
Er waren een aantal vragen over wat nou de effecten zijn op stelselniveau. Over VT
                     heeft Hugo net al wat gezegd. Als we kijken naar de uithuisplaatsingen zien we eigenlijk
                     dat die redelijk constant zijn gebleven. We zien geen signalen dat de situatie daar
                     heeft geleid tot een enorme toename, maar we zien ook geen enorme afname. Bij de complexe
                     scheidingen, waar mevrouw Westerveld naar vroeg, zie je een wat gedifferentieerder
                     beeld. Uithuisplaatsingen gaan natuurlijk over echt acute dingen, waarbij je onmiddellijk
                     moet ingrijpen. Bij scheidingen zie je het volgende. Aan de ene kant was de periode
                     waarin we vooral thuis moesten blijven en mensen ook niet even makkelijk het huis
                     verlieten, niet de meest ideale moment om te zeggen: laten we een punt zetten achter
                     deze relatie. Dat had er ook mee te maken dat heel veel lopende zaken on hold werden
                     gezet, omdat rechtbanken geen fysieke zittingen deden. Als ik nu praat met de advocatuur,
                     hoor ik dat die wel een piek verwacht nu de zittingen weer worden opgepakt. Je weet
                     niet wat het heeft gedaan als mensen langdurig op elkaars lip hebben gezeten. Bij
                     ons thuis werd het heel gezellig en in huize De Jonge was het net zo, hoor ik, maar
                     bij andere mensen thuis werd het minder gezellig. Er zijn wel een aantal dingen extra
                     gedaan, die hier misschien ook benoemd kunnen worden. Er waren mooie initiatieven
                     van onder andere Villa Pinedo en het Kenniscentrum Kind en Scheiding, die online modules
                     beschikbaar hebben gesteld, ook voor ouders en kinderen: wat kan je nou het beste
                     doen, hoe ga je om met ingewikkelde situaties en wat doe je als de spanningen oplopen?
                     We zien een enorme stijging in het aantal bezoekers. Ik geloof dat 3.500 ouders die
                     onlinetraining kosteloos hebben gevolgd.
                  
We hebben ook ingegrepen, of nou ja, ingegrepen, bij de problemen van ouders die al
                     gescheiden zijn en een bezoek- en omgangsregeling hebben. Soms werd corona eigenlijk
                     een beetje misbruikt om daaronderuit te komen. Ook daar hebben we dus extra op ingezet,
                     onder andere met communicatie via het NJi. We hebben laten weten dat, tenzij er natuurlijk
                     gezondheidsklachten zijn, omgangsregelingen met kinderen gewoon doorgang moeten vinden.
                  
Dan ga ik van corona naar meer structureel beleid. Onder andere Wörsdörfer en Peters
                     vroegen hoe het zit met de ontwikkeling van de aantallen kindbeschermingsmaatregelen,
                     ots'en en uithuisplaatsingen. We zagen in 2019 een lichte stijging van de instroom
                     van het aantal kinderen in beschermingsmaatregelen, met name als gevolg van de stijging
                     van de ondertoezichtstellingen, maar als we iets langer terugkijken speelt het al
                     sinds de decentralisaties. Er zijn ook wel positieve ontwikkelingen. Om te beginnen
                     is de duur van de ondertoezichtstellingen gedaald van gemiddeld drie jaar in 2016
                     tot iets minder dan tweeënhalf jaar vorig jaar. Dat is dus toch een substantiële afname.
                     Het is ook goed om te benoemen dat ook het percentage uithuisplaatsingen bij een ondertoezichtstelling
                     is afgenomen, van 34% in 2016 naar 27% in 2019. Dat is goed nieuws, want daarmee wordt
                     bijgedragen aan een van de centrale doelstellingen van de Jeugdwet, namelijk zorgen
                     dat kinderen zo thuis mogelijk kunnen opgroeien. Dat is de doelstelling en de ambitie
                     die we met z'n allen nastreven, zeg ik ook in reactie op de vraag van de heer Peters.
                     Hij vroeg: wat is precies het doel en waar wil je naartoe werken? Daarbij zijn er
                     natuurlijk altijd gevallen waarin het niet kan, zeker in de acute jeugdbescherming.
                     Ouders zijn soms drugsverslaafd of hebben ggz-problematiek. Dan kom je soms echt tot
                     de conclusie dat je niet anders kunt dan een kind acuut uit huis plaatsen.
                  
Nu zijn er naast de impactmonitor waar Hugo de Jonge het zojuist over had en die ontwikkeld
                     is voor het hele programma rond huiselijk geweld en kindermishandeling, nog twee andere
                     relevante onderzoeken. Er loopt een grootschaliger onderzoek, uitgevoerd door de Erasmus
                     Universiteit, naar de vraag die de heer Wörsdörfer stelde: wat kunnen we eigenlijk
                     zeggen over de effectiviteit van die ingrijpende jeugdbeschermingsmaatregelen? Dat
                     onderzoek levert niet direct dit jaar resultaat op. De resultaten worden verwacht
                     voor 2021. Het heeft een wat langere doorlooptijd, omdat wij ook longitudinaal willen
                     kijken wat de effecten zijn van deze maatregelen en wat het effect van de duur is
                     op de effectiviteit ervan. Ik denk dat dat ons inzicht gaat bieden om ook antwoorden
                     te geven op de meer fundamentele vragen.
                  
Het tweede is het punt dat de heer Peters aankaartte en dat ik wel interessant vind:
                     kijk nou ook eens naar landen om ons heen, die hele andere stelsels kennen. Een aantal
                     van die landen kennen ook uithuisplaatsingen buiten het gedwongen kader. Die kennen
                     we in Nederland niet. Het is wel interessant om daarnaar te kijken. Ook daar loopt
                     een onderzoek naar, naar aanleiding van de motie Van der Staaij/Bergkamp. Ik verwacht
                     daarvan in het najaar de onderzoeksresultaten. Dan kunnen we leren van hoe het gaat
                     bij de buren.
                  
Wellicht kunnen we daarvan ook iets leren voor een ander onderdeel waar we op dit
                     moment druk mee bezig zijn. Dat is de vraag welke grote slagen we nog kunnen maken
                     om überhaupt de jeugdbeschermingsketen te vereenvoudigen. Wat we willen, is veel meer
                     toe naar een veel meer geïntegreerde werkwijze, en versplintering tegengaan. We noemen
                     dat in de wandelgangen wel eens het estafettemodel, waarbij iedere organisatie het
                     dossiertje weer overdraagt aan een andere organisatie, in een soort teammodel, waarbij
                     verschillende instanties meer parallel aan elkaar werken en vanuit één visie bezig
                     zijn met jeugdigen en met gezinnen. Ook daar zie je de uitdaging tussen de verschillende
                     organisaties. VT richt zich veel meer op gezinnen, de Raad voor de Kinderbescherming
                     richt zich veel meer op kinderen. Daar is echt wel een slag te maken. Ik ben in ieder
                     geval blij dat het ook gedeeld wordt door de organisaties in de jeugdbeschermingsketen
                     zelf. Een paar maanden terug, tijdens die 24-uurssessie, sprak eigenlijk iedereen
                     zich ervoor uit dat hier werk van moet worden gemaakt. Dat moeten we ook parallel
                     doen aan de pilots die lopen. De heer Raemakers vroeg daarnaar. Ze lopen nog tot eind
                     volgend jaar, dan gaan we niet wachten om dan eens na te gaan denken over wat daar
                     moet gebeuren. We leren nu al wel parallel van wat we daar zien, zodat we tegen het
                     einde van het jaar een knoop kunnen doorhakken en eigenlijk een keuze kunnen maken
                     tussen de twee scenario's die beschreven zijn in de brief die we aan u gestuurd hebben.
                     Die worden de komende maanden verder uitgewerkt.
                  
Kan dat dan niet sneller? Dit is al een behoorlijke ambitie, om een aantal redenen.
                     Wat je hier gaat doen, heeft direct effect op lokaal niveau, maar ook op bijvoorbeeld
                     de jeugdstrafrechtketen. En er zitten ook wel ingewikkelde spanningen in dat stelsel.
                     Aan de ene kant is dat bijvoorbeeld de ambitie om veel meer geïntegreerd te werken,
                     om veel meer op basis van meldingen bij VT dingen door te geven aan de Raad voor de
                     Kinderbescherming. Terwijl aan de andere kant rechters zeggen: wij vinden het ook
                     heel erg belangrijk en relevant dat je, bij zulke ingrijpende maatregelen, een onafhankelijke
                     check van de Raad voor de Kinderbescherming hebt, die ook nog eens onafhankelijk van
                     de andere organisaties kijkt wat er nou precies aan de hand is en of er sprake is
                     van een ontwikkelbedreiging. Ik zeg niet dat die twee niet verenigbaar zijn, maar
                     je ziet iets van de spanning in dat stelsel. Het zou te makkelijk zijn om te zeggen:
                     we gooien het over de ene of over de andere boeg. Ik wil dat echt zorgvuldig doen.
                  
Daar helpen de pilots bij. Ik ben ook blij om te zien dat, ondanks corona, wij toch
                     signalen krijgen vanuit die zes pilots dat dat gewoon doorgaat. Dit komt in 2021 klaar,
                     dus dat kunnen we nu zo langzaamaan gaan bekijken. Ervaringen en inzicht worden op
                     dit moment verzameld door het Athena Institute van de Vrije Universiteit van Amsterdam,
                     zodat zo tegen het eind van de zomer daarmee gewerkt kan worden.
                  
De heer Peters vroeg of dit helpt bij de personele uitdagingen. Ja, natuurlijk. Want
                     als je in staat bent om veel meer gezamenlijk te doen en te werken vanuit een teammodel,
                     dus als je werk in elkaar schuift – dat is overigens helemaal niet de doelstelling
                     van waar we mee bezig zijn: we proberen het sneller, beter en minder gefragmenteerd
                     te doen voor de gezinnen en kinderen die het betreft – kun je misschien met dezelfde
                     mensen veel meer aan. Dat zou natuurlijk heel erg mooi zijn. Dat is een van de dingen
                     waar we ons ook op richten.
                  
Dan de personeelstekorten. Dat speelt niet alleen bij de Raad voor de Kinderbescherming,
                     dat speelt breder. Hoewel, als je kijkt naar Veilig Thuis is er vanuit VWS extra geld
                     beschikbaar gesteld voor de versterking daarvan. Naast deze middelen wordt ook ingezet
                     op samenwerking met wijkteams, wat ook verlichting kan bieden voor Veilig Thuis. Er
                     wordt ook gekeken naar wat nodig is bij de Raad voor de Kinderbescherming. Daar is
                     op dit moment geen sprake van een structureel personeelstekort, maar er ligt wel een
                     rapport dat laat zien dat, als je wat wilt doen aan die wachtlijsten bij de Raad voor
                     de Kinderbescherming, de organisatie beter en steviger moet en dat eigenlijk ook de
                     samenwerking in de keten ook op een andere manier moet. Soms zie je dat de Raad voor
                     de Kinderbescherming ook weer moet wachten voordat het zelf of een andere partner
                     in de keten een volgende stap kan nemen. Dat is dus niet iets wat de Raad voor de
                     Kinderbescherming alleen kan oplossen. Wij zagen in het eerste tertaal van 2020 dat
                     de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming daalden. Die daalden met bijna
                     500 zaken naar uiteindelijk iets meer dan 3.000. Als we het over een iets langere
                     termijn bekijken, 2019–2020, dan is er nog steeds sprake van een stijgende trend.
                     Met andere woorden, er is werk aan de winkel.
                  
Dan was er de vraag: kun je daar dan ook nu al concrete doelstellingen op plakken?
                     Ik zei al wat over de ingewikkelde opgave. De Raad voor de Kinderbescherming is niet
                     een soort koekjesfabriek. Er ligt aan de ene kant een opgave op het bordje van de
                     organisatie zelf om meer grip op en meer inzicht te krijgen in de eigen werkprocessen.
                     Daar is ook een programmadirecteur voor aangetrokken. Maar voor een ander deel hangt
                     het heel erg samen met de vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen. In het kader
                     van die eerste aanpak, de aanpak van de organisatie zelf, wordt er nu wel gewerkt
                     aan een normenkader voor verschillende stromen van wat dan eigenlijk acceptabel is.
                     Daarbij kun je niet één getal op de Raad voor de Kinderbescherming plaatsen, maar
                     moet je bijvoorbeeld kijken naar de afzonderlijke stromen bij straf, bij gezag, bij
                     omgang maar ook bijvoorbeeld bij acute zaken. Bij acute zaken wil je eigenlijk een
                     wachtlijst hebben van nul – als het nodig is, moeten we binnen 24 uur kunnen ingrijpen
                     en kunnen handelen – terwijl het voor bepaalde onderzoeken, bijvoorbeeld bij een verlenging
                     van gezagsmaatregelen, soms niet erg is als er iets meer tijd overheen gaat. Dus dat
                     moet gedifferentieerd worden. Daar wordt aan gewerkt. Ik verwacht volgend jaar een
                     meer gedifferentieerde ambitie te kunnen presenteren.
                  
Annex – maar wel iets anders maar ik pak ’m hier maar even mee – is de vraag over
                     alles met betrekking tot de procedures rond klacht- en tuchtrecht in navolging van
                     de moties-Tielen/Peters en Peters/Wörsdörfer. Je ziet dat er op dit moment gewoon
                     een onnodig zware belasting is van heel veel mensen in de jeugdzorg en de jeugdbescherming.
                     Naar aanleiding van die motie is er ook met diverse belangenorganisaties gesproken.
                     Er is een rondetafel georganiseerd en er zijn een aantal acties in gang gezet. In
                     de eerste plaats is het AKJ samen met de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis
                     en de GI's voortvarend aan de slag gegaan met de klachtenprocedure. Dat gebeurt eigenlijk
                     binnen het grotere kader van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek, ook vanuit
                     het idee dat als je dat verbetert, er ook minder aanleiding zou zijn voor klachten
                     en tuchtprocedures van ouders. Wij verwachten daar eind van dit jaar, begin 2021,
                     de tussenresultaten van te hebben.
                  
Het tweede is dat mijn ministerie een onderzoek van Jeugdzorg Nederland subsidieert
                     naar de vraag: hoe ga je op een ander manier om met – ik zeg maar even – de veelklagers?
                     Wij zien dat de keten en ook het tucht- en klachtrecht heel erg zwaar worden belast
                     door een kleine groep mensen die héél erg veel klagen. Dan kun je dat natuurlijk op
                     de reguliere manier gaan behandelen, maar wij zien dat er inmiddels positieve resultaten
                     zijn behaald door dat op een andere manier aan te vliegen. Wij verwachten dat de resultaten
                     van dat onderzoek vrij snel naar de zomer klaar zijn.
                  
Het derde is dat de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) op dit moment ook bezig
                     is met een eigen evaluatie van haar tuchtrecht. Hier zien we natuurlijk ook dat de
                     beroepsgroep zelf een hele belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Wij faciliteren
                     dat, maar het is natuurlijk de beroepsgroep zelf die over zijn eigen tuchtrecht gaat.
                     Wij kunnen ons toch niet aan de indruk onttrekken dat heel veel klachtwaardige procedures
                     al vrij snel dat tuchtrecht in worden getrokken. Daar moeten we gewoon echt wat aan
                     doen. Maar daar hebben we tegelijkertijd ook de beroepsgroep zelf weer voor nodig,
                     want wij zitten daar niet in het bestuur. Maar we zijn er wel met ze over in gesprek.
                  
Dan nog twee onderwerpen. Om te beginnen een onderwerp waar we onmogelijk voldoende
                     recht aan kunnen doen in dit debat. Ik geloof dat mevrouw Westerveld zei: het zou
                     fijn zijn als we na de zomer heel snel een keer een debat kunnen hebben over het rapport
                     van de commissie-De Winter. Volgens mij wordt dat door iedereen hier gedeeld. Ik denk
                     dat het ons allebei ook wel een beetje aan het hart gaat. Vlak voor de coronacrisis
                     hadden we de brief met wat we konden doen in een erkenningspakket. We hebben echt
                     een heel goed traject afgelopen, ook met lotgenotenorganisaties. Ik zeg niet dat er
                     niet ook hier en daar kritiek was, maar het was mooi geweest als dat had kunnen komen
                     tot iets van een politieke afronding voor de zomer. Wij doen niets af aan alle beloftes
                     en regelingen die we daar hebben aangekondigd, zowel de financiële regeling als breder
                     wat we doen om in beeld en in geschrift te werken aan het optekenen van de verhalen,
                     de ondersteuning --ook financieel – van de lotgenotenorganisaties et cetera. Dat loopt
                     ook gewoon door, maar het zou wel mooi zijn als we dat ook kunnen bezegelen.
                  
Datzelfde geldt voor de inhoudelijke aanbevelingen die zijn gedaan in het rapport
                     van de commissie-De Winter. Alles waar we vandaag over praten – het hele programma
                     Zorg voor de Jeugd maar ook de organisatorische verbeteringen van het jeugdstelsel
                     – is eigenlijk bedoeld om daar een vervolg aan te geven. Dat is dan niet een kwestie
                     van een jaar na de commissie-De Winter eens kijken of alle problemen zijn opgelost;
                     dit is echt een proces van lange adem.
                  
Om daar recht aan te doen, zou mijn voorstel op dit punt zijn dat Hugo de Jonge en
                     ik in de aanloop naar dat debat – als u dat weer agendeert na de zomer – een update
                     geven van hoe het staat met niet alleen het erkenningspakket maar ook de antwoorden
                     op de inhoudelijke aanbevelingen die zijn gedaan in het rapport van de commissie-De
                     Winter. Dan hebben we een actuele stand op basis waarvan we de discussie kunnen aangaan.
                  
De heer Jansen vroeg naar genitale verminking. Dat is vreselijk. Misschien wordt met
                     die term niet eens goed verwoord wat het is, want het zijn echt gruwelijke partijen.
                     Hugo de Jonge en ik hebben een paar maanden terug het actieplan schadelijke traditionele
                     praktijken gepresenteerd, waarin we juist ook ten aanzien van dit fenomeen hebben
                     gezegd: daar is echt meer nodig. Ik zal straks wat zeggen over de daderaanpak, maar
                     met een daderaanpak alleen ben je er niet. Het begint met veel meer inzetten op preventie
                     en bewustwording. Zoals de heer Jansen zelf ook al zei, begint het met veel meer inzetten
                     op kennis en expertise als het gaat om de vraag waar scholen, artsen et cetera op
                     moeten letten om deze problematiek te erkennen. Dan is het sluitstuk vervolgens dat
                     je ook gewoon helder maakt dat dit niet wordt getolereerd in Nederland, dat er gewoon
                     sprake is van strafbare feiten en dat daartegen moet worden opgetreden. Wij hebben
                     in het kader van het programma Geweld hoort nergens thuis ook aan de experts gevraagd,
                     ook die bij het OM: zitten er nou gaten in het juridische instrumentarium of is dat
                     sluitend? Eigenlijk zegt iedereen dat het sluitend is. Meisjesbesnijdenis, vrouwenbesnijdenis
                     is een vorm van zware mishandeling. Het is gewoon een strafbaar feit (artikel 300–303
                     Wetboek van Strafrecht) en ook het oproepen daartoe is strafbaar als een vorm van
                     opruiing. De recente uitspraak van de rechtbank Den Haag van vorige week of de week
                     daarvoor zal u vast niet zijn ontgaan. Een van de geestelijk leiders van de As-Soennah
                     moskee-- ik weet niet of het een imam was – had ertoe opgeroepen om hier toch vooral
                     werk van te maken. Gelukkig is daarvan gezegd: dat kan niet. Deze meneer heeft daarvoor
                     ook een straf gekregen.
                  
Wat we hier wel zien, is dat als we daar effectief tegen willen optreden, de politie
                     signalen nodig heeft van familieleden en van professionals om een onderzoek op te
                     starten. Dat is gewoon ingewikkeld. Daar schort het soms ook aan. Dat is overigens
                     niet alleen uniek voor Nederland. Ik ben dat nagegaan na eerdere debatten die ik met
                     de collega van de heer Jansen in deze commissie heb gevoerd. Is het nou echt zo dat
                     Nederland bij de aanpak van deze problematiek achterblijft ten opzichte van bijvoorbeeld
                     het VK, Frankrijk of Denemarken? Is de daderaanpak in die landen zo veel effectiever
                     dat er ook veel meer veroordelingen zijn dan in Nederland? Het antwoord daarop is
                     «nee». Je ziet dat ze er in die landen ook mee worstelen. Ook daar zijn de aantallen
                     laag. Dat sterkt mij nog eens een keer in de opgave die er eigenlijk gewoon ligt om
                     veel meer aan de voorkant te doen, op het gebied van preventie en bewustwording, en
                     nog een slag te maken met zowel mensen in de zorg als in het onderwijs. Als iemand
                     wat ziet, als iemand wat hoort, als er wat aan de hand is, trek aan de bel! U mag
                     ons daar altijd op aanspreken.
                  
Voorzitter. Dan ben ik door de vragen heen.
De voorzitter:
Dank. Dan waren er nog twee vragen. Allereerst de heer Jansen op dit laatste punt.
De heer Jansen (PVV):
Gedeeltelijk ben ik blij met de beantwoording van de Minister, alleen: er is ook natuurlijk
                     zoiets als een afschrikwekkend voorbeeld. Als je op het moment dat er signalen zijn
                     of dat iemand hiertoe heeft opgeroepen, uiteindelijk besluit om die persoon het land
                     uit te zetten, dan laat je zien dat je inderdaad zero tolerance hanteert. Dan laat
                     je zien dat je het serieus neemt en dat de samenleving niet tolereert dat meisjes,
                     jonge vrouwen op deze wijze verminkt worden. En dat is waar wij op uit zijn. Natuurlijk
                     is het zo dat je verschillende dingen kunt doen. Natuurlijk moet er worden ingezet
                     op bewustwording en preventie. Want anders kom je er helemaal nooit. Maar in onze
                     optiek is de achterdeur nog steeds open. Deze mensen kunnen wel beterschap beloven,
                     maar je gaat het niet stoppen op het moment dat je weer afhankelijk bent van de volgende
                     melding. Mijn pleidooi zou zijn: zet ze uit op het moment dat het gebeurt. Ik hoor
                     daar graag een reactie op.
                  
Minister Dekker:
Voor de PVV is het land uitzetten een oplossing voor heel veel problemen. Laat ik
                     het nou op mijn manier doen. Ik vind dat als je dit soort dingen ziet, het Openbaar
                     Ministerie daar werk van moet maken en dat een rechter een straf moet opleggen die
                     daar ook bij past. Ik gaf aan hoe ingewikkeld het is om goed grip te krijgen op de
                     zaken en dat er weinig signalen zijn. Maar waar die signalen er wel zijn, moeten die
                     worden opgepakt. En toevallig is dat twee weken terug gebeurd bij die zaak die hier
                     in Den Haag diende. Daar heeft de rechter gewoon gezegd: dit kan niet; u krijgt een
                     straf. De heer Jansen zegt: zet ze op het vliegtuig. Dat gebeurt dan niet. Maar het
                     is niet zo dat deze mensen er zomaar straffeloos mee wegkomen.
                  
De voorzitter:
Meneer Jansen, uw interrupties zijn op. We kijken even hoe het vervolg dadelijk is.
De heer Raemakers wil nog een interruptie plegen over het vorige punt, het rapport
                  van de commissie-De Winter.
               
De heer Raemakers (D66):
Het is natuurlijk een heel ingrijpend rapport van de commissie-De Winter. Het is goed
                     dat er een toezegging ligt van de Minister om daar een update over te geven, maar
                     ik heb daar wel zorgen over. Dat volgt ook uit dat NRC-artikel. Er zijn heel veel
                     aanbevelingen, bijvoorbeeld om terughoudend te zijn met het plaatsen van jeugdigen
                     in gesloten instellingen, de professionalisering van medewerkers, het verbeteren van
                     de ondersteuning aan pleegouders, et cetera. Van heel veel aanbevelingen wordt door
                     de ministers gezegd: dat staat wel in het programma Zorg voor de Jeugd. De opstellers
                     van het rapport hebben daarom een beetje het idee gekregen dat hun aanbevelingen min
                     of meer worden weggeschreven, dat men zegt: ja, daar zijn we toch al mee bezig. Ik
                     zou de Minister eigenlijk willen vragen of hij bij de mooie toezegging die er al ligt
                     om een update te geven, ook echt wil toezeggen dat er een update komt over nieuwe
                     acties. Ik wil dus weten wat de nieuwe acties naar aanleiding van het rapport zijn.
                     Ik wil niet alleen maar een opsomming zien van wat er al gebeurde.
                  
Minister Dekker:
Dat kan natuurlijk. In de brief in reactie op het rapport van de commissie-De Winter
                     hebben we ook aangegeven waarop we eventueel nog extra actie moeten ondernemen. De
                     waarheid is natuurlijk ook wel dat er al heel erg veel gebeurde en al in gang was
                     gezet voordat het rapport van de commissie-De Winter er lag. Die commissie heeft onderzoek
                     gedaan naar een periode die eraan voorafging. Het is ook een beetje te makkelijk om
                     te zeggen: je werkte al aan minder geslotenheid, je werkte al aan verdere professionalisering,
                     je werkte aan betere kwaliteit, je werkte al aan verscherpt toezicht, je werkte al
                     aan makkelijker toegang voor kinderen en voor jeugdigen waardoor ze als ze het gevoel
                     hebben dat ze in de knel komen, aan de bel kunnen trekken.
                  
Maar nu ligt er een kritisch rapport en nu moet je eigenlijk nog eens een keer al
                     die dingen opnieuw doen of in een soort nieuw jasje gieten, want anders heb je geen
                     serieus antwoord op het rapport van de commissie-De Winter. En dat vind ik ook te
                     makkelijk. Het beleid is al ingezet door onze voorgangers en ook wij zijn serieus
                     werk gaan maken van heel veel van de punten die ook in het rapport van de commissie-De
                     Winter worden aangekaart. Ik heb dat artikel natuurlijk ook gelezen. Het is goed dat
                     we kritisch worden gevolgd, maar ik vond het zelf ook wel een beetje makkelijk om
                     dan te zeggen: als het al in gang is gezet, dan telt het niet. Dat is natuurlijk onzin!
                     Al die dingen die in gang zijn gezet, helpen om wat er in het verleden fout is gegaan
                     – geweld, misstanden – te voorkomen. En als er nog wat meer nodig is; prima, dan gaan
                     we daar het debat over aan. Ik vond het ook wat te makkelijk om te zeggen: alles wat
                     al in gang was gezet, telt niet. Ik kijk ook even naar mijn collega. Als er naar aanleiding
                     van de commissie-De Winter bovenop dit programma gezegd is dat er op bepaalde gebieden
                     nog een tandje bijgezet moet worden, dan kunnen wij dat best aangeven. Dan krijgt
                     u een compleet beeld. Maar laten we ook vooral niet weggooien wat we allemaal al hadden!
                  
De voorzitter:
Goed, dat was het antwoord van de ministers in eerste termijn. Ik kijk even hoe we
                     verdergaan. Er zijn twee opties. Dat is een korte tweede termijn en daaropvolgend
                     een kort antwoord van de ministers. Of we stoppen nu en ronden het plenair af via
                     een VAO. Dat is een andere mogelijkheid. Ik leg dat even in uw midden. Wat heeft uw
                     voorkeur?
                  
De heer Wörsdörfer (VVD):
Een korte tweede termijn lijkt me sowieso logisch. En ik vermoed eigenlijk zomaar
                     dat eenieder hier wel behoefte heeft aan een plenaire afronding volgende week.
                  
De voorzitter:
Ik kijk even rond. Heeft dat voorstel een meerderheid?
De heer Hijink (SP):
Ik denk dat de tweede termijn grotendeels een herhaling zal worden. Wat mij betreft,
                     ronden we het plenair af. Er bestaat bij ons namelijk wel behoefte aan het indienen
                     van moties.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Met de aanvulling dat ik wel graag een plenaire afronding voor het reces zou willen.
                     Dus echt deze week of volgende week.
                  
De voorzitter:
Ik ga maar even het rijtje af, want het is nu een beetje verwarrend. Optie 1 is om
                     nu nog even kort door te gaan en optie 2 is een plenaire afronding door middel van
                     een VAO. Wilt u optie 1 of optie 2?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik heb een hele lading dingen die ik wel plenair wil doen, maar als ik er een toezegging
                     op krijg, hoef ik er geen motie over in te dienen. Dus ik heb toch wel graag even
                     heel kort een tweede termijn.
                  
De voorzitter:
Uw punt is duidelijk. Ik kijk even rond.
De heer Jansen (PVV):
Ik heb ook een voorkeur voor een plenaire afronding.
De voorzitter:
Maar kiest u voor optie 1 of optie 2?
De heer Jansen (PVV):
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Hijink. Ik denk dat het geen zin heeft
                     om nu een korte tweede termijn te houden, met het risico op herhalingen. Doe het gewoon
                     plenair. Dat is volgens mij optie 2.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Graag optie 2, ook omdat er twee bewindspersonen zijn. Het kost veel tijd om te antwoorden.
                     Dan kunnen we even fris opnieuw starten en afronden bij het VAO. Dat zou mijn verzoek
                     zijn.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik ben het eens met mevrouw Kuiken. Gewoon plenair afronden in een VAO volgende week.
De voorzitter:
Dan kan de heer Peters misschien via een binnenweg nog een antwoord krijgen op zijn
                     vraag. Als hij nog een of twee vragen heeft, dan kan hij die meegeven. Dan zullen
                     we optie 2 volgen. Maar dan zijn het nu alleen vragen en geen discussiepunten meer.
                     Ik vind het voorkomen van moties een goede reden om het zo te doen.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik denk sowieso: of we herhalen, daar gaan we zelf over en dat weet ik zelf ook wel.
                     Ik wil eigenlijk alleen een toezegging hebben over een iets deugdelijker, vergaander
                     onderzoek naar waar de centjes van de gemeenten nou werkelijk naartoe gaan.
                  
De voorzitter:
Oké, zijn er nog meer dringende vragen? Dat is niet het geval. Dan is dat de vraag
                     die er nog ligt. Er zijn voorts nog twee toezeggingen gedaan. Die zullen we aan het
                     eind nog even voorlezen, zodat die ook vastliggen.
                  
Dan is het woord aan Minister De Jonge van VWS. Gaat uw gang.
Minister De Jonge:
Ik zie de wens van de heer Peters en ik wil daar op een aantal manieren mee omgaan.
                     Toen mijn collega Dekker aan het woord was, heb ik natuurlijk ook even de gelegenheid
                     gehad om erover na te denken. Het eerste wat we zouden kunnen doen, is kijken of we
                     toch nog een verdieping zouden kunnen krijgen van dat KPMG-onderzoek, met name gericht
                     op de ambulante zorg. Dan zouden we dat onderzoek kunnen herhalen bij een of twee
                     gemeenten waarvan we zeker weten dat de feitenbasis daar inmiddels op orde is. Dat
                     was natuurlijk ook een beetje de frustratie in dat andere rapport. Dat was op een
                     moment dat gemeenten eigenlijk gewoon nog onvoldoende grondig hun feitenbasis op orde
                     hadden om dat onderzoek op een goede manier te kunnen doen. Je zou denken dat het
                     toch moet lukken om een of twee gemeenten te vinden waarbij we die verdieping zouden
                     kunnen doen.
                  
Het tweede wat we zouden kunnen doen – en dan kom ik misschien ook een beetje tegemoet
                     aan de vraag van de heer Wörsdörfer – is bekijken of we bijvoorbeeld een onderzoek
                     zouden kunnen doen naar de duiding van de succesgemeenten op het vlak van toegang
                     en inkoop. Ik vind bijvoorbeeld Deventer een hele interessante gemeente. Daar is vast
                     nog wel een gemeente aan toe te voegen. Deventer vind ik interessant, omdat ze zeggen:
                     wij hebben echt het gevoel dat wij zelf goed aan het stuur zitten; wij hebben ook
                     geen problemen met het binnen het budget blijven; het lukt ons ook goed om de stijging
                     van de vraag naar jeugdzorg in de hand te houden. Dus ja, dat zijn natuurlijk jaloersmakende
                     teksten voor heel veel andere gemeenten. Het is best interessant om te kijken of we
                     het succes van zo'n gemeente eens zouden kunnen articuleren.
                  
Het derde is ook nog wel interessant, maar ik moet er even over nadenken hoe we dat
                     in een onderzoek zouden kunnen gieten. Een aantal gemeenten zegt: laten we gewoon
                     eens kijken wat we als gemeente besteden aan gezinnen; als we gewoon optellen wat
                     we vanuit de sociale diensten besteden, wat we vanuit de jeugdzorg besteden en wat
                     we vanuit de Wmo en andere voorzieningen besteden aan één gezin, dan gaan we vaak
                     dik door de tonnen heen. Je zou je best weleens kunnen afvragen: stel je nou eens
                     voor dat we aan de voorkant ontschot die tonnen op tafel hadden gelegd en hadden bedacht
                     hoe we met die tonnen die gezinnen het allerbeste hadden kunnen helpen, hadden we
                     dan dezelfde keuzes gemaakt in de ondersteuning die nu aan die gezinnen wordt geboden?
                     Het antwoord is dan vaak «nee». Dan hadden we het heel anders gedaan. Dan is de uitdaging
                     en de uitnodiging: zullen we het dan eens heel anders doen?
                  
Dat is eigenlijk een derde element, waarmee ik misschien ook wel tegemoet zou kunnen
                     komen aan de vraag van de heer Peters. We geven een hoop geld uit in dat sociale domein,
                     aan eigenlijk vaak een beperkt aantal gezinnen. Aan een heel beperkt aantal gezinnen
                     geven we heel erg veel geld. Stel nou eens dat je dat geld anders inzet, kun je het
                     dan beter inzetten? In een aantal gemeenten loopt dat type onderzoek. Ik ga eens na
                     hoe ik dat inzichtelijk zou kunnen maken. Misschien is dat ook een deel van het antwoord
                     op de vraag van de heer Peters. Ik ga dat even goed voor mezelf articuleren en ik
                     laat u dat weten. Misschien moet ik u dat laten weten voordat er een VAO is, opdat
                     u dan ook weet of dat nog een motie behoeft om mij nog te pressen tot meer actie op
                     dit punt of dat u tevreden zou kunnen zijn met deze toezegging.
                  
De voorzitter:
Goed, dat laatste beschouw ik dan als een toezegging.
– Er komt een brief van de Minister over dat gemeentelijke onderzoek. We ontvangen die
                           voor het VAO dat waarschijnlijk volgende week donderdag 2 juli zal worden gehouden.
                        
– De Minister heeft de deadline dus al scherp in de gaten.
Dan wil ik afrondend twee toezeggingen memoreren.
– De Minister van VWS zegt toe om in het najaar de Kamer te informeren over het mogelijk
                           vastleggen van de JIM, een informele mentor, in de Jeugdwet.
                        
– De Minister voor Rechtsbescherming zegt samen met de Minister van VWS toe, voorafgaand
                           aan het plenaire debat een update aan de Kamer te doen toekomen met betrekking tot
                           de aanbevelingen van de commissie-De Winter.
                        
Dat zijn de toezeggingen. Ik hoor van de heer Peters dat er nog een toezegging is.
De heer Peters (CDA):
Ik had ’m ook slecht verstaan, maar ik heb in tweede instantie wel gehoord. De Minister
                     heeft volgens mij toegezegd om nog een keer 500 dossiers rondom ADHD via ZonMw te
                     vragen.
                  
Minister De Jonge:
Dat heb ik zelfs twee keer aan u toegezegd, omdat u het de eerste keer niet had gehoord.
De heer Peters (CDA):
Ik had het niet gehoord. Maar nu is het drie keer toegezegd.
De voorzitter:
Dat dossieronderzoek is inderdaad ook toegezegd.
Dan zetten we dit debat plenair voort. We zullen een VAO aanvragen met als eerste
                     spreker mevrouw Westerveld. Het VAO moet nog voor het reces worden gehouden. Dat zal
                     dan waarschijnlijk volgende week plaatsvinden.
                  
Minister De Jonge:
Was het maar vast volgende week, jongens!
De voorzitter:
Dat weet ik niet. Er liggen nog veel schone dagen in het verschiet.
Ik dank iedereen voor de aanwezigheid, de inbreng, het debat en de discussie. Wel
                     thuis.
                  
Sluiting 22.10 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.