Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de groepsgrootte en leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2019 (Kamerstuk 31293-521)
2020D27698 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
                  de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Basis- en
                  Voortgezet Onderwijs en Media over zijn brief d.d. 4 juni 2020 inzake Groepsgrootte
                  en leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2019 (Kamerstuk 31 293, nr. 521).
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
                         
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
0
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
0
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
                     de groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2019 en zien
                     daarin aanleiding voor het stellen van vragen.
                  
De groepsindeling is onderdeel van de visie van een school, zo lezen deze leden. Als
                     er wordt gekeken naar de visie van scholen op de gewenste groepsgrootte, wat is dan
                     op dit moment de gemiddelde groepsgrootte? Deze leden lezen dat de leerling-leraarratio
                     (hierna: llr) in het speciaal basisonderwijs is gestegen. Uit het onderzoek van Regioplan
                     komt naar voren dat de middelen over het algemeen toereikend zijn, maar dat het lerarentekort
                     wel een punt van zorg is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er genoeg speciaal
                     basisonderwijs leraren opgeleid worden? Verder lezen de leden dat de directeuren van
                     de scholen uit het onderzoek de groepsgrootte niet als een probleem zien. Bij welke
                     llr wordt het wel een probleem? Welke stappen neemt de Minister om te zorgen dat dit
                     geen probleem wordt, zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
                     de groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2019. Met
                     tevredenheid constateren zij dat na de stabilisering van de groepsgrootte tussen 2013
                     en 2018 er in 2019 voor het eerst sprake is van daling van de gemiddelde groepsgrootte
                     en dat ook het aantal groepen met 30 kinderen of meer afneemt. Deze leden hebben nog
                     wel enige vragen.
                  
Deze leden vragen de Minister of er al een reden is aan te wijzen voor de daling van
                     de groepsgrootte en zo ja, of dit te maken heeft met demografische krimp of andere
                     oorzaken heeft of is het nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
                  
Voornoemde leden lezen dat er een relatie is tussen de omvang van de school en de
                     grootte van de klassen; hoe groter de school des te groter de klassen. Deze leden
                     vragen of hier een reden voor is aan te wijzen. Heeft dit te maken met de beschikbaarheid
                     van de lokalen of is het een bewust beleid van de school om met grotere klassen meer
                     geld per leerling te creëren?
                  
Deze leden vragen of er ook een relatie is te leggen tussen de groepsgrootte en de
                     financiële reserves van de scholen. Tevens vragen deze leden of er ook een relatie
                     is te leggen tussen de onderwijskwaliteit van scholen en de gemiddelde omvang van
                     de groepen. Zo ja, vanaf welke omvang van de groep is deze relatie te leggen?
                  
De aan het woord zijnde leden lezen dat de oorzaak van de groter wordende llr in het
                     speciaal (basis)onderwijs niet heel eenduidig te verklaren maar vooral terug te voeren
                     is op de instroom van meer kleuters in het speciaal (basis)onderwijs en het toenemende
                     lerarentekort. Deze leden vragen de Minister wat de reden is voor de hogere toestroom
                     van jongere kinderen in het speciaal (basis)onderwijs.
                  
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de groepsgrootte
                     en leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2019. Zij hebben daar nog enkele
                     vragen en opmerkingen bij.
                  
Deze leden vragen de Minister hoe zijn uitspraak – dat er geen ideale groepsgrootte
                     is – zich verhoudt tot de oplopende positieve leereffecten en structurele inkomenseffecten
                     naarmate klassen kleiner worden.1 Een derde van de leerlingen zit namelijk nog steeds in een klas groter dan 25, terwijl
                     de hoogste leereffecten en structurele inkomenseffecten te behalen zijn in een klas
                     van maximaal 21 leerlingen, zeker voor leerlingen met een onderwijsachterstand. Hoe
                     kijkt de Minister hier tegenaan? Wat is de reactie van de Minister op het rapport
                     van SEO Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in opdracht van de
                     AOb, waaruit blijkt dat op termijn een investering van 1,5 miljoen euro in onder meer
                     kleinere klassen 3,5 miljoen euro aan extra economische groei oplevert?2 Welke actie(s) gaat de Minister ondernemen naar aanleiding van dit rapport?
                  
Tevens blijven voornoemde leden wat betreft de llr van mening dat de Minister een
                     foute definitie hanteert. Bij de llr zou het moeten gaan om leraren, oftewel mensen
                     met een onderwijsbevoegdheid die daadwerkelijk voor de klas staan. Dit is niet per
                     definitie het geval bij bijvoorbeeld intern begeleiders. Kan de Minister toelichten
                     wie valt onder «overig onderwijzend personeel»? Kan de Minister bevestigen dat alle
                     leraren die meegeteld worden voor de llr daadwerkelijk voor de klas staan en hun onderwijsbevoegdheid
                     hebben? Is de Minister bereid om de definitie aan te passen om een realistisch beeld
                     te krijgen? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
                  
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de kwaliteit van het onderwijs als
                     gevolg van het hardnekkige lerarentekort. Zij lezen dat de Minister geen ideale groepsgrootte
                     voor zich ziet, maar willen er wel op wijzen dat zolang het lerarentekort doorwoekert
                     het met de dag urgenter wordt om oog te houden voor de mate waarin leraren in staat
                     zijn en blijven om alle kinderen en leerlingen de aandacht te geven die zij verdienen.
                     Dat het llr nog niets zegt over de gevolgen van het feit dat leraren steeds vaker
                     (noodgedwongen) van klas wisselen. Met alle gevolgen voor de onderwijskwaliteit en
                     -continuïteit van dien. Een bredere kijk en visie op het llr is daarom volgens deze
                     leden in de nabije toekomst wenselijk. Deelt de Minister deze gedachte? Zo nee, waarom
                     niet?
                  
Voornoemde leden hebben in het bijzonder zorgen over de positie van kinderen in het
                     speciaal basisonderwijs. Hier is de trend, in tegenstelling tot overige schooltypen,
                     dat het aantal leerlingen per leraar toeneemt. De leden zijn positief over het onderzoek
                     dat Regioplan hiernaar uitvoerde. Deze leden lezen dat de Minister erkent dat een
                     deel van de oorzaak zit in de verhoogde instroom van jonge kinderen in het speciaal
                     basisonderwijs in combinatie met het relatief grote lerarentekort in deze sector.
                     Ook lezen zij dat de Minister daarom voortgaat met zijn aanpak van het lerarentekort.
                     Maar wat betekent dit concreet voor deze meest kwetsbare doelgroep? Wat gaat de Minister
                     doen om juist voor deze leerlingen te borgen dat zij zeker zijn van leraren en een
                     vertrouwd gezicht voor de klas? Hoe verklaart de Minister de toename van het aantal
                     jonge kinderen in het speciaal basisonderwijs? Deelt hij de stelling van Regioplan
                     dat het toenemend aantal doorverwijzingen naar het speciaal basisonderwijs mogelijk
                     ook komt door het evenzeer aanwezige lerarentekort in het reguliere basisonderwijs?
                  
Tot slot kijken deze leden uit naar de uitwerking van het adviesrecht voor medezeggenschapsraden
                     in het primair onderwijs op het bepalen van groepsgroottes.
                  
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.