Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Van Nispen over de wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken
Vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken (ingezonden 14 mei 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 19 juni 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 3006.
Vraag 1
Kunt u toelichten hoe de huidige beroeps- en gedragsregels voor advocaten bescherming
bieden tegen onterechte verdachtmakingen van derden of het weglaten van bekende feiten
in zelfonderzoeken naar fraude?
Antwoord 1
Zoals eerder aangegeven1 dienen advocaten die worden ingeschakeld voor zelfonderzoeken zich te houden aan
de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals neergelegd in de kernwaarden
genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen advocaten bij het uitvoeren
van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever.
Tevens is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging
van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In de Gedragsregels advocatuur 2018
over de onafhankelijkheid en partijdigheid is verder het volgende opgenomen: de advocaat
vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou
kunnen komen; en het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze
waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Deze regels zijn te allen tijde van toepassing
op de advocaat, dus ook bij zelfonderzoeken naar fraude door advocaten.
Hierbij merk ik op dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt,
niet betekent dat hij zonder meer gehouden is om al hetgeen te doen dat hem door zijn
cliënt wordt opgedragen. De advocaat behoort zich, gelet op het vereiste van onafhankelijkheid,
niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Een partijdige belangenbehartiging brengt
bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd
met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen. Belangenbehartiging
van cliënten mag alleen met rechtmatige middelen worden nagestreefd. De advocaat behoudt
zijn eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het handelen overeenkomstig de wet
en het recht. Wat partijdigheid concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting
van de advocaat. Bij de behartiging van belangen van een cliënt komt een advocaat
een grote mate van vrijheid toe.
De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Het handelen van een advocaat kan derhalve worden getoetst door de tuchtrechter.
Vraag 2
Kunt u toelichten hoe de verplichte partijdigheid van advocaten te verenigen is met
objectief onderzoek?
Antwoord 2
Bij zelfonderzoeken door advocaten selecteert en beoordeelt de advocaat de juridisch
relevante feiten teneinde de cliënt te adviseren over diens juridische positie en
hem bij te staan in lopende of toekomstige procedures en/of optreden door autoriteiten.
Dit zelfonderzoek doet de advocaat vanuit zijn onafhankelijke en partijdige rol overeenkomstig
de kernwaarden. Onpartijdig optreden is niet verenigbaar met de kernwaarden van artikel
10a van de Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018, zoals in antwoord op
de vorige vraag nader uiteen is gezet. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Fiscale
Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) dienen zich dan ook goed te vergewissen van
deze onafhankelijke en partijdige rol wanneer advocaten zelfonderzoek verrichten.
Vraag 3
Onderkent u het risico op perverse financiële prikkels bij betaald fraudeonderzoek
in opdracht van de verdachte partij, aangezien grondiger onderzoek of een objectiever
geschetst beeld kan leiden tot negatieve gevolgen voor de opdrachtgever?
Antwoord 3
Een eventueel risico op perserve financiële prikkels wordt naar mijn mening in voldoende
mate gemitigeerd door het feit dat advocaten zijn gehouden aan de voor hen geldende
beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Bovendien zullen resultaten van een zelfonderzoek alleen worden aanvaard, indien sprake
is van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarin door het OM met de verdediging
is afgesproken dat zelfonderzoek plaats kan vinden en wat de aard en omvang van zo’n
onderzoek zal moeten zijn. Voorts controleert de FIOD de door de verdachten aangeleverde
onderzoeksresultaten altijd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid, hetgeen
vervolgens ook door het OM wordt geverifieerd. Daarnaast is en blijft het OM verantwoordelijk
voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke
bevoegdheden en over de vervolging.
Vraag 4
Heeft u zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude? Zo ja, hoeveel
wordt jaarlijks verdiend in de juridische sector aan zelfonderzoek in fraudezaken?
Zo nee, hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van advocaten en objectief onderzoek
zonder te weten in hoeverre advocatenkantoren afhankelijk zijn van onderzoeksopdrachten?
Antwoord 4
Nee, ik heb geen zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude.
Het waarborgen van de onafhankelijkheid van advocaten en een objectief onderzoek wordt
mijns inziens voldoende gewaarborgd, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de advocatuur gebaat is bij specifieke gedragsregels om de spanning
tussen de verplichte partijdigheid van advocaten en de gewenste objectiviteit in zelfonderzoek
bij fraudezaken het hoofd te bieden?
Antwoord 5
Nee, die mening deel ik niet. De geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht
bieden naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen partijdigheid
en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.
Vraag 6
Is het waar dat advocaten, in tegenstelling tot accountants, op grond van de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) geen vergunningsplicht dragen
voor het verrichten van zelfonderzoek bij fraudezaken? Zo ja, acht u dit verschil
wenselijk?
Antwoord 6
Het is juist dat advocaten niet vallen onder de vergunningsplicht voor zelfonderzoek,
zoals neergelegd in de Wpbr. Dit is ook niet onwenselijk, aangezien de geldende beroeps-
en gedragsregels voor advocaten en het tuchtrecht voorzien in voldoende waarborgen
waardoor advocaten ontheven kunnen worden van die vergunningsplicht.
Vraag 7
Waarom wordt er expliciet aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten, gezien het
feit dat de beroepsregels van (forensisch) accounts expliciet aansturen op objectiviteit?
Antwoord 7
Het OM heeft te kennen gegeven in de toekomst open te staan voor zelfonderzoek door
professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte
bedrijven zelf zijn ingehuurd. Daarbij worden de voorwaarden, zoals genoemd in antwoord
op vraag 3, te allen tijde door het OM in acht te worden genomen. Er wordt niet louter
aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten.
Vraag 8
Kunt u aangeven wat de «goede werkafspraken» tussen de FIOD en het OM over de verantwoording
van de evaluatie van zelfonderzoek in fraudezaken inhouden, waarnaar u refereert in
uw antwoorden op schriftelijke vragen van 8 april jongstleden?2
Antwoord 8
Het betreft reguliere werkafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de FIOD, dat
vanuit de opsporing wordt gestuurd op de voorwaarden voor zelfonderzoek en dat het
OM in staat wordt gesteld een eigen toets aan te brengen. Daarom worden ook alleen
de resultaten van een zelfonderzoek aanvaard indien de meldende c.q. verdachte partij
daarover vooraf concrete afspraken met het OM heeft gemaakt, zie ook het antwoord
op vraag 3. Verder zal de FIOD nagaan of het zelfonderzoek op voldoende diepgaande,
volledige en juiste wijze is uitgevoerd, waarbij zij ook toegang moeten kunnen hebben
tot de onderliggende stukken. Zo nodig doet de FIOD aanvullend onderzoek. Ten slotte
zal het OM beoordelen of de uitkomsten van het zelfonderzoek en de validatie daarvan
door de FIOD voldoende grondslag bieden voor een vervolgingsbeslissing in de casus.
Vraag 9
Waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten van Amerika «heel goede ervaringen zijn
opgedaan» met zelfonderzoek bij fraude, zoals u beweert in de antwoorden op mondelinge
vragen 4 juni 2019?3
Antwoord 9
Mijn antwoord is gebaseerd op ervaringen van het OM, zoals ook aangegeven in het krantenbericht
van het Financieele Dagblad van 4 juni 2019. Het OM heeft gemeld dat de Nederlandse
autoriteiten door hun samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten, onder andere in
de Vimpelcom-zaak en de Telia Company-zaak, ervaring hebben opgedaan met deze wijze
van samenwerken met de advocatuur.
Vraag 10
In hoeverre zijn de voorbeelden uit de Verenigde Staten van Amerika representatief
voor het Nederlandse rechtssysteem, gezien het feit dat in de Verenigde Staten van
Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking
in fraudezaken en daardoor de stimulans hiertoe groter is?
Antwoord 10
Dat in Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering
bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken maakt niet dat het voorbeeld geen representatieve
waarde heeft. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid
die ook in de huidige situatie door het Nederlandse OM in de regel positief wordt
meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij
een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en
volledig is. Verder heeft het OM aangegeven te zullen onderzoeken of het mogelijk
is om meer duidelijkheid te gaan geven aan een verdachte voor wat betreft de vraag
hoe meewerken en zelfmelden concreet wordt meegewogen.
Vraag 11
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 11
Dat heb ik bij deze gedaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.