Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 467 Wijziging van de Mededingingswet en de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PbEU 2019, L 11)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 26 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.1.
Nationaal mededingingsrecht
2
2.1.
Aanleiding en doel
2
3.1.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2
4.
Gevolgen van het voorstel
3
II.
ARTIKELSGEWIJS
4
ARTIKEL I, Onderdeel C
4
ARTIKEL II, Onderdeel N
4
ARTIKEL II, Artikel 89gc
4
ARTIKEL II, Artikel 89gf
5
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgenomen
wetswijziging. De wijziging is positief ontvangen door deze leden. Zij vinden het
positief dat grensoverschrijdende overtredingen van het mededingingsrecht via deze
richtlijn makkelijker kunnen worden beboet en dat het eenvoudiger wordt om boetes
te innen bij bedrijven over de grens.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorligende wetsvoorstel en
vinden het een goede zaak dat deze wetgeving tracht te verzekeren dat mededingingsautoriteiten
binnen de Europese Unie onafhankelijk opereren, maar constateren dat voor de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) dit in de praktijk al geldt. Over een aantal andere veranderingen
die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, hebben zij nog enkele vragen.
1.1. Nationaal mededingingsrecht
De leden van de CDA-fractie lezen dat in situaties waarin het Europese mededingingsrecht
van toepassing is, het nationale mededingingsrecht niet strenger mag zijn dan het
Europese mededingingsrecht. Kan de regering aangeven op welke punten er sprake is
van een strenger nationaal mededingingsrecht in relatie tot het Europese mededingingsrecht?
2.1. Aanleiding en doel
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de evaluatie van de ACM (2015) blijkt dat
de ACM ruim voldoende mogelijkheden en bevoegdheden heeft om artikelen 101 en 102
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) goed en doelmatig
toe te passen.
Twee van de conclusies uit die betreffende evaluatie (pagina 37) luiden als volgt:
– «Echter, met betrekking tot de detectie van mededingingsrechtelijke overtredingen
vragen stakeholders zich af of de ACM voldoende overtredingen zoals kartels en misbruik
van een economische machtspositie opspoort. Die vraag is op zich gerechtvaardigd,
omdat bijvoorbeeld op grond van «misbruik van een economische machtspositie» sinds
de fusie nog geen sanctiebesluiten zijn genomen en omdat de ACM op grond van de outputcijfers
minder kartels lijkt op te sporen. Ook zijn er relatief minder gestarte onderzoeken,
kartelbesluiten en kartelboetes in vergelijking met de jaren voor de fusie en in vergelijking
met bijvoorbeeld Duitsland.»
– «Het is op basis van dit onderzoek niet vast te stellen of de ACM kartels goed genoeg
detecteert of dat de relatief lage detectie komt doordat bedrijven minder overtredingen
begaan en minder verboden afspraken maken of ze steeds beter weten te verhullen.»
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe het bovenstaande
zich in de periode 2015 tot heden heeft ontwikkeld. Hoezeer verwacht de regering dat
het voorliggende wetsvoorstel de «detectiefunctie» van de ACM verder versterkt? Hoe
is opvolging gegeven aan de aanbeveling uit de ACM-evaluatie om aanvullende aandacht
te hebben voor de afschrikwekkende werking?
3.1. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie lezen dat de bevoegdheden van de ACM worden aangepast in
overeenstemming met de richtlijn. Zo wordt bepaald dat de ACM een rechterlijke machtiging
nodig heeft om privévervoermiddelen, gebouwen of terreinen te inspecteren, waar dit
voorheen alleen voor een woning nodig was. Deze leden vragen in hoeverre het praktische
werk van de ACM wordt bemoeilijkt door deze extra stap en in hoeverre dit een extra
druk op de rechterlijke macht legt. Zij vragen wat de visie van de ACM is op deze
beperking. Ook vragen zij in hoeverre dit een effectieve en snelle fraudebestrijding
in de weg gaat staan.
4. Gevolgen van het voorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat de implementatie van de richtlijn ervoor zorgt
dat lidstaten een boete kunnen innen voor een andere autoriteit. Hierbij vragen deze
leden hoe het proces van het innen van boetes en het optreden voor elkaars rekening
in werking gaat. Daarbij vragen zij ook op welke manier mededingingsautoriteiten hier
bureaucratie kunnen ervaren. Wat wordt hier aan gedaan?
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe wordt geborgd dat mededingingsautoriteiten
in verschillende lidstaten van hetzelfde kwaliteitsniveau zijn en kunnen voldoen aan
deze nieuwe bevoegdheden. Tevens willen deze leden graag weten hoe er wordt omgegaan
met situaties waarbij boetes niet kunnen worden geïnd omdat de overtreder niet voldoende
middelen heeft om de boete te betalen. Welke lidstaat is in dat geval verantwoordelijk
voor de administratieve kosten van het innen van een boete?
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor bedrijven die (ook) in het buitenland opereren
en mededingingswetgeving overtreden, het wetsvoorstel enige gevolgen kan hebben. Is
bekend hoe vaak dit voorkomt, dat wil zeggen dat Nederlandse bedrijven in het buitenland
de mededingingsregels overtreden?
Verder lezen de leden van de CDA-fractie dat door het Europees gelijktrekken van clementieregels,
wat ook zijn weerslag heeft in dit wetsvoorstel, de verwachting is dat deelnemers
aan een kartel eerder geneigd zullen zijn deze te melden. Ook lezen deze leden dat
het risico dat een ander bedrijf in een ander land door andere regels voorrang in
clementie krijgt met de wijzigingen in regelgeving beperkter is. In Nederland staat
in de Beleidsregel clementie beschreven hoe de ACM met clementieverzoeken omgaat.
Deze leden zijn benieuwd in hoeverre de clementieregeling zoals opgenomen in deze
wetswijziging afwijkt van de beleidsregel zoals die tot nu toe geldt in Nederland?
Kan de regering toelichten hoe eventueel voorrang in clementieregelingen werkt en
hoe met dit wetsvoorstel (op basis van de richtlijn) het risico van voorrang beperkter
is geworden?
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat voor zover informatieverplichtingen voor
bedrijven zouden voortvloeien uit de nog op te stellen algemene maatregel van bestuur
(amvb) over clementie, de lasten op dat moment in beeld zullen worden gebracht. Over
deze amvb staat elders in de memorie van toelichting dat die zowel betrekking zal
hebben op clementie betreffende overtredingen van artikel 6 van de Mededingingswet
(Mw) als op clementie betreffende overtredingen ten aanzien waarvan artikel 6 Mw en
artikel 101 VWEU parallel zouden worden toegepast. Kan de regering aan de leden duidelijk
maken wat precies in een dergelijke amvb nader kan worden uitgewerkt?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Beleidsregel clementie vooralsnog alleen
ziet op overtredingen van het kartelverbod en niet op overtredingen van het verbod
op misbruik van een economische machtspositie. Deze vragen wat hiervoor de reden is.
Heeft de regering wellicht overwogen om tegelijk met de implementatie van Richtlijn
(EU) 2019/12 de Beleidsregel clementie hierop aan te passen en te verruimen? Waarom
wel of niet? Wat betekent dit voor de handhavingspraktijk? Is het verbod op misbruik
van een economische machtspositie lastiger te handhaven, zo vragen deze leden? Beschikt
de regering over actuele cijfers van het aantal zaken ten aanzien van het verbod op
misbruik van een machtspositie dat de ACM rond krijgt?
II. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I, Onderdeel C
De leden van de SP-fractie zien dat verantwoordelijke Ministers op grond van deze
wetswijziging geen besluiten van de ACM kunnen vernietigen op het gebied van energie,
post, telecommunicatie en vervoer op grond van een specifieke voor de marktsector
geldende wet. Deze leden herinneren zich dat nog afgelopen jaar het kabinet een besluit
van de ACM over fusie tussen PostNL en Sandd naast zich neerlegde op grond van artikel
47 van de Mw. Zij vragen of een dergelijke stap na het aannemen van dit wetsvoorstel
nog mogelijk zou zijn, of dat dit alleen geldt bij nieuwe beleidsregels voor een specifieke
sector. Meer in algemeen vragen deze leden, gezien het vitale belang voor de samenleving
van energie, post, telecommunicatie en vervoer, of het niet verstandiger zou zijn
de mogelijkheid tot vernietiging van besluiten te behouden, omdat hierbij andere afwegingen
zwaarder kunnen wegen dat alleen het goed functioneren van een markt. Zij zien weinig
meerwaarde in dit onderdeel van de wet, omdat het beschermen van vitale sectoren steeds
meer een prioriteit is. Deze leden vragen hoe de regering hierin staat.
ARTIKEL II, Onderdeel N
De leden van de CDA-fractie constateren dat met onderdeel N diverse artikelen in de
Mw worden opgenomen die betrekking hebben op de bijstand die nationale mededingingsautoriteiten
elkaar moeten kunnen verlenen. Het betreft de artikelen 89ga – 89gg. Deze leden lezen
dat voor bedrijven die (ook) in het buitenland opereren en mededingingswetgeving overtreden,
de ACM op basis van dit wetsvoorstel boetes kan innen die andere mededingingsautoriteiten
opleggen. Zij vinden dit positief en een verbetering van de naleving en handhaving.
Kan de ACM deze boetes innen of is de ACM verplicht deze te innen enkel op verzoek
van een collega-mededingingsautoriteit in het buitenland? Ziet de regering een risico
in het moeten innen van boetes in situaties die in Nederland niet als een overtreding
zouden worden gekwalificeerd, of is dat risico er niet of nihil daar de mededingingswetgeving
inmiddels voldoende is geharmoniseerd? Zijn er cijfers inzichtelijk of verwachtingen
hoe vaak er nu sprake is van boetes van Nederlandse bedrijven die in het buitenland
opereren en waarvan nu geen boetes (kunnen) worden geïnd? Zijn er vice versa cijfers
bekend van hoe vaak er nu door de ACM aan buitenlandse bedrijven die in Nederland
opereren boetes worden opgelegd die niet (kunnen) worden geïnd?
ARTIKEL II, Artikel 89gc
De leden van de SP-fractie lezen dat de ACM verplicht wordt bestuurlijke boetes of
last onder dwangsom op verzoek van andere nationale mededingingsautoriteit op te leggen,
wanneer de autoriteit voldoende inspanningen heeft vertoond dat de betreffende onderneming
niet genoeg activa heeft om invordering in de eigen lidstaat mogelijk te maken. Deze
leden juichen het toe dat bedrijven die fouten maken grensoverschrijdend kunnen worden
aangepakt wanneer deze bedrijven met herstructurering sancties proberen te ontlopen.
Zij maken zich echter wel zorgen om misbruik. Deze leden constateren dat in sommige
lidstaten de onafhankelijkheid van instituten zwaar onder druk staat, ook wanneer
het Unierecht die onafhankelijkheid vereist. Zij vragen of de mogelijkheid bestaat
dat een dergelijke lidstaat een nationale toezichthouder inzet als economisch strijdmiddel
en verzoeken doet aan de ACM om in Nederland opererende bedrijven bestuurlijke boetes
of last onder dwangsom op te leggen zonder dat hiervoor redelijk grond is. Deze leden
vragen in hoeverre de ACM nog de bevoegdheid heeft een dergelijk verzoek naast zich
neer te leggen wanneer een buitenlandse nationale mededingingsautoriteit stelt de
benodigde inspanningen te hebben gedaan.
ARTIKEL II, Artikel 89gf
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 89gf voortvloeit uit
artikel 28 van de richtlijn en de bevoegdheidsverdeling regelt tussen lidstaten in
het geval van geschillen inzake verzoeken tot kennisgeving (artikel 25 van de richtlijn)
of tot tenuitvoerlegging van besluiten tot oplegging van geldboeten of dwangsommen
(artikel 26 van de richtlijn). Dit artikel 28 bepaalt dat geschillen die betrekking
hebben op de rechtmatigheid van een verzoek tot kennisgeving, van een besluit tot
oplegging van een geldboete of dwangsom of van het uniforme instrument op basis waarvan
de tenuitvoerlegging in de lidstaat van de aangezochte autoriteit mogelijk is, onder
de bevoegdheid van de bevoegde instanties van de lidstaat van de verzoekende autoriteit
vallen.
Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat dit betekent dat als een mededingingsautoriteit
uit een andere lidstaat de Nederlandse ACM verzoekt tot het opleggen van een geldboete
op een in Nederland gevestigde onderneming, dat in theorie op het moment dat de ACM
daar geen uitvoering aan wil geven het geschil wordt beslecht voor de bevoegde rechter
in het land van de betreffende mededingingsautoriteit waar de (vermeende) overtreding
heeft plaatsgevonden?
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.