Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op vragen commissie over contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 655 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 juni 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 31 maart 2020 houdende antwoorden op het schriftelijk overleg over contouren Besluit
Woningbouwimpuls 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 639).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 juni 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van antwoorden op vragen vanuit de commissie
over contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020 Zij hebben hierbij meerdere vragen.
Reservering
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat er sprake is van een reservering
vanuit de woningbouwimpuls van 60 miljoen euro voor de gemeente Utrecht. Deze leden
lezen ook dat er geen sprake is van verdere voorgenomen reserveringen. Zij vragen
de Minister in hoeverre zij dit eerlijk vindt voor andere gemeenten dan Utrecht.
Selectiecriteria
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat uit eerste inventarisatie
blijkt dat met de grens van 500 woningen ruim voldoende projecten in aanmerking komen,
in kleinere en grotere gemeenten, binnen- en buitenstedelijk, binnen en buiten de
Randstad. Deze leden vragen zich af of de Minister de gegevens van deze inventarisatie
met de Kamer kan delen doormiddel van een heatmap over de Nederlandse kaart. Zij vragen
daarbij specifiek inzicht in de regionale spreiding.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de ondergrens van 500 woningen in het Besluit
Woningbouwimpuls 2020 wordt veranderd in «een substantieel aantal woningen». Vervolgens
lezen deze leden dat in de Regeling woningbouwimpuls 2020 weer een grens van 500 wordt
opgenomen. Zij constateren dat er feitelijk geen verandering is en de grens van 500
woningen leidend blijft. Zij zouden graag zien dat «een substantieel aantal woningen»
leidend blijft zonder dit in aantallen te specificeren en vragen de Minister om hierop
te reflecteren.
De leden van de VVD-fractie zien in de beantwoording dat de woningbouwimpuls bedoeld
is voor projecten waarvan de bouw binnen 3 kalenderjaren na toekenning van de bijdrage
kan starten. Zij zien dit als projecten die al ver gevorderd zijn. Als het project
verder gevorderd is, is het ook moeilijker om grote aanpassingen aan het plan te doen
zonder dat dit tot vertraging leidt. Zij vragen de Minister of de conclusie klopt
dat met de woningbouwimpuls projecten bijna niet uitgebreid kunnen worden en dat het
dus simpelweg gaat om extra geld voor bestaande projecten. De leden van de VVD-fractie
willen dat het geld van de woningbouwimpuls gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat
projecten meer woningen realiseren dan dat zij zouden doen zonder de impuls.
Toetsingscommissie
De leden van de VVD-fractie zien in de beantwoording van de Minister onvoldoende hoe
de onafhankelijkheid van de toetsingscommissie gewaarborgd wordt. Graag zien zij dat
de Minister hier nader op in gaat. Deze leden denken bijvoorbeeld aan regionale diversiteit
in de commissie.
Mobiliteit
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat de Minister bij een aanvraag
verwacht dat gemeenten motiveren waarom opgevoerde investeringen in onder meer de
openbare ruimte en mobiliteit voor woningbouw noodzakelijk zijn. De leden van de VVD-fractie
zouden graag zien dat de Minister nader uitlegt wanneer zij investeringen in mobiliteit
voor woningbouw noodzakelijk vindt. De leden van de VVD-fractie willen daarbij benadrukken
dat voor optimale mobiliteit een mix nodig is van autoverkeer en openbaar vervoer.
De leden van de VVD-fractie zouden daarom ook graag zien dat geld vanuit de woningbouwimpuls
wordt gebruikt om de optimale mix in te zetten en niet om juist één onderdeel vanuit
mobiliteit onmogelijk te maken.
Voorhang
De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd dat op de valreep is besloten om in plaats
van een voorhangprocedure voor een nahangprocedure te kiezen. Tot slot vragen de leden
of de Minister zoals afgesproken voor een voorhangprocedure wil kiezen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de antwoorden op vragen vanuit de commissie over contouren
Besluit Woningbouwimpuls 2020. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat doelgroepen zoals starters en middeninkomens
meer prioriteit krijgen. Nu ontbreekt het aan een mogelijkheid de middelen daarvoor
expliciet in te zetten. Zeker in regio’s waar een aantoonbaar tekort is een specifieke
huisvesting van die doelgroepen, zouden de beschikbare financiële middelen doelgerichter
ingezet moeten kunnen worden, zo menen zij. De leden van de CDA-fractie vragen of
de toetsingscommissie daarbij een rol kan spelen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voornemen bestaat om € 60 mln. uit de woningbouwimpuls
te reserveren ten behoeve van de MIRT-verkenning OV en wonen in de regio Utrecht om
zo de bouw van 9 duizend extra woningen mogelijk te maken. Deze leden vragen wat de
criteria en afwegingen voor dat voornemen zijn en hoe zich dat verhoudt met andere
woningbouwplannen die een relatie met het MIRT kennen. Wordt hierdoor geld dat voor
woningbouw bedoeld is niet oneigenlijk ingezet om een tekort in het MIRT aan te vullen?
Wat maakt de situatie in Utrecht zo bijzonder dat deze reservering gerechtvaardigd
is, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het criterium dat gemeenten moeten aantonen
dat zij het beschikbare instrumentarium om kosten op marktpartijen te verhalen maximaal
hebben benut, wordt beoordeeld en door wie? Gaat de Toetsingscommissie daar een rol
bij spelen?
De leden van CDA waarderen het dat met de impuls geen nader onderscheid wordt gemaakt
tussen binnen- of buitenstedelijk bouwen. Zij delen de visie dat het vooral van belang
is dat er sneller meer betaalbare woningen worden gebouwd, en dat gemeenten voldoende
concrete plannen hebben. Omdat binnenstedelijke gebiedsontwikkeling grotere gemeentelijke
investeringen vergen om deze geschikt te maken voor woningbouw, ligt een groter beroep
op de impuls voor buitenstedelijke projecten in het verschiet, zo menen zij.
De leden van de D66-fractie constateren dat de harde ondergrens van 500 woningen uit het besluit van de impuls
zijn gehaald, maar in de regeling nog zal blijven bestaan. Deze leden vragen wat dit
voor een gevolg heeft in de praktijk, en of op deze wijze ook projecten van 500 woningen
in aanmerking kunnen komen voor de bouwimpuls? Deze leden vragen wanneer in een regeling
de minimale aantallen makkelijker aan te passen zijn, op basis van welke criteria
dit plaats kan vinden? Daarnaast vragen zij of er tussentijdse evaluaties zijn gepland?
De leden van de D66-fractie constateren dat er binnenkort meer duidelijkheid wordt
verstrekt over de samenstelling van de Toetsingscommissie Woningbouwimpuls. Deze leden
vragen daarbij op welke termijn deze duidelijkheid wordt verwacht en op basis waarvan
de commissie tot een totaalscore van noodzakelijkheid van een aanvraag gaat komen?
De leden van de D66-fractie constateren content dat er met de impuls wordt beoogd
65.000 betaalbare woningen te realiseren. Deze leden vragen op welke wijze wordt gemonitord
of de instrumenten om deze woningen betaalbaar te houden afdoende zijn? Gaat de Minister
monitoren of het instrumentarium om woningen goedkoop of middenhuur te houden afdoende
is?
De leden van de D66-fractie constateren dat de impuls wordt gericht op projecten die
binnen drie jaar kunnen worden opgestart. Zij vragen hoe met deze werkwijze voorkomen
wordt dat er met name projecten worden gefinancierd die zonder steun ook van de grond
waren gekomen?
De leden van de D66-fractie vragen of er nader in kan worden gegaan op de weigeringsgrond
van onvoldoende spreiding. Zij vragen in hoeverre deze weigeringsgrond rijmt met het
doel om zo veel als mogelijk nieuwe woningen te realiseren met de impuls.
De leden van de D66-fractie constateren dat er middels een provinciale steunverklaring
regionaal draagvlak aangetoond moet kunnen worden. Deze leden vragen wat de weging
is tussen deze voorwaarde en bijvoorbeeld de suggestie van de nog in te stellen toetsingscommissie
in de beslissing ergens wel of niet tot bouw vanuit de impuls over te gaan?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de vragen
over contouren Besluit Woningbouwimpuls. Deze leden hebben nog enkele aanvullende
vragen die zij graag aan de Minister zouden willen voorleggen.
De Minister geeft in haar reactie op de vragen van onder andere de fractie van GroenLinks
over de doelgroepen die bereikt zouden moeten worden met de woningbouwimpuls aan dat
veel doelgroepen belangrijk zijn. Deze leden zouden evenwel een nadere toelichting
van de Minister ontvangen hoe specifiek gezorgd gaat worden dat de middelen van de
woningbouwimpuls zo ingezet worden dat de doelgroepen die het nu het lastigst hebben
op de woningmarkt het meest geholpen zullen worden met deze impuls. Uit de beantwoording
is, volgens de leden van de fractie van GroenLinks, nu nog onvoldoende helder hoe
dit zal worden geborgd.
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag de stand van zaken met betrekking
tot de samenstelling van de toetsingscommissie vernemen.
In de beantwoording, zo lezen de leden van de fractie van GroenLinks, omschrijft de
Minister de definitie van betaalbare woning als volgt: koopwoningen met een prijs
tot de NHG-kostengrens, middenhuurwoningen tot 1.000 euro en sociale huurwoningen
tot de liberalisatiegrens. Betekent dit, zo vragen de aan het woord zijnde leden,
dat middenhuurwoningen tot 1.000 euro die jaarlijks een huurverhoging van 5 procent
of misschien wel een hoger percentage ook behoren tot de definitie van betaalbare
woning? De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat bij het bepalen
van een definitie van een betaalbare woning niet alleen naar een aanvangshuur zou
moeten worden gekeken, maar ook naar de inhoud van de overeenkomst ten aanzien van
de jaarlijkse huurverhoging. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, is zij bereid
om hier in het Besluit ook eisen over op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Voorts op dit punt zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de reactie
van de Minister op het volgende: de woningbouwimpuls is bedoeld om als vliegwiel te
dienen om de realisatie van meer woningen te stimuleren. Is het dan niet vreemd dat
slechts 50 procent van de woningen waarvoor een aanvraag kan worden gedaan «betaalbaar»
moet zijn? Deelt de Minister de opvatting van de aan het woord zijnde leden dat het
niet goed uit te leggen is dat via de woningbouwimpuls gemeenschapsgeld wordt besteed
aan «niet-betaalbare» woningen? Is de Minister bereid om nog eens goed naar de definitie
en het doel van de regeling te kijken zodat het beschikbare budget zo maximaal mogelijk
kan worden ingezet om betaalbare woningen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Tot slot zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de planning ten
aanzien van de wetsvoorstellen over huur en inkomensgrenzen en de herziening van de
Woningwet (n.a.v. de evaluatie). Kan de Minister aangeven wanneer deze voorstellen
naar de Kamer komen en waarom het langer duurt dan tot nu toe de bedoeling was?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de antwoorden op vragen van de commissie over contouren
Besluit Woningbouwimpuls. Daarover hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de positie van jongeren,
singles en middeninkomens, die moeilijk een betaalbare woning kunnen vinden. Zij constateren
dat de regering schrijft dat gemeenten zoeken naar oplossingen voor deze groepen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering deze «zoektocht» nader toe te lichten.
Welke wensen hebben gemeenten, welke instrumentarium is daarvoor nodig, en welke rol
kan de regering daarin spelen? Voorts vragen zij of de regering met de PvdA-fractie
van mening dat is dat het regeringsvoornemen tot verlaging van de maximale inkomensgrens
voor singles voor sociale huurwoningen ertoe leidt dat leraren, agenten en verpleegkundigen
moeilijker een betaalbare woning kunnen vinden.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de voorjaarsnota is besloten de middelen
voor de woningbouwimpuls van 2020 naar 2021 te schuiven. Tegelijkertijd constateren
de leden van de PvdA-fractie dat de regering schrijft dat het belang van deze financiële
impuls is toegenomen door de onzekerheid die de coronacrisis heeft veroorzaakt. De
leden van de PvdA-fractie vragen hoe het toegenomen belang zich verhoudt tot het besluit
de middelen te verplaatsen naar 2021.
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van de economische
crisis voor de nieuwbouw van betaalbare woningen. Zij constateren dat de regering
met de woningbouwimpuls erkende dat er reeds voor de crisis een grote woningnood was,
maar zien tegelijkertijd dat de regering volhardt in de weigering om substantiële
maatregelen te treffen om de gevolgen voor de bouw te bestrijden. De leden van de
PvdA-fractie vragen de regering derhalve of het mogelijk is meer budget voor de woningbouwimpuls
te bestemmen, en de aanvraagtermijnen te verlengen. Is de regering bereid dat te doen
indien het voorgenomen aantal van 65.000 extra woningen niet wordt gerealiseerd? Voorts
vragen deze leden of de regering bereid is de verhuurderheffing af te schaffen gedurende
twee jaar, en zo nee, waarom niet? Kan de regering herbevestigen dat met een verlaging
van 100 mln. euro 15.000 extra betaalbare woningen zouden kunnen worden gebouwd?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te verantwoorden waarom tijdens het
wetgevingsoverleg over de verhuurderheffing de Kamer niet werd geïnformeerd over nieuwe
maatregelen, terwijl de media vlak daarna wel werden geïnformeerd. Waarom was het
niet mogelijk de Kamer te informeren over beleidsvoornemens toen daarom werd gevraagd?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat Woondeal-regio’s voorrang krijgen bij
het toekennen van middelen. Zij vragen de regering middels objectieve criteria te
onderbouwen waarom deze Woondeals voor deze regio’s zijn afgesproken. Voorts vragen
zij op welk moment de Kamer over deze objectieve criteria is geïnformeerd, nu blijkt
dat het afsluiten van een woondeal het toekennen van middelen bevordert?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering schrijft dat gemeenten lagere
grenzen kunnen vaststellen voor de definitie van betaalbare huur- en koopwoningen.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze gemeenten dit kunnen doen. De leden
van de PvdA-fractie zijn namelijk van mening dat een huurprijs van 1.000 euro per
maand voor veel gezinnen niet betaalbaar is. Zij vragen de regering daarop te reflecteren.
Voorts vragen zij hoeveel gemeenten dit doen, en welke grenzen zij hanteren. De leden
van de PvdA-fractie vragen bovendien waarom de regering niet afdwingt dat tenminste
30 procent van het aantal nieuwbouwwoningen sociale huurwoningen zijn.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het hanteren van een antispeculatiebeding,
of andere maatregelen om de betaalbaarheid langdurig te borgen, niet als voorwaarde
wordt gesteld. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat voorkomen wordt
dat beleggers betaalbare woningen opkopen om vervolgens te verhuren tegen hoge huren.
II. Reactie van de Minister
Inleiding
Meerdere fracties hebben aanvullende vragen gesteld over reserveringen van de middelen
van de woningbouwimpuls, de ondergrens van 500 woningen, versneld bouwen, de definitie
van betaalbare woningen, de doelgroepen van de woningbouwimpuls, de toetsingscommissie
en de middelen van de woningbouwimpuls. De vragen zijn per onderwerp geclusterd en
ik begin met de beantwoording van deze vragen. De resterende vragen beantwoord ik
per fractie. Daarnaast hebben enkele fracties vragen gesteld die niet over de woningbouwimpuls
gaan, deze beantwoord ik als laatst.
Beantwoording vragen over reservering middelen woningbouwimpuls
De leden van VVD en CDA hebben vragen gesteld over reservering van middelen van de
woningbouwimpuls voor de gemeente Utrecht en het voornemen om de middelen te reserveren
ten behoeve van de MIRT-verkenningen. Ook vragen zij of de reservering gerechtvaardigd
is ten opzichte van andere gemeenten.
In de woondeal regio Utrecht zijn afspraken gemaakt over versnellingslocaties voor
de woningbouw. In de regio Utrecht was sprake van een mooie koppelkans waardoor het
mogelijk is om veel extra woningen te realiseren. De timing met het Bestuurlijk Overleg
MIRT maakte een hefboomeffect mogelijk, waarbij niet alleen middelen van de woningbouwimpuls,
maar ook van het Infrastructuurfonds, de gemeente en de provincie bij elkaar kwamen.
Door de MIRT-verkenning voor Utrecht Zuid-West komt een pakket aan maatregelen in
beeld waardoor er binnen een aantal van de versnellingslocaties een verdere verdichting
kan plaatsvinden. Hierdoor kunnen er ruim 9 duizend extra woningen gebouwd worden.
Op dat moment waren de voorwaarden van de woningbouwimpuls nog niet uitgewerkt en
kon de regio nog geen aanvraag voor de woningbouwimpuls indienen. Daarom is toen voornemen
uitgesproken om een reservering van € 60 mln. te maken binnen de woningbouwimpuls.
Hieraan is de voorwaarde verbonden dat een aanvraag voldoet aan alle voorwaarden en
procedures van de woningbouwimpuls. De regio is nu bezig met het uitwerken van de
onderliggende businesscases voor de woningbouwlocaties. De beoordeling van deze aanvraag
geschiedt op dezelfde voorwaarden en conform hetzelfde proces als aanvragen van andere
gemeenten. Daarbij is er geen sprake van een voorrangspositie van Utrecht.
Inmiddels zijn alle voorwaarden en het proces van de woningbouwimpuls uitgewerkt en
gepubliceerd. Daarmee is het voor alle gemeenten duidelijk hoe hier in toekomstige
situaties mee omgegaan zal worden. In de toelichting van het Besluit Woningbouwimpuls
2020 is daarnaast ook toegelicht wat de relatie is tussen de woningbouwimpuls en het
MIRT en daarmee samenhangend het Infrastructuurfonds.
Beantwoording vragen over de reikwijdte van de woningbouwimpuls
De leden van de VVD en D66 hebben vragen gesteld over de ondergrens van 500 woningen.
Zij vragen om de eerste inventarisatie aan projecten inzichtelijk te maken, om geen
aantallen te noemen als ondergrens en als voorwaarde «een substantieel aantal woningen»
aan te houden. Daarnaast vragen zij naar de criteria om de grens aan te passen en
tussentijdse evaluaties.
De afgelopen periode zijn er bijna 50 impulskamers gehouden. Dit zijn gesprekken tussen
een gemeente, leden van het expertteam woningbouw en ambtenaren van mijn ministerie.
Deze gesprekken hadden tot doel om de gemeenten op weg te helpen met de aanvraag en
onduidelijkheden over de voorwaarden weg te nemen. Deze gesprekken waren met name
gericht op gemeenten die een aanvraag voor het eerste tijdvak voorbereiden. In onderstaand
overzicht is per landsdeel te zien hoeveel gemeenten hebben deelgenomen aan de impulskamers.
Een nadere specificatie van de gemeenten kan op dit moment niet gegeven worden, omdat
publicatie gevoelig kan liggen vanwege lopende onderhandelingen tussen gemeenten en
marktpartijen.
Landsdeel
Aantal impulskamers
Noord (Drenthe, Friesland en Groningen)
2
Oost (Gelderland en Overijssel)
7
Noordwest (Flevoland, Noord-Holland, Utrecht)
14
Zuidwest (Zeeland en Zuid-Holland)
15
Zuid (Limburg en Noord-Brabant)
9
De grens van 500 woningen is gekozen, omdat de beschikbare middelen schaars zijn.
Een miljard is in de woningbouw snel besteed. Door aan de voorkant selectief te zijn
op het aantal woningen komen grotere en vaak ook complexere locaties, waarbij sprake
is van stapeling van verschillende publieke maatregelen die nodig zijn om tot ontwikkeling
te komen, in beeld die zonder additionele bijdrage van de rijksoverheid niet of pas
veel later tot ontwikkeling zouden komen. Het zijn juist dit type locaties die een
grote bijdrage kunnen leveren aan het vergroten en versnellen van de bouw van betaalbare
woningen en die een efficiënte bijdrage aan het inlopen van het woningtekort geven.
De ondergrens van 500 woningen per aanvraag is overgeheveld van het Besluit naar de
Regeling Woningbouwimpuls. Hiermee is het eenvoudiger om, indien dat in de toekomst
wenselijk mocht blijken, de ondergrens aan te passen. In het nader rapport is aangegeven
dat er na een jaar geëvalueerd zal worden of de woningbouwimpuls het juiste bereik
heeft. Hierbij wordt zowel naar de ondergrens als naar het type locaties (binnen-,
buitenstedelijk, transformatie) gekeken.1 Indien de uitkomsten van de evaluatie hier aanleiding toe geven kan de ondergrens
aangepast worden.
Het niet kwantificeren van de ondergrens en daarmee de bepaling beperken tot «een
substantieel aantal» is niet uitvoerbaar. Dit staat namelijk op gespannen voet met
de rechtszekerheid van aanvragers. Er moet namelijk een transparante definitie zijn
wat onder een substantieel aantal wordt verstaan. Anders kan het leiden tot subjectiviteit
in de beoordeling. Er is dan immers geen maatstaf bepaald voor wat substantieel is.
Beantwoording vragen over versneld bouwen
De leden van de VVD merken op dat de bouw van woningen binnen drie kalenderjaren na
toekenning moet beginnen, dat dit betekent dat deze projecten al ver gevorderd zijn
en dat er daardoor minder ruimte is om plannen aan te passen. In aanvulling daarop
vraagt de D66-fractie zich af hoe voorkomen kan worden dat er projecten gesteund worden
die zonder bijdrage ook van de grond waren gekomen.
Het klopt inderdaad dat projecten die in aanmerking willen komen voor de woningbouwimpuls
op het moment van de aanvraag al in een relatief ver stadium moeten zijn. Zo helpt
het bijvoorbeeld als gemeenten al met betrokken private partijen in gesprek zijn over
het project. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt welke kosten en opbrengsten het project
kent en of en zo ja hoe groot het publieke financiële tekort is. Ik vind dit belangrijk,
omdat het woningtekort groot is en ik eraan hecht dat deze woningen er ook snel komen.
Hoe priller de plannen, hoe langer de realisatietijd en hoe meer onzekerheden er zijn,
bijvoorbeeld of de plannen in de huidige vorm ook daadwerkelijk uitgevoerd worden.
Voorkomen moet worden dat middelen aan projecten worden toegekend die niet ver genoeg
zijn en uiteindelijk niet tot realisatie komen en daarmee niet beschikbaar komen voor
andere projecten die wel kunnen leveren. Een deel van de projecten is ver genoeg om
van de eerste tranche van de woningbouwimpuls gebruik te maken, voor andere projecten
geldt dat ze zich in een eerder stadium bevinden en in de planvorming met een eventuele
bijdrage uit de woningbouwimpuls rekening kunnen houden. Voor alle projecten geldt
dat op het moment van de aanvraag helder gemaakt moet worden in hoeverre de bijdrage
echt nodig is. Onderdeel hiervan is dat aangetoond moet worden wat het effect van
de bijdrage is op het project. Het kan dan gaan om meer woningen, snellere realisatie
van het project, het vergroten van het aandeel betaalbare woningen of een combinatie.
Daarnaast zal de toetsingscommissie ook nadrukkelijk kijken naar de inzet die andere
partijen leveren. Het kan dan gaan om de additionele bijdragen van medeoverheden,
maar ook om de mate waarin het kostenverhaal en optimalisatiemogelijkheden (zoals
verdichting met meer woningen) voldoende benut zijn.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de mogelijkheid om aanvragen af te
wijzen als er sprake is van onevenwichtige spreiding van middelen over verschillende
regio’s past binnen de doelen van de woningbouwimpuls. De woningschaarste beperkt
zich niet tot een aantal regio’s, maar doet zich in veel verschillende regio’s verspreid
over het land voor. Ik vind het daarom belangrijk dat de woningbouwimpuls breed ingezet
wordt en zich niet beperkt tot enkele regio’s, mits er uit al deze regio’s ook goede
aanvragen komen. Met deze weigeringsgrond kunnen de schaarse publieke middelen effectief
worden ingezet ten opzichte van de omvang van het woningtekort of woningbehoefte in
een regio.
Beantwoording vragen over betaalbaarheid woningen
De leden van GroenLinks vragen of bij het bepalen van de definitie van betaalbare
woningen rekening is gehouden met de jaarlijkse huurverhoging en of de woningbouwimpuls
maximaal ingezet kan worden voor betaalbare woningen. De PvdA-fractie vraagt naar
de mogelijkheden van gemeenten om lagere grenzen vast te stellen voor de definitie
van betaalbare huur- en koopwoningen. Zij vragen ook of de regering kan afdwingen
dat 30 procent van het aantal nieuwbouw woningen sociaal huur is en het borgen van
de betaalbaarheid.
De definitie van betaalbare woningen is opgenomen in het Besluit Woningbouwimpuls
2020 en valt uiteen in drie categorieën: sociale huurwoningen, middenhuurwoningen
en betaalbare koopwoningen2. De aanvangshuren en vrij-op-naamprijzen in het Besluit betreffen maxima. Op basis
van deze grenzen zullen rapportages worden opgesteld over de realisatie van de doelstellingen
van de woningbouwimpuls. Tegelijkertijd kan het zijn dat een gemeente, binnen de context
van haar woningmarkt, lagere grenzen hanteert. Dit heeft op een aanvraag voor de woningbouwimpuls
geen effect. Gemeenten kunnen lokaal op verschillende manieren een lagere grens vaststellen,
vaak wordt daarvoor de lokale woonvisie gebruikt als basis voor verdere publiekrechtelijke
en privaatrechtelijke afspraken. Gemeenten hebben zo verschillende mogelijkheden om
lokaal afspraken te maken over woningen die geschikt zijn voor een doelgroep. Een
gemeente kan in het bestemmingsplan opnemen dat woningen in de categorie sociale koop,
sociale huur of middenhuur moeten worden gebouwd. Met sociale koop kan een woning
voor maximaal tien jaar behouden blijven in het koopsegment, in de Crisis- en Herstelwet
is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de prijs gekoppeld aan
de NHG-grens. Met middenhuur kan een woning voor minimaal tien jaar behouden blijven
in dat segment, met een huurprijs vanaf de liberalisatiegrens, een jaarlijkse indexatie
van de huurprijs en een door de gemeente bepaald maximum huurgrens. Met sociale huur
wordt een woning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens beschikbaar gesteld
aan lage huishoudinkomens voor minimaal tien jaar. Met corporaties kan de gemeente
voor de DAEB en de niet-DAEB prestatieafspraken maken over het geschikte woningaanbod
voor een doelgroep als starters of mensen met een middeninkomen. Verder kan een gemeente
met eigen grond de grond uitgeven in erfpacht en daar verschillende voorwaarden aan
koppelen, zoals vierkante meters van een woning en de prijs. Als een gemeente geen
eigen grond in bezit heeft dan kan in een anterieure overeenkomst of exploitatieplan
worden afgesproken welk aandeel van de woningen in de betaalbare categorie valt en
welke prijscategorie daarvoor geldt. In de woningbouwimpuls is er bewust voor gekozen
om geen nadere eisen te stellen aan de verdeling van het aantal betaalbare woningen
over de drie segmenten. Waar behoefte aan is verschilt per gemeente en per locatie.
Door hier generiek eisen aan te stellen zou ik voorbij gaan aan de lokale context
van de woningmarkt.
De definitie in het Besluit Woningbouwimpuls 2020 ziet voor huurwoningen alleen op
de aanvangshuren en niet op de huurstijgingen. Het zou voor gemeenten tot een forse
administratieve lastendruk leiden als zij de huurontwikkeling moeten monitoren; bovendien
heeft dit betrekking op de contractuele relatie tussen verhuurder en huurder. Gemeenten
kunnen bij nieuwbouw aan de voorkant voorwaarden stellen aan de huurprijsontwikkeling.
Deze verantwoordelijkheid neem ik niet over, wel heb ik binnen de voorwaarden van
de woningbouwimpuls opgenomen dat de maximale aanvangshuurprijs van middenhuurwoningen
wordt geïndexeerd met dezelfde waarde als de sociale huursector. Ook wordt in de beoordeling
van aanvragen rekening gehouden met hoe de woningen op langere termijn betaalbaar
worden gehouden. Voor huurwoningen kan de voorziene huurstijging worden meegewogen.
Voor koopwoningen zal de inzet van instrumentarium zoals een anti-speculatiebeding
of een zelfbewoningsplicht worden meegewogen. Het toepassen van deze instrumenten
voor koopwoningen is geen harde voorwaarde, omdat het per gemeente verschilt of gebruik
van deze instrumenten noodzakelijk is, en ik de woningbouwprocedure zo efficiënt mogelijk
wil houden. Gemeenten onderstrepen het belang van meer betaalbare woningen en onderschrijven
volledig het op langere termijn betaalbaar houden van de woningen.
De suggestie dat de middelen van de woningbouwimpuls aan niet-betaalbare woningen
ten goede komen onderschrijf ik niet. De middelen van de woningbouwimpuls richten
zich op het mede-financieren van het financieel tekort op de publieke businesscase
van gemeenten op een gebiedsontwikkeling met een substantieel aandeel betaalbare woningen.
Dit publieke tekort wordt veroorzaakt doordat de kosten van publieke maatregelen (bijvoorbeeld
grondsanering of infrastructurele ontsluiting) die noodzakelijk zijn voor de woningbouw
niet volledig gedekt kunnen worden door de publieke opbrengsten (bijvoorbeeld door
het verlenen van kortingen op de grondprijs voor betaalbare woningen of macro-aftopping
bij kostenverhaal). Door deze last gedeeltelijk weg te nemen van gemeenten komen locaties
beschikbaar waar voor ten minste de helft betaalbare woningen op gebouwd kunnen worden.
Door het beschikbaar komen van deze locaties kunnen er sneller en meer betaalbare
woningen gebouwd worden.
Daarnaast ben ik voorstander van een goede mix van verschillende typen woningen en
functies in een wijk. Naast sneller en meer betaalbare woningen is een goede leefomgeving
ook een doel van de impuls. Een gedifferentieerd aanbod in prijzen helpt hierbij.
Monotone wijken leiden op termijn tot problematiek die we nu kennen in bepaalde wijken
die (bijna) volledig uit sociale huurwoningen bestaan. Een tweede reden waarom een
menging gewenst en logisch is, is dat betaalbare woningen vaak met een verlies ontwikkeld
worden. Door ontwikkelende partijen de ruimte te geven ook andere segmenten toe te
voegen worden locaties rendabeler om te ontwikkelen en wordt het publieke tekort kleiner,
omdat zij meer kunnen bijdragen aan publieke maatregelen.
Beantwoording vragen over de doelgroepen
De leden van GroenLinks vragen hoe specifiek gezorgd gaat worden dat de middelen terecht
komen bij die doelgroepen die het nu het moeilijkst hebben op de woningmarkt. De leden
van de CDA-fractie vragen of de toetsingscommissie een rol kan spelen bij het doelgericht
inzetten van de woningbouwimpuls voor de specifieke huisvesting van starters en mensen
met een middeninkomen.
De woningbouwimpuls heeft als doel om de bouw van betaalbare woningen voor primair
starters en mensen met een middeninkomen te stimuleren. Dit is belangrijk, omdat er
een groot tekort is in het aanbod van betaalbare woningen. Dit bereik ik deels via
de voorwaarden: ten minste de helft van het woningbouwprogramma moet betaalbaar zijn.
Daarnaast toetst de toetsingscommissie aanvragen aan de hand van het in de Regeling
Woningbouwimpuls 2020 opgenomen beoordelingskader. Daarbij toetst de commissie ook
of met een project de doelen van de woningbouwimpuls bereikt worden. Het gaat dan
onder meer om de betaalbaarheid van het woningbouwprogramma, de wijze waarop de betaalbaarheid
langjarig geborgd is en de doelgroepen die met het programma bediend worden.
Beantwoording vragen over de toetsingscommissie
De leden van de fracties van VVD, D66 en GroenLinks vragen naar de samenstelling van
de toetsingscommissie en de wijze waarop de onafhankelijkheid van de commissie geborgd
wordt. Ik heb uw Kamer hier recent in de brief »Nahang Besluit Woningbouwimpuls 2020»
van 20 mei jl. over geïnformeerd (Kamerstuk 32 847, nr. 648).
De D66-fractie vraagt ook hoe de toetsingscommissie tot een oordeel komt. De toetsingscommissie
maakt daarvoor gebruik van het beoordelingskader dat in de Regeling Woningbouwimpuls
2020 is opgenomen. Kortgezegd worden projecten door de toetsingscommissie aan de hand
van in de regeling genoemde indicatoren gescoord op drie hoofdcriteria: noodzaak,
effectiviteit en efficiëntie. Samen met een vooraf bepaalde score op het hoofdcriterium
urgentie leidt dit tot een totaalscore. De aanvraag moet zowel op de totaalscore als
op de individuele hoofdcriteria noodzaak, effectiviteit en efficiëntie tenminste voldoende
scoren.
Beantwoording vragen over middelen Woningbouwimpuls
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een deel van de middelen voor de woningbouwimpuls
van 2020 naar 2021 zijn geschoven.
Bij Voorjaarsnota is besloten om 50 miljoen euro van 2020 naar 2021 te schuiven, omdat
ik rond de start van de coronacrisis van gemeenten signalen kreeg dat zij als gevolg
van de coronacrisis mogelijk meer tijd nodig hadden om aanvragen voor de woningbouwimpuls
rond te krijgen. Mede via de Impulskamers is echter gebleken dat gemeenten de woningbouwimpuls
als prioritair dossier behandelen tijdens de coronacrisis, en dat gemeenten voor een
belangrijk deel voor de jaren 2020 en 2021 aanvragen voorbereiden. Bij Incidentele
suppletoire begroting is de schuif daarom teruggedraaid door 50 miljoen euro uit 2023
naar 2020 te schuiven. Aanvullend is 50 miljoen euro uit 2023 naar 2020 geschoven
voor de bouw van betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen, zoals dak- en thuislozen
en arbeidsmigranten.
De leden van de PvdA fractie vragen of er meer budget voor de woningbouwimpuls bestemd
kan worden. Tijdens het wetgevingsoverleg over de reparatie van de verhuurderheffing
van 19 mei jl. heb ik het belang onderstreept van het op gang houden van de bouw ten
tijde van de coronacrisis. Ik heb daarom op 20 mei jl. een pakket maatregelen gepresenteerd
dat er op gericht is om in 2020 zoveel mogelijk door te bouwen, door bijvoorbeeld
het naar voren halen van middelen van de woningbouwimpuls en als onderdeel daarvan
de bouw van huisvesting voor kwetsbare groepen te versnellen. Tijdens het wetgevingsoverleg
heb ik aangegeven dat ik samen met de sector verder kijk naar wat in de volgende fase
stap voor stap nodig is.
Beantwoording vragen fractie VVD
De VVD-fractie vraagt om nader toe te lichten wanneer investeringen in mobiliteit
voor woningbouw noodzakelijk zijn.
De woningbouwimpuls richt zich op de grotere woningbouwlocaties waarbij ten minste
500 woningen worden toegevoegd. Dit veelal op plekken die nu geen of slechts een beperkte
woonfunctie hebben, zoals transformatielocaties of locaties aan stadsranden. Maatregelen
gericht op het verbeteren van de infrastructurele ontsluiting kunnen dan nodig zijn
om de mobiliteitstoename van bewoners op te vangen, bijvoorbeeld omdat de maximale
capaciteit van ontsluitingswegen overschreden wordt. Daarnaast zijn er doorgaans mobiliteitsingrepen
binnen het gebied nodig om autoverkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer te faciliteren.
De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd dat is besloten om in plaats van een voorhangprocedure
voor een nahangprocedure te kiezen en vragen om alsnog voor een voorhangprocedure
te kiezen.
De wettelijke grondslag van de specifieke uitkering is opgenomen in artikel 81, tweede
lid, van de Woningwet. Artikel 83 van de Woningwet regelt vervolgens dat er bij algemene
maatregelen van bestuur op basis van die grondslag sprake is van een nahangprocedure.
De nahangprocedure is dus wettelijk vastgelegd en kan niet zonder wetswijziging worden
aangepast naar een voorhangprocedure.
Beantwoording overige vragen fractie CDA
De leden van de CDA-fractie vragen hoe beoordeeld wordt of het beschikbare instrumentarium
om kosten op marktpartijen te verhalen maximaal benut is.
Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat ik het belangrijk vind dat alle bij een project
betrokken partijen maximale inzet tonen. Dit betekent dat ik van gemeenten verwacht
dat zij zelf (eventueel met andere medeoverheden) bijdragen aan ten minste de helft
van het tekort en dat ik verwacht dat gemeenten zich maximaal inspannen om kosten
van publieke maatregelen op marktpartijen te verhalen. De gemeente zal daartoe inzichtelijk
moeten maken in welke mate kosten zijn verhaald en goed moeten motiveren dat hiermee
alle mogelijkheden om kosten te verhalen zijn aangewend. De toetsingscommissie zal
hier scherp op zijn bij het bepalen of een bijdrage noodzakelijk is.
Beantwoording overige vragen fractie D66
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze wordt gemonitord of de instrumenten
om deze woningen betaalbaar te houden afdoende zijn. Ook vragen ze of de Minister
gaat monitoren of het instrumentarium om woningen goedkoop of middenhuur te houden
afdoende zijn.
Het instrumentarium dat beschikbaar is om woningen langjarig betaalbaar te houden
is niet specifiek voor de woningbouwimpuls. De effectiviteit van deze instrumenten
zal dus ook niet separaat bezien worden voor woningen die met ondersteuning van de
woningbouwimpuls gerealiseerd worden. Wel geeft de woningbouwimpuls inzicht in welke
gemeenten deze instrumenten worden ingezet en op welke schaal. Deze informatie kan
gebruikt worden bij de algemene evaluatie van dit instrumentarium. In de (tussentijdse)
evaluaties van de woningbouwimpuls zal uiteraard wel bezien worden in welke mate er
gebruik wordt gemaakt van deze instrumenten. Indien de evaluatie daar aanleiding toe
geeft kunnen er aanvullende voorwaarden worden gesteld over het langjarig betaalbaar
houden van de te realiseren woningen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de weging is tussen de provinciale steunverklaring
en bijvoorbeeld de suggestie van de nog in te stellen toetsingscommissie in de beslissing
ergens wel of niet tot bouw vanuit de impuls over te gaan.
De provinciale steunverklaring is niet langer een voorwaarde voor het indienen van
een aanvraag, maar kan optioneel nog wel worden bijgevoegd.3 Gemeenten dienen in hun aanvraag wel altijd aan te geven hoe het staat met de conformiteit
met provinciaal (omgevings)beleid en of en zo ja, welke discussiepunten er over het
project spelen met de betreffende provincie. De toetsingscommissie gebruikt deze informatie,
naast andere elementen, bij de beoordeling van de score van het project op het criterium
effectiviteit omdat de mate waarin er sprake is van discussiepunten iets zegt over
de hardheid en daarmee de kans op tijdige realisatie van het project. Dit weegt dus
uiteindelijk mee in het advies dat de toetsingscommissie aan mij uitbrengt.
Beantwoording overige vragen fractie PvdA
De leden van de PvdA-fractie constateren dat Woondealregio’s voorrang krijgen bij
het toekennen van middelen. Zij vragen de regering middels objectieve criteria te
onderbouwen waarom deze Woondeals voor deze regio’s zijn afgesproken. Voorts vragen
zij op welk moment de Kamer over deze objectieve criteria is geïnformeerd, nu blijkt
dat het afsluiten van een woondeal het toekennen van middelen bevordert.
De woondeals zijn vanaf januari 2019 met zes stedelijke regio’s gesloten die te kampen
hebben met de grootste woningtekorten, waar versnelling nodig is op het gebied van
de woningbouw en waar sprake is van excessen die het gevolg zijn van de krapte op
de woningmarkt. De woningbouwimpuls is toegankelijk voor alle gemeenten, en de middelen
worden op basis van de kwaliteit van een aanvraag toegekend. De kwaliteit wordt getoetst
op vier beoordelingscriteria; noodzaak (in hoeverre is de bijdrage echt nodig), effectiviteit
(hoeveel betaalbare woningen voor starters en middeninkomens worden extra gerealiseerd
ten opzichte van een programma zonder bijdrage uit de impuls), efficiëntie (in hoeverre
wordt met zo min mogelijk financiële middelen een zo groot mogelijk aantal betaalbare
woningen gebouwd) en urgentie (hoe groot is de woningschaarste in een gemeente). Woondealregio’s
en andere regio’s met een grote woningbouwopgave scoren bij het criterium urgentie
beter. Daarbij krijgen woondealregio’s extra prioriteit, omdat het tekort aan betaalbare
woningen op deze plekken het grootst is.
Beantwoording resterende vragen niet over woningbouwimpuls
Beantwoording vragen fractie GroenLinks
De fractieleden van GroenLinks zijn benieuwd naar de planning van de wetsvoorstellen
over huur en inkomensgrenzen en de herziening van de Woningwet. Zij vragen wanneer
de Kamer de voorstellen kan ontvangen.
In verband met de coronacrisis, heb ik afspraken met verhuurders gemaakt over het
toepassen van maatwerk bij huurders met betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis4. Ter ondersteuning van deze afspraken heb ik besloten om de maatregel tijdelijke
huurkorting als enkelvoudig en separaat wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in te dienen.
Dit betekent dat ik momenteel voorbereidingen tref om beide wetsvoorstellen naar uw
Kamer te sturen. In lijn met mijn eerdere toezegging in de brief Huuraangelegenheden
(Kamerstuk 27 926, nr. 317) ben ik voornemens om beide wetsvoorstellen deze maand naar uw Kamer te sturen. Het
voorstel tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie zal ik, in
lijn met verschillende toezeggingen en brieven aan uw Kamer, voor de zomer indienen.
Beantwoording overige vragen fractie PvdA
De leden van de PvdA-fractie vragen om de zoektocht van gemeenten om betaalbare woningen
te vinden voor de groepen van jongeren, singles en middeninkomens toe te lichten.
Ook vragen zij welke wensen gemeenten hebben, welk instrumentarium nodig is en welke
rol de regering daarin kan spelen.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om via het bestemmingsplan te sturen op de bouw van
betaalbare huur- en koopwoningen. Voor koopwoningen betreft dit het instrument sociale
koop. Ik heb stappen gezet om het bereik van dit instrument te vergroten. Dit najaar
kunnen bijvoorbeeld de eerste gemeenten via de Crisis- en Herstelwet experimenteren
met een hogere maximale verkoopgrens van sociale koopwoningen. Ook kan een gemeente
met een huisvestingsverordening specifieke woningen toewijzen aan specifieke groepen,
mits deze woningen schaars zijn. Dit is dit jaar ook verduidelijkt, waardoor ook middenhuurwoningen
onder de huisvestingverordening kunnen worden gebracht.
Op basis van draagkracht van huishoudens en rekening houdend met de slagingskansen
voor de doelgroep heb ik voorgesteld om de inkomensgrens voor sociale huurwoningen
bij woningcorporaties beter te gaan richten. Ik stel daarom voor de DAEB-inkomensgrens
voor meerpersoonshuishoudens te verhogen naar € 43.126 (prijspeil 2020), zo komen
ook gezinnen met een laag middeninkomen in aanmerking voor een woning in de sociale
huursector. De inkomensgrens voor eenpersoonshuishoudens stel ik daarnaast vast op
€ 35.938 (prijspeil 2020). Op basis van de indicaties die Nibud geeft over huishoudensbudgetten
heeft een eenpersoonshuishouden met een inkomen van € 35.938 voldoende bestedingsruimte
voor een woning in het middenhuursegment. Het kabinet maakt daarnaast lokaal beleid
en differentiatie mogelijk van de vrije toewijzingsruimte (tot maximaal 15%) waardoor
het kabinet stimuleert dat de vrije ruimte beter wordt gebruikt. Schaarste van middenhuurwoningen,
waardoor er een gebrek is van woningen voor bepaalde beroepsgroepen, zou een reden
kunnen zijn voor lokale partijen om te besluiten om de extra vrije toewijzingsruimte
lokaal in te stellen.
De leden van de PvdA vragen of de regering bereid is de verhuurderheffing af te schaffen
gedurende twee jaar. Uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) 2019
blijkt dat corporaties op sectorniveau op korte termijn voldoende kunnen investeren,
bovenop de reeds ingeplande investeringsvoornemens. Dit blijkt ook uit de rapportage
verhuurderheffing, die ik op 29 mei 2020 aan de Tweede Kamer heb gestuurd. Daaruit
bleek dat de corporaties meer hadden kunnen investeren binnen de financiële kaders
dan dat ze hebben gedaan. Op langere termijn kan dat heel anders liggen. In het kader
van de motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) wordt in beeld gebracht hoe de opgaven en middelen van corporaties zich op de middellange
en lange termijn tot elkaar verhouden. Voor de zomer zal ik de resultaten hiervan
aan uw Kamer doen toekomen.
Ook vragen de leden van de PvdA of door een verlaging van € 100 miljoen op de verhuurderheffing
15.000 extra betaalbare woningen zouden kunnen worden gebouwd. Een structurele verlaging
van de verhuurderheffing (dus niet in de vorm van (voorwaardelijke) heffingskortingen)
heeft onder meer een verhogend effect op de beleidswaarde van een sociale huurwoning.
Hierdoor wordt de borgingsruimte bij het WSW groter en neemt de investeringsruimte
voor sociale nieuwbouw toe. Bij een structurele verlaging van de verhuurderheffing
met € 100 miljoen wordt de investeringsruimte voor sociale nieuwbouw ongeveer € 3
miljard hoger. Dat biedt extra financiële ruimte voor ongeveer 15.000 nieuwe sociale
huurwoningen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg
over de verhuurderheffing niet werd geïnformeerd over nieuwe maatregelen, terwijl
de media vlak daarna wel werden geïnformeerd. Ten tijde van het wetgevingsoverleg
over de verhuurderheffing van 19 mei jl. was nog geen sprake van een kabinetsbesluit.
Tijdens het debat met uw Kamer heb ik daarom aangestipt dat «het kabinet misschien
op heel korte termijn weer [maatregelen] zal nemen, [die] zien op het hier en het
nu in dit jaar». Ik vind het belangrijk de Kamer tijdig te informeren en kan dat doen
zodra het kabinet een besluit heeft genomen. Na de ministerraad van 20 mei heb ik
u daarom direct per brief geïnformeerd over het pakket. Op datzelfde moment is het
persbericht uitgestuurd. Op 20 mei jl. heb ik aangekondigd maatregelen te nemen om
te zorgen dat de bouw door kan bouwen. Het gaat hierbij om kortetermijnmaatregelen
om te zorgen dat in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen
en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Tijdens
het wetgevingsoverleg heb ik ook aangegeven dat ik samen met de sector verder kijk
naar wat in de volgende fase stap voor stap nodig is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier