Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Futselaar over de juridische mogelijkheden om besmette nertsenbedrijven te ruimen
Vragen van het lid Futselaar (SP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de juridische mogelijkheden om besmette nertsenbedrijven te ruimen (ingezonden 29 mei 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 29 juni
2020).
Vraag 1
Ziet u momenteel juridische obstakels om over te gaan tot ruiming van de nertsenbedrijven,
waar dieren kampen met verschijnselen van COVID-19 en, zo ja, welke zijn dit?
Antwoord 1
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid beschikt over de bevoegdheid
om tot ruiming van zieke of verdachte nertsen over te gaan (artikel 22, eerste lid,
onderdeel f, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Op 20 mei jl.
is de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen in werking getreden.1 In deze regeling is op grond van artikel 15, eerste lid, van de (Gwwd) SARS-CoV-2
aangewezen als besmettelijke dierziekte bij nertsen. Met betrekking tot aangewezen
besmettelijke dierziekten heeft de Minister van LNV de bevoegdheid om diverse bestrijdingsmaatregelen
te treffen (artikel 22, eerste lid, van de Gwwd). Overigens is inmiddels de Regeling
maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen gewijzigd door de Regeling van 3 juni 2020 tot
wijziging van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen. In die laatste regeling
is de grondslag voor de aanwijzing van de Sars-CoV-2 bij nertsen gewijzigd naar artikel 15,
eerste lid in samenhang met het tweede lid, onderdelen a en c, van Gwwd, omdat de
aanwijzing inmiddels strekt ter bescherming van niet alleen de diergezondheid, maar
ook de volksgezondheid.
Vraag 2
Kunt u de kamer een volledig overzicht verschaffen van de procedurele instrumenten
en beleidsregels waarover u als Minister samen met uw ambtscollega’s beschikt om over
te kunnen gaan tot ruiming van besmette bedrijven in het geval van dierziekten en
zoönosen?
Antwoord 2
Beleidsoverwegingen en instrumenten staan opgenomen in de draaiboeken voor de bestrijding
van dierziekten en zoönosen. Ook de zoönosestructuur is beschreven. Een volledig overzicht
van draaiboeken voor dierziekten en zoönosen met de specifieke beleidsoverwegingen
is te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/dierziekten/bestrijding-dierzi….
Vraag 3
Kunt u bevestigen of het klopt dat er binnen de Regeling preventie, bestrijding en
monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s bepalingen ontbreken
die met betrekking tot nertsen voorzien in de bestrijding van nieuwe en daarmee onbekende
dierziekten en zoönosen en, zo ja, in hoeverre is hier met het oog op COVID-19 en
eventuele toekomstige nieuwe dierziekten en zoönosen sprake van een wettelijk hiaat?2
Antwoord 3
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1. Daarbij merk ik op dat een dierziekte
alleen kan worden aangewezen in het belang van de bescherming van volksgezondheid
als de ziekte naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
een ernstig gevaar voor de volksgezondheid oplevert (artikel 15, tweede lid, onderdeel c,
van de Gwwd). Dat gevaar moet dus wel vaststaan. Uit het OMT-Z-advies van 3 juni 2020
volgt dat dit gevaar bij besmette bedrijven bestaat, reden waarom SARS-CoV-2 inmiddels
ook is aangewezen in het belang van de volksgezondheid.
Vraag 4
Welke wettelijke bepalingen bieden u de mogelijkheid om te besluiten tot ruiming van
dieren, waarvan redelijke vermoedens aanwezig zijn dat ze een ziekte hebben die een
risico vormt voor de volksgezondheid, maar waarvan dit nog niet definitief is vastgesteld?
Antwoord 4
Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de Gwwd is de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselveiligheid bevoegd tot het doden van zieke en verdachte dieren. Een
dier is ziek als het is aangetast door een besmettelijke ziekte (artikel 1 van de
GWWD); een dier wordt als verdacht aangemerkt als de Minister van LNV redenen heeft
om aan te nemen dat een dier in de gelegenheid is geweest om te worden besmet, en
de diersoort voor de betreffende besmettelijke dierziekte vatbaar is (artikel 2, onderdeel c,
van het Besluit verdachte dieren).
Vraag 5
Deelt u de mening dat het omslachtig is dat de bevoegdheid tot het nemen van preventieve
ruimingsmaatregelen in het kader van de volksgezondheid is gescheiden tussen de Ministeries
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS)?
Antwoord 5
Die mening deel ik niet. De zoönosestructuur is zodanig ingericht dat er in gezamenlijkheid
en in goed overleg kan worden opgetreden. In deze structuur coördineert het Ministerie
van VWS in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders
en GGD’en de beleids- en besluitvorming. De zoönosestructuur adviseert de Ministers
van VWS en LNV. De beide Ministers besluiten vervolgens in goed onderling overleg
en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen
de volksgezondheid voorop staat.
Vraag 6
Hoe verhoudt de in vraag 3 genoemde regeling met betrekking tot nertsen zich tot de
Wet dieren, waar in artikel 5.10 is opgenomen dat een Minister maatregelen kan treffen
tot het verplicht laten doden van dieren indien dit nodig wordt geacht ter voorkoming
van een ernstig gevaar voor mens of dier?3
Antwoord 6
De Regeling preventie bevat nadere regels met betrekking tot dierziekten die op grond
van artikel 15 van de Gwwd zijn aangewezen als besmettelijke dierziekten. De Gwwd
is op dit moment het wettelijk kader voor de regels en maatregelen ter preventie en
bestrijding van besmettelijke dierziekten en wordt dus toegepast.
Dit verandert met ingang van 21 april 2021. Vanaf die datum is de nieuwe Europese
diergezondheidsverordening (Animal Health Law) van toepassing. Op dat moment worden
zowel de Gwwd als de Regeling preventie ingetrokken en zal de materiele regelgeving
ten behoeve van diergezondheid in de Wet dieren in werking treden.
Artikel 5.10 van de Wet dieren biedt een algemene bevoegdheid om ten aanzien van dieren
en dierlijke producten bestuurlijke maatregelen te treffen. Deze bepaling is op dit
moment, zolang de Gwwd nog van toepassing is voor de diergezondheidsregelgeving, van
belang met het oog op de regels in het belang van dierenwelzijn, de regels over het
fokken van dieren en over dierlijke producten.
Vraag 7
Hoe verhoudt de in vraag 3 genoemde regeling zich tot de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren, waar in artikel 22 is opgenomen dat de Minister maatregelen kan treffen
tot doding van zieke en verdachte dieren?4
Antwoord 7
Artikel 22 van de Gwwd geeft een limitatieve opsomming van de maatregelen die de Minister
van LNV kan nemen ter bestrijding van aangewezen besmettelijke dierziekten. In de
Regeling preventie zijn de betreffende dierziekten aangewezen.
Vraag 8
Deelt u de mening dat er in het geval van de besmette nertsenhouderijen sprake is
van ernstig gevaar voor zowel mens als dier, nu is gebleken dat veel nertsen met het
SARS-CoV-2 virus zijn besmet en tevens is gebleken dat de dieren het virus hoogstwaarschijnlijk
ook overdragen op mensen?
Antwoord 8
Ik deel deze mening, zij het dat ik nogmaals wil aangeven dat de drijvende kracht
in de humane epidemie tot heden mens-mens besmetting is. Het OMT-Z geeft aan dat het
risico bestaat dat SARS-CoV-2 langdurig blijft circuleren op besmette nertsenbedrijven
en dat er diverse onzekere factoren zijn. Op het moment dat de humane epidemie en
de kans op mens-mens besmettingen afneemt, kan een nerts-mens besmetting zorgen voor
een verhogen van de incidentie van SARS-CoV-2 bij mensen. Dat willen mijn collega
van VWS en ik voorkomen. Ik verwijs hiervoor verder naar onze reactie in de brief
aan uw Kamer van 3 juni 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1101).
Vraag 9
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden en lokale en regionale bestuurders, met name
in regio’s die hard zijn getroffen door COVID-19 en eerder de Q-koorts, bezorgd zijn
over de mogelijke besmettingsrisico’s van nertsenhouderijen?
Antwoord 9
Ja dat kan ik mij voorstellen. Zoals ook in onze brief van 3 juni jl. is aangegeven
begrijpen we goed dat er onrust is ontstaan in de gemeentes met besmette bedrijven.
Daarom zetten we in op maximale transparantie in onze communicatie met het lokale
en regionale bestuur. We blijven uiteraard ook de individuele gemeentes actief betrekken
en informeren over elke stap in het proces dat volgt op ons besluit tot ruimen. We
hebben met regionale bestuurders geregeld overleg hierover.
We begrijpen ook dat het besluit tot ruiming van besmette bedrijven een moeilijke
boodschap is voor de betrokken nertsenhouders. De NVWA coördineert de ruimingen in
overleg met de betrokken nertsenhouders. Mochten nertsenhouders in deze tijd behoefte
hebben aan psychosociale zorg, dan kunnen zij zich wenden tot de reguliere zorg. De
NVWA kan hier eventueel ook bij adviseren.
Vraag 10
Klopt het dat bedrijfsmatige diersectoren die nertsen, paarden, konijnen, parelhoenders,
struisvogels, waterbuffels, herten, lama’s en fazanten houden, niet participeren in
het Diergezondheidsfonds en, zo ja, wat is de reden dat deze diersoorten hiervan zijn
uitgezonderd en hoe rijmt u dit met uw ambitie om eventuele ruiming van de besmette
nertsenhouderijen te financieren vanuit dit fonds?5, 6
Antwoord 10
De nertsensector heeft niet aan het diergezondheidsfonds (DGF) bijgedragen, aangezien
er tot nu toe geen ziekten bij nertsen voorkwamen waarvoor de overheid kosten moest
maken. Er is nu geen bevoegdheid voor een heffing. De bestrijdingskosten worden wel
uit het DGF betaald en komen ten laste van de bijdrage van de overheid aan het DGF.
Het is niet mogelijk om op voorhand een heffing in te stellen voor uitbraken van nieuwe
ziekten. In tegenstelling tot bekende ziekten zoals mond- en klauwzeer en varkenspest,
is er niets te zeggen over de kans op een uitbraak en de gevolgen van een uitbraak.
Dat is wel nodig om een plafondbedrag vast te kunnen stellen en vervolgens te kunnen
heffen. Indien een nieuwe ziekte een structureel risico vormt en bijvoorbeeld door
monitoring tot structurele kosten leidt, kan dat een goede reden zijn om via heffing
de betreffende sector hieraan mee te laten betalen. Een sector heeft immers ook een
eigen verantwoordelijkheid. Zo zijn de kosten voor bestrijding van Q-koorts destijds
ook door de overheid betaald, maar worden de monitoringskosten nu deels uit de sectorbijdrage
aan het DGF betaald. Zoals reeds toegezegd aan uw Kamer onderzoek ik of een bijdrage
van de nertsensector aan het diergezondheidsfonds tot de mogelijkheden behoort. Daarbij
geldt wel dat het heffen met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
Vraag 11
Indien nertsenfokkerijen niet participeren in het Diergezondheidsfonds, acht u het
in het geval van een eventuele ruiming van de besmette nertsenhouderijen eerlijk dat
financiering vanuit het Diergezondheidsfonds wordt ingezet, terwijl de nertsensector
hier in tegenstelling tot andere dierhouders zelf geen financiële bijdrage aan heeft
geleverd?
Antwoord 11
Ik verwijs naar ons antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Bent u bereid om deze vragen spoedig te beantwoorden gezien de maatschappelijke urgentie
en de breed levende zorgen over de verspreiding van het coronavirus?
Antwoord 12
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.