Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bergkamp en Van Weyenberg over de gevolgen van de coronacrisis voor vrouwen
Vragen van de leden Bergkamp en Van Weyenberg (beiden D66) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de gevolgen van het coronavirus voor vrouwen (ingezonden 3 juni 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen
26 juni 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Women’s job cuts may shave $ 1 trillion off global
GDP, Citi says»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat van de 44 miljoen werknemers in kwetsbare sectoren wereldwijd
bijna driekwart vrouwelijk is?
Antwoord 2
Als dat juist is, is het ernstig. De economische zelfstandigheid van vrouwen komt
hiermee wereldwijd verder onder druk te staan.
Vraag 3
Heeft u inzicht in dit percentage voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Herkent u het
beeld dat voornamelijk vrouwen werkzaam zijn in sectoren die direct geraakt zijn door
de maatregelen genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals de
horeca en de detailhandel?
Antwoord 3
Het beeld over het aandeel vrouwen in sectoren die relatief zwaar getroffen zijn door
de gevolgen van het coronavirus is niet eenduidig en hangt ook af van de definitie
van kwetsbare sector. Het klopt dat er meer vrouwen in de horeca en de detailhandel
werken dan gemiddeld. In 2018 was ongeveer 59,5% van de werkzame personen in de detailhandel
vrouw2, ten opzichte van 47,3% over alle sectoren. Voor de sector horeca was dit 49,6%.
Anderzijds hebben vrouwen relatief vaak cruciale beroepen in de sectoren gezondheidszorg
en onderwijs. In 2018 bedroeg het aandeel vrouwen in de gezondheidszorg 76,9%. In
het onderwijs was dit 63,7%.
Vraag 4
Klopt het dat vrouwen door de coronavirus economisch harder zijn geraakt dan mannen,
doordat zij vaker op onzekere contracten werken of zonder vaste uren?3 Is dit zichtbaar in de werkloosheidscijfers of in het aantal gewerkte uren?
Antwoord 4
Ook hier is het beeld niet eenduidig.
Het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken is sinds de uitbraak van het coronavirus
sneller gedaald dan bij mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen even vaak als mannen
hun baan verloren en ongeveer even vaak werkloos werden.
Uit cijfers van het CPB4 blijkt dat de daling van het aantal gewerkte uren onder vrouwen groter is dan onder
mannen. Het aantal gewerkte uren onder vrouwen daalde van 28,4 uur per week begin
maart tot 23,9 uur per week in april. Dat is gelijk aan een daling van 4,5 uur, ofwel
15,8%. Voor mannen bedroeg de daling 4,2 uur, ofwel 11,2%. Het verschil in gewerkte
uren tussen mannen en vrouwen is in de onderzochte maanden (maart en april) toegenomen.
De arbeidsmarktcijfers van het CBS5 van maart op april en van april op mei laten een afname zien van de werkzame beroepsbevolking
van ongeveer 184 duizend personen. Hiervan was ongeveer de helft (47%) vrouw, vergelijkbaar
met het aandeel vrouwen in de werkzame beroepsbevolking (47% in mei). Van maart op
april en van april op mei verloren per saldo 86 duizend vrouwen hun baan en werden
per saldo 27 duizend vrouwen werkloos (31% van 86 duizend)6. Voor mannen was dit ook 31%.
Eenzelfde beeld zien we in de cijfers over contracttypes. Over het algemeen hebben
vrouwen vaker een vast contract dan mannen. 63,9% van alle vrouwen heeft een vast
contract, terwijl dit voor mannen 61,3% is. Vrouwen zijn ook minder vaak zelfstandige
(13,2%) dan mannen (19,7%). Daar staat tegenover dat zij vaker een flexcontract hebben
(22,9%) dan mannen (19,1%). Als er wordt gekeken naar het type flexcontract, dan valt
op dat vrouwen vaker dan mannen een tijdelijk contract hebben (uitzicht op vast, korter
dan een jaar, langer dan een jaar), een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren
hebben of een oproepcontract hebben. Daarentegen hebben mannen vaker een uitzendcontract.
Door deze bevindingen is het per saldo nog niet te zeggen of vrouwen meer door de
coronacrisis (zullen) worden geraakt dan mannen. Zie verder ook het antwoord op vraag
14.
Vraag 5
Deelt u de analyse dat dit anders is dan in eerdere economische crises, waarbij laagopgeleide
mannen meestal harder werden geraakt door werkloosheid?7
Antwoord 5
Het is nu nog niet te zeggen of in Nederland vrouwen harder worden geraakt door de
crisis (zie de antwoorden op de vragen 3 en 4). Voor de vorige economische crisis
geldt inderdaad dat vanaf 2008 de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk bleef,
terwijl die van mannen daalde. Mannen werkten vaker in conjunctuurgevoelige sectoren
zoals de bouw- en de transportsector.8 Bij crises in het verdere verleden trokken vrouwen zich vaker dan mannen terug van
de arbeidsmarkt.9
Vraag 6
Deelt u het beeld dat tegelijkertijd vrouwen oververtegenwoordigd zijn in beroepen
waar de kans groter is om het coronavirus op te lopen, zoals bijvoorbeeld in de zorg?10
Antwoord 6
In de zorg zijn vrouwen inderdaad oververtegenwoordigd. Niet bij alle zorgberoepen
is het risico even groot, en de beschermingsmiddelen zijn hierop ook aangepast. Zorgmedewerkers
zijn tot 1 juni oververtegenwoordigd geweest in het testbeleid, dat geldt dus ook
voor vrouwen. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen ook daadwerkelijk vaker besmet
zijn. Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich
laten testen. Pas na enige tijd na het nieuwe testbeleid kan pas blijken of vrouwen
vaker besmet zijn. Naast de zorg zien we ook vaker besmettingen in bijvoorbeeld slachthuizen,
waar veelal mannen werkzaam zijn.
Vraag 7
Deelt u het beeld dat vrouwen het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen,
waardoor zij meer kans hebben op besmetting en zij de afgelopen maanden een groter
deel van de onbetaalde zorg op zich hebben genomen voor bijvoorbeeld kinderen, toen
school en kinderopvang gesloten waren?11
Antwoord 7
Vrouwen nemen traditioneel het grootste deel van onbetaalde zorg op zich.
Er is sprake van een gemengd beeld als er wordt gekeken naar de vraag of de coronacrisis
dit heeft versterkt. Uit de eerste resultaten van onderzoek van de universiteit Utrecht12 komt bijvoorbeeld naar voren dat de coronacrisis een duidelijke impact heeft op
de werksituatie maar ook op de thuissituatie van Nederlandse ouders. Het algemene
beeld is dat de verdeling tussen vaders en moeders nog altijd ongelijk blijft, zowel
wat betreft zorgtaken als huishoudelijke taken. De onderzoekers zien echter tekenen
van verandering. Een redelijk deel van de vaders geeft aan meer zorgtaken te zijn
gaan doen dan voor de crisis. Bij huishoudelijke taken gebeurt dit ook, maar in mindere
mate. De verandering in de verdeling van zorgtaken heeft duidelijk te maken met het
al dan niet hebben van een cruciaal beroep. Ouders die in een cruciaal beroep werken,
geven vaker aan minder te zijn gaan doen aan de zorg voor kinderen dan voor de coronacrisis.
Ouders die meer zijn gaan doen werken juist minder vaak in een cruciaal beroep.
Voor wat betreft de zorg voor kinderen binnen het eigen huishouden is niet te verwachten
dat dit een grotere kans op besmetting met zich meebrengt.
Ook bij mantelzorgers die zorg thuis aan een kwetsbare naaste geven zijn vrouwen oververtegenwoordigd.
Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Om
hen te beschermen zijn er in nauw overleg met partijen in het veld passende richtlijnen,
testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers georganiseerd. MantelzorgNL
heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning
op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen)13.
Vraag 8
Bent u van mening dat de overheid zich actief moet inzetten om deze onevenwichtige
situatie tussen mannen en vrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord 8
Zie antwoord vraag 9
Vraag 9
Op welke manier wordt de beschreven ongelijkheid op dit moment bestreden in Nederland?
Antwoord 9
Uit bovenstaande antwoorden blijkt niet per definitie dat vrouwen meer risico lopen
op het krijgen van COVID-19. Er is daarom geen noodzaak voor specifiek beleid. Als
het gaat om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, streeft het kabinet naar gelijkheid
tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en zet zich in voor een
gelijke deelname van vrouwen op elk beroepsniveau. De participatie van vrouwen op
de arbeidsmarkt is daarbij cruciaal. Financiële onafhankelijkheid is een van de prioriteiten
in dit beleid. Voor gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt is de verdeling
van arbeid en zorg cruciaal. Veel mannen willen meer zorgen, bijvoorbeeld voor hun
kinderen. En als mannen meer zorgtaken verrichten, is het voor vrouwen makkelijker
om (meer uren) te werken en naar hogere functies door te stromen.
De manier waarop in Nederland genderongelijkheid in de breedte wordt bestreden, staat
beschreven in de Emancipatienota van dit kabinet (Kamerstuk 30 420, nr. 270), en in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Prioriteiten in het emancipatiebeleid
zijn gelijkheid op de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid, vrouwen naar de
top, en gelijk loon), sociale veiligheid en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke
behandeling. De meest recente voortgangsrapportage wordt u op korte termijn toegezonden.
Ook in bijvoorbeeld de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk kunt u vinden hoe het
kabinet een gelijke arbeidsparticipatie bevordert (Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
Vraag 10
Kunt u aangeven of Nederland bij het opstellen van de wet- en regelgeving voor de
steunmaatregelen gebruik heeft gemaakt van een gendertoets? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren?
Antwoord 10
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed
en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden, zonder specifiek op achtergrondkenmerken
te selecteren. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid staan hierbij voorop.
Om te volgen of de arbeidsmarktmaatregelen ook in de praktijk voor alle groepen even
toegankelijk zijn, zullen mijn collega’s van SZW en ik de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen
monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn
voor verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 11).
Vraag 11
Bent u bereid te monitoren wat de gevolgen van de steunmaatregelen zijn wat betreft
de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen, en de Kamer hierover te
informeren?
Antwoord 11
Ja, het kabinet zal de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren
en de Kamer hierover informeren. Daarbij zullen waar relevant en mogelijk de effecten
worden uitgesplitst naar specifieke achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau en
gender.
Vraag 12
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen nog meer genomen kunnen worden om te
voorkomen dat vrouwen ernstiger worden getroffen?
Antwoord 12
Op dit moment is nog niet duidelijk of vrouwen ernstiger getroffen worden en is een
onderzoek naar mogelijke maatregelen daartegen dus niet aan de orde.
Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er diverse onderzoeken lopen naar gender
en corona. Als specifieke problemen naar voren komen uit die onderzoeken, uit de monitoring
van de arbeidsmarktmaatregelen of uit periodieke cijfers van CBS of CPB, zal ik bekijken
of maatregelen noodzakelijk zijn.
Vraag 13
Bent u bereid de aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties
mee te nemen bij beleidsvorming in Nederland om de negatieve impact van de coronacrisis
voor vrouwen te beperken?14
Antwoord 13
De aanbevelingen van de secretaris-generaal zal ik zoveel mogelijk meenemen. Zoals
gezegd zijn er op dit moment geen duidelijke aanwijzingen dat de coronacrisis in Nederland
vooral vrouwen zou treffen, dus is er geen reden voor specifieke beleidsvorming. Zie
echter ook het antwoord op vraag 12.
Voor wat betreft de gendergelijkheid in de top van de publieke sector en in de adviesraden
in het algemeen, heeft het kabinet besloten het SER-advies «Diversiteit in de top,
tijd voor versnelling» integraal over te nemen. De maatregelen die gaan gelden voor
de private sector zullen een vertaalslag krijgen naar de (semi-)publieke sector. Gezien
de breedte en de diversiteit van de organisaties behorend tot de (semi-)publieke sector
past hier geen one-size-fits-all regeling. Om dit uit te werken wordt een programma
ingesteld. Het kabinet zal de Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de vormgeving,
de aanpak en het tijdspad van het programma.
Vraag 14
Deelt u de mening dat het juist nu tijd is om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt
verder te stimuleren?
Antwoord 14
Het kabinet zal de inspanningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren
onverminderd doorzetten, zie ook het antwoord op vraag 8 en 9. Zoals gezegd is het
op dit moment nog niet te zeggen of de coronacrisis de arbeidsparticipatie van vrouwen
sterker treft dan mannen. Het is niettemin opvallend dat het gemiddelde aantal uren
dat vrouwen werken sinds de uitbraak van het coronavirus sneller is gedaald dan bij
mannen. Het gaat hier om cijfers van maart en april, toen de scholen en de kinderopvang
nog dicht waren. Dat kan invloed hebben gehad op de cijfers; het is niet uitgesloten
dat juist vrouwen daardoor minder uren zijn gaan werken. Als de komende maanden eenzelfde
beeld laten zien, is het belangrijk om te kijken wat de oorzaken zijn en wat we extra
kunnen doen om juist in deze situatie de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren.
Mijn collega’s van SZW en ik zullen daarnaast de effecten van arbeidsmarktmaatregelen
monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn
voor verschillen tussen mannen en vrouwen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.