Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 462 Wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 26 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Doel en aanleiding
2
2.
Verwijderingsverplichtingen en financiële zekerheid
3
2.1
Algemeen
3
2.2
Stelsel voor financiële zekerheidsstelling
3
2.3
Eigendomsverkrijging EBN bij winning
4
3.
Verwijderen of hergebruiken
4
3.1
Algemeen
4
3.2
Hergebruik voor andere doeleinden
5
4.
Investeringsaftrek opsporing en winning van koolwaterstoffen
6
4.1
Algemeen
6
4.2
Voorstel generieke investeringsaftrek 40%
7
4.3
Vereenvoudiging investeringsaftrek
8
4.4
Verwachte effecten van de nieuwe investeringsaftrek
8
5.
Gevolgen voor de regeldruk
9
5.1
Kosten financiële zekerheidstelling
9
6.
Consultatie en internetconsultatie
10
7.
Uitvoerings- en handhavingstoets
10
7.1
Staatstoezicht op de mijnen
10
7.2
Vergunningverlening mijnbouwvergunningen
10
II.
ARTIKELEN
10
I. ALGEMEEN
1. Doel en aanleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de komende jaren gas en olie nog steeds
nodig zullen zijn en onderdeel zullen moeten uitmaken van de energiemix. Voor het
kunnen afbouwen van de gaswinning in Groningen en niet te zeer afhankelijk te zijn
van import, is het goed dat er nog steeds gewonnen wordt in Nederland. De investeringsaftrek
kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk
dat de mijnbouwbedrijven mijnbouwwerken die zij buiten gebruik stellen, verwijderen
en opdraaien voor de kosten. Daarvoor zijn financiële zekerheden noodzakelijk.
De leden van de VVD-fractie willen graag een overzicht ontvangen van (mogelijk) lagere
regelgeving die is opgenomen in de voorliggende wetswijziging, bijvoorbeeld algemene
maatregelen van bestuur (amvb), ministeriële regelingen, beleidsregels etc., en ook
of daar wel of niet een voor- of nahangbepaling aan is gekoppeld en welk type.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden hebben over het wetsvoorstel nog wel enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten ontmanteling en verwijdering van de
infrastructuur van mijnbouw geraamd worden op ten minste 7 miljard euro, waarvan circa
twee derde op zee. Kunnen deze kosten nader gespecificeerd worden? Welk deel van dit
bedrag wordt door de mijnbouwbedrijven betaald en welk deel door de Nederlandse Staat?
Heeft het wijzigen van de Mijnbouwwet invloed op de kosten die door de Staat betaald
moeten worden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel gas en olie er op dit moment nog gewonnen
kan worden uit de kleine gasvelden in Nederland. Kan hierbij een splitsing aangebracht
worden tussen winning op zee en op land? Aanvullend hierop zouden deze leden graag
een overzicht hebben van alle velden die op Nederlands grondgebied aanwezig zijn met
daarbij de status van het veld (wordt er op dit moment gas of olie gewonnen, is dat
in het verleden gebeurd of staat dit in de nabije toekomst te gebeuren).
De leden van GroenLinks-fractie erkennen dat het gebruik van Nederlands gas uit de
Noordzee duurzamer en voordeliger is ten opzichte van het gebruik van geïmporteerd
gas, vooral uit landen als Rusland. Deze leden begrijpen daarmee de insteek van dit
wetsvoorstel, maar zijn tegelijkertijd van mening dat de gassector niet van meer geld
mag worden voorzien dan uiterst noodzakelijk is. Het voornemen van dit wetsvoorstel
is immers om investeringen in Nederlands gas ten aanzien van geïmporteerd gas aantrekkelijker
te maken. Het is dus absoluut niet de bedoeling dat dit wetsvoorstel de concurrentiepositie
van de gassector ten aanzien van de duurzame energiesector verbetert en daarmee de
energietransitie vertraagt. Deze leden hebben daarom een aantal kritische vragen over
de totstandkoming van de verhoogde investeringsaftrek. Het is voor hen vooralsnog
namelijk volstrekt onduidelijk hoe men tot het verhoogde percentage van 40% is gekomen.
Hoe is het percentage van de verhoogde investeringsaftrek bepaald? Op basis van welke
cijfers is dit percentage gebaseerd en wie heeft dit bepaald? De leden van de GroenLinks-fractie
vragen de regering een analyse te presenteren, waaruit blijkt waar deze verhoging
tot 40% op is gebaseerd en waaruit blijkt dat een dergelijke significante verhoging
daadwerkelijk noodzakelijk is.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
2. Verwijderingsverplichtingen en financiële zekerheid
2.1 Algemeen
De leden van de CDA-fractie merken op dat, hoewel gaswinning voorlopig blijft plaatsvinden,
afnemende reserves en de transitie naar een duurzame energievoorziening de verwijderingsopgave
sneller doen naderen dan tot voor kort werd voorzien. Aan de gewijzigde omstandigheden
en vooruitzichten en de daarmee gepaard gaande financiële risico’s moeten consequenties
worden verbonden. Deze leden vragen hoe groot deze financiële risico’s zijn. Zijn
deze risico’s alleen voor de mijnbouwondernemingen of loopt de Nederlandse staat hierbij
ook een financieel risico? Zo ja, kan dan een inschatting gegeven worden hoe groot
dit (financieel) risico is?
De leden van de CDA-fractie merken op dat mijnbouwbedrijven verplicht zijn de kosten
voor het verwijderen van mijnbouwinstallaties op zich te nemen. Deze leden vragen
wie er opdraait voor de kosten als het bedrijf failliet gaat. Zij vragen tevens welke
mogelijkheden de Staat heeft als een bedrijf in gebreke blijft. Kan de regering specifiek
op dit punt ingaan als voor wat betreft een buitenlandse onderneming?
De leden van de CDA-fractie vragen of het voorstel van een generieke investeringsaftrek
van 40% ook van invloed is op de kosten die de overheid moet betalen op het verwijderen
van Mijnbouwinstallaties. Betekend dit dat de Staat ook meer moet gaan meebetalen
voor het verwijderen van deze installaties?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering garanties kan geven dat er in de
toekomst geen publiek geld uitgegeven zal worden bij het verwijderen of hergebruiken
van mijnbouwwerken door invoering van deze wet. Zijn bedrijven voldoende bereid zorg
te dragen voor voldoende middelen hiervoor?
2.2 Stelsel voor financiële zekerheidsstelling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie
Associatie (NOGEPA), Energie Beheer Nederland (EBN) en het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) een stelsel van overeenkomsten heeft ontwikkeld tot het sluiten
waartoe vergunningshouders in dit wetsvoorstel worden verplicht. Dit is gebeurt voor
mijnbouwwerken op zee, maar nog niet op land. Wat is daar de actuele stand van zaken
voor? Wanneer kan dit voor land ook klaar zijn? Welke partijen zijn daarom allemaal
bij betrokken? In hoeverre zijn de bedrijven die bezig zijn of gaan met zoutwinning,
geothermie, opslag CO2 etc. daar ook bij betrokken?
De leden van de VVD-fractie vragen welke specifieke wet- en regelgeving op land geldt
waarmee rekening zal moeten worden gehouden.
Deze leden merken op dat de Minister van EZK kan regels voor de inhoud van overeenkomsten
als Decommissioning Security Agreement stellen. Gaat dit ook gebeuren?
Voor welke mijnbouwondernemingen is de financiële zekerheidsstelling nieuw, vragen
de leden van de VVD-fractie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat NOGEPA en EBN in samenwerking met EZK een stelsel
van overeenkomsten hebben ontwikkeld tot het sluiten van mijnbouwwerken waartoe zij
in dit wetsvoorstel worden verplicht. Dit stelsel geldt vooralsnog voor mijnbouwwerken
op zee, voor mijnbouwwerken op land is nog in ontwikkeling. Deze leden vragen wanneer
dit stelsel van overeenkomsten voor de landsituatie ook geregeld is. Zij vragen of
hierbij nog obstakels (bijvoorbeeld vanuit gemeenten, provincies, landeigenaren of
vergunninghouders) te verwachten zijn.
2.3 Eigendomsverkrijging EBN bij winning
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in sommige overeenkomsten 50% is opgenomen.
Welke gevolgen heeft deze wetswijziging voor die overeenkomsten, dan wel in hoeverre
is de wetswijziging ook voldoende in overeenstemming met die privaatrechtelijke overeenkomsten?
De aan het woord zijnde leden merken op dat artikel 44 niet meer wordt beperkt tot
mijnbouwinstallaties (mijnbouwwerken op zee en ander oppervlaktewater). Welke verruiming
c.q. verbreding heeft er plaatsgevonden? Wat valt er nu allemaal (extra) onder? Wat
zijn de te verwachten gevolgen van deze verbreding?
3. Verwijderen of hergebruiken
3.1 Algemeen
De leden van de VVD-fractie merken op dat de vergunninghouder een mijnbouwwerk dat
buiten werking is, binnen vier weken moet melden. Deze verplichting geldt niet voor
een mijnbouwwerk dat tijdelijk buiten werking is in gevallen die nader zullen worden
uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat het
tijdelijk buiten werking zijn om economische redenen (bijvoorbeeld een zeer lage gasprijs
zoals op dit moment het geval is) in beginsel niet valt onder de verwijderingsplicht,
maar dat hier een ontheffing kan worden verleend op basis van artikel 44b, vierde
lid. Kan de regering toelichten waarom is gekozen om het tijdelijk buiten werking
zijn om economische redenen niet te scharen onder de verwijderingsplicht? Kan hierbij
worden aangegeven wat het verschil is tussen de ontheffing en de verwijderingsplicht?
Wanneer wordt de amvb verwacht waarin onder staat welke omstandigheden de verplichting
tot het verwijderen van een tijdelijk buiten werking gesteld mijnbouwwerk tijdelijk
niet geldt?
Deze leden vragen wat de gevolgen zijn van het schrappen van de omzettingsbepaling
naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat niet langer te gebruiken platforms,
putten, kabels en pijpleidingen goed en veilig verwijderd moeten worden. Zij vragen
welke voorwaarden aan het verwijderen hiervan zitten. Wat houdt «ontmantelen op verantwoorde
wijze» in? Hoe worden omwonenden geïnformeerd en eventueel gecompenseerd? Wie is er
tijdens de ontmanteling verantwoordelijk voor eventuele schade, en wie na de ontmanteling?
Waar wordt het herstel van de schade dan van betaald? Is in beeld welke gevolgen er
mogelijk zijn lang na de ontmanteling? Zo ja, welke? Hoe bereidt de regering zich
daar op voor?
De leden van de SP-fractie hebben ook een aantal vragen over de veiligheid bij hergebruik.
Wanneer de infrastructuur hergebruikt gaat worden, aan welke veiligheidseisen moet
deze dan voldoen? Verschilt dit wanneer deze op land of in zee ligt? Zo ja, wat zijn
die verschillen? Wie is er verantwoordelijk voor het onderhoud? Hoe is de staat van
onderhoud? Hoeveel locaties, zowel op zee als op land, staan op de nominatie hergebruikt
te gaan worden? Waar zijn deze locaties? Bij welke locaties wordt er gedacht aan de
opslag van CO2? Bij welke locaties wordt rekening gehouden met geothermie?
Deze leden vragen waaruit de privaatrechtelijke afspraken over het verwijderen van
mijnbouwwerken en pijpleidingen tussen mijnbouweigenaren en grondeigenaren bestaan.
Zijn die openbaar? Zo ja, waar? Zo nee, is de regering bereid deze afspraken na te
gaan en met de Kamer te delen? Welke gevolgen kunnen deze afspraken hebben voor de
omwonenden?
3.2 Hergebruik voor andere doeleinden
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij mogelijk hergebruik rekening moet worden
gehouden met risico’s en verplichtingen op de lange termijn, en dat duidelijke criteria
en voorschriften moeten worden gehanteerd bij hergebruik. Kan de regering toelichten
wat wordt bedoeld met het rekening houden met risico’s op de lange termijn?
Deze leden lezen dat er enige tijd kan zitten tussen het einde van de olie- en gasproductie
en mogelijke nieuwe toepassingen van infrastructuur. Op welke manier wordt aan partijen
duidelijkheid geboden over het eventuele hergebruik van infrastructuur? Wie draagt
hierbij de zorgplicht en risico’s voor de kwaliteit van de te hergebruiken infrastructuur?
Hoe wordt omgegaan met de kosten voor het in stand houden van de te hergebruiken infrastructuur?
Wie bepaalt de criteria en voorschriften die moeten worden gehanteerd voor hergebruik?
Op welke manier worden deze criteria en voorschriften in regelgeving geborgd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er onderzoek plaatsvindt naar mogelijk hergebruik
van putten, platforms en leidingen voor onder andere het transport van groen gas,
biogas, CO2 of waterstof. Gaat het hier om een onderzoek naar putten, platforms en leidingen
in het algemeen of wordt er per mijnbouwactiviteit gekeken naar de mogelijkheden van
hergebruik? Zij vragen aan welke eisen deze putten, platforms en leidingen moeten
voldoen om hergebruikt te kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan specificeren wanneer er sprake
is van hergebruik en of hieraan minimale eisen aan voldaan moeten zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen wie er bij hergebruik voor andere doeleinden verantwoordelijk
is voor de mijnbouwinstallaties. Blijft de verantwoordelijkheid (en daarmee ook de
kosten voor het verwijderen) bij de oorspronkelijke vergunninghouder of wordt deze
overgedragen naar de organisatie die de mijnbouwinstallatie hergebruikt? Hoe wordt
dit juridisch geborgd zodat er geen geschil tussen de oorspronkelijke vergunninghouder
en de nieuwe vergunninghouder van de hergebruikte installatie over de kosten van het
verwijderen van mijnbouwinstallaties kan ontstaan? Gelden bij hergebruik dezelfde
financiële verplichtingen als voor de originele gebruiker?
De leden van GroenLinks-fractie vinden het positief dat er bekeken wordt hoe de gebruikte
infrastructuur voor gaswinning anders ingezet kan worden en dat hiervoor een ontheffing
van de verwijderingsplicht voor mogelijk is. Deze leden constateren echter dat het
vooralsnog onduidelijk is hoe de kosten voor de transitieperiode worden gedekt als
de gaswinning teneinde is gekomen maar de infrastructuur nog niet voor alternatieve
doeleinden wordt gebruikt. Wie is verantwoordelijk voor het onderhoud van de infrastructuur
en de benodigde kosten om dit onderhoud te treffen? Deze leden vragen de regering
om een nadere uitleg over de rol- en kostenverdeling van het onderhoud van de infrastructuur
in deze transitieperiode.
4. Investeringsaftrek opsporing en winning van koolwaterstoffen
4.1 Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er voor de voorgestelde investeringsaftrek
nog toestemming van de Europese Commissie nodig is. Moet daar nog melding van worden
gedaan? Zo ja, hoe ver is die procedure dan en wanneer kan hierover duidelijkheid
zijn?
Deze leden vragen wat onder «investeringen in het opsporen of winnen van koolwaterstoffen
of land en zee met nog niet gebruikte mijnbouwwerken, verbeteringen van mijnbouwwerken
en de kosten van het huren of gebruiken van motiele installaties op land en zee» valt
of wel op welke mijnbouwactiviteiten het van toepassing is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de thans nog producerende gasvelden uitgeput
zullen raken, waardoor cruciale infrastructuur op termijn niet meer rendabel in stand
kan worden gehouden en zal deze ontmanteld en verwijderd moeten worden. Kan aangeven
worden wanneer deze gasvelden uitgeput zijn en vanaf welk moment deze niet meer rendabel
zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de invoering van de huidige regeling er
destijds bewust voor is gekozen de investeringsaftrek niet generiek te maken om te
voorkomen dat de aftrek ook van toepassing zou zijn op gasvoorkomens die rendabel
te exploiteren zijn. Deze leden vragen welke gasvelden op dit moment en in de komende
tien jaar nog rendabel te exploiteren zijn.
Deze leden merken op dat de huidige regeling van de investeringsaftrek uitdrukkelijk
is beperkt tot opsporing of winning op de Noordzee. De voorgestelde regeling is daar
niet uitdrukkelijk toe beperkt, maar gebruikt het begrip mijnbouwinstallatie. Daardoor
kan de nieuwe regeling potentieel ook van toepassing zijn op de opsporing of winning
in binnenwateren, waaronder de Waddenzee en winning op land. De leden van de CDA-fractie
vragen of dit wenselijk is en of hiermee winning uit de Waddenzee en op land hier
juist gestimuleerd wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken hoe de wet- en
regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten op zee is in het Verenigd Koninkrijk
en Noorwegen. Wat zijn hierin de verschillen met Nederland?
De leden van de CDA-fractie lezen dat wanneer de investeringsaftrek niet wordt aangepast,
mijnbouwondernemingen Nederland zullen verlaten. Welke nadelige gevolgen heeft dit?
Hoeveel banen staan hierbij op het spel en hoeveel inkomsten loopt de Nederlandse
Staat hiermee mis?
Daarnaast vragen deze leden of er nog andere mogelijkheden zijn om concurrerend – en
zo dus aantrekkelijker te zijn voor mijnbouwondernemingen – ten aanzien van de buurlanden
te zijn als het gaat om mijnbouw op zee. Kan aangegeven worden welke andere opties
er onderzocht zijn om deze mijnbouwbedrijven te behouden en/of het voor hen aantrekkelijker
te maken om naar gas te winnen op zee op Nederlands grondgebied?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er vanuit de overheden uit het Verenigd
Koninkrijk en Noorwegen gekeken wordt om hun eigen positie te behouden naar aanleiding
van het voorliggende wetsvoorstel. Verwacht de regering dat zij hierdoor hun wet-
en regelgeving gaan aanpassen en wat is de invloed hiervan op de concurrentiepositie
van Nederland?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre investeringen in gasinfrastructuur
onder de investeringsaftrek kunnen vallen, voor zover het bedrijven betreft (zoals
offshore pijpleidingoperators) die geen staatswinstaandeel hebben (dat de grondslag
is voor de investeringsaftrek)?
De leden van de SP-fractie zijn absoluut niet te spreken over het verhogen van de
investeringsaftrek. Daar waar gedupeerden van werkzaamheden door mijnbouwbedrijven
worden tegengewerkt, komt deze regering de bedrijven keer op keer tegemoet.
In de inbreng voor het Noordzee-akkoord hebben deze leden al verschillende vragen
gesteld aangaande de investeringsaftrek. Zij zullen dan ook niet herhalen dat zij
over het algemeen tegen investeringen in het opsporen en winnen van aardgas op nieuwe
locaties zijn. Wel vragen zij nogmaals waarom de regering niet kiest voor meer investeringen
in duurzame energie.
Deze leden vragen ook wat de regering er eigenlijk van vindt dat bedrijven alleen
willen winnen als zij meer belastingvoordeel krijgen. Waarom zou de Staat niet zelf
gaan zorgen voor de gaswinning? Is het niet logisch om deze investeringen te doen
in publieke gaswinning? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat
in dat geval de investeringen terug komen via de opbrengsten van de gaswinning en
dat die opbrengsten dan weer terugvloeien in de samenleving, waarmee het vertrouwen
in de overheid zou worden hersteld omdat grote mijnbouwbedrijven er niet met de winsten
ervan door gaan? Heeft de regering overwogen de gaswinning publiek te maken? Kan dit
antwoord toegelicht worden?
4.2 Voorstel generieke investeringsaftrek 40%
De leden van de VVD-fractie lezen dat de investeringsaftrek van 25% naar 40% gaat.
Waarop is die 40% gebaseerd? Waarom is het geen 30%, 50% of meer?
Deze leden zijn voor een gelijk speelveld met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk
als het gaat om mijnbouwactiviteiten op de Noordzee. Welke maatregelen heeft het Verenigd
Koninkrijk dan wel gaat ze nemen? Welke mogelijkheden biedt het Verenigd Koninkrijk?
Waar verschillen Nederland en het Verenigd Koninkrijk nog qua mogelijkheden en regelgeving?
Waarom wordt alleen gesproken over Verenigd Koninkrijk, en niet bijvoorbeeld Noorwegen,
Denemarken of Duitsland? Kan daar ook een vergelijking voor gegeven worden?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de brief over de gaswinning uit kleine velden
van 30 mei 2018 dateert. Waarom heeft de indiening van het voorliggende wetsvoorstel
zo lang geduurd, want het is nu juni 2020, terwijl er door de regering zelf ook wordt
gesteld dat een verbetering van de investeringsaftrek noodzakelijk en urgent is. Heeft
de lange tijd er niet juist voor gezorgd dat bedrijven afwachtender zijn geweest vanwege
enerzijds de onzekerheid over de regelgeving en anderzijds de aangekondigde aanpassing
van de investeringsaftrek? Waarom is de investeringsaftrek niet eerder en/of separaat
geregeld, in bijvoorbeeld het Belastingplan 2019? Is er overwogen de aftrek met terugwerkende
kracht mogelijk te maken naar 1 januari 2020? Zo nee, wat zijn daarvan de gevolgen
en waarom niet? Wat is de beoogde inwerkingtredingdatum voor deze wetswijziging?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de aftrek ook van toepassing is op
gasvoorkomens die rendabel te exploiteren zijn. NOGEPA geeft aan dat de mijnbouwondernemingen
die op land actief zijn, zich inmiddels bereid hebben getoond constructief mee te
denken over de gebruikmaking en de aanwending van deze investeringsaftrek en daarover
met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een convenant te willen sluiten.
Wat betekent dat precies?
De leden van de CDA-fractie vragen of onderbouwd kan worden waarom de investeringsaftrek
op 40% wordt gezet en bijvoorbeeld niet op 35% of 45%?
De leden van GroenLinks-fractie vinden het onwenselijk om de investeringsaftrek generiek
te maken. Ook al beamen deze leden dat gaswinning uit velden op de Noordzee relatief
minder winstgevend is, bestaan er desondanks ook op zee grote verschillen omtrent
de benodigde investeringen en winstgevendheid van gaswinning. Deze leden constateren
daarom dat het niet zo kan zijn dat voor iedere investering 40% investeringsaftrek
nodig is om deze investeringen aantrekkelijk te maken. Gezien het feit dat deze leden
investeringen in de gassector niet onnodig aantrekkelijk willen maken ten opzichte
van duurzame investeringen, wordt de generieke aard van de voorgestelde investeringsaftrek
door deze leden onwenselijk geacht. Deze leden vragen de regering daarom om de generieke
aard van de voorgestelde investeringsaftrek te heroverwegen. Door dit voorstel te
herzien kan er per investering een weloverwogen keuze over de investeringsaftrek worden
gemaakt, zodat deze aftrek de additionele kosten van gaswinning op een juiste manier
dekt zonder investeringen in de gassector onnodig te (over)stimuleren.
4.3 Vereenvoudiging investeringsaftrek
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel extra miljard kubieke meter aardgas op land
de regering verwacht dat deze wetswijziging tot gevolg heeft. Tot hoeveel extra baten
zou dat leiden? Kan in een schema uiteengezet worden hoeveel minder belastinginkomsten
er zullen zijn, op zee en op land, na ingaan van deze wet, en hoeveel meer de verwachte
opbrengsten zullen zijn?
4.4 Verwachte effecten van de nieuwe investeringsaftrek
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de genoemde cijfers van het te winnen
gas en de aardgasbaten definitief zijn, en welke rol de gasprijs en gaswinning elders
in Europa en de rest van de wereld speelt op deze cijfers.
Deze leden vragen of de regering verwacht dat buurlanden ook stappen zullen zetten
om de eigen mijnbouwpositie in tact te houden, en welk effect dit heeft op de te verwachten
effecten van de nieuwe investeringsaftrek.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering verwacht dat de verhoging van de
investeringsaftrek op land leidt tot verbetering van de winning van resterende hoeveelheden
gas. Welke consequenties gaat deze wetswijziging hebben voor de gaswinning op land?
Waarom gaat de regering in tegen de wens van inwoners, waarvan het draagvlak inmiddels
drastisch is afgenomen, zoals de regering zelf aangeeft? Is de regering het niet eens
met de leden van de SP-fractie dat de overheid er juist voor de inwoners zou moeten
zijn? Kan de regering dat antwoord toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de door deze wetswijziging voorgenomen
verhoging van de investeringsaftrek niet alleen van toepassing zal worden op mijnbouwactiviteiten
op de Noordzee, maar ook op de gaswinning op land. Hierdoor zal naar verwachting een
toename plaatsvinden van gaswinning uit kleine velden op land. Deze leden achten deze
ontwikkeling onwenselijk omdat hiermee in feite via economische stimulering de gaswinning
zal worden uitgebreid. Hoe ziet de regering deze verwachtte ontwikkeling in relatie
tot het klimaatakkoord? Hoe rijmt de regering deze wetswijziging met haar eerdere
inzet geen nieuwe gaswinning op land toe te staan door een stop op het verlenen van
nieuwe opsporingsvergunningen voor gas op land, hiermee teniet wordt gedaan? Deelt
de regering de opvatting van de leden van de ChristenUnie-fractie dat de voorgenomen
wetswijzing tot onbegrip onder burgers en tot maatschappelijke onrust zal leiden?
Is de regering bereid de voorgenomen wetswijziging aan te passen, zodat de verhoging
van de investeringsaftrek alleen van toepassing zal zijn op gaswinning op zee?
5. Gevolgen voor de regeldruk
5.1 Kosten financiële zekerheidstelling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nalevingskosten gelijk blijven aan de bestaande
nalevingskosten. Kan de regering dat nader onderbouwen, want de reikwijdte van het
wetsvoorstel wordt door de wijzigingen toch verruimd? Kan nog een keer op een rijtje
gezet worden hoe de reikwijdte van het wetsvoorstel wordt verbreed (bijvoorbeeld naast
zee ook op land, en naast gas en olie, ook zoutwinning en geothermie)? Welk type mijnbouwondernemingen
valt onder de wet? Graag ontvangen deze leden een uitputtend overzicht. Wat dit betekent
voor de nalevingskosten van de groepen bedrijven die straks ook onder de reikwijdte
van de wet gaan vallen? In hoeverre is bij de berekening van de nalevingskosten en
administratieve lasten ook rekening gehouden met lagere regelgeving? Met welke is
wel en niet rekening gehouden?
Deze leden vragen of de bankgarantie en de «parent company guarantee» de enige mogelijkheden
zijn als het gaat over de financiële zekerheid. Welke voorbeelden zijn er nog meer?
Wanneer en waarom kan niet worden volstaan met de «parent company guarantee»? Wat
verandert er in de huidige wet ten opzichte van de oude wet als het gaat om de vorm
van financiële zekerheid of blijft dit gelijk?
De leden van de CDA-fractie lezen dat nog niet duidelijk is hoe hoog de kosten zullen
zijn die verband houden met te stellen zekerheden voor het verwijderen van mijnbouwwerken
op land. Kan de regering aangeven of hier onderzoek naar wordt gedaan? Zo ja, wanneer
kan de Kamer de resultaten hiervan verwachten? Zo nee, is de regering bereid in kaart
te brengen hoe hoog deze kosten zullen zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat zij het van groot belang
vinden dat de gassector verantwoordelijk wordt gesteld voor de verwijderingskosten
van de infrastructuur indien er geen andere bestemming voor mogelijk is. Deze leden
vinden daarom dat de Staat niet meer moet bijdragen aan de verwijderingskosten dan
het economische aandeel van de Staat (direct of via EBN) hiertoe verplicht. Kan de
regering verzekeren dat de Staat niet meer zal bijdragen dan zijn economisch aandeel
hem wettelijk verplicht, en dat de gassector voor zijn volledige aandeel verantwoordelijk
wordt gesteld?
6. Consultatie en internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie merken op dat FIzzy Transition Venture een reactie heeft
ingediend in de consultatieronde over elektrificatie van platforms. In hoeverre is
dit een verplichting die uit deze wetswijziging voortvloeit? Wat zijn daarvan dan
de gevolgen? Hoe is de toelichting aangepast, zoals wordt gesteld?
Deze leden merken op dat de nadere uitwerking van de verplichtingen tot het verwijderen
dan wel achterlaten van pijpleidingen wordt voorzien in het nog te wijzigen Mijnbouwbesluit.
In hoeverre en hoe wordt dit nog voorgelegd aan de Kamer? Wanneer is de wijziging
van het Mijnbouwbesluit gereed?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het buiten werking stellen van een mijnbouwwerk
vanwege een lage gasprijs hier in beginsel niet onder valt. Kan de regering dit nader
toelichten? Wat betekent «in beginsel» in dit verband feitelijk? Er wordt aangegeven
dat «(h)et) ...) is mogelijk (is) voor deze situatie een ontheffing te verlenen».
Slaat dit terug op de situatie van een lage gasprijs?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) opmerkt
dat de kosten voor het verwijderen dan wel schoon en veilig achterlaten van pijpleidingen
aanzienlijk verschillen. De in dat kader te stellen financiële zekerheden zullen daarom
ook aanzienlijk verschillen, terwijl niet op voorhand duidelijk hoeft te zijn voor
welke optie wordt gekozen. Het uitgangspunt blijft dat kabels en pijpleidingen schoon
en veilig mogen worden achtergelaten. Alleen in het geval een kabel of pijpleiding
verwijderd moet worden, ontstaat een financiële verplichting. Dat vergt op dat moment
een nadere afweging. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de financiële
verschillen tussen het schoon en veilig achterlaten van pijpleidingen en het verwijderen
hiervan inzichtelijk kan maken.
7. Uitvoerings- en handhavingstoets
7.1 Staatstoezicht op de mijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen een jaar nadat het mijnbouwwerk buiten
werking is, ofwel een verwijderingsplan moet worden ingediend, ofwel een ontheffing
moet worden aangevraagd. Waar ligt dit vast? In hoeverre is een jaar daarvoor haalbaar
of realistisch? Hoe lang duren die procedures van de kant van de overheid? Klopt het
dat het hier gaat om de indiening (niet de beoordeling en afhandeling), dat de indiening
dus binnen een jaar gedaan moet zijn?
7.2 Vergunningverlening mijnbouwvergunningen
De leden van de VVD-fractie vragen welke correcties zijn aangebracht.
II. ARTIKELEN
Artikel I
Onderdelen A, onder 2, F en I, eerste lid
Artikel 1, onderdelen aj en ak
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in beeld heeft hoeveel mijnbouwwerken
na het inwerkingtreden van deze wet gemeld zouden moeten worden en hoeveel ontheffingsverzoeken
dan wel verwijderingsplannen daarop zullen volgen. Heeft EZK vervolgens voldoende
capaciteit deze ontheffingsverzoeken en verwijderingsplannen binnen een redelijke
tijd te beoordelen? Voorts vragen deze leden of de regering wil overwegen aan dit
wetsvoorstel een overgangsbepaling toe te voegen op grond waarvan de mijnbouwindustrie
een redelijke termijn krijgt om aan haar meldingsplicht voor bestaande situaties te
voldoen en vervolgens daarvoor ontheffingsverzoeken of verwijderingsplannen in te
dienen.
Artikel 44, tweede lid, en artikel 49, vierde lid
De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit artikel geregeld wordt dat de vergunninghouder
een mijnbouwwerk dat buiten werking is, binnen vier weken dient te melden bij de Minister
van EZK. Deze verplichting geldt niet voor een mijnbouwwerk dat tijdelijk buiten werking
is in gevallen die nader zullen worden uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit. Uit de toelichting
op dit artikel blijkt dat het tijdelijk buiten werking zijn om economische redenen
(bijvoorbeeld een zeer lage gasprijs) niet uitgezonderd wordt van de verwijderingsplicht.
Deze leden vragen of het zo begrepen moet worden dat in de hierboven genoemde situatie
een ontheffing voor hergebruik als bedoeld in artikel 44b moet worden aangevraagd
nu het de bedoeling is het mijnbouwwerk weer in werking te stellen als de marktomstandigheden
zijn hersteld en dus sprake is van hergebruik als bedoeld in artikel 44b, vierde lid
(«hergebruik voor het doel waarvoor het mijnbouwwerk is opgericht»). Zou de regering
hierop een nadere toelichting kunnen geven?
Artikel 44, derde en vierde lid
Om investeringen van de sector in CCS en waterstof verder mogelijk te maken, vragen
de leden van de CDA-fractie of deze uitgaven hiervoor ook in aanmerking moeten kunnen
komen voor de investeringsaftrek.
Artikel 44a, tweede, derde en vijfde lid en artikel III, eerste lid
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor Mijnbouwbedrijven het van belang is
om duidelijkheid te hebben over de periode vanaf het sluiten van de productie tot
aan de toepassing van de infrastructuur voor duurzame toepassingen. Deze leden vragen
hoe de regering omgaat met de kosten en aansprakelijkheden die gepaard gaan met het
in stand houden van deze infrastructuur voor duurzame energie toepassingen. Artikel
44 geeft daar in hun ogen onvoldoende duidelijkheid over.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De griffier van de commissie, Nava
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.