Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 330
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 juni 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 3 april 2020 over toezeggingen gedaan
tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO) van 3 maart 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2020 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Algemeen
2
IMVO-maatregelen in perspectief
2
Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»
12
Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU
15
Controle op naleving EU conflictmineralenverordening
18
COVID-19
18
Overig
32
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Algemeen
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken waarin
dieper wordt ingegaan op de evaluatie van het beleid voor Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de afgelopen jaren en de wenselijkheid van vervolgstappen.
Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar inzet en de uitgebreide update
van de voortgang naar de vorming van een nieuwe visie op IMVO beleid.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het tijdpad van
het project «IMVO-maatregelen in perspectief» en de verschillende opties voor IMVO-maatregelen
en hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de onderliggende stukken bestudeerd en hebben hierover
de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
toezeggingen uit voorgaand algemeen overleg IMVO en het overzicht van afgeronde en
lopende onderzoeken met betrekking tot het tijdspad richting toekomstige IMVO-maatregelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van Minister Kaag van 3 april jl. en de eerste resultaten van de onderzoeken die gedaan zijn in het kader van het project «IMVO-maatregelen
in perspectief».
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
bij het schriftelijk overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO).
IMVO-maatregelen in perspectief
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat het beoogde eindresultaat
van het evaluatieproject «een voorstel op hoofdlijnen van toekomstig IMVO-beleid waarmee Nederland de naleving van de OESO Richtlijnen
(...) door bedrijven efficiënt en effectief kan stimuleren en zo nodig afdwingen»
is. In dit verband merken voorgenoemde leden op dat door middel van deze doelstelling
de mogelijkheid dat de evaluatie concludeert dat het huidige IMVO-beleid naar behoren
functioneert en dat daarmee de noodzaak voor een alternatief voorstel niet aanwezig
is uitgesloten lijkt te zijn. Kan de Minister hier op reageren? Kan zij aangeven wat
de reden is voor deze geformuleerde doelstelling?
1. Antwoord van het kabinet:
In het Regeerakkoord is ten aanzien van het IMVO beleid afgesproken dat wordt bezien
of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Hierop ziet het project
«IMVO- maatregelen in perspectief». De overheid stimuleert sinds 2013 het toepassen
van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de
UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) op vrijwillige basis, om in 2023 te komen tot een onderschrijving door 90
procent van de grote bedrijven. Uit onderzoek is gebleken dat het percentage grote
bedrijven dat deze richtlijnen onderschrijft 35 procent bedraagt (2019). De IOB-evaluatie
van het IMVO-beleid (2012–2018) stelt dat de IMVO-convenanten een deel van de Nederlandse
bedrijven in sectoren met hoge IMVO-risico's bereiken, maar dat ze niet toereikend
zijn om al deze sectoren te bereiken. Deze informatie is input voor het vormgeven
van de verschillende opties die op basis van het project «IMVO-maatregelen in perspectief»
zullen worden gepresenteerd. Dat geldt ook voor de input van stakeholders en de resultaten
van andere onderzoeken die in het kader van dit project zijn uitgevoerd. Op de opties,
wil het kabinet niet vooruit lopen.
De inbreng van stakeholders en uitkomsten van de onderzoeken in het kader van het
project «IMVO-maatregelen in perspectief» dienen ook als input voor de uitwerking
van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK). Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken,
zal in dit kader de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) in het
najaar 2020 van start gaan.
En kan zij nader specificeren wat «disproportionele druk op bedrijven en andere actoren»
in de praktijk betekent? Waaruit bestaat volgens haar deze «druk» en op welke wijze
wordt geconcludeerd of deze disproportioneel is? Welke «andere actoren» worden hier
bedoeld?
2. Antwoord van het kabinet:
De Adviescommissie Toetsing Regeldruk wordt om een appreciatie gevraagd van de proportionaliteit
van de regeldruk die voort zou komen uit de beleidsopties. Ook de IMVO-Commissie van
de SER zal om advies worden gevraagd. Met andere actoren wordt gedoeld op bijvoorbeeld
de toezichthouders.
Wordt hierbij ook gekeken naar de nadelige gevolgen voor het investeringsklimaat in
ontwikkelingslanden als gevolg van dwingende IMVO-regels?
3. Antwoord van het kabinet:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert de komende maanden een drietal webinars
met stakeholders in ontwikkelingslanden. Een van deze webinars gaat plaatsvinden met
toeleveranciers van het Nederlandse bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden. Met hen
zal besproken worden welke gevolgen zij verwachten te ondervinden als gevolg van mogelijk
dwingende IMVO-regels, en of, en in hoeverre men negatieve effecten voorziet.
En is de Minister het met de voorgenoemde leden eens dat bij het beoordelen van «disproportionele
druk» ook in overweging genomen moet worden wat het effect van voorgenomen maatregelen
op het gelijke speelveld en de internationale concurrentiepositie van de betrokken
bedrijven is?
4. Antwoord van het kabinet:
Dit is inderdaad een relevante overweging en wordt meegenomen in (beoordeling van)
de voorstellen. Mede daarom wordt ook door het kabinet gepleit voor maatregelen in
Europees verband.
Verder schrijft de Minister eveneens dat het uitgangspunt is om tot een «beleidsherziening»
te komen. Ook in dit verband merken de leden van de VVD-fractie op dat de mogelijkheid
dat de evaluatie concludeert dat het huidige beleid naar behoren functioneert hiermee
op voorhand is uitgesloten. Meent de Minister dat met een dergelijke, vooringenomen
doelstelling een objectieve evaluatie van het beleid gerealiseerd kan worden?
5. Antwoord van het kabinet:
De evaluatie van de IMVO-convenanten wordt uitgevoerd door het Koninklijke Instituut
voor de Tropen (KIT). In de Terms of Reference is aangegeven dat de evaluatie moet laten zien in welke mate het convenantenbeleid
reeds succesvol is en waar dit aan ligt (succesfactoren). Ook moet duidelijk zijn
of en in hoeverre verbetering nodig is en op welke vlakken de convenanten te kort
schieten (indien zulks het geval is). In de Terms of Reference is een aparte bepaling opgenomen over de onpartijdigheid van de uitvoerder bij de
gunningcriteria. De opdracht aan het KIT is op basis van deze Terms of Refence verleend. Zie voor de verdere beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 1.
Kan de Minister een overzicht geven van de wijze waarop andere Europese lidstaten
tot dusver invulling hebben gegeven aan de aanbevelingen uit de Guiding Principles van de VN (UNGP’s) voor een «doordachte mix» van maatregelen? Kan zij hierbij ook
aangeven op welke wijze bindende maatregelen ingezet zijn?
6. Antwoord van het kabinet:
De UNGP’s vragen landen om uitwerking van hun beleid op mensenrechten en bedrijfsleven
in een Nationaal Actieplan (NAP). Een overzicht van de invulling van deze NAP’s is
te vinden in een interactieve kaart van the Danish Institute for Human Rights (DIHR)1
. Bindende maatregelen kunnen binnen een NAP op verschillende manieren worden ingezet
en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit wetgeving op arbeidsomstandigheden binnen het betreffende
land of uit gepaste zorgvuldigheid wetgeving. Op de website van DIHR staat een overzicht
hoe verschillende landen omgaan met gepaste zorgvuldigheid.2 Verder laat het onderzoek «Strategies for Responsible Business Conduct»3 dat met uw Kamer is gedeeld op 22 februari 2019 (Kamerstuk26 485, nr. 304) verschillende manieren zien waarop EU-lidstaten de OESO-richtlijnen en UNGP’s implementeren.
De Minister refereert in haar brief aan diverse onderzoeken. De leden van de VVD-fractie
hebben enkele vragen over deze onderzoeken en de wijze waarop de uitkomsten daarvan
worden betrokken bij het te voeren beleid. Allereerst het onderzoek, uitgevoerd door
EY, naar de onderschrijving van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van
de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en UNGP’s onder
grote bedrijven in Nederland. De Minister merkt daarbij terecht op dat deze onderschrijving
sinds de nulmeting in 2017 met 17% is gestegen. Welke impact van mogelijk bindende
IMVO-regels verwacht de Minister op dit percentage? Wordt hier bij het doen van voorstellen
voor dergelijke regels rekening mee gehouden?
7. Antwoord van het kabinet:
In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» wordt (op basis van onderzoeksrapporten,
consultaties en adviezen van de SER en ATR) bekeken welke instrumenten effectief en
efficiënt de toepassing van de OESO-richtlijnen kunnen bevorderen, ook door grote
bedrijven. Hierbij wordt ook naar opties voor bindende maatregelen gekeken.
Ten tweede het onderzoek naar IMVO Maatregelen in Bedrijfsperspectief, uitgevoerd
door The Terrace, waarin wordt opgemerkt dat IMVO-wetgeving bij voorkeur internationaal is, om een gelijk speelveld te creëren. Deelt de
Minister deze observatie? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in het beleid?
8. Antwoord van het kabinet:
Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek4 van de Europese Commissie naar gepaste zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde onderzoek van
The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid, bijvoorbeeld
omdat daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen
op Europees niveau uiteindelijk meer impact hebben. Hier is het kabinet het mee eens.
De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen
komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Het kabinet
volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet en neemt de
kansen die dit biedt mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk nieuw IMVO-beleid.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de evaluatie van de convenanten
verwacht kan worden.
9. Antwoord van het kabinet:
De evaluatie van de IMVO-convenanten wordt opgeleverd op 30 juni aanstaande. De evaluatie
zal vervolgens met uw Kamer gedeeld worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een kort overzicht te maken in hoeverre
Europese landen UNGP’s aanbeveling hebben overgenomen, namelijk dat staten een doordachte
mix van – nationale en internationale, bindende en niet-bindende – maatregelen dienen
uit te werken om eerbiediging van de mensenrechten door het bedrijfsleven te bevorderen.
10. Antwoord van het kabinet:
De UNGP’s vragen landen om uitwerking van hun beleid op mensenrechten en bedrijfsleven
in een Nationaal Actieplan (NAP). Een overzicht van de invulling van deze NAP’s is
te vinden in een interactieve kaart van the Danish Institute for Human Rights (DIHR)5
. Op de website van DIHR staat een overzicht hoe verschillende landen omgaan met gepaste
zorgvuldigheid.6. Ook laat het onderzoek «Strategies for Responsible Business Conduct»7 dat met uw Kamer is gedeeld op 22 februari 2019 (Kamerstuk26 485, nr. 304) verschillende manieren zien waarop EU-lidstaten de OESO-richtlijnen en UNGP’s implementeren.
Uit een van de gepresenteerde onderzoeken blijkt dat 35% van de grote bedrijven de
OESO-richtlijnen onderschrijft. Dit is een kleine toename ten opzichte van de nulmeting
van 2017 (30%). De komende jaren gaat een intensievere stimuleringscampagne van start.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een vergelijking met ander Europese
landen in hoeverre bedrijven zich daar committeren aan de OESO-richtlijnen om op die
manier een bench mark te creëren.
11. Antwoord van het kabinet:
De meeste EU-lidstaten zijn ook lid van de OESO. OESO-leden committeren zich aan de
OESO-richtlijnen en zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor het bevorderen van de
implementatie van de richtlijnen door het bedrijfsleven in hun land. Er bestaat geen
benchmark om de implementatie te vergelijken. Wel loopt ook in Duitsland een studie
naar de naleving van gepaste zorgvuldigheid door grote Duitse bedrijven. De eerste
voorlopige resultaten zijn in april 2020 bekend geworden en laten zien dat tussen
de 17 en 19 procent van de geënquêteerde bedrijven in Duitsland de eisen aangaande
gepaste zorgvuldigheid naleeft en een aanvullende 9 tot 11 procent die op weg hier
naartoe is.8
De Minister benadrukt dat het Ministerie van buitenlandse zaken het maatschappelijk
middenveld ondersteund ook daar waar zij zich moeilijker kunnen uitspreken. De leden
van de CDA-fractie vragen de Minister of zij signaleert dat de positie van het maatschappelijk
middenveld verslechterd is door de crisis en welke maatregelen ze neemt om het maatschappelijk
middenveld in dat geval extra te steunen.
12. Antwoord van het kabinet:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft regelmatig en op diverse niveaus contact
met het maatschappelijk middenveld, hier in Nederland en internationaal, om te horen
wat er speelt, wat de zorgen zijn en waar de noden liggen. Er bestaan zorgen over
de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld, die versterkt wordt door maatregelen
van overheden vanwege de COVID-19 crisis. Nederland brengt deze onder de aandacht
binnen de EU en in multilaterale fora. Nederland steunt diverse noodfondsen, waaronder
het Civicus Crisis Response Fund, die in deze tijden lokale maatschappelijke organisaties
helpen om door de crisis te komen.
Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet
zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke
internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral
moet worden opgesteld. Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese
IMVO-maatregelen komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand
van zaken hiervan.
13. Antwoord van het kabinet:
Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek9 van de Europese Commissie naar gepaste zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde
onderzoek van The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid,
mede omdat daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen
op Europees niveau meer impact hebben. Hier is het kabinet het mee eens. De Europese
Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen komen, mogelijk
wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Het kabinet volgt de ontwikkelingen
vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet en neemt de kansen die dit biedt mee
in de overwegingen voor de opties voor IMVO-beleid.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er al enige prioritering aangebracht
kan worden in de inventarisatie zoals gepresenteerd in bijlage 6.
14. Antwoord van het kabinet:
Sinds het presenteren van de inventarisatie zijn er verschillende stakeholderconsultaties
geweest. Mede op basis van deze consultaties is de inventarisatie versmald tot een
palet van mogelijke nationale bindende en vrijwillige maatregelen gebaseerd op vijf
V’s (verplichten, voorwaarden, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten)
10
• Thematische gepaste zorgvuldigheid wetgeving (verplichten)
• Brede gepaste zorgvuldigheid wetgeving (verplichten)
• Transparantieverplichting (verplichten)
• Voorwaarden vanuit de overheid (voorwaarden)
• Sectorale samenwerking (verleiden)
• Financiële en/of fiscale prikkels (verleiden)
• IMVO steunpunt voor bedrijven (vergemakkelijken en voorlichten)
Ten aanzien van de internationale maatregelen zal van iedere optie voor een doordachte
mix een proactieve parallelle inzet ten behoeve van een internationaal of Europees
gelijk speelveld deel uit maken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre derde landen draagvlak
voor IMVO-beleid hebben ontwikkeld en vragen daarbij enkele voorbeelden van derde
landen die ook werkelijk tot verbeterde IMVO wetgeving zijn gekomen of condities hebben
gerealiseerd voor bedrijven om IMVO-beleid in de praktijk te brengen.
15. Antwoord van het kabinet:
Veel landen wereldwijd hebben een Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven
(NAP) ontwikkeld of zijn hiermee bezig. In sommige gevallen is Nederland hierbij actief
betrokken geweest, zoals bijvoorbeeld in Indonesië, Maleisië en Thailand. In deze
landen is er verbeterde IMVO-wetgeving gekomen, bijvoorbeeld in Thailand tegen de
illegale visindustrie en in Indonesië op het gebied van bescherming tegen ontbossing.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat uit de monitoring van de
voortgang van de IMVO-aanpak van de Minister blijkt dat nog slechts 35% van de grote
bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft, slechts 5 procentpunten meer dan in 2017.
Dit terwijl het haar doel was in april 2020 een percentage van 90% te hebben gerealiseerd.
Hoe verklaart de Minister het dat nog maar zo weinig bedrijven de OESO-normen onderschrijven?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een reflectie van de Minister op het
door haar gevoerde IMVO-beleid in het licht van deze cijfers.
16. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft als doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023
de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale
activiteiten. Met een eerste tussenmeting over de gehele onderzoeksgroep van grote
bedrijven is het huidige percentage bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft vastgesteld; dit bedraagt inderdaad 35 procent. In dit onderzoek
is geen uitvraag gedaan naar de beweegredenen van deze bedrijven om de richtlijnen
wel of niet te onderschrijven. Op basis van enkel dit onderzoek kan niet verklaard
worden waarom dit percentage nu op 35 procent uitkomt. Wel blijkt uit gesprekken met
bedrijven in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» dat een deel
van de bedrijven het complex vindt om de OESO-richtlijnen volledig te integreren in
de bedrijfsprocessen. Mede om het gewenste niveau van 90 procent te bereiken, is inzet
vereist. Dit gegeven vormt input voor de te formuleren opties voor IMVO-beleid.
Heeft haar beleid gefaald, en indien de Minister van mening is van niet, welke argumenten
kan zij hiervoor geven?
17. Antwoord van het kabinet:
Onder het huidige beleid onderstreept het kabinet via verschillende instrumenten het
belang van de OESO-richtlijnen en stimuleert bewustwording hierover bij bedrijven.
Daar waar mogelijk zet de overheid zich in om bedrijven bij te staan en complexiteit
te verminderen. Met het huidige resultaat van 35 procent is het een feit dat er tot
2023 gerichte inzet nodig is om de doelstelling te realiseren. Zo komt er dit jaar
een campagne om de OESO-richtlijnen nadrukkelijk onder de aandacht van de grote bedrijven
te brengen. De 90-procent doelstelling en de resultaten van de tussenmeting vormen
tevens input in het project «IMVO-maatregelen in perspectief».
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de Minister bedoelt met haar zinsnede
dat de komende jaren een intensievere stimuleringscampagne van start gaat. Om wat
voor campagne gaat het? Wanneer gaat deze campagne precies van start?
18. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft als doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023
de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale
activiteiten. Naast de al bestaande beleidsinstrumenten start het ministerie dit jaar
met een specifieke stimuleringscampagne om de onderschrijving van de OESO-richtlijnen
te bevorderen. Deze campagne gaat bedrijven informeren en activeren om met de OESO-richtlijnen
aan de slag te gaan. Dit zal via meerdere kanalen gebeuren, onder andere via een telefonisch
benadering en een campagnewebsite.
Aangezien de Minister spreekt van «intensiever» – op welke wijze gaat nu intensiever
worden gestimuleerd dan reeds het geval? En als dit kan, waarom heeft de Minister
hier dan niet al eerder voor gekozen?
19. Antwoord van het kabinet:
In het antwoord op vraag 18 wordt toegelicht hoe er intensiever gestimuleerd gaat
worden. Deze gerichte stimuleringscampagne kon pas ontwikkeld worden nadat de eerste
tussenmeting over de volledige onderzoeksgroep afgerond was (maart 2020).
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts benieuwd of de Minister een appreciatie
kan geven van de naleving van de OESO-normen door de bedrijven die hebben aangegeven
deze normen te onderschrijven. Hoe wordt dit getoetst?
20. Antwoord van het kabinet:
Voor de eerste tussenmeting van de 90-procent doelstelling is deels gebruik gemaakt
van de resultaten van de Transparantiebenchmark. Hierin wordt bedrijven op het onderdeel
ketenverantwoordelijkheid gevraagd inzicht te geven in hun implementatie van de stappen
van gepaste zorgvuldigheid ter naleving van de OESO-richtlijnen. In het aanvullende
onderzoek naar bedrijven die niet onder de Transparantiebenchmark vallen zijn dezelfde
criteria gehanteerd en is bepaald hoe ver de grote bedrijven zijn in hun implementatie
van gepaste zorgvuldigheid. Ongeveer de helft van de bedrijven die de richtlijnen
onderschrijven lukt het ook om de risico’s in de keten in kaart te brengen (stap 2)
en maatregelen te nemen om (potentiële) misstanden te voorkomen, te beëindigen of
te mitigeren (stap 3). Het monitoren van de resultaten (stap 4) wordt door een kwart
van de onderschrijvende bedrijven gedaan. Communiceren over de resultaten (stap 5)
en het aanbieden van herstel aan benadeelden (stap 6) wordt slechts door een klein
deel van de onderschrijvende bedrijven toegepast. Voor het kabinet is het belangrijk
dat deze grote bedrijven starten met onderschrijving en daarmee de eerste stap zetten
in het vastleggen van ketenverantwoordelijkheid in hun beleid en managementsystemen.
De resultaten bevestigen dat de toepassing van alle stappen van gepaste zorgvuldigheid
een proces vormt dat tijd kost en dat er voor veel van deze bedrijven nog werk aan
de winkel is.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het beknopte overzicht
van de lopende en afgeronde onderzoeken en evaluaties met betrekking tot toekomstige
IMVO-maatregelen. Daarbij zijn zij benieuwd naar de wijze waarop Duurzaam Ontwikkelingsdoel
nummer 5 (SDG5) wordt meegenomen in het vormgeven van het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» en op welke wijze SDG5 wordt meegenomen in de analyse van het Nationaal
Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven en de herziening daarvan.
21. Antwoord van het kabinet:
Gendergelijkheid en vrouwenrechten is een prioriteit en dwarsdoorsnijdend thema in
het Nederlands BHOS- en mensenrechtenbeleid. We weten dat vrouwen onevenredig frequente
en ernstige risico’s ervaren in internationale waardeketens. Dit werd nogmaals bevestigd
door de gender-tafel tijdens de stakeholderbijeenkomst in het kader van het project
«IMVO-maatregelen in perspectief» op 19 november 2019. Ook in de aankomende consultatiesessies
met stakeholders in productielanden wordt hier expliciet aandacht aan besteed.
In de onafhankelijke analyse van Nederlands overheidsbeleid ten aanzien van de UNGP’s
ten behoeve van de herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven
(NAP) is ook aandacht voor gendergelijkheid en vrouwenrechten. Op basis van de uitkomsten
van deze analyse zal het kabinet besluiten hoe SDG5 mee te nemen in de herziening
van het NAP.
De leden zijn positief over de hard nodige intensieve stimuleringscampagne over de
IMVO-richtlijnen. Kan de Minister al aangeven hoe deze campagne er uit gaat zien en
hoe de verschillende IMVO-thema’s onder de aandacht worden gebracht?
22. Antwoord van het kabinet:
De campagne gaat bedrijven informeren en activeren om met de OESO-richtlijnen aan
de slag te gaan. Dit zal via meerdere kanalen gebeuren, onder andere via een telefonisch
benadering en een campagnewebsite. De campagne maakt bedrijven duidelijk dat elke
sector en elke keten andere risico’s kent. Het is gericht op het bevorderen van de
naleving van de OESO-richtlijnen, dit is inclusief de thema’s die onderdeel zijn van deze richtlijnen, zoals mensenrechten
en arbeidsrechten. Bedrijven wordt uitgelegd hoe ze met de OESO-richtlijnen en het
proces van gepaste zorgvuldigheid risico’s in hun keten kunnen identificeren, en vervolgens
kunnen voorkomen en/of beperken.
Deze leden hebben de resultaten gezien van de tussentijdse meting naar de bekendheid
met en het onderschrijven van de OESO-richtlijnen. In 2023 zou 90% van de Nederlandse
bedrijven deze richtlijnen onderschreven moeten hebben. Nu is voor het eerst bekend
geworden dat nog maar 35 procent van de bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft.
Vindt de Minister dit, net als de leden van de fractie van de ChristenUnie, ook teleurstellend?
23. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet had graag gezien dat dit percentage al hoger lag. Het resultaat van deze
tussenmeting biedt echter ook inzichten die helpen bij het bepalen van de vervolgstappen,
onder meer in een gerichte stimuleringscampagne die dit jaar van start gaat.
Bovendien blijkt dat slechts 20 procent van de grote bedrijven in Nederland weet welke
mensenrechtenrisico’s er in hun ketens spelen. Hoe beoordeelt de Minister dit, zo
vragen deze leden zich af, en hoe denkt zij de 90%-doelstelling alsnog te gaan behalen.
24. Antwoord van het kabinet:
Ook met betrekking tot de mensenrechten in de keten had het kabinet graag gezien dat
een hoger percentage bedrijven in Nederland weet welke risico’s er in hun keten spelen.
Het laat zien dat het toepassen van de vervolgstappen van gepaste zorgvuldigheid door
grote bedrijven nog moet verbeteren.
In 2020 wordt een campagne ter stimulering gestart. Met verschillende stimuleringsactiviteiten
werken we naar de streefwaarde van 90 procent. Naast de nieuwe campagne stimuleert
het kabinet bedrijven al op verschillende manieren, bijvoorbeeld door voorwaarden
te verbinden aan het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken bij RVO en via de IMVO-convenanten. In 2021 zal een nieuwe tussenmeting worden
uitgevoerd om de voortgang op de doelstelling inzichtelijk te maken en te identificeren
waar een verdere intensivering van de stimuleringsactiviteiten noodzakelijk is.
In het laatste algemeen overleg over IMVO is door het lid Voordewind al een initiatiefnota
aangekondigd waarin een voorstel gedaan wordt voor brede wetgeving die het principe
van gepaste zorgvuldigheid verplicht gaat stellen voor bedrijven. Op basis van de
terugkoppeling die enkele fracties al gegeven hebben op een concept versie is de nota
verder bijgewerkt en deze zal nu zeer binnenkort worden ingediend. De eerste onderzoeksresultaten
zoals de Minister die nu met de Kamer heeft gedeeld, sterken deze leden in de gedachte
dat brede wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid een belangrijk instrument kan zijn
in een geheel van beleidsmaatregelen ter bevordering van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Is de Minister dat met deze leden eens?
25. Antwoord van het kabinet:
De beleidsopties voor doordachte mixen op basis van de genoemde maatregelen (zie vraag
14) worden in de zomer voor advies voorgelegd aan de SER en ter toetsing eveneens
aan de ATR. Daarnaast zijn de bevindingen van de evaluatie van de IMVO-convenanten
van belang. Deze resultaten zijn nodig om antwoord te kunnen geven op de vraag over
het belang van brede gepaste zorgvuldigheid als instrument.
Deelt de Minister de conclusie dat veel bedrijven, ook in hoog-risicosectoren, achterblijven in de naleving van IMVO-standaarden, zo vragen de leden van
de SGP-fractie.
26. Antwoord van het kabinet:
Van de grote bedrijven is gemeten dat 35 procent de OESO-richtlijnen onderschrijft. De IMVO-convenantenaanpak bereikt eveneens een deel van
de bedrijven in hoog-risicosectoren. Er resteert een flink aantal bedrijven dat nog
niet het gewenste niveau heeft bereikt met betrekking tot de gevraagde toepassing
van IMVO-standaarden.
De leden van de SGP-fractie vinden dit zorgelijk: van ondernemingen mag «gepaste zorgvuldigheid»
verwacht worden, waarbij wel voorkomen moet worden deze bedrijven te overvragen en
overbelasten met overbodige, onduidelijke of onhaalbare wetten en regels. Dit alles
vereist een duidelijke overheidsregie en betrouwbaar langetermijnbeleid. Wat is volgens
de Minister de optimale «beleidsmix» om de naleving substantieel te verbeteren, ook
in het licht van de 90-procentdoelstelling?
27. Antwoord van het kabinet:
Het is prematuur om hier nu antwoord op te geven. Het kabinet wacht op het advies
van de SER-commissie «internationaal» en de appreciatie van de ATR. Vóór de begrotingbehandeling
van dit najaar worden de hoofdlijnen van een mogelijk nieuw IMVO beleid gepresenteerd.
Kan zij gedetailleerd ingaan op haar inzet in de komende jaren op voorlichten, vergemakkelijken,
verleiden, voorwaarden en verplichten?
28. Antwoord van het kabinet:
Het is nog niet mogelijk om hier op in te gaan, voor toelichting hierbij zie antwoord
op vraag 27.
Hoe ziet zij zelf de optimale houding tussen dwingende en vrijwillige IMVO-maatregelen,
ook in het licht van de conclusie dat convenanten beperkt effectief zijn zonder verplichtende
instrumenten?
29. Antwoord van het kabinet:
Een van de uitgangspunten is dat de opties voor nieuw IMVO-beleid de vijf V’s bevatten (Voorlichten, Vergemakkelijken, Verleiden, Voorwaarden
stellen en Verplichten). Door maatregelen te combineren kunnen deze worden gericht
op bedrijven die zich op verschillende niveaus van IMVO-volwassenheid bevinden (zowel
voor het peloton, achterblijvers als de koplopers). Omdat de komende jaren de Wet
Zorgplicht Kinderarbeid ingevoerd dient te worden, zal in alle opties sowieso een
verplichtende maatregel opgenomen worden.
Kan de Minister tevens ingaan op de bewering dat een algemene wettelijke regeling
in beginsel meer voordelen heeft dan een wettelijke regeling per sector (kleding,
banken) of per thema (kinderarbeid, moderne slavernij)?
30. Antwoord van het kabinet:
Het naleven van de OESO-richtlijnen betekent dat bedrijven hun gepaste zorgvuldigheid
moeten richten op alle thema’s genoemd in de richtlijnen. De OESO-richtlijnen maken
evenmin onderscheid in sectoren, ze zijn van toepassing voor alle bedrijven die onderdeel
zijn van een internationale keten. Hoewel een regeling per sector of thema dus niet
goed past bij wat wordt verstaan onder naleving van de OESO richtlijnen kan het wel
dienen als opstap naar een bredere aanpak.
Tot slot: op welke manier gaat de Minister ook kleine bedrijven helpen bekend te worden
met, en invulling te geven aan, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s?
31. Antwoord van het kabinet:
In de resultaten van
het project «IMVO-maatregelen in perspectief» worden mogelijke maatregelen geïdentificeerd
die rekening houden met verschillende doelgroepen, kleine bedrijven horen daar ook
bij.
Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»
De Minister schrijft de komende maanden «bijeenkomsten met het bedrijfsleven en het
maatschappelijk middenveld» te houden. Kan de Minister een overzicht geven van de
gesprekspartners bij deze bijeenkomsten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Met
welke organisaties binnen het maatschappelijk middenveld is gesproken in het kader
van deze bijeenkomsten of staan gesprekken gepland?
32. Antwoord van het kabinet:
In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zijn verschillende stakeholderbijeenkomsten
georganiseerd om de inbreng van belanghebbenden – bedrijfsleven, maatschappelijke
middenveld maar ook andere departementen- mee te nemen in het traject naar opties
voor vernieuwd IMVO-beleid. De uitnodiging en deelname van Ngo’s en vakbonden is gecoördineerd
door MVO Platform. Het bedrijfsleven is uitgenodigd via VNO-NCW, met deelnemers uit
onder andere de textielsector, financiële sector, voedingsmiddelensector en olie-
en gassector.
Kan de Minister aangeven of hierbij eveneens gesprekken gevoerd worden met organisaties
die voor de uitoefening van hun activiteiten subsidie ontvangen vanuit het ministerie?
33. Antwoord van het kabinet:
Ja, een aantal van de maatschappelijke organisaties betrokken bij het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» ontvangt een subsidie voor bepaalde activiteiten, waaronder voor hun
rol binnen de IMVO-convenanten, maar ook voor activiteiten op andere beleidsterreinen.
Op de website van OpenAidNL staat een overzicht van de projecten/activiteiten van maatschappelijke organisaties
die worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.11
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de innige samenwerking van de
Minister met VNO-NCW, waarbij zij zelf optreed in een filmpje ter promotie van het
door de werkgeversorganisatie gepubliceerde advies voor een «internationale actieagenda
covid-19».12 De leden vinden het op z’n zachts gezegd vreemd dat de Minister zich hiervoor leent,
aangezien de actieagenda oproept tot het pauzeren van haar eigen «IMVO in perspectief»
project.13 De leden gaan ervan uit dat een dergelijk pauze niet aan de orde is?
34. Antwoord van het kabinet:
Verschillende partijen en met name bedrijven verkeren in een ingewikkelde tijd met
verschillende uitdagingen, niet alleen op het vlak van IMVO. Het kabinet heeft begrip
voor de situatie en luistert naar hoe stakeholders momenteel om gaan met IMVO en wat
zij nodig hebben om de bedrijfsprocessen op gang te houden, maar we kijken ook naar
de toekomst. Het project «IMVO-Maatregelen in perspectief» gaat, ook in deze tijden
van crisis, gestaag door. De complexiteit als gevolg van de crisis is nadrukkelijk
besproken met de betrokken partijen, en de actieagenda van VNO-NCW vraagt hiervoor
ook aandacht, desalniettemin onderschrijven betrokken partijen het belang van solide
IMVO-beleid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 april 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326), is het van groot belang dat bedrijven en maatschappelijke organisaties actief betrokken
worden bij de ontwikkeling van dit beleid. Om te zorgen dat stakeholders ook in deze
uitdagende tijden goed betrokken kunnen blijven, krijgen zij daarom meer ruimte en
flexibiliteit om hun inbreng te leveren. In de afgelopen maanden werd duidelijk dat,
ook ten tijde van de COVID-19 crisis, bedrijven actief deelnamen aan (digitale) ronde
tafels, werkgroepen en interviews. Tot op heden zijn de gestelde tijdpaden aangehouden,
mede dankzij de – ook in deze crisissituatie – niet aflatende inzet van alle betrokken
stakeholders.
Kan de Minister toelichten wat haar rol is geweest in het opstellen van deze actieagenda?
35. Antwoord van het kabinet:
De «Internationale Actieagenda COVID-19» is op 23 april jl. door VNO-NCW en MKB Nederland
virtueel aan mij aangeboden. De actieagenda is een privaat overzicht van knelpunten
waarmee het internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven wordt geconfronteerd
als gevolg van de COVID-19 crisis. De actieagenda is opgesteld mede naar aanleiding
van een door de ondernemersorganisaties opgezette conference call op 26 maart jl.
met internationaal opererende Nederlandse bedrijven over de COVID-19 crisis, waaraan
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën en ikzelf deelnamen. Verschillende knelpunten
die aan orde kwamen in deze conference call zijn opgenomen in de actieagenda. Waar
mogelijk worden knelpunten uit de actieagenda gezamenlijk door het bedrijfsleven en
de overheid opgepakt. De actieagenda is daarmee een waardevolle aanvulling op het
kabinetsbeleid om in samenwerking met het bedrijfsleven duurzaam uit de crisis te
herstellen.
Heeft de Minister net zulke warme banden met de andere betrokken partijen, zoals de
vakbonden en maatschappelijke organisaties, die zich met IMVO bezig houden? Zo ja,
hoe uit zich die dan?
36. Antwoord van het kabinet:
Te allen tijden zet het kabinet zich in voor een goede verstandhouding en constructieve
dialoog met de verschillende belanghebbenden, ook met betrekking tot IMVO. In het
kader van IMVO ten tijde van COVID-19 hebben bijvoorbeeld onlangs verschillende gesprekken
plaatsgevonden met bedrijven in de textielsector, maar is daarover ook gesproken met
maatschappelijke organisaties, zoals de Fair Wear Foundation. Daarnaast worden in het project «IMVO-maatregelen in perspectief» verschillende
stakeholderbijeenkomsten georganiseerd om de inbreng van verschillende belanghebbenden,
zowel vanuit het bedrijfsleven, als het maatschappelijke middenveld mee te nemen in
het traject naar vernieuwd IMVO-beleid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 april
2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326), is het van groot belang dat bedrijven en maatschappelijke organisaties actief betrokken
worden bij de ontwikkeling van dit beleid, hier zet het kabinet zich dan ook consequent
voor in.
De leden van de PvdA-fractie hechten er daarnaast aan dat het gehele proces om tot
«IMVO-maatregelen in perspectief» te komen niet wordt vertraagd als gevolg van de
coronacrisis. In tegendeel, de coronacrisis maakt het juist urgenter. Is de Minister
dit met de leden van de PvdA-fractie eens?
37. Antwoord van het kabinet:
Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» is beleidsvoorbereidend voor toekomstig
IMVO-beleid en gericht op de langere termijn. Het project is in lijn met de afspraken
hierover in het Regeerakkoord en het is belangrijk dat het project ook in deze turbulente
tijden door gaat. Hoewel het door COVID-19 voor veel stakeholders een grote uitdaging
is om de zo noodzakelijke input te blijven leveren, wordt hier volop aan gewerkt en
heeft het project geen vertraging opgelopen. Het is, zeker in deze tijden, van belang
om de transitie naar eerlijke handelsketens en het behalen van de SDG’s niet uit het
oog te verliezen.
En is zij daarbij bereid stelling te nemen tegenover werkgeversorganisatie VNO-NCW
die onlangs pleitte voor een pas op de plaats en het «on hold» zetten van het convenantenproces
omdat bedrijven daar nu onvoldoende capaciteit voor zouden hebben?
38. Antwoord van het kabinet:
Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gaat gestaag door. Zie tevens de antwoorden
op vraag 34 en 35.
Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU
In het onderzoek naar de gepaste zorgvuldigheid in de EU merken de leden van de VVD-fractie
een aantal observaties op. Ten eerste komt ook in dit onderzoek de duidelijke voorkeur
van de betrokken partijen naar voren voor het eventueel nemen van IMVO-maatregelen
in Europees verband, in plaats van nationale maatregelen. De Minister schrijft in
reactie op deze observatie dat zij dit deelt, maar plaatst vraagtekens bij de haalbaarheid.
In dit verband vernemen voorgenoemde leden graag welke stappen de Minister tot dusver
heeft ondernomen om deze haalbaarheid te verkennen. Is er contact geweest met vertegenwoordigers
van andere lidstaten of met de Commissie over dit onderwerp? Zo ja, wat zijn de resultaten
van deze contacten?
39. Antwoord van het kabinet:
Een Europees IMVO-beleid heeft de voorkeur, bijvoorbeeld in de vorm van een EU IMVO-actieplan.
Het kabinet zet zich hiervoor consequent in. Dit blijkt onder meer uit gesprekken
met andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, gesprekken met Eurocommissarissen
en inbreng in de Raden Buitenlandse Zaken Handel en Ontwikkelingssamenwerking van
21 en 25 november 2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2099 en Kamerstuk
21 501-04, nr. 227) Gecoördineerde actie op Europees niveau werd in de Raden door verschillende lidstaten
gesteund. De Europese Commissie heeft recent aangegeven in 2021 te komen met een initiatief
op het gebied van IMVO, mogelijk in de vorm van een wetsvoorstel. Nederland volgt
de ontwikkelingen hierop nauwgezet en levert actief inbreng.
En kan de Minister aangeven of zij, met inachtneming van de veronderstellingen over
de haalbaarheid van mogelijke Europese regels, niet eerst alsnog de voorkeur zou willen
geven aan het doen van een dergelijk Europees voorstel, alvorens de nationale route
te proberen?
40. Antwoord van het kabinet:
Mogelijke Europese wetgeving op IMVO – zoals recentelijk aangekondigd door de Europese
Commissie – is onderdeel van de discussie over hoe dergelijk Europees IMVO-beleid
vormgegeven zou moeten worden. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit
naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende)
IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het
gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd
aan uw Kamer in het najaar.
Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet
zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke
internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral
moet worden opgesteld.
41. Antwoord van het kabinet:
Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek van de Europese Commissie naar gepaste
zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde onderzoek van The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid, mede omdat
daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen op
Europees niveau uiteindelijk meer impact gaan hebben. Deze conclusies worden gedeeld.
Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese IMVO-maatregelen komen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken hiervan.
42. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen
komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Nederland
volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet; het kabinet
neemt de kansen hierop mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk nieuw IMVO-beleid.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging van een Europees
plan voor gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) door Eurocommissaris Reynders. Kan
de Minister toelichten wanneer er een uitgewerkt voorstel op het gebied van IMVO kan
worden verwacht vanuit de EU en wat de Nederlandse inzet zal zijn?
43. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te komen,
waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Zie aanvullend het antwoord op vraag 42.
De Minister schrijft in haar brief dat het onderzoek naar Europese gepaste zorgvuldigheid
wetgeving uit zou wijzen dat de kosten voor het bedrijfsleven hiervan substantieel
zouden zijn. Tegelijkertijd schrijft de Minister dat dit voor het MKB 0,14% van de
inkomsten zou kosten en voor grotere bedrijven 0,009%. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen of deze percentages niet verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de meerwaarde
van brede toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de EU. Deze leden vragen of de
genoemde baten voor het bedrijfsleven ook gekwantificeerd zijn in dergelijke percentages,
en zo ja, wat deze percentages zijn.
44. Antwoord van het kabinet:
Waar het gaat om mogelijke bindende maatregelen heeft Europees beleid de voorkeur.
Het kabinet onderzoekt op dit moment de verschillende opties voor IMVO-beleid en presenteert
de resultaten hiervan in het najaar van 2020. De meerwaarde van EU-wetgeving op gepaste
zorgvuldigheid zal in dit licht worden bezien.
In de studie14 «Due diligence requirements through the supply chain» die in opdracht van de Europese Commissie is uitgevoerd, wordt gesteld dat brede
toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de EU tot verschillende baten op het gebied
van reputatie, personeel, risicomanagement en financiële resultaten kan leiden. Deze
baten zijn niet gekwantificeerd in de studie.
De Minister schrijft dat zij de ontwikkelingen bij de Europese Commissie met betrekking
tot mogelijke wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid nauwlettend volgt en waar mogelijk
zal beïnvloeden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke ontwikkelingen het
afgelopen jaar op dit punt hebben plaatsgevonden. Deze leden vragen of de Minister
signalen heeft dat de huidige commissie plannen heeft voor dergelijke wetgeving, en
zo ja, hoe concreet deze plannen zijn.
45. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie zet stappen op gepaste zorgvuldigheid. Zo publiceerde de Commissie
in februari 2020 een studie15 naar opties voor Europese gepaste zorgvuldigheid maatregelen. Onlangs aan kondigde
de Commissie aan in 2021 een initiatief te zullen voorstellen, mogelijk wetgevend,
waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is.
Nederland volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet, onder
andere door het bijwonen van relevante bijeenkomsten en door gesprekken met de Commissie,
en neemt de kansen die dit biedt mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk
nieuw IMVO-beleid.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister om te concretiseren welke
stappen van beïnvloeding zij reeds heeft gezet om Europese wetgeving voor gepaste
zorgvuldigheid dichterbij te brengen.
46. Antwoord van het kabinet:
Het afgelopen jaar heeft het kabinet zich hiervoor ingezet in onder andere gesprekken
met andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, in gesprekken met Eurocommissarissen
en in de Raden Buitenlandse Zaken Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 21 en 25 november
2019.
De leden zijn positief over de relatieve voortvarendheid waarmee de Europese Commissie
aangeeft toe te willen werken naar wetgeving ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid.
Zij erkennen dat dergelijke regelgeving idealiter op Europees niveau wordt bestendigd,
maar vinden dit geenszins een excuus om tot die tijd af te wachten. Is de Minister
dit met hen eens?
47. Antwoord van het kabinet:
Mogelijke Europese wetgeving op IMVO – zoals recentelijk aangekondigd door de Europese
Commissie – is onderdeel van de discussie over hoe dergelijk Europees IMVO-beleid
vormgegeven zou moeten worden. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit
naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende)
IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het
gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd
aan uw Kamer in het najaar.
Hoe ziet de Minister de huidige positie van Nederland ten aanzien van IMVO (zowel
ten aanzien van daadwerkelijke naleving door bedrijven als wel lopende stimuleringsmaatregelen),
en welke positie hoopt zij dat Nederland binnen nu en een jaar heeft binnen de EU?
De leden zouden graag een meer proactieve houding zien van de Minister, en Nederland
zodoende terugbrengen in de kopgroep waar het gaat om verantwoord ondernemen en uiteindelijk
eerlijke handel.
48. Antwoord van het kabinet.
Andere landen kijken met belangstelling naar het Nederlandse beleid en vragen ook
om kennis en geleerde lessen met hen te delen. Met de evaluatie van het huidige beleid,
de onderzoeken naar mogelijk aanvullend beleid en het blijvend adresseren van het
belang van Europees IMVO-beleid, blijft Nederland het voortouw nemen. Ook het komend
jaar wordt hierop ingezet.
Controle op naleving EU conflictmineralenverordening
De Minister heeft eerder al aangegeven te onderzoeken of de namen van de importeurs
die onder de Wet Uitvoering Verordening 2017/821 (de Conflictmineralenverordening)
openbaar gemaakt kunnen worden. Kan de Minister al aangeven of de namen van bedrijven
openbaar kunnen worden gemaakt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
49. Antwoord van het kabinet:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in gesprek met de Inspectie Leefomgeving
en Transport en de douane om te kijken of de namen van de bedrijven openbaar kunnen
worden gemaakt en zo ja, hoe.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af wat de opties van de Minister
zijn als dit niet zou kunnen op grond van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige
informatie. Kunnen de jaarlijkse rapportages inzake gepaste zorgvuldigheid van de
betreffende bedrijven dienen ter informatie aan derden? In hoeverre zouden bedrijven
die onder de conflictmineralenverordening zullen vallen verplicht zijn in hun jaarverslagen
bekend te maken hoe zij zich aan deze verordening houden?
50. Antwoord van het kabinet:
Het klopt dat de jaarlijkse rapportages inzake gepaste zorgvuldigheid van de betreffende
bedrijven ter informatie dienen aan derden. De verplichtingen voor de betreffende
bedrijven zijn vastgelegd in art. 3, 4, 5, 6, en 7 van de verordening. Artikel 7 bevat
de openbaarmakingsplicht: «importeurs brengen jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer
via internet, openbaar verslag uit over hun beleid van passende zorgvuldigheid in
de toeleveringsketen en hun praktijk inzake het verantwoord betrekken van mineralen
of metalen». Het is niet verplicht deze informatie in jaarverslagen op te nemen.
Wanneer wordt de uitvoeringswet naar de Kamer gestuurd?
51. Antwoord van het kabinet:
Op 20 mei jl. heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar blanco advies
uitgebracht over de Uitvoeringswet Verordening conflictmineralen. De regering zal
het wetsvoorstel in juni naar uw Kamer sturen.
COVID-19
De Minister stelt terecht dat het Nederlandse bedrijfsleven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid pakt, ook ten tijde van de coronacrisis. Verder
stelt zij terecht dat het Nederlandse bedrijfsleven deze coronacrisis en de daarmee
samenhangende herschikking van de handelsketens gebruikt om de «maatschappelijke aspecten
beter in te bedden in de bedrijfsvoering». Is de Minister het met de leden van de
VVD-fractie eens dat de coronacrisis een verregaande impact heeft op de maatschappelijke
aspecten van deze handelsketens?
52. Antwoord van het kabinet:
Ja. Het staat vast dat de COVID-19 crisis een enorme maatschappelijke impact heeft
in talrijke handelsketens. In productielanden zien we dat de sluitingen van fabrieken
door terugval in de vraag leidt tot enorme gevolgen voor arbeiders, zonder effectief
sociaal vangnet.16 Diverse organisaties die ook door de Nederlandse overheid gesteund worden, hebben
uitgebreide analyses van dit probleem gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn de analyse
van de Fair Wear Foundation van de consequenties van COVID-19 in de textielsector17, de bevindingen van Hivos als het gaat om de consequenties voor vrouwelijke werknemers
in de sierteeltsector18 en een brede analyse van de ILO van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19
crisis voor allerlei sectoren19.
Is zij het eveneens met de voorgenoemde leden eens dat een voorstel voor IMVO-regels,
terwijl deze handelsketens als gevolg van de coronacrisis aan snelle verandering onderhevig
zijn, in potentie al achterhaald is op het moment dat het voorgesteld zou worden?
Zo ja, is de Minister bereid om met het doen van voorstellen voor IMVO-regels af te
wachten totdat meer duidelijk is over de internationale economie en wereldwijde handelsketens
post-corona?
53. Antwoord van het kabinet:
Het project «IMVO-Maatregelen in perspectief» gaat, ook in deze tijden van crisis,
gestaag door. Het is, zeker in deze tijden, van belang om in te zetten op lange termijn
beleidsontwikkeling en de transitie naar eerlijke handelsketens en het behalen van
de SDG’s niet uit het oog te verliezen. Ontwikkelingen als gevolg van het COVID-19
virus houdt het kabinet nauwlettend in de gaten. Tevens hebben stakeholders meer ruimte
en flexibiliteit gekregen hun inbreng te leveren. In de afgelopen maanden is ondanks
de grote uitdagingen waar iedereen mee kampt gebleken dat, ook ten tijde van de COVID-19
crisis, bedrijven actief deelnamen aan (digitale) ronde tafels, werkgroepen en interviews.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke gevolgen de COVID-19 crisis heeft
voor het Nederlandse IMVO beleid in het algemeen en welke gevolgen de Minister signaleert
bij bedrijven. Deze leden vragen de Minister of er bijvoorbeeld signalen zijn dat
bedrijven die in financiële nood komen daardoor IMVO-ambities op een lager pitje zetten.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarom de uitdagingen die de huidige
crisis brengt, maar zeker ook welke kansen het biedt in kaart te brengen.
54. Antwoord van het kabinet:
Het behoud van focus op ketenverduurzaming en IMVO is belangrijk, juist nu. De crisis
vergroot risico’s voor mens en milieu in de waardeketen van bedrijven, bijvoorbeeld
waar het gaat om veilige en gezonde werkomstandigheden en waar het gaat om het mitigeren
van de negatieve gevolgen voor arbeiders in productielanden door de terugloop in de
vraag naar deze producten. Conform de verantwoordelijkheid van bedrijven onder de
OESO-richtlijnen en UNGP’s verwacht het kabinet dat bedrijven de risico’s aanpakken.
Bedrijven kunnen bijdragen aan het mitigeren van de negatieve gevolgen van de crisis
voor werknemers in de productielanden.
In de brief valt te lezen dat de herschikking van de handelsketens als gevolg van
de coronacrisis kans biedt om de maatschappelijke aspecten beter in te bedden in de
bedrijfsvoering. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoe die
herschikking van handelsketens er uitziet. Deze leden verzoeken de Minister om aan
te geven of er handelsketens verloren dreigen te gaan door de crisis.
55. Antwoord van het kabinet:
Uit de stakeholderconsultaties met het bedrijfsleven is duidelijk geworden dat veel
bedrijven nu nog eens kritisch hun toeleveringsketens tegen het licht houden. Ze letten
daarbij extra goed op toeleveringsrisico’s. Deze hernieuwde risicoanalyse biedt tevens
mogelijkheden voor bedrijven om risico´s voor mens en milieu in hun keten beter in
het vizier te krijgen en daar waar nodig maatregelen te treffen.
Voor het risico dat handelsketens verloren dreigen te gaan verwijst het kabinet naar
de rapporten die hierover zijn opgesteld door onder meer de WTO en het World Economic
Forum20. Het WTO rapport over de impact van COVID-19 op de handel in diensten laat de impact
op toerisme, telecommunicatie en distributie zien21.
In het AIV-advies over de gevolgen van de coronacrisis voor ontwikkelingssamenwerking
wordt aangegeven dat het in stand houden van handelsketens van groot belang is voor
het economisch herstel van lage inkomenslanden na de crisis. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister om in te zetten op het behoud van essentiële handelsketens en vragen
de Minister als zodanig essentiële handelsketens te benoemen. Deze leden vragen tevens
welke instrumenten de Minister daarvoor kan en zal gebruiken.
56. Antwoord van het kabinet:
Het in stand houden van handelsstromen tijdens de COVID-19 crisis is cruciaal om toegang
te bieden tot essentiële voedingsmiddelen en medische goederen en om de negatieve
effecten op banen en inkomen te beperken, met name ook voor lage inkomenslanden. Zoals
het World Development Report 2020 aangeeft, blijven internationale waardeketens een
belangrijke motor voor economische groei, betere banen en armoedevermindering in ontwikkelingslanden,
mits duurzaam en inclusief. Bedrijven wereldwijd zijn zwaar geraakt door de crisis
en spelen tegelijkertijd een cruciale rol in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve
gevolgen op de meest kwetsbare mensen in productieketens. Via verschillende kanalen,
multilateraal, regionaal en in ketens, faciliteert Nederland het openhouden van grenzen
en het herstellen van handelsketens. Ook voor de herstelfase na de pandemie is Nederland
gecommitteerd aan het instandhouden van het wereldwijde multilaterale handelssysteem,
dit is ook in het belang van ontwikkelingslanden. De AIV signaleert een vanwege corona
ingezette beweging naar meer productie in de eigen regio, maar stelt daarbij dat het
belangrijk is dat deze beweging proportioneel is en gericht op strategische maatschappelijke
doelen, zoals volksgezondheid.22 Nederland zal hiervoor aandacht vragen in de relevante fora, waaronder in EU verband.
Bedrijven wereldwijd zijn zwaar geraakt door de crisis en spelen tegelijkertijd een
cruciale rol in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen op de meest
kwetsbare mensen in productieketens. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
wat ze verwacht van met name grote bedrijven tijdens en na de crisis met betrekking
tot IMVO.
57. Antwoord van het kabinet:
De crisis kan risico’s voor mens en milieu in de waardeketen van Nederlandse bedrijven
vergroten. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid
onder de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren
en aanpakken.
De leden van de D66-fractie zien de waarschuwing van de Internationale Arbeidsorganisatie
(ILO) voor een mogelijke toename van kinderarbeid door de COVID-19 crisis. Kan de
Minister toelichten wat de huidige stand van zaken is van de algemene maatregel van
bestuur ter implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?
58. Antwoord van het kabinet:
Op 21 februari jl. is uw Kamer geïnformeerd over het tijdpad met betrekking tot de
implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid
(WZK)
(Kamerstuk 26 485, nr. 323). Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken, wordt de uitwerking van de algemene maatregel
van bestuur (AMvB) dit najaar ter hand genomen, op basis van de evaluatie van de IMVO-convenanten.
In de tussentijd wordt, zoals op 21 februari jl. is aangegeven, wel met stakeholders
van gedachten gewisseld over de invulling van elementen van de WZK. Deze inbreng en
de uitkomsten en adviezen van de onderzoeken in het kader van het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» kunnen als input dienen voor de uitwerking van de WZK. Zodra de AMvB
is uitgewerkt en is voorgelegd aan de Raad van State en het Adviescollege Toetsing
en Regeldruk, wordt deze aangeboden aan het parlement.
De aan het woord zijnde leden zien dat de COVID-19 crisis de gehele waardeketen van
Nederlandse bedrijven, van kledingwinkel hier tot productiehal in Bangladesh, raakt.
Hoe draagt de Minister zorg dat bedrijven ook juist tijdens deze lastige periode conform
de IMVO-convenanten handelen? In de kledingindustrie worden momenteel veel orders niet betaald
of zomaar geannuleerd. Heeft de Minister middelen om de sector daar op aan te spreken
zodat we de kosten van deze crisis niet op de allerarmste afwentelen?
59. Antwoord van het kabinet:
Het intrekken of niet betalen van reeds geplaatste orders is onwenselijk. Verantwoord
ondernemen is belangrijk, juist nu. Het kabinet heeft bedrijven in de textielsector
dan ook opgeroepen om de impact van de COVID-19 crisis in hun ketens te beperken door
zich verantwoordelijk op te stellen. Dit is aan de orde gesteld in gesprek met de
brancheorganisaties op 11 mei jl. en tijdens een bijeenkomst van deze brancheorganisaties
over verantwoord inkopen op 14 mei jl. Met waardering is kennis genomen van de Gezamenlijke
Verklaring van multistakeholder-initiatieven, waaronder Fair Wear Foundation en het Nederlandse convenant Duurzame kleding en textiel, en de Global Call for Action
van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen
van de textielsector. Goede inkooppraktijken zijn een cruciaal onderdeel van beide
verklaringen, die zodoende invulling geven aan de OESO-richtlijnen ten tijde van COVID-19. Het SER-secretariaat voor het textielconvenant zal
toezien op een goede uitvoering van gepaste zorgvuldigheid ten tijde van COVID-19.
Zie ook de beantwoording op 26 mei jl. van Kamervragen van GroenLinks (Aanhangsel
Handelingen
2019/20, nr. 2907).
De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister staat tegenover het integreren
van de OESO-richtlijnen bij het verlenen van toekomstige steunpakketten aan bedrijven,
zoals ook in Denemarken gebeurt?
60. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder
de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken.
Ook nu blijft deze verwachting onverminderd gelden. Voor de steunmaatregelen aan bedrijven
geldt dat ook in deze fase van de crisis het belang van duurzaamheid en internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), ook voor arbeiders in productielanden,
niet uit het oog mag worden verloren. Dit geldt voor alle bedrijven met internationale
waardeketens. Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele
bedrijven is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de mogelijke negatieve effecten
van de coronacrisis op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze leden hebben de
ervaring dat bij economische teruggang de naleving van regels rond IMVO en het toezicht
hierop als eerste worden geofferd op het altaar van het economisch herstel. Deze leden
vragen de Minister hoe zij dit risico beziet, en of zij het acceptabel acht dat standaarden
en ambities rond IMVO worden verlaagd ten gunste van economisch herstel na Corona.
61. Antwoord van het kabinet:
Het verlagen van standaarden en ambities rond IMVO is uiteraard onwenselijk. De crisis
stelt bedrijven voor mogelijke nieuwe risico’s in hun waardeketen. Het kabinet verwacht
van bedrijven dat zij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s
identificeren en aanpakken.
Deze leden vragen in het bijzonder of de Minister ook het risico erkent dat het herstel
van rijke westerse landen ten koste gaat van de economisch minst krachtige delen van
de wereldbevolking, die breed genomen voor een onevenredig groot deel van de mondiale
productie van goederen verantwoordelijk zijn.
62. Antwoord van het kabinet:
Het herstel van de marktvraag in Westerse landen zal ook de vraag naar grondstoffen
en goederen in ontwikkelingslanden weer op gang brengen, en kan daarmee bijdragen
aan het economisch herstel van deze landen. We moeten ons er echter wel rekenschap
van geven dat eerdere crises hebben geleerd dat herstel vaak start in de meest koopkrachtige
markten. Indien bedrijven hun inkooppraktijken gaan aanpassen of hun productie anders
gaan organiseren, kan dit eveneens van invloed zijn.
In het licht van het voorgaande vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister
kan toezeggen dat de geplande IMVO-evaluatie en het tot stand komen van de mix van
vrijwillige en dwingende maatregelen niet «on hold» zal worden gezet, zoals VNO-NCW
verzoekt.
63. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 34, 37 en 38 gaat het project «IMVO-maatregelen
in perspectief» gestaag door en is het tot op heden de gestelde tijdpad aangehouden.
Door de coronacrisis hebben veel bedrijven te maken met een sterk teruglopende vraag.
Bedrijven met een internationale productieketen wikkelen de verliezen al (gedeeltelijk)
af op het begin van de productieketen. Vaak betreft het fabrieken in lage-lonen landen.
Zo bleek vorige maand dat diverse modeketens contracten hebben geannuleerd en rekeningen
niet betalen. Dat internationale modeketens hun bestellingen terugtrekken heeft er
al toe geleid dat in Bangladesh meer dan een miljoen fabrieksarbeiders zijn ontslagen
of met onbetaald verlof zijn weggestuurd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
wat de Minister doet richting in Nederland gevestigde modeketens om ze te bewegen
mede in het belang van de arbeiders in hun hele productieketen te handelen.
64. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft bedrijven in de textielsector herhaaldelijk opgeroepen om hun verantwoordelijkheid
te nemen. Zie het antwoord op vraag 59 voor verdere toelichting.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van het koppelen van financiële
steun aan grote bedrijven aan voorwaarden rondom belastingontwijking. De leden van
de GroenLinks-fractie hebben met treurnis moeten vaststellen dat het kabinet niet
bereid is om voorwaarden rondom belastingontwijking op te nemen. Hierdoor wordt een
kans om grote bedrijven te bewegen tot het eerlijk betalen van belasting, zowel in
Nederland als in het buitenland, onbenut. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
de Minister hoe zei het gebrek aan voorwaarden bij financiële steun aan grote bedrijven
rijmt met haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De belasting die grote bedrijven
niet afdragen in ontwikkelingslanden, terwijl dat moreel gezien eigenlijk wel zou
moeten, is immers een factor in de ontwikkelingskracht van deze landen. Kan de Minister
hier een reflectie op geven?
65. Antwoord van het kabinet:
Het bestrijden van belastingontwijking is een van de speerpunten van het kabinet,
dat de afgelopen jaren een flink aantal stappen heeft gezet die Nederland minder vatbaar
maken voor internationale belastingontwijking, ook in relatie tot ontwikkelingslanden.
Dit past bij het belang dat het kabinet toekent aan de bestrijding van belastingontwijking
in het kader van de kabinetsinzet op beleidscoherentie voor ontwikkeling. In dit verband
is onder meer relevant de op 6 mei jl. aan uw Kamer aangeboden Jaarrapportage beleidscoherentie
voor ontwikkeling 2019–2020 (Kamerstuk 33 625, nr. 295).
Daarnaast kan met betrekking tot de omgang met ontwikkelingslanden ook worden gewezen
op de recent naar uw Kamer verzonden brief over het fiscale verdragsbeleid23. Hierin wordt benadrukt dat Nederland zich inzet om in belastingverdragen met ontwikkelingslanden
algemene en specifieke antimisbruikbepalingen op te nemen waardoor de heffingsrechten
van ontwikkelingslanden beter worden gewaarborgd. Ook heeft de Staatssecretaris van
Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangegeven dat Nederland door aanpassingen
in het verdragsbeleid nog meer dan voorheen in de afspraken met ontwikkelingslanden
rekening wil houden met hun specifieke belangen, bijvoorbeeld door ontwikkelingslanden
in meer gevallen rechten te geven op belastingheffing over bepaalde inkomensstromen.
Het kabinet vindt het in deze fase van de crisis belangrijk dat generieke steunmaatregelen
zo eenvoudig mogelijk zijn waardoor bedrijven snel en stevig kunnen worden ondersteund.
Daarbij past het niet om voorwaarden te stellen die het doel van de generieke steunmaatregel
ondergraven, zoals het behoud van werkgelegenheid of het snel bieden van liquiditeit.
Dit neemt niet weg dat bij individuele steunverlening aan grote bedrijven wel fiscale
voorwaarden zullen worden gesteld.
De leden van de SP-fractie merken op dat de coronapandemie toont dat de waardenketens
ons verbinden met de hele wereld en dat ons gedrag invloed heeft op wat er een halve
wereld verder gebeurt. Het weigeren van het betalen van geplaatste orders door bedrijven
hier, leidt tot massale ontslagen en protesten daar.24 Hoe kan het zijn dat er zelfs voor orders die al klaar zijn om te verschepen nu geweigerd
wordt te betalen, vragen de leden van de SP-fractie zich af.
66. Antwoord van het kabinet:
Uit overleg met bijvoorbeeld de textielsector blijkt dat er in de oorspronkelijke
onderhandelingen tussen modemerken en kledingfabrieken ruimte is geweest voor contractuele
bepalingen die in de huidige COVID-19 crisis nadelig uitpakken voor partijen dieper
in de productieketen. Voorbeelden hiervan zijn de overmachtbepalingen in overeenkomsten
waarmee inkopers hun orders kunnen annuleren indien bepaalde situaties zich voordoen.
Het kabinet beschouwt dergelijke praktijken in principe als niet wenselijk en verwacht
van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. De OESO heeft voor
dergelijke gevallen in de textielsector aanvullende richtlijnen opgesteld en ook in
het IMVO-convenant kleding en textiel wordt gekeken hoe het ministerie, bedrijven
en maatschappelijke organisaties de gevolgen van de crisis in de keten kunnen beperken.
De leden van de SP-fractie willen graag weten hoeveel van de noodfondsen die nu worden
opgezet door internationale financiële instellingen (IFI’s) gaat naar de arbeiders
die nu zonder werk komen te zitten? En is hierbij rekening gehouden met de informele
sector?
67. Antwoord van het kabinet:
De Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) waaronder de Wereldbank, beschouwen
in hun responspakketten voor de door COVID-19 getroffen landen sociale bescherming,
het behoud van banen en het minimaliseren van inkomstenderving als uitgangspunten.
Er is specifieke aandacht voor het bereiken van mensen die in de informele sector
werken. Instrumenten zijn onder meer sociale vangnetten en cash transfers die bijdragen aan het mitigeren van de economische impact voor de armste en meest
kwetsbare groepen in gemeenschappen. Inmiddels biedt de Wereldbank in meer dan 100
landen directe ondersteuning in response op de COVID-19 crisis, bestaande uit meerdere
componenten. De informatie over welk deel van de responspakketten naar de zwaarst
getroffen arbeiders en producenten gaat, is vooralsnog niet beschikbaar.
Waar dat wel gebeurt, wordt er ook nagedacht over hoe dit kan leiden tot meer permanente
sociale vangnetten in de getroffen landen?
68. Antwoord van het kabinet:
De VN heeft opgeroepen om bij de steun voor sociaaleconomisch herstel na COVID-19
uit te gaan van het principe «Building back better». Dit omvat ook het tot stand komen van een betere sociale zekerheid. Het kabinet
steunt dat streven.
Hoe gaat de Minister het streven om 90% van de bedrijven de OESO-richtlijnen voor
verantwoord ondernemen onderschrijven koppelen aan de problemen die nu zichtbaar worden
in de keten, zowel aan vraag en aanbod kant?
69. Antwoord van het kabinet:
De problemen die nu met de COVID-19 crisis zichtbaar worden in productie- en toeleveringsketens
laten wederom de noodzaak zien van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat ze de OESO-richtlijnen naleven en zal dit blijven benadrukken in gesprekken met bedrijven. In
de stimuleringscampagne die in het kader van de 90-procent doelstelling wordt gestart
kunnen de actuele problemen meegenomen worden ter illustratie van het belang van het
onderschrijven van de OESO-richtlijnen.
Waar moeten we concreet aan denken als het gaat over een «intensieve stimuleringscampagne»
om bedrijven er toe te bewegen de OESO-richtlijnen te onderschrijven? Betekent dit ook dat er positieve en/of negatieve prikkels
worden geïntroduceerd, vragen de leden van de SP-fractie.
70. Antwoord van het kabinet:
In het antwoord op vraag 18 wordt de campagne toegelicht. Onderschrijving van de OESO-richtlijnen
wordt al als positieve prikkel gebruikt, bijvoorbeeld in het handelsinstrumentarium
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze worden bij bedrijven onder de aandacht
gebracht. Nieuwe positieve en/of negatieve prikkels zijn vooralsnog niet voorzien
als onderdeel van deze stimuleringscampagne.
In haar brief van 3 april jl. spreekt de Minister van «kansen» door de herschikking
van de handelsketens voor het integreren van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister in detail kan uitleggen welke herschikking
zij ziet gebeuren en hoe zij de kansen gaat gebruiken om het IMVO-beleid effectiever
te laten zijn?
71. Antwoord van het kabinet:
Uit de stakeholderconsultaties met bedrijfsleven (zie vraag 55) blijkt dat veel internationaal
opererende bedrijven hun toeleveringsketens opnieuw tegen het licht houden om onder
andere toeleveringsrisico’s in kaart te brengen. In deze hernieuwde analyse van risico’s
in de toeleveringsketen kan tevens worden gekeken naar risico’s voor mens en milieu.
In die zin kan de herschikking van handelsketens dus een kans zijn om maatschappelijk
verantwoord ondernemen een prominentere plek te geven in de keuzes van het bedrijfsleven.
In een oproep van de Sociaaleconomische Raad die 26 mei jl. werd gepubliceerd worden
overheden en bedrijfsleven opgeroepen gehoor te geven aan de aanbevelingen van de
OESO, ILO, Global Impact en het convenant Duurzame Kleding en Textiel.25 Gaat de Minister gehoor geven aan deze aanbevelingen, zoals het beter benadrukken
van IMVO-richtlijnen bij staatssteun? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan zij uiteenzetten per aanbeveling
op welke manier zij dit vormgeeft in haar beleid?
72. Antwoord van het kabinet:
De aanbevelingen vallen in twee categorieën uiteen, namelijk aanbevelingen gericht
aan overheden en aanbevelingen gericht aan bedrijven.
De aanbevelingen gericht aan overheden hebben betrekking op het bieden van steunpakketten
aan bedrijven, het bieden van inkomenssteun op de korte termijn en het bevorderen
van sociale zekerheid op de middellange termijn.
Wat betreft de aanbeveling van de OESO om IMVO als voorwaarde op te nemen voor steunmaatregelen aan bedrijven bekijkt het kabinet hoe bedrijven
gestimuleerd kunnen worden de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen. Zie hiervoor
ook het antwoord op vraag 60.
De aanbeveling om IMVO-standaarden te gebruiken om risico’s te identificeren wordt
van harte ondersteund, het Nederlandse IMVO-beleid gaat uit van twee internationale
IMVO-standaarden: de OESO-richtlijnen voor multinationale organisaties en de UN Guiding
Principles on Business and Human Rights.
De aanbeveling van de OESO om ook via overheidsinkoop te sturen op de naleving van
IMVO-standaarden door bedrijven naleven wordt ook van harte ondersteund. Voor de Rijksinkoop
is dit ook vastgelegd in de inkoopstrategie van het Rijk, inkopen met impact.
Voor wat betreft de aanbeveling van de OESO om mogelijkheden voor geschillenbeslechting
en toegang tot herstel toegankelijk te maken wanneer bedrijven IMVO-standaarden niet
naleven, geldt dat er geen nieuwe mechanismen in het leven zijn geroepen. Bij het
Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) kunnen getroffenen terecht met
klachten over de naleving van OESO-richtlijnen door bedrijven, ook in tijden van deze
crisis.
Met waardering is kennis genomen van de «Gezamenlijke Verklaring» van multistakeholder-initiatieven26, waaronder het convenant Duurzame kleding- en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen
van de textielsector.27 De ILO en de multistakelderinitiatieven roepen overheden op de wereldwijde kledingindustrie
te ondersteunen en fabrikanten te helpen de economische ontwrichting als gevolg van
de COVID-19-pandemie te overleven en het inkomen, de gezondheid en de werkgelegenheid
van kledingmedewerkers te beschermen. Dit vraagt ook om werk te maken van duurzame
systemen van sociale bescherming voor een rechtvaardiger en veerkrachtiger kledingindustrie.
Als deelnemer in het textielconvenant heeft de overheid het MSI Joint Statement over
COVID-19 voor de textielsector onderschreven.
Nederland spant zich in om de grote hulpbudgetten van de multilaterale instellingen
als de Wereldbank, IFC en de EU voor de aanpak van COVID-19 ook te richten op het
bevorderen van systemen voor sociale zekerheid. Nederland trekt hierbij op met de
ILO, zowel op internationaal niveau als in de door de ILO geprioriteerde productielanden.
Nederland wijst daarbij op het nut van de met Nederlandse steun berekende ILO benchmarks
voor kosten van levensonderhoud in productielanden. Deze benchmarks voor leefbare
lonen bieden een goede basis voor het tot stand komen van sociale zekerheidssystemen.
De aanbevelingen van de genoemde organisaties hebben ook betrekking op de rol van
bedrijven. De aanbevelingen betreffen goede inkooppraktijken, het bevorderen van veilig
en gezond werken, het in dialoog treden met leveranciers in de toeleveringsketen en
het bijdragen aan de kosten van sociale zekerheid. Het kabinet steunt deze aanbevelingen.
Via de IMVO-convenanten zet de overheid zich in voor een goede uitvoering hiervan.
Dit betreft ook communicatie over het openstaan van de klachten- en geschillenprocedure
van het textielconvenant, in geval er klachten zijn van leveranciers over de inkooppraktijken
van bedrijven die lid zijn van het textielconvenant.
Een ander gevolg van de wereldwijde coronapandemie is het effect op kinderarbeid.
De leden van de SP-fractie zijn verontrust over de berichten van het ILO dat ervoor
waarschuwt dat kinderarbeid weer gaat toenemen, zoals in de ebolacrisis het geval
was.28 Is de Minister zich bewust van dit risico en zo ja, wat gaat zij hierop ondernemen?
73. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is bekend met deze zorgen en deelt ze ook. Het risico op kinderarbeid
neemt toe als gevolg van verlies aan inkomsten van het gezin en omdat kinderen tijdelijk
niet naar school kunnen. Waar dit speelt, wordt in de programma’s met overheden, bedrijven
en maatschappelijke organisaties die Nederland financiert, bekeken hoe de activiteiten
opgeschaald kunnen worden om dit te voorkomen.
Ook hebben de door Nederland gesteunde onderwijspartners Education Cannot Wait en het Global Partnership for Education COVID-19 respons programma’s opgezet om kinderen zo snel mogelijk naar school te krijgen
in landen waar dat mag.
Tot slot richt de kabinetsinzet op verduurzaming van handelsketens zich sterker dan
voorheen op leefbaar loon en leefbaar inkomen, om gebrek aan inkomsten van ouders,
als grondoorzaak van kinderarbeid, te adresseren.
Deelt de Minister de mening dat we door de omstandigheden niet kunnen wachten met
het opstellen van de algemene maatregel van bestuur in het kader van de Wet Zorgplicht
Kinderarbeid? Zo nee, waarom niet?
74. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de urgentie. Omwille van effectieve wetgeving is het van belang
de uitkomsten en aanbevelingen van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» mee
te nemen. De initiatiefnemer van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid heeft daar dan ook
om verzocht. Daarom gaat de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB)
dit najaar van start. Zie ook antwoord vraag 58.
De leden van de PvdA-fractie hebben naast hetgeen geagendeerd voor dit schriftelijke
overleg ook met belangstelling kennisgenomen van het recent uitgebrachte AIV-advies
over de internationale rol die Nederland kan spelen bij de wereldwijde bestrijding
van COVID-19. Zij kijken uit naar de kabinetsreactie hierop. Zij hopen dat de uitwerking
van het AIV-advies onder andere bijdraagt aan het verbeteren van de positie van mensen
die het zwaarst lijden onder de coronacrisis, waaronder veel mensen die aan de onderkant
van productieketens werken. Is de Minister in dit licht bekend met de activiteiten
van Duitsland, waar men ervoor heeft gekozen directe financiële hulp te bieden aan
Bangladesh om hen onder meer te steunen bij het verbeteren van een sociaal vangnet
voor arbeiders? Wat is haar reactie hierop?
75. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft de overheid van Bangladesh gewezen op de Nederlandse bijdrage aan
het VN-trustfund voor COVID-19 en aangegeven dat Bangladesh daarop een beroep kan doen. De Duitse inspanning
wordt met belangstelling gevolgd. Nederland onderhoudt nauw contact met de ILO over
de aanpak in textielproducerende landen, waaronder Bangladesh.
De coronacrisis maakt de verdeling van welvaart binnen productieketens niet alleen
pijnlijk zichtbaar, maar vergroot deze ook. Zoals zo vaak zijn het vooral vrouwen
en kinderen die hier als eerste de dupe van (dreigen te) worden. Zo waarschuwt onder
meer de Internationale Arbeidsorganisatie voor een toename van kinderarbeid, ook in
internationale productieketens, als gevolg van de corona uitbraak. Bijvoorbeeld doordat
ouders niet meer naar het werk kunnen of ziek worden. Kan de Minister aangeven welke
mogelijkheden zij ziet om via het (Nederlands) bedrijfsleven én via afspraken met
lokale overheden eraan bij te dragen dat juist zij extra worden beschermd? En erkent
de Minister in dit licht dat het essentieel is om ervoor te zorgen dat inkopende bedrijven
zich bewust zijn van (groeiende) risico’s op kinderarbeid in hun productieketens,
juist in crisistijd?
76. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet erkent dat het belangrijk is dat inkopende bedrijven zich bewust zijn
van de (toenemende) risico’s op kinderarbeid in de keten, als gevolg van COVID-19,
en dat kinderen daarom goed beschermd moeten worden. Zie ook het antwoord op vraag
73.
De leden wijzen erop dat dit nog altijd volstrekt onvoldoende het geval is, en dringen
er daarom op aan om vaart te maken met de uitwerking van de algemene maatregel van
bestuur die nodig is voor de implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid. Graag
een reactie van de Minister.
77. Antwoord van het Kabinet:
Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken, zal de uitwerking van de algemene maatregel
van bestuur (AMvB) in het najaar 2020 van start gaan, wanneer de evaluatie van de
IMVO-convenanten is afgerond. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 58 en 74.
In de internationale strijd tegen corona zijn de leden het hartstochtelijk eens met
de oproep van het gelegenheidscollectief «Build Back Better», bestaande uit verschillende
maatschappelijke organisaties. Zij achten het hoogtijd dat leefbare lonen in landen
en sectoren worden gedefinieerd. En dat bedrijven daarop hun handelen kunnen afstemmen.
Erkent de Minister het groeiende belang van leefbaar loon om de wereld uit deze coronacrisis
te trekken?
78. Antwoord van het kabinet:
De crisis heeft een tweeledig effect op werknemers in ontwikkelingslanden. Enerzijds
lopen zij gezondheidsrisico’s, anderzijds worden zij getroffen door baanverlies als
gevolg van de sterke daling in de vraag naar producten. Leefbare lonen kunnen hier
een positieve bijdrage aan leveren, doordat ze mensen in staat stellen enige financiële
buffers op te bouwen en daarmee de klappen van bijvoorbeeld werkloosheid enigszins
op te vangen. Daarnaast kunnen de benchmarks voor leefbare lonen door overheden worden
gebruikt bij het opzetten van systemen voor sociale zekerheid in het kader van «Building Back Better». Het kabinet financiert de ILO ten behoeve van het berekenen van deze benchmarks.
En hoe kijkt de Minister aan tegen de oproep van dezelfde organisaties om leefbaar
loon tot een mensenrecht te maken?
79. Antwoord van het kabinet:
Het recht op eerlijke beloning is reeds een mensenrecht en is vastgelegd in artikel
23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het gaat erom dit recht
in de praktijk te realiseren. Het kabinet spant zich daarvoor in door financiële steun
aan de ILO, die nu in staat is op uniforme wijze voor ieder land kosten van levensonderhoud
te berekenen en door het politiek te agenderen, bijvoorbeeld door het organiseren
van de tweedaagse mondiale conferentie over leefbaar loon «The only way is up» die eind 2019 plaats vond. Leefbaar loon als mensenrecht wordt ook bevorderd in IMVO-convenanten
voor de textielsector, sierteelt en voedingsmiddelen.
Een belangrijk moment om verantwoord ondernemen de norm te maken ligt tevens verscholen
in de steunpakketten die momenteel door het kabinet worden opgetuigd, verlengd en
aangepast. Wat is in dit kader de inzet van de Minister bij de vormgeving van het
steunpakket 2.0 (geweest)?
80. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder
de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken.
Voor de steunmaatregelen aan bedrijven geldt dat ook in deze fase van de crisis het
belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).
Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven
is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.
De Minister en het kabinet erkennen het belang van de naleving van IMVO-richtlijnen
door bedrijven, maar heeft zij er ook voor gepleit dit een wezenlijk onderdeel te
laten zijn van de voorwaarden die aan Nederlandse bedrijven worden gesteld? Heeft
zij bijvoorbeeld het Deense voorbeeld onder de aandacht gebracht van haar kabinetscollega’s,
waar de naleving van internationale IMVO-richtlijnen voorwaardelijk zijn gesteld?
81. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 60 en 80.
De leden zijn bezorgd over signalen dat autoritaire regimes de coronacrisis in toenemende
mate misbruiken om de ruimte van het maatschappelijk middenveld, zoals NGO’s en vakbonden,
verder in te perken. Deelt de Minister deze zorgen, en is zij bereid om in gesprek
te gaan met organisaties vanuit de Power of Voices-partnerschappen om te bezien waar momenteel de grootste noden liggen en welke hulp
geboden kan worden? Welke rol ziet de Minister hierbij in het bijzonder voor het Nederlandse
en internationale bedrijfsleven?
82. Antwoord van het kabinet:
Ja, deze zorgen worden gedeeld. Dit gesprek wordt al gevoerd al met de huidige partners
onder Samenspraak en Tegenspraak. Daarnaast zal dit zeker ook een onderwerp zijn dat
de komende maanden verder besproken zal worden met de geselecteerde allianties onder
Power of Voices partnerschappen en andere instrumenten onder het beleidskader Versterking
Maatschappelijk Middenveld.
Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij risico’s op mensenrechtenschendingen,
waaronder bijvoorbeeld de bedreiging van mensenrechtenactivisten, in hun waardeketen
in kaart brengen, waar mogelijk voorkomen dan wel aanpakken.
Het kabinet noemt IMVO en de OESO-richtlijnen in de Kamerbrief over het tweede noodpakket
«relevant». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de OESO-richtlijnen
ook als voorwaarden voor steun dienen te worden gesteld. Is de Minister dat men hen
eens?
83. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder
de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken.
Voor de steunmaatregelen aan bedrijven geldt dat ook in deze fase van de crisis het
belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).
Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven
is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.
Op welke manier is de Minister van plan MVO-normen te betrekken bij de steunpakketten
die aan bedrijven worden verleend? Zou het in elk geval niet in de rede liggen als
de MVO-voorwaarden die gelden bij steun aan bedrijven door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken ook van toepassing zouden zijn op de steunpakketten en specifieke steun die
aan individuele grote bedrijven wordt verleend? Deze leden vernemen graag een reactie
van de Minister op deze vragen.
84. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 60 en 80.
De coronacrisis richt de aandacht ook op de productie van medische hulpmiddelen. De
leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe het kabinet in de komende
periode rekening houdt met verantwoorde productieketens in aanbestedingen en inkoop
van bijvoorbeeld medische hulpmiddelen? Of is het door de grote afhankelijkheid van
Aziatische producenten feitelijk onmogelijk om arbeidsnormen te respecteren?
85. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt het van belang om via inkoop bij te dragen aan de realisatie van
maatschappelijke doelen. Deze maatschappelijke opgave hebben we dan ook de kern van
onze inkoopstrategie «Inkopen met impact» gemaakt. Deze strategie blijft ook de komende
periode het uitgangspunt. Één van deze doelen waar we met inkoop een bijdrage aan
leveren is de bevordering van arbeidsomstandigheden in toeleveringsketens. Dit wordt
onder andere gedaan door het verplicht toepassen van het Rijksinkoopkader internationale
sociale voorwaarden (ISV) in tien risicocategorieën boven de Europese aanbestedingsdrempel.
De inkoop van medische hulpmiddelen voor de zorg is geen reguliere inkoop binnen één
van de huidige categorieën.
Vanwege het belang van de Volksgezondheid was de situatie tijdens de huidige COVID-19
crisis dusdanig dat het ontbrak aan opties en aan tijd om onderzoek te doen naar maatschappelijk
verantwoorde productie. Voor opdrachten in de toekomst waarbij de urgentie minder
groot is zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de uitgangspunten van de
rijksinkoopstrategie en het ISV-beleid.
De EU is zich aan het beraden op mogelijke strategieën om te zorgen dat tijdens een
volgende pandemie of andere crisis de benodigde essentiële gezondheidsproducten beschikbaar
zijn. Een van de strategieën kan zijn het flexibeler en weerbaarder maken van internationale
waardeketens. Als Europa voor een product minder afhankelijk wordt van één land of
van één of enkele bedrijven, wordt de aanvoer minder kwetsbaar voor verstoringen en
kunnen we strengere eisen stellen aan verantwoorde productie. Diversificatie van waardeketens
(als maatregel om risico te mitigeren) is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
van bedrijven.
Hoe beoordeelt de Minister de arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld bij Top Glove in
Maleisië?29
86. Antwoord van het kabinet:
Bevordering van de naleving van internationale arbeidsnormen door bedrijven maakt
deel uit van het IMVO-beleid. Het is echter niet aan het kabinet om een oordeel te
geven over de arbeidsomstandigheden bij specifieke producenten zoals bijvoorbeeld
Top Glove in Maleisië. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 85.
Overig
Een prangend voorbeeld van het falende IMVO-beleid is in de ogen van de GroenLinks-fractie
de olie- en gassector. Deze sector heeft tot nu toe geweigerd, ondanks aandringen
van de Minister, om een plan van aanpak op te stellen voor IMVO. Dit terwijl juist
door de olie- en gassector met een zekere mate van minachting over de OESO-richtlijnen
heen wordt gewalst. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke maatregelen de
Minister nog in haar ambtstermijn voornemens is te nemen om de olie- en gassector
te dwingen tot het voeren van een adequaat IMVO-beleid.
87. Antwoord van het kabinet:
In de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse
olie- en gassector heeft het kabinet aangegeven graag te zien dat de olie- en gassector
een gezamenlijk plan van aanpak ontwikkelt voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen. In deze Kamerbrief geeft het kabinet aan dat de brancheorganisaties VNPI
(Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie), VOTOB (Vereniging van Onafhankelijke
Opslagbedrijven), NOVE (Nederlandse Organisatie voor de Energiebranche) en IRO (Industriële
Raad voor de Olie- en Gasindustrie) een rol behoren te spelen bij dit gezamenlijke
plan van aanpak. Ook heeft het kabinet de sector gevraagd dit plan uiterlijk in het
eerste kwartaal van 2020 publiek te maken; dit is bij het verstrijken van de termijn
niet gepresenteerd.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties hierop
aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren
te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet
dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen
in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Het ministerie is een proces gestart voor de herziening van het Nationaal Actieplan
voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (NAP) naar aanleiding van de motie van het
lid Van Ojik vorig jaar (Kamerstuk 32 735, nr. 252). Kan de Minister inmiddels aangeven wanneer zij verwacht het herziene NAP te publiceren?
88. Antwoord van het kabinet:
De herziening van het Nationaal Actieplan voor Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP)
is van start gegaan met een onafhankelijke analyse van Nederlands overheidsbeleid
ten opzichte van de UNGP’s. Deze analyse wordt deze zomer afgerond. Het kabinet zal
een reactie hierop aan de kamer sturen.
Het kabinet kan het gehele NAP pas uitwerken na besluitvorming over eventueel nieuw
IMVO-beleid, omdat dit beleid invulling geeft aan een gedeelte van de UNGP’s.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de voortgang van de totstandkoming
van een bindend VN verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven. Deze leden vragen
wat de Minister de afgelopen maanden heeft ondernomen om steun te verwerven binnen
de EU voor een gezamenlijke, inhoudelijke en constructieve inzet.
89. Antwoord van het kabinet:
De afgelopen maanden heeft Nederland nauw samengewerkt met acht gelijkgezinde lidstaten
(België, Spanje, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Oostenrijk en Polen) om steun
te verwerven voor een gezamenlijke EU-inzet voor de volgende sessie van de
open-ended intergovernmental working group on transnational corporations and other
business enterprises with respect to human rights (OEIGWG) met het oog op een VN-verdrag bedrijfsleven en mensenrechten. De groep vraagt
de Europese Commissie en EDEO om een juridische analyse van de verdragstekst en om
een helder tijdpad, zodat de verdere voorbereiding van de EU-inbreng goed gecoördineerd
kan worden tussen de instellingen en de lidstaten.
Tijdens de consultaties rond het verdrag op 29 mei jl. heeft de EU-delegatie namens
de lidstaten een gezamenlijke verklaring uitgesproken om steun aan de agenda met betrekking
tot mensenrechten en bedrijfsleven, binnen en buiten de EU, te benadrukken. De verklaring
verwelkomt verbeteringen ten opzichte van de eerdere concepttekst van het verdrag(de
zero draft), en vraagt aandacht voor inhoudelijke tekortkomingen, zoals de onduidelijke definities.
Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om een brief te sturen aan de Europese
Commissie, indien mogelijk samen met collega-Ministers, met het verzoek om tot een
dergelijke inzet te komen?
90. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie, alsook EDEO, zijn bekend met de door onder andere Nederland
wenselijk geachte totstandkoming van een gezamenlijke EU-inzet. Een brief aan de Europese
Commissie op ministersniveau zou dit pleidooi kracht bij kunnen zetten, mits ondertekend
door een voldoende groot aantal lidstaten. Op dit moment zijn onvoldoende lidstaten
bereid om zich achter een dergelijke brief te scharen. Vandaar dat tot de acties genoemd
in antwoord 89 is over gegaan.
Met betrekking tot de convenanten hebben de leden van de SP-fractie ook een aantal
vragen. In antwoord op schriftelijke vragen van de zijde van de SP-fractie (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 2820) over de transparantie van de IMVO convenanten wordt tot verbazing van de SP-fractie
gesteld dat een vertrouwensprotocol nodig zou zijn voor succesvolle implementatie
van de convenanten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij bewijs heeft
voor de stelling dat de convenanten succesvol zouden zijn? En hoe de vermeende correlatie
met het vertrouwensprotocol hier een bijdrage aan zou leveren?
91. Antwoord van het kabinet:
Met de beantwoording van de schriftelijke vragen van de SP fractie is niet bedoeld
vooruit te lopen op een antwoord op de vraag of het voedingsmiddelenconvenant succesvol
is. In de beantwoording wordt gesteld dat het uitwisselen van informatie van belang
is voor succesvolle implementatie van het convenant. Ook wordt aangegeven dat het
vertrouwelijkheidsprotocol de toepassing van nationale en internationale wet- en regelgeving
op het gebied van mededinging en privacy borgt.
De leden van de SP-fractie stellen het op prijs dat een deel van de notulen van de
vergadering van de stuurgroep van het levensmiddelen convenant met de Kamer is gedeeld.
Hierin kunnen de leden lezen dat de notulen van de stuurgroep vergaderingen vanaf
de start het dit convenant publiek zullen worden gemaakt. Kan de Minister erop toezien
dat zodra dit publiek is gemaakt, deze notulen wederom met de Kamer gedeeld worden?
Bovendien, zo vragen de leden, merken de betrokken partijen enige gevolgen van deze
eenmalige transparantie? Zo niet, kan dit aanleiding zijn tot meer structurele transparantie
van de IMVO-convenanten?
92. Antwoord van het kabinet:
De stuurgroep van het voedingsmiddelen convenant kan, al dan niet op verzoek, besluiten
om notulen van de vergadering publiek te maken. Voordat stukken kunnen worden gepubliceerd,
moet het secretariaat erop toezien dat deze geen concurrentiegevoelige informatie
bevatten of naar opvattingen van personen en/of geledingen verwijzen.
In het geval van het verzoek van de Keuringsdienst van Waarde is in samenspraak besloten
om alleen relevante stukken met betrekking tot de casus die zij onderzochten te delen.
De partijen zijn bereid om volledige openheid te bieden wanneer daartoe een geconcretiseerd
verzoek wordt ingediend. De partijen zijn niet voornemens om, zonder verzoek daartoe,
alle stukken openbaar te maken. De SP kan hiertoe een verzoek indienen.
De partijen merken in positieve en in negatieve zin geen gevolgen van het besluit
om stukken publiek te maken. Er is momenteel geen verdere aanleiding om transparantie
van de IMVO-convenanten te veranderen.
Een tweede punt met betrekking tot de convenanten is de aanslepende kwestie van de
olie- en gassector. In antwoord op schriftelijke vragen aangaande de Pluspetrol zaak
(Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2568) blijkt dat de sector blijft weigeren een plan van aanpak te publiceren. Ondanks
de oproep hiertoe van het kabinet. De leden van de SP-fractie zijn boos over de blijvende
weigering van de olie- en gassector om hun verantwoordelijkheid te nemen en hopen
dat hetzelfde geldt voor de Minister. De leden vragen dan ook of de Minister de sector
kan sanctioneren op het niet nakomen van een opdracht van het kabinet? Is de Minister
bereid om de volledige sector uit te sluiten van handelsmissies als het beloofde plan
van aanpak niet voor de zomer wordt gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
93. Antwoord van het kabinet:
Het presenteren van een gezamenlijk plan van aanpak is een aanbeveling uit het onderzoek
Compliance of the Dutch Oil and Gas Sector to OECD Guidelines uitgevoerd door CE Delft. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen en de sector
opgeroepen hieraan gehoor te geven.
Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen is de verantwoordelijkheid
van individuele bedrijven. Vanuit de OESO-richtlijnen wordt aanvullend sectorale samenwerking
gestimuleerd. Momenteel bevordert het kabinet deze sectorale aanpak op basis van vrijwilligheid.
Het uitblijven van een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO van de olie- en gassector
wordt wel meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Het is niet mogelijk om op basis van het uitblijven van dit gezamenlijk plan van aanpak
de gehele olie- en gassector te sanctioneren. Daarmee is het ook niet mogelijk om
de sector uit te sluiten van handelsmissies. Toepassing van de OESO-richtlijnen op
bedrijfsniveau is hiervoor leidend.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie zich af wat de stand van zaken is met betrekking
tot de onderhandelingen over het Binding Treaty on Business and Human Rights dat bij de VN gaande is?
94. Antwoord van het kabinet:
Zie beantwoording vraag 89.
Blijft het proces gewaarborgd gedurende de coronapandemie, zodat er geen onnodige
vertraging plaatsvindt?
95 Antwoord van het kabinet:
De open informele consultaties over het verdrag hebben plaatsgehad, [resp. zullen
plaats hebben] op 29 mei en 12 juni 2020 via een videoverbinding. De zesde sessie
van de onderhandelingen zullen zoals nu gepland van 26-30 oktober 2020 plaatsvinden
en de tweede draft verdragstekst zal eind juni 2020 gedeeld worden. Dit betekent dat
er vooralsnog geen vertraging verwacht wordt.
Tot slot hebben de leden met teleurstelling geconstateerd dat de olie- en gassector,
ondanks inmiddels herhaaldelijke verzoeken vanuit onder meer het Nationaal Contactpunt
van de OESO, geen plan van aanpak met betrekking tot IMVO heeft gepubliceerd. De Minister
zegde eerder in antwoorden op schriftelijke vragen toe de sector hier opnieuw toe
op te roepen. Kan zij aangeven wat zij tot dusverre heeft ondernomen en welke resultaten
dit heeft opgeleverd? Hoe apprecieert de Minister de houding van deze sector?
95. Antwoord van het kabinet:
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties hierop
aangesproken en daarbij opgeroepen om hun leden te vragen in ieder geval zelf transparant
te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet
dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen
in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid. Zie aanvullend de beantwoording
van vragen 87 en 93.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier