Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake wijziging van de Subsidieregeling Abortusklinieken in verband met de inhoudelijke wijzigingen en de verlenging van de werkingsduur (Kamerstuk 29214-83)
29 214 Subsidiebeleid VWS
Nr. 86 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 juli 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief
van 25 mei 2020 inzake de conceptregeling, houdende wijziging van de Subsidieregeling
Abortusklinieken in verband met de inhoudelijke wijzigingen en de verlenging van de
werkingsduur (Kamerstuk 29 214, nr. 83).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 juni 2020 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd.
Bij brief van 1 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoud
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister voor Medische Zorg
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Wijziging
van de Subsidieregeling Abortusklinieken in verband met de inhoudelijke wijzigingen
en de verlenging van de werkingsduur» en hebben daarover enkele vragen.
Allereerst willen de leden van de VVD-fractie de Minister complimenteren met de genoemde
aanpassingen om controle op de declaraties van subsidiegelden beter mogelijk te maken
teneinde fraude tegen te gaan. Daarnaast hebben genoemde leden nog enkele vragen die
zij artikelsgewijs zullen doorlopen.
In artikel 1, eerste lid, wijziging 1 van de concept-regeling wordt «consulten en
nazorg» vervangen door «gesprekken, nazorg en nacontrole». De leden van de VVD-fractie
vragen waarom «consulten» is vervangen door «gesprekken», aangezien er een wezenlijk
verschil bestaat tussen deze twee. Het vaststellen van een zwangerschap met behulp
van een echo is een integraal onderdeel van een consult terwijl dit bij een gesprek
niet noodzakelijkerwijs het geval is. Daarnaast wordt in hetzelfde onderdeel van de
concept-regeling «consulten» gedefinieerd als «een gesprek met een arts in verband
met het voornemen om een zwangerschap af te breken zonder dat in die zwangerschap
in die betreffende kliniek een afbreking plaatsvindt.» Genoemde leden vinden deze
zinsnede onduidelijk en vragen om verheldering. Tot slot wordt er in artikel 4, eerste
lid, wijziging 1 gesproken van «vacuümaspiratie» terwijl door (abortus)artsen ook
wel wordt gesproken van een «zuigcurettage» of van een «instrumentele abortus.» Teneinde
verwarring over definities te voorkomen, verzoeken deze leden om een nadere toelichting
bij en/of aanpassing van deze definitie.
In de toelichting bij onderdeel D wordt bepaald dat er slechts één zwangerschapsafbreking
kan worden gedeclareerd, tenzij na een medicamenteuze zwangerschapsafbreking alsnog
wordt overgegaan op een zwangerschapsafbreking door middel van een vacuümaspiratie.
In dat geval kunnen beide onderdelen worden gedeclareerd. De leden van de VVD-fractie
vragen of de Minister er rekening mee houdt dat op deze manier een vacuümaspiratie
na een medicamenteuze zwangerschapsafbreking wel wordt vergoed, maar een tweede vacuümaspiratie
na een eerdere incomplete vacuümaspiratie (ook wel een hercurettage genoemd) niet.
Genoemde leden vragen om een toelichting voor het maken van dit onderscheid.
Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat in de toelichting op onderdeel
D staat aangegeven dat een behandeling in het eerste trimester pas in aanmerking komt
voor subsidie indien de inname van mifepreston (het middel waarmee op medicamenteuze
wijze een zwangerschap kan worden afgebroken) in de abortuskliniek plaatsvindt. Genoemde
leden zijn zich ervan bewust dat dit door middel van vergunningen zo is geregeld,
maar zij zien een probleem ontstaan wanneer vrouwen bij een eventuele tweede golf
van de coronapandemie, of een mogelijke andere pandemie, besmet raken en daardoor
niet fysiek naar de abortuskliniek kunnen en mogen komen. De leden van de VVD-fractie
vragen of de Minister vindt dat dit afbreuk doet aan de goede abortuszorg die we in
Nederland hebben. Daarnaast vragen deze leden of de Minister voornemens is te onderzoeken
of voor deze uitzonderlijke situatie een aparte regeling kan worden opgetuigd, zodat
vrouwen in deze situatie alsnog geholpen kunnen worden.
Tot slot vragen deze leden of met deze concept-regeling is voorzien dat de continuïteit
van de abortuszorg voor verzekerden in de Wlz (Wet langdurige zorg) is gegarandeerd,
zoals in 2017 door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan
de orde is gesteld.1 De leden van de VVD-fractie ontvangen graag op dit punt een reactie van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van de Subsidieregeling Abortusklinieken in verband met de inhoudelijke wijzigingen
en de verlenging van de werkingsduur. Deze leden achten het van groot belang dat deze
nieuwe subsidieregeling geen gevolgen mag hebben voor de beschikbaarheid, continuïteit,
bereikbaarheid en kwaliteit van de abortushulpverlening voor vrouwen. Over deze nieuwe
subsidieregeling en de werking in de praktijk hebben deze leden nog enkele vragen.
Algemeen
De leden van de D66-fractie lezen dat als vervolg op het eerder uitgevoerde kostenonderzoek
in 2015, er in 2018 een kostenonderzoek is uitgevoerd over de periode 2016–2017. Deze
leden merken allereerst op dat tussen 2016 en 2021 vijf jaren zitten. In hoeverre
geeft een kostenonderzoek van vijf jaar geleden een goed beeld van kostendekkende
tarieven? Op welke wijze zouden deze tarieven herijkt kunnen worden indien toch blijkt
dat deze niet kostendekkend zijn? Klopt het dat de kostenonderzoeken, noch die van
2015 noch het onderzoek over 2016–2017, naar de Kamer zijn gestuurd?
De leden van de D66-fractie ontvingen, in aanloop naar dit schriftelijke overleg,
een brief van de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, waarin werd gesteld
dat er, ondanks de verbeteringen als gevolg van de strakkere definities van subsidiabele
activiteiten, ook nog het een en ander open wordt gelaten. Dit zou tot gevolg hebben
dat toch onduidelijkheid bestaat over wat precies begrepen wordt onder definities
en dat er zaken, die op dit moment wel onder gesubsidieerde zorg vallen, straks niet
meer gesubsidieerd zouden worden terwijl deze wel onder goede zorgverlening vallen.
Is de Minister bekend met deze signalen en klopt dit? Zo nee, waarom niet en is hij
bereid om dit misverstand, in gesprek met de abortusklinieken, weg te nemen? Als de
signalen inderdaad kloppen, is hij bereid om in overleg met abortusklinieken er zorg
voor te dragen dat met de nieuwe subsidieregeling onduidelijkheid wordt weggenomen
en ervoor wordt gezorgd dat zorg rondom de zwangerschapsafbreking die nu goed geleverd
wordt en subsidiabel is, straks ook beschikbaar blijft?
Gevolgen voor de regeldruk
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat vrouwen die zich in een
noodsituatie bevinden en derhalve kiezen voor een zwangerschapsafbreking, geen hinder
ondervinden van de (nieuwe) subsidieregeling. Kan de Minister bevestigen dat eventuele
toename van de regeldruk op geen enkele manier effect heeft op de vrouwen die een
abortuskliniek bezoeken? Kan de Minister daarnaast toelichten hoe de tabel op pagina
8 van de concept-regeling en de daarin genoemde tijdsbesteding aan en kosten van administratieve
lasten, zich verhouden tot de huidige tijdsbesteding aan en kosten van de administratieve
lasten als gevolg van de op dit moment geldende subsidieregeling?
Artikelsgewijs
Onderdeel D
Dit onderdeel bevat, zo lezen de leden van de D66-fractie, de nieuwe tarieven voor
de verschillende activiteiten van de abortushulpverlening. Is in het kostenonderzoek
2016–2017 op het niveau van een individuele abortuskliniek gekeken naar de financiële
gevolgen van deze nieuwe tarieven? Genoemde leden zouden graag de toezegging hebben
dat de invoering van deze nieuwe tarieven in het boekjaar 2021 goed geëvalueerd wordt,
ook op het niveau van een individuele abortuskliniek, opdat de huidige beschikbaarheid
van abortushulpverlening niet in het geding komt.
Onderdeel K
De leden van de D66-fractie lezen dat op de jaarverantwoording van de subsidieontvanger
titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing is met uitzondering
van de afdelingen 1 en 10 tot en met 12. Deze leden constateren dat de afdelingen
14 en 15 bepalingen bevatten voor respectievelijk banken en verzekeringsmaatschappijen
en vragen welke bepalingen artikelen uit deze afdelingen op de jaarverantwoording
van abortusklinieken van toepassing zijn?
Onderdeel M
Met de komst van het nieuwe paragraaf 7 en de artikelen 26, 27 en 28 in de concept-regeling
worden regels gesteld over het aanhouden van egalisatiereserves, de toevoegingen hieraan
en het gebruik hiervan. Daar dit nieuwe regels betreffen, vernemen de leden van de
D66-fractie graag welke gevolgen dit heeft voor eventuele reserves die op dit moment
aangehouden worden door abortusklinieken. Hoe wordt omgegaan met de overgang naar
deze nieuwe artikelen?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de subsidieregeling.
Genoemde leden hebben naar aanleiding hiervan de onderstaande opmerkingen en vragen.
Aangezien de huidige subsidieregeling voor abortusklinieken per 31 december 2020 vervalt
vinden de leden van de SP-fractie het zeer relevant dat een nieuwe subsidieregeling
wordt opgesteld. Een goede, beschikbare en toegankelijke abortuszorg is immers van
groot belang.
De leden van de SP-fractie lezen dat een aantal wijzigingen worden doorgevoerd in
de nieuwe subsidieregeling. Graag ontvangen deze leden een volledig overzicht van
de wijzigingen van de nu geldende subsidieregeling ten opzichte van de nu voorgestelde
wijziging van deze subsidieregeling. Zij vragen tevens of daarbij per wijziging aangevuld
kan worden wat de specifieke reden dan wel aanleiding voor deze wijziging was. Deze
leden vragen of hierbij specifiek aandacht kan worden besteed aan toename dan wel
afname van de hoogte van de subsidies per activiteit.
De leden van de SP-fractie vragen met welke partijen overlegd is over de nu voorgestelde
wijzigingen. Zij vragen of bijvoorbeeld gesproken is met dan wel informatie gevraagd
is van de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, het FIOM of het Nederlands
Genootschap van Abortusartsen (NGvA). Zo nee, is de Minister alsnog bereid om deze
gesprekken te voeren?
Artikel 1
De leden van de SP-fractie constateren dat in artikel 1, eerste lid, wijziging 2 de
definitie «consulten en nazorg» wordt gewijzigd in «gesprekken, nazorg en nacontrole».
Deze leden zijn van mening dat een consult meer is dan een gesprek: een integraal
onderdeel van het consult is immers het vaststellen van het bestaan van een zwangerschap
met behulp van een echo. Deze leden vragen of de Minister de mening deelt dat dit
in de huidige wijzigingsregeling onvoldoende duidelijk wordt. Zo ja, waarom is deze
keuze gemaakt?
Artikel 4
Kan, zo vragen de leden van de SP-fractie, een eenduidige definitie gegeven worden
en in de concept-regeling opgenomen worden van de begrippen «vacuümaspiratie», «zuigcurettage»
of «instrumentele abortus»?
Onderdeel D
Waarom is, zo vragen de leden van de SP-fractie, ervoor gekozen om een instrumentele
behandeling na een (incomplete) medicamenteuze behandeling wel te vergoeden maar om
een instrumentele behandeling na een eerdere (incomplete) instrumentele behandeling
niet meer te vergoeden?
De leden van de SP-fractie zijn tenslotte van mening dat financiële factoren de keuze
voor een abortus geenszins mogen beïnvloeden. Zij vinden dan ook dat voor een abortus
het eigen risico niet zou moeten gelden.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de
Subsidieregeling Abortusklinieken. Zij willen de Minister hierover enkele vragen stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen allereerst of de Minister bereid is om
de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap af te wachten alvorens tot vaststelling
van de ministeriële regeling over te gaan. Zij wijzen erop dat de regeling voor een
periode van vijf jaar wordt vastgesteld en dat het een gemiste kans zou zijn als de
bevindingen uit de evaluatie hierbij niet worden meegenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister staatssteun aan abortusklinieken
wil rechtvaardigen door de klinieken te belasten met een dienst van algemeen economisch
belang. Heeft de Minister hiervoor ook een inhoudelijke onderbouwing? Heeft de Minister
ook andere opties overwogen? Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie
eens dat voorkomen moet worden dat allerlei diensten van algemeen economisch belang
worden aangewezen, enkel en alleen om staatssteun te rechtvaardigen?
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de onregelmatigheden bij de CASA
abortusklinieken hebben geleid tot de wens tot aanscherping en verbetering van de
regeling. Kan de Minister toelichten op welke aanscherpingen en verbeteringen hij
in dit verband doelt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke wettelijke kwaliteitseisen zijn
verbonden aan de subsidiëring van abortusklinieken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot hoeveel klinieken in aanmerking
komen voor subsidiëring en hoe nieuwe toetreders die in aanmerking willen komen voor
subsidiering worden getoetst.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
Algemeen
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Minister
om de Subsidieregeling Abortusklinieken voor vijf jaar te verlengen en tevens enkele
wijzigingen aan te brengen. Genoemde leden zijn van mening dat de Wet afbreking zwangerschap
ingetrokken zou moeten worden en betreuren derhalve de verlenging van de subsidieregeling.
De leden van de SGP-fractie constateren dat vrijwel alle voorgestelde wijzigingen
voortkomen uit de onderzoeken van de Auditdienst Rijk (ADR) en het Openbaar Ministerie
(OM) naar de wijze waarop abortusklinieken omgingen met de subsidieregeling en het
toezicht van het ministerie daarop. Zij hebben hierover enkele vragen.
Uit het onderzoek door het OM bleek dat de subsidieregeling door toezichthouders,
ambtenaren en deskundigen anders werd geïnterpreteerd. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister of hij van mening is dat met de voorgestelde wijzigingen de «onduidelijkheid»
die bij abortusklinieken bestond over de subsidieregeling volledig is weggenomen.
Zo ja, hoe heeft de Minister zich ervan verzekerd dat dit het geval is? Op welke wijze
stimuleert de Minister abortusklinieken om, indien er alsnog onduidelijkheid bestaat
over toepassing van de subsidieregeling, contact op te nemen met de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa)?
De leden van de SGP-fractie merken op dat volgens de ADR niet alleen verduidelijking
van de subsidieregeling en verbetering van de communicatie over de uitvoering van
de regeling nodig waren. De ADR benadrukte dat ook verbetering van het toezicht en/of
de handhaving op de uitvoering van de subsidieregeling, de risico’s verkleinen van
het onjuist declareren van consulten en behandelingen. De ADR concludeerde dat het
ontbrak aan inhoudelijke controle op de toepassing van de uitgangspunten van de subsidieregeling
en heeft concrete suggesties gedaan om de financiële controle uit te breiden met een
inhoudelijke controle op de toepassing van de uitgangspunten van de subsidieregeling.
Het advies van de ADR luidde als volgt:
«Om de huidige controle te kunnen uitbreiden wordt VWS geadviseerd om duidelijke eisen
te stellen aan de informatie die het van de klinieken wil hebben (soort informatie
en gedetailleerdheid) om de subsidieaanvragen en de verantwoording te kunnen monitoren.
Het is daarbij van belang dat VWS reageert op de informatie die de klinieken aan VWS
aanleveren, zodat de monitorfunctie duidelijk is. De klinieken moeten zorgen dat de
door VWS vereiste informatie uit hun administratie gehaald kan worden.»2
De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de Minister deze aanbevelingen verwerkt
heeft bij de voorgestelde wijziging van de subsidieregeling.
De ADR concludeerde dat er sprake was van twee leemten in het toezicht op de uitvoering
van de subsidieregeling.3 De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere toelichting hoe, hetzij door middel
van de voorliggende wijziging van de subsidieregeling, hetzij op een andere wijze,
deze leemten inmiddels zijn afgedekt. Hoe is het toezicht door de Minister op de praktische
uitvoering van de subsidieregeling aangescherpt?
De leden van de SGP-fractie merken op dat de Minister eerder meldde te verkennen in
hoeverre de NZa een toezichthoudende rol zou kunnen vervullen voor de Subsidieregeling
Abortusklinieken.4 Wanneer wil de Minister hierover een besluit nemen? Als de Minister van plan lijkt
het toezicht anders vorm te geven dan nu het geval is, waarom is dit niet betrokken
bij de voorliggende wijziging van de subsidieregeling?
De leden van de SGP-fractie brengen de Minister in herinnering dat er op dit moment
een evaluatie plaatsvindt van de Wet afbreking zwangerschap. Wanneer kan de Kamer
de uitkomsten van de evaluatie verwachten? Waarom heeft de Minister niet gewacht met
het verlengen van de Subsidieregeling Abortusklinieken tot de publicatie van de wetsevaluatie,
zodat eventuele bevindingen hierbij betrokken kunnen worden?
Onderdeel B
De subsidies aan de abortusklinieken worden in de vorm van staatssteun verleend. Dit
wordt door de Minister nu expliciet gerechtvaardigd door de abortusklinieken te belasten
met een dienst van algemeen economisch belang. De leden van de SGP-fractie vragen
de Minister nader toe te lichten waarom hij meent dat een abortus een «dienst» is
waarmee een publiek belang is gemoeid.
Onderdeel D
De leden van de SGP-fractie constateren dat er een verschil is tussen de vergoeding
voor een abortus vroeg en een abortus laat in het tweede trimester. Zij begrijpen
dat dit komt omdat uit het kostenonderzoek is gebleken dat er verschillen bestaan
in tijdsbesteding, complexiteit en opleiding van de arts. Genoemde leden vragen de
Minister preciezer toe te lichten waar deze verschillen uit bestaan.
De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat de vergoeding van gesprekken
(zoals voorlichting over voorkoming van een ongewenste zwangerschap), nazorg en nacontrole
verdisconteerd zijn in de tarieven. Zij vragen de Minister hoe kan worden gecontroleerd
dat deze vormen van nazorg daadwerkelijk plaatsvinden, als dit blijkbaar niet apart
wordt geregistreerd.
II. Reactie van de Minister voor Medische Zorg
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in artikel 1, eerste lid, onderdeel c «consulten»
is vervangen door «gesprekken». Zij geven aan dat het vaststellen van een zwangerschap
met behulp van een echo een integraal onderdeel is van een consult terwijl dit bij
een gesprek niet noodzakelijkerwijs het geval is. Ook de leden van de SP-fractie vragen
dit.
Het gaat bij artikel 1, eerste lid, onderdeel c om de definitie van een zwangerschapsafbreking.
Onderdeel van die gesprekken kunnen onder andere een echo zijn om de fase en de aard
van de zwangerschap te kunnen vaststellen. Daarnaast vinden er meer gesprekken plaats
bij een zwangerschapsafbreking. Ook is niet ieder gesprek waarbij een echo wordt gemaakt
noodzakelijkerwijs «het consult». Zo kan ook bij de nazorg een echo worden gemaakt.
Daarom is met deze wijziging verduidelijkt dat al deze gesprekken horen bij de zwangerschapsafbreking
en daarmee vallen onder het tarief voor een zwangerschapsafbreking uit artikel 4.
Uiteraard zal conform de wetgeving en de eigen richtlijnen van de beroepsgroep hierbij
altijd de duur van een zwangerschap moeten worden vastgesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen om verheldering over de definitie van het consult.
Als definitie van een consult is voorgesteld «gesprek met een arts in verband met
het voornemen om een zwangerschap af te breken zonder dat in die zwangerschap in die
betreffende kliniek een afbreking plaatsvindt».
Hiermee wordt een consult zonder een zwangerschapsafbreking separaat declarabel gemaakt.
Dit is een advies van de kostenonderzoekers, gebaseerd op gesprekken met de klankbordgroep
en met de zorgprofessionals. Allen vinden het consult belangrijk in het besluitvormingsproces
van cliënten. Wanneer de cliënt een of meerdere gesprekken nodig heeft voorafgaand
aan een zwangerschapsafbreking, zijn deze gesprekken onderdeel van het integrale zorgproces
en daarmee van het integrale tarief voor een zwangerschapsafbreking. Een consult dat
niet leidt tot een zwangerschapsafbreking vraagt echter ook tijd en daarmee kosten
voor een kliniek. Daarom is er een apart tarief bepaald voor het consult waarna geen
zwangerschapsafbreking plaatsvindt.
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het gebruik van de
term «vacuümaspiratie». Ook de leden van de SP-fractie vragen dit.
Deze term is gebruikt op verzoek van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen.
Zij geven aan dat deze term correcter is voor de techniek die wordt toegepast in abortusklinieken
dan de nu nog vaak gebruikte term «zuigcurettage». Daarom wordt vanaf nu zoveel mogelijk
deze term gebruikt. Zowel de zuigcurettage als de vacuümaspiratie zijn «instrumentele»
zwangerschapsafbreking. Anders dan de «medicamenteuze» zwangerschapsafbreking waar
alleen met medicatie wordt gewerkt.
De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting over de tekst dat slechts één
zwangerschapsafbreking kan worden gedeclareerd, tenzij na een medicamenteuze zwangerschapsafbreking
alsnog wordt overgegaan op een zwangerschapsafbreking door middel van een vacuümaspiratie.
Ook de leden van de SP-fractie vragen dit.
Het tarief voor een zwangerschapsafbreking is een integraal tarief voor het hele zorgproces,
dus voor alle gesprekken, nazorg en nacontrole in het kader van de zwangerschapsafbreking.
In de tariefonderbouwing is rekening gehouden met de gemiddelde tijd die professionals
nodig hebben voor een behandeling. Daarbij is ook rekening gehouden met herbehandeling
van een deel van de vrouwen.
In een beperkt deel van deze herbehandelingen vraagt dit een andere vorm van zwangerschapsafbreking,
bijvoorbeeld omdat sprake is van een verder gevorderde zwangerschap. In plaats van
een medicamenteuze behandeling wordt dan de vacuümaspiratie toegepast. De herbehandeling
is in dat geval duurder. Dit rechtvaardigt een vergoeding voor deze herbehandeling.
Deze situatie zal beperkt voorkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de tekst dat een behandeling in het eerste trimester
pas in aanmerking komt voor subsidie indien de inname van mifepreston in de abortuskliniek
plaatsvindt een probleem oplevert bij een eventuele tweede golf van de coronapandemie,
of een mogelijke andere pandemie. Mogelijk dat vrouwen dan niet fysiek naar de abortuskliniek
kunnen en mogen komen. De leden vragen of de Minister vindt dat dit afbreuk doet aan
de goede abortuszorg die we in Nederland hebben en of de Minister voornemens is te
onderzoeken of voor deze uitzonderlijke situatie een aparte regeling kan worden opgetuigd.
Ik deel deze zorg niet. In de eerste plaats wil ik benadrukken dat ook onder normale
omstandigheden zich de situatie voor kan doen dat een bezoek aan een abortuskliniek
bemoeilijkt wordt. Bijvoorbeeld wanneer de betreffende vrouw geen vrij kan krijgen
van school of haar werk, zij geen oppas kan vinden, of wanneer zij koorts heeft of
griepverschijnselen vertoont. In overleg met de vrouw wordt dan gezocht naar een voor
die vrouw passende oplossing.
In de achterliggende periode hebben abortusklinieken vanwege de pandemie een aantal
maatregelen genomen van algemene aard, waarbij de richtlijnen van het RIVM het uitgangspunt
zijn. Bijvoorbeeld ruimere openingstijden om patiënten meer te «spreiden», het eerste
consult zoveel als mogelijk via beeldbellen en het verzoek aan vrouwen om zonder begeleiders
te komen om de kans op verspreiding van het virus te verlagen. Met deze maatregelen
heeft de abortuszorg in Nederland in de afgelopen periode door kunnen gaan, zonder
dat daarbij afbreuk is gedaan aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de abortushulpverlening.
Wanneer zich de situatie voor zou doen dat een vrouw vanwege een besmetting niet naar
de kliniek zou kunnen komen, dan wordt in de relatie tussen de vrouw en de zorgverlener
gezocht naar maatwerkoplossingen. Hierbij kan gedacht worden aan het maken van een
afspraak aan de randen van de dag of doorverwijzing naar het «achterwachtziekenhuis»
waar de betreffende vrouw behandeld kan worden. Ik zie dan ook geen aanleiding hiervoor
een aparte regeling in het leven te roepen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of met deze concept-regeling is voorzien
dat de continuïteit van de abortuszorg voor verzekerden onder de Wet langdurige zorg
is gegarandeerd, zoals in 2017 door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport aan de orde is gesteld.5
Na het wegvallen van de CASA klinieken in 2017 is door de andere abortusklinieken
tijdelijk extra capaciteit ingezet zodat vrouwen met een hulpvraag bij hen terecht
konden. De continuïteit van de abortushulpverlening bleef hiermee verzekerd. Inmiddels
zijn er verschillende nieuwe klinieken gestart in Amsterdam, Den Bosch, Den Haag,
Roermond en Rotterdam. Hiermee acht ik de abortushulpverlening voldoende beschikbaar
en verspreid over het land aanwezig.
Het doel van de concept-regeling is om gemiddeld en structureel kostendekkende tarieven
vast te stellen, ten behoeve van abortuszorg van goede kwaliteit. Daarmee heb ik er
vertrouwen in dat deze concept-regeling zorgt voor goede en toegankelijke abortushulpverlening
in Nederland.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre een kostenonderzoek van vijf jaar geleden
een goed beeld geeft van kostendekkende tarieven? De leden vragen op welke wijze deze
tarieven herijkt kunnen worden indien toch blijkt dat deze niet kostendekkend zijn?
De tarieven uit de concept-regeling zijn gebaseerd op de onderzoeksperiode 2016–2017.
Het kostenonderzoek is in de periode mei 2018 tot september 2019 uitgevoerd. Om reële
tarieven in beeld te kunnen brengen, worden idealiter de meest recente boekjaren gekozen.
Vandaar dat voor de onderzoeksperiode 2016–2017 is gekozen, aangezien de cijfers over
het boekjaar 2018 bij aanvang van het onderzoek niet beschikbaar waren.
Mocht na inwerkingtreding van de herziene subsidieregeling in de praktijk blijken
dat de sector over meerdere jaren en gemiddeld niet uitkomt dan kunnen de tarieven
aangepast worden. Dat beeld kan blijken in het voorjaar 2022, na de vaststelling van
de subsidie over 2021. Indien nodig zal VWS opnieuw een kostenonderzoek uitvoeren
en desgewenst de tarieven per 2023 aanpassen. VWS heeft er vertrouwen in dat de continuïteit
van de abortuszorg hierdoor in de tussenliggende periode niet in gevaar komt. Dit
is gebleken uit de impactanalyse bij het kostenonderzoek.
Overigens worden de tarieven jaarlijks geïndexeerd en moeten ze voor 2021 nog aangepast
worden op basis van de prijsindexcijfers voor 2021.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de kostenonderzoeken, noch die
van 2015 noch het onderzoek over 2016–2017, naar de Kamer zijn gestuurd?
De beide kostenonderzoeken zijn inderdaad niet naar de Tweede Kamer gestuurd. De rapporten
worden, zoals alle rapporten waarvoor VWS een organisatie opdracht heeft gegeven onder
de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden, openbaar gemaakt op de daarvoor bestemde website6. Het laatste kostenonderzoek wordt binnenkort op deze website gepubliceerd en stuur
ik u mee met deze beantwoording.7
De leden van de D66-fractie vragen, naar aanleiding van een brief van de Stichting
Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, of de Minister bekend is met de signalen
over dat zaken die op dit moment wel onder gesubsidieerde zorg vallen, straks niet
meer gesubsidieerd zouden worden? De leden vragen of deze signalen kloppen en of de
Minister bereid is om in overleg met de abortusklinken deze onduidelijkheden weg te
nemen.
Er is een lang onderzoeksproces doorlopen, waarbij veel contact is geweest met de
abortusklinieken en daarmee ook met de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland.
Het uitgangspunt is hierbij steeds geweest dat ik reële en kostendekkende tarieven
wil vaststellen, ten behoeve van abortuszorg van goede kwaliteit.
Bij het laatste kostenonderzoek zijn de diverse afgevaardigden uit de abortussector
met enige regelmaat betrokken, onder meer in de klankbordgroep. De input die vanuit
de sector is gekomen, is zorgvuldig meegewogen in de diverse beslissingen die te nemen
waren rond de herziening van de subsidieregeling. De onderzoekers hebben gedurende
het onderzoek van elke bijeenkomst van de klankbordgroep een verslag opgesteld dat
voor akkoord aan de klankbordgroep is voorgelegd. Ik heb begrepen dat deze verslagen
door de leden van de klankbordgroep zijn doorgestuurd naar de andere klinieken. Eind
augustus 2019 is het concepteindrapport van het kostenonderzoek en het concept van
de te wijzigen subsidieregeling met alle abortusklinieken besproken. De vragen die
na de bijeenkomst nog openstonden zijn beantwoord in het verslag van die dag dat naar
alle klinieken is gestuurd.
In maart 2020 heb ik in een uitgebreide brief vervolgens antwoord gegeven op alle
vragen die nadien gesteld waren door de diverse abortusklinieken apart en door de
Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland.
In een, vanwege COVID-19 uitgesteld, overleg eind april 2020 is de conceptregeling
met de klinieken besproken. Voorafgaand aan dit overleg konden de abortusklinieken
wederom vragen stellen die zoveel mogelijk tijdens het overleg zijn beantwoord. In
het verslag van overleg dat begin mei 2020 naar alle klinieken is toegestuurd zijn
alle vragen beantwoord. Tevens is naar aanleiding van deze vragen nog een addendum
op het kostenonderzoek toegestuurd.8
Ik ben niet bekend met de brief die de leden van de D66 hebben ontvangen en welke
onduidelijkheid bedoeld wordt. Ik ben van mening alle vragen beantwoord te hebben.
Wel is het zo dat er klinieken zijn die het oneens zijn met bepaalde besluiten en
tarieven, zoals de keuze voor één tarief voor consult en zwangerschapsafbreking ongeacht
of de zwangerschapsafbreking op dezelfde dag plaatsvindt als het consult. Ik heb tot
op heden echter geen feitelijke onderbouwing vanuit de abortusklinieken ontvangen
waarop ik zou kunnen baseren dat de vastgestelde tarieven niet kostendekkend zijn
of een werkbaar alternatief voor het tarief voor consulten wat frauderisico’s voldoende
beperkt. Alle activiteiten die onder de huidige regeling gesubsidieerd worden, blijven
ook onder de nieuwe subsidieregeling gesubsidieerd.
De leden van de D66-fractie vragen of ik kan bevestigen dat eventuele toename van
de regeldruk op geen enkele manier effect heeft op de vrouwen die een abortuskliniek
bezoeken.
Dat kan ik bevestigen.
De leden van de D66-fractie vragen een toelichting op hoe de tabel op pagina 8 van
de concept-regeling over de administratieve lasten, zich verhoudt tot de huidige tijdsbesteding
aan en kosten van de administratieve lasten als gevolg van de op dit moment geldende
subsidieregeling.
In de tabel op pagina 8 is een inschatting gegeven van de tijd die men naar verwachting
per saldo extra kwijt is ten opzichte van de werkzaamheden onder de huidige subsidieregeling.
De leden van de D66-fractie vragen of in het kostenonderzoek 2016–2017 op het niveau
van een individuele abortuskliniek is gekeken naar de financiële gevolgen van deze
nieuwe tarieven. Genoemde leden zouden graag de toezegging hebben dat de invoering
van deze nieuwe tarieven in het boekjaar 2021 goed geëvalueerd wordt, ook op het niveau
van een individuele abortuskliniek, opdat de huidige beschikbaarheid van abortushulpverlening
niet in het geding komt.
Met behulp van een impactanalyse is doorgerekend welke gevolgen de wijziging van de
voorgestelde tarieven en tariefstructuur voor de individuele abortusklinieken zouden
hebben. De impactanalyse berekent het verschil tussen de kosten in de jaarrekening
2018 en de inkomsten die klinieken zouden hebben gekregen als de klinieken voor de
geleverde prestaties in 2018 de nieuwe aangepaste tarieven zouden hebben ontvangen.
Op basis van de impactanalyse heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van de abortuszorg
niet in gevaar komt.
Mocht na inwerkingtreding van de herziene subsidieregeling in de praktijk blijken
dat de sector over meerdere jaren en gemiddeld niet uitkomt dan kunnen de tarieven
aangepast worden. Dat beeld kan blijken in het voorjaar 2022, na de vaststelling van
de subsidie over 2021. Indien nodig zal VWS opnieuw een kostenonderzoek uitvoeren
en desgewenst de tarieven per 2023 aanpassen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de afdelingen 14 en 15 van titel 9 boek
2 van het Burgerlijk Wetboek bepalingen bevatten voor respectievelijk banken en verzekeringsmaatschappijen
en vragen welke bepalingen op de jaarverantwoording van abortusklinieken van toepassing
zijn.
De afdelingen 14 en 15 van Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bevatten inderdaad
bepalingen voor respectievelijk banken en verzekeringsmaatschappijen. Deze afdelingen
zijn niet van toepassing op de jaarverantwoording van abortusklinieken, omdat abortusklinieken
niet onder de definitie van banken of verzekeringsmaatschappijen vallen. Dit geldt
overigens ook voor afdeling 16 dat bepalingen bevat voor effectenuitgevende instellingen
en beleggingsinstellingen. Om misverstanden te voorkomen zal ik de tekst van Onderdeel
K aanpassen en tevens de afdelingen 14, 15 en 16 uitzonderen.
De leden van de D66-fractie vragen welke gevlogen de regels over het aanhouden van
egalisatiereserves heeft voor eventuele reserves die op dit moment aangehouden worden
door abortusklinieken. Ook willen de leden weten hoe wordt omgegaan met de overgang
naar deze nieuwe artikelen.
Onder de huidige subsidieregeling opgebouwde eigen vermogen wordt niet aangetast door
de introductie van de egalisatiereserve. Dit reeds opgebouwde eigen vermogen zal niet
worden teruggevorderd met de egalisatiereserve. Ik zie daarom voor de reeds bestaande
abortusklinieken ook geen noodzaak tot een overgang naar deze nieuwe artikelen.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen een volledig overzicht van de wijzigingen van de
nu geldende subsidieregeling ten opzichte van de nu voorgestelde wijziging van deze
subsidieregeling. Zij vragen tevens of daarbij per wijziging aangevuld kan worden
wat de specifieke reden dan wel aanleiding voor deze wijziging is.
Ik verwijs voor het overzicht van de wijzigingen naar de wijzigingsregeling zelf,
waar enkel de wijzigingen ten opzichte van de huidige subsidieregeling in staan. Voor
de reden van deze wijzigingen verwijs ik naar de artikelsgewijze toelichting op pagina
9 tot en met 14.
De leden van de SP-fractie vragen met welke partijen overlegd is over de nu voorgestelde
wijzigingen. Zij vragen of bijvoorbeeld gesproken is met dan wel informatie gevraagd
is van de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, het FIOM of het Nederlands
Genootschap van Abortusartsen (NGvA). Zo nee, is de Minister alsnog bereid om deze
gesprekken te voeren?
Zoals in het antwoord op de derde vraag van D66 is aangegeven is er uitvoerig overlegd
met de betrokken partijen. Dit zijn met name de abortusklinieken zelf, waaronder Stichting
Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, maar ook het Nederlands Genootschap van
Abortusartsen (NGvA) en de Verenging van Anesthesiologen (NVA).
De opzet van het kostenonderzoek en de uitkomsten zijn besproken en getoetst in een
klankbordgroep, waarin naast vertegenwoordigers van de klinieken ook vertegenwoordigers
van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut Nederland (ZIN) en VWS
zitting hadden.
Met het FIOM is over het kostenonderzoek en de concept-regeling niet gesproken omdat
zij geen partij zijn in deze.
De leden van de SP-fractie vragen of ik de mening deel dat dit met de wijziging in
artikel 1, eerste lid onvoldoende duidelijk wordt dat een echo een integraal onderdeel
van een consult is.
Ik verwijs voor dit antwoord naar het antwoord op de eerste vraag van de VVD. Het
gaat bij deze wijziging om de definitie van een zwangerschapsafbreking. Het tarief
voor een zwangerschapsafbreking is een integraal tarief voor het hele zorgproces,
dus voor alle gesprekken, nazorg en nacontrole in het kader van de zwangerschapsafbreking.
Uiteraard zal conform de wetgeving en de eigen richtlijnen van de beroepsgroep hierbij
altijd de duur van een zwangerschap moeten worden vastgesteld.
De leden van de SP-fractie vragen of een eenduidige definitie van de begrippen «vacuümaspiratie»,
«zuigcurettage» of «instrumentele abortus» kan worden opgenomen?
Ik verwijs voor dit antwoord naar het antwoord op de derde vraag van de VVD, waarbij
ik wil aanvullen dat het woord «zuigcurettage» niet in de concept-regeling voorkomt.
De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om een instrumentele behandeling
na een (incomplete) medicamenteuze behandeling wel te vergoeden maar om een instrumentele
behandeling na een eerdere (incomplete) instrumentele behandeling niet meer te vergoeden?
Ik verwijs voor dit antwoord naar het antwoord op de vierde vraag van de VVD
Tot slot geven de leden van de SP-fractie aan van mening te zijn dat financiële factoren
de keuze voor een abortus geenszins mogen beïnvloeden. Zij vinden dan ook dat voor
een abortus het eigen risico niet zou moeten gelden.
Abortus wordt bekostigd op grond van de Subsidieregeling abortusklinieken en is daarmee
kosteloos voor de vrouw. Er is geen sprake van een eigen risico.
Vragen en opmerkingen van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik bereid ben om de evaluatie van de
Wet afbreking zwangerschap af te wachten alvorens tot vaststelling van de ministeriële
regeling over te gaan.
Ook de leden van de SGP-fractie vragen dit.
Inmiddels zijn de resultaten van de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz)
aan de Tweede Kamer verstuurd. De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen. Deze
zien echter niet op de bekostiging van abortushulpverlening. Aanbevelingen uit de
evaluatie die mogelijk overgenomen zouden kunnen worden zien op het stelsel zoals
neergelegd in de Wet afbreking zwangerschap en vereisen dan ook een aanpassing van
die wet. De wijziging van de Subsidieregeling staat op zichzelf.
In het najaar van 2020 zal de kabinetsreactie op de evaluatie aan de Kamer verzonden
worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de inhoudelijke onderbouwing om de
abortusklinieken te belasten met een dienst van algemeen economisch belang. De leden
van de SGP-fractie vragen dit ook. Tevens vragen de leden van de CU-fractie of ook
andere opties zijn overwogen en of voorkomen zou moeten worden dat alleen om staatssteun
te rechtvaardigen diensten van algemeen economisch belang worden aangewezen.
Ik acht het van belang dat abortushulpverlening kosteloos beschikbaar is voor Wlz-verzekerden.
Zonder adequate financiering zal abortuszorg niet gewaarborgd zijn, mede omdat deze
vorm van zorg geen verzekerde zorg betreft. Er zijn verschillende opties voor financiering
van abortushulpverlening verkend, zoals open house (een systeem waarin alle inschrijvers
worden toegelaten op basis van geschiktheid), aanbesteding en het vestigen van een
wettelijke taak. Het subsidiëren van abortushulpverlening werd uiteindelijk het meest
passend geacht. Doordat er bij het uitvoeren van abortushulpverlening sprake is van
het aanbieden van diensten op een markt, net als bij veel andere vormen van zorg,
wordt abortushulpverlening aangemerkt als een economische activiteit. Omdat ook aan
de andere cumulatieve criteria voor staatssteun wordt voldaan, is er bij het subsidiëren
van abortushulpverlening sprake van staatssteun. Staatssteun is niet altijd verboden,
maar kan op een aantal manieren gerechtvaardigd worden.
Eén van deze manieren is het aanmerken van de dienst als een dienst van algemeen economisch
belang (DAEB). Er moet dan sprake zijn van economische activiteiten die het algemeen
belang dienen en die de markt, zonder overheidsoptreden, niet of niet onder dezelfde
voorwaarden inzake objectieve kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid, gelijke behandeling
of algemene toegang zou verrichten. Het doel van abortushulpverlening is het bieden
van hulp bij het afbreken van een onbedoelde dan wel ongewenste zwangerschap en het
bijstaan van vrouwen in reproductieve keuzes. Ik acht het van groot belang dat deze
hulpverlening veilig en toegankelijk is, waarbij de anonimiteit van de vrouw die dat
wenst te allen tijde gewaarborgd kan worden. Indien de abortusklinieken niet langer
gesubsidieerd worden, zijn zij niet meer in staat abortushulpverlening te bieden.
Hoewel ziekenhuizen ook zwangerschapsafbrekingen kunnen verrichten op grond van de
Wet afbreking zwangerschap, ligt het niet in de lijn der verwachting dat zij de abortushulpverlening
die nu wordt geboden door 14 klinieken kunnen opvangen. Ik ben derhalve van oordeel
dat zonder steunmaatregel van de overheid de markt niet vanzelf abortushulpverlening
voor een maatschappelijk aanvaardbaar bedrag zal aanbieden. Een financiële drempel
houdt ook het risico in dat vrouwen op zoek gaan naar andere manieren om de zwangerschap
af te breken, zonder kwaliteitscontrole, hetgeen medische risico’s met zich meebrengt.
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat sprake is van een bepaalde vorm van
marktfalen als gevolg waarvan compensatie voor het uitvoeren van een DAEB gerechtvaardigd
is. Het uitvoeren van abortushulpverlening kan aangemerkt worden als een DAEB als
bedoeld in artikel 106, tweede lid, VWEU, omwille van blijvende gelijke toegang en
het waarborgen van de veiligheid. Vanuit Europees perspectief heeft elke lidstaat
een bepaalde mate van beleidsvrijheid diensten van algemeen economische belang aan
te wijzen. Omdat de klinieken, gelet op de vergunningverlening, als enige in aanmerking
komen om abortushulpverlening uit te voeren, zullen zij, voor deze regeling, belast
worden met het uitvoeren van deze DAEB.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de onregelmatigheden bij de CASA
abortusklinieken hebben geleid tot de wens tot aanscherping en verbetering van de
regeling. Kan de Minister toelichten op welke aanscherpingen en verbeteringen hij
in dit verband doelt?
Beschreven staat dat de onregelmatigheden bij de CASA abortusklinieken in 2017 de
eerste aanleiding waren tot de wens om de subsidieregeling aan te passen.9
Het gaat hierbij om aanpassingen die ook volgen uit de genoemde rapporten van de ADR
uit 2019 inzake de aanscherping van definities en het toezicht en de verantwoording
over de regeling. De definities zijn met name gewijzigd in artikel 1 en in de beschrijving
van en de toelichting op de subsidiabele activiteiten van artikel 4. Tevens zijn in
artikel 14 aanvullingen gemaakt op wat in de administratie moet worden opgenomen en
is met artikel 24 de wijze van verantwoording aangepast.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke wettelijke kwaliteitseisen zijn
verbonden aan de subsidiëring van abortusklinieken. Tevens vragen de leden hoeveel
klinieken in aanmerking komen voor subsidiëring en hoe nieuwe toetreders die in aanmerking
willen komen voor subsidiering worden getoetst.
Conform artikel 2 van de Wafz mag een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap,
slechts worden verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning
hiervoor. Een abortuskliniek kan geen subsidie ontvangen wanneer zij geen vergunning
op grond van de Wafz heeft. Op dit moment komen 14 abortusklinieken in aanmerking
voor subsidie.
Wanneer een nieuwe kliniek zwangerschapsafbrekingen wil uitvoeren moet eerst en verzoek
tot een vergunning op grond van de Wafz ingediend worden. Een kliniek moet voldoen
aan de hiervoor gestelde eisen uit de Wafz en het Besluit afbreking zwangerschap.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat voor mij na in hoeverre een abortuskliniek
die een vergunning aanvraagt aan de gestelde eisen voldoet.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen of met de voorgestelde wijzigingen de «onduidelijkheid»
die bij abortusklinieken bestond en die door betrokkenen anders werd geïnterpreteerd
is weggenomen en hoe ik me hiervan verzekerd heb.
De onduidelijkheid waar het hier over gaat is dat er maar één (integraal) tarief voor
een consult en zwangerschapsafbreking gedeclareerd kan worden ongeacht of de zwangerschapsafbreking
op dezelfde dag plaatsvindt als het consult.
Nadat dit aan het licht kwam, medio 2018, heeft VWS schriftelijk aan alle klinieken
gecommuniceerd dat een consult alleen separaat gedeclareerd kan worden als er vervolgens
geen zwangerschapsafbreking plaatsvindt, ongeacht op welke dag dit is. In de subisideaanvraag
voor 2019 was vervolgens een duidelijke daling te zien in het aantal consulten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd.
Op dit punt heb ik na uitvoerig onderzoek en beraad de subsidieregeling niet aangepast,
wel heb ik dit duidelijker toegelicht in de regeling en ook gecommuniceerd in alle
overleggen over deze regeling. Hierdoor meen ik dat de onduidelijkheid is weggenomen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe ik de abortusklinieken stimuleer om, indien
er alsnog onduidelijkheid bestaat over toepassing van de subsidieregeling, contact
op te nemen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Vragen over de subsidieregeling moeten gesteld worden aan het Ministerie van VWS.
De abortusklinieken hebben veelvuldig contact met de betrokken ambtenaren en ik ga
ervan uit dat de abortusklinieken ook in de toekomst mijn ministerie weten te vinden.
De leden van de SGP-fractie doelen waarschijnlijk op de situatie dat CASA en STAR
Medisch Diagnostisch Centrum hun inkomsten onder de verzekerde zorg wilden uitbreiden,
maar dat er vragen waren over de kaders van de wet- en regelgeving. Omdat dit over
de verzekerde zorg gaat was een advies hierover aan de Nza passend geweest. Mijn voorganger
is hierop ingegaan in de antwoorden op de vragen die gesteld zijn in het schriftelijk
overleg over de brief van 15 april 2019 «OM seponeert onderzoek naar abortusklinieken
CASA»10.
De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de Minister de aanbevelingen van
de ADR met betrekking tot de inhoudelijke controle op de toepassing van de uitgangspunten
van de subsidieregeling verwerkt heeft bij de voorgestelde wijziging van de subsidieregeling.
Zoals ook in het bij de vorige vraag benoemde VSO aangegeven houdt VWS bij de subsidieverlening
nu meer toezicht op eventueel opvallende verschillen in aantal gedeclareerde prestaties
tussen klinieken en/of jaren, die kunnen duiden op interpretatieverschillen met betrekking
tot de uitgangspunten van de subsidieregeling.
Verder staat in artikel 24 lid 3 van de concept-regeling dat de aanvraag tot vaststelling
van de subsidie vergezeld gaat van een jaarverantwoording van de subsidieontvanger,
bestaande uit:
a. een bestuursverslag,
b. een jaarrekening met inbegrip van door de Minister vastgestelde modellen en
c. een controleverklaring bij de jaarrekening opgesteld door een accountant overeenkomstig
een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld
protocol, indien de subsidieverlening € 125.000 of meer bedraagt.
De door de subsidieontvanger verrichte activiteiten, bedoeld in artikel 4, worden
zowel verantwoord in het bestuursverslag als in de jaarrekening overeenkomstig een
door de Minister vastgesteld model. Door dit model als onderdeel van de jaarrekening
aan te merken wordt dit model tevens onderdeel van de controlewerkzaamheden van de
accountant, hetgeen van belang is voor de vaststelling van de aanvraag tot vaststelling
van de subsidie.
Met de modellen wordt de gevraagde informatie en gedetailleerdheid duidelijk aangegeven.
De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere toelichting hoe de door de ADR geconstateerde
leemten zijn afgedekt en hoe het toezicht op de praktische uitvoering van de subsidieregeling
is aangescherpt.
De ADR constateerde twee leemtes11. Ten eerste is lange tijd niet geconstateerd dat zowel consulten als daaropvolgende
behandelingen in combinatie werden gedeclareerd, wat niet conform de subsidieregeling
was. Zoals ik op de eerste vraag van de SGP-fractie heb geantwoord ben ik van mening
dat deze leemte is afgedekt.
De tweede leemte was dat er andere soorten en aantallen behandelingen geregistreerd
kunnen zijn in de interne administratie dan daadwerkelijk uitgevoerd. Dit gaat tevens
te maken met de beperkingen in het toezicht als gevolg van privacybescherming, namelijk
dat medische dossiers niet ingezien mogen worden. Ik verwijs u naar het antwoord op
de derde vraag van de SGP-fractie hoe deze leemte is afgedekt.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het staat met de verkenning in hoeverre de
NZa een toezichthoudende rol zou kunnen vervullen voor de Subsidieregeling Abortusklinieken.12 De leden vragen wanneer de Minister hierover een besluit wil nemen en waarom een
mogelijke andere wijze van toezicht niet is betrokken bij de voorliggende wijziging
van de subsidieregeling.
Ik ben nog in gesprek met de NZa over het versterken van het toezicht bij subsidieregelingen
met een medische component. De NZa is bereid om kennis over de toezichtmethodiek bij
subsidies met een medische component te delen. De Nza heeft als pilot meegekeken op
de huidige herziening van de subsidieregeling abortusklinieken en naar de mogelijkheden
tot toezicht en handhaving. Ook heeft zij meegekeken op de risicoanalyse bij deze
wijziging en wordt de NZa betrokken bij vragen die in de uitvoering van deze regeling
opkomen. Op deze manier wordt bekeken wat een passende rol kan zijn voor de NZa bij
subsidieregelingen met een medische component.
Omdat het gesprek nog gaande is over wat deze rol zou kunnen of moeten zijn is dit
nog niet vastgelegd in deze wijziging van de subsidieregeling.
De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de Kamer de uitkomsten van de evaluatie
van de Wet afbreking zwangerschap kan verwachten en waarom niet is gewacht met het
verlengen van de Subsidieregeling Abortusklinieken tot de publicatie van de wetsevaluatie.
Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op de eerste vraag van de CU-fractie.
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op waarom de abortusklinieken een
«dienst» verlenen waarmee een publiek belang is gemoeid.
Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op de tweede vraag van de CU-fractie.
De leden van de SGP-fractievragen preciezer toe te lichten waar de verschillen in
vergoeding tussen een abortus vroeg en een abortus laat in het tweede trimester uit
bestaan.
Klinieken die een zwangerschapsafbreking laat in het tweede trimester (2B) uitvoeren
hebben een hoger kostenniveau dan voor zwangerschapsafbrekingen vroeg in het tweede
trimster (2A). Het belangrijkste verschil ten aanzien van de tarieven is dat een 2B-behandeling
circa 40 procent meer zorgtijd vraagt dan een 2A-behandeling. Daarmee zijn de kosten
voor de medische professionals (nog los van een verschil in salaris) een stuk hoger.
Ook maakt het uit dat de huisvestingskosten voor een 2B- behandeling hoger zijn dan
voor een 2A-behandeling. Omdat de zwangerschap verder gevorderd is, is de behandeling
zwaarder en daarmee ook het herstel langer, waardoor langer gebruik wordt gemaakt
van de ruimtes.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister hoe kan worden gecontroleerd dat gesprekken
(zoals voorlichting over voorkoming van een ongewenste zwangerschap), nazorg en nacontrole
daadwerkelijk plaatsvinden, wanneer dit is verdisconteerd in de tarieven.
In het kader van de subsidieregeling is het niet noodzakelijk dat alle gesprekken
apart worden geregistreerd, omdat gewerkt wordt met een integraal tarief. Dit betekent
niet dat de abortusklinieken deze dan ook niet zelf registreren.
Ziekenhuizen en abortusklinieken met een Wafz-vergunning moeten bijvoorbeeld conform
de Wafz ieder kwartaal gegevens aanleveren aan de IGJ over de bij hen verrichte zwangerschapsafbrekingen.
De gegevens worden geanonimiseerd en geaggregeerd, volgens een Modelformulier13, elektronisch aangeleverd. Onderdeel van dit formulier is ook informatie over eventuele
complicatie, de nacontrole en de anticonceptiekeuze (nazorg). De inspectie brengt
alle aangeleverde gegevens samen in een database en maakt op basis daarvan analyses.
Ieder jaar brengt de inspectie daarover een jaarrapportage uit.
Tevens houdt de inspectie toezicht op de uitvoering van de Wafz, de Bafz en de geldende
richtlijnen en standaarden. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt nadrukkelijk
aangegeven dat voor alle activiteiten geldt dat deze conform geldende richtlijnen
en standaarden worden uitgevoerd.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier