Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake aanvullende fiscale maatregelen in verband met covid-19 (Kamerstuk 35420-26)
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 83
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft op 12 mei 2020 enkele vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd
over de brief van 24 april 2020 inzake aanvullende fiscale maatregelen in verband
met covid-19 (Kamerstuk 35 420, nr. 26).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 mei 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2020 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct griffier van de commissie, Freriks
De vaste commissie voor financiën heeft op 12 mei 2020 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de brief van 24 april 2020 inzake «Aanvullende fiscale maatregelen
in verband met covid-19». Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en
opmerkingen van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de
ChristenUnie, 50Plus en de SGP en willen deze leden hiervoor dankzeggen.
Hieronder ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Voor het overzicht zijn de vragen
geordend naar onderwerp. Ik ga hierna achtereenvolgens in op de volgende onderwerpen:
1. Gebruikelijk loon
2. Urencriterium
3. Werkkostenregeling
4. Fiscale coronareserve
5. Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap
6. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
7. Budgettaire gevolgen
8. Overig
Gebruikelijk loon
De leden van de fractie van de VVD vragen welke maatregelen wel en welke geen wettelijke
verankering nodig hebben. In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven of er
wettelijke verankering nodig is.
Maatregelen
Wettelijke verankering vereist
Geregeld in:
Noodpakket 1.0 (Kamerbrief 12 maart 2020 e.v.)
1
Tijdelijke regeling uitstel van betaling voor ondernemers
Nee
Nvt
2
Uitstel energiebelasting/ODE
Nee
Nvt
3
Uitstel van betaling rechten van invoer (Douane)
Nee
Nvt
4
Verlagen invorderings- en belastingrente
Ja
Verzamelspoedwet COVID-19
5
Btw vrijstelling voor uitlenen zorgpersoneel
Nee
Nvt
6
Btw vrijstelling voor ter beschikking stellen medische hulpgoederen
Nee
Nvt
7
Handhaven van het verlaagde btw-tarief op online diensten door sportscholen.
Nee
Nvt
8
Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) vrijstellen van belasting
Ja
Belastingplanpakket 2021
9
Nadere afspraken over heffingsbevoegdheid met België en Duitsland
Nee
Nvt
10
Vrijstelling Duitse netto-uitkeringen i.v.m. corona
Nee
Nvt
11
Uitstel administratie gegevens nieuwe werknemer
Nee
Nvt
12
Voorwaarden onbelaste reiskostenvergoeding versoepelen
Nee
Nvt
13
Coulance op gebruik «Vrijstelling kortstondig gebruik» motorrijtuig(14 dagen)
Nee
Nvt
14
Verlengen termijn voor geldigheid taxatierapport i.v.m. aangifte bpm
Nee
Nvt
15
Voorzien in oplossing voor taxibranche bij ombouw en RDW-keuring vóór 1-4-20
Nee
Nvt
16
Maatregelen Caribisch Nederland
a. uitstel van betaling
Nee
Nvt
b. invorderingsrente
Nee
Nvt
c. gebruikelijk loon
Nee
Nvt
Aanvullend pakket (Kamerbrief 24 april 2020)
17
Urencriterium voor ondernemers tijdelijk versoepelen
Nee
Nvt
18
Mogelijkheid tot vormen fiscale Corona reserve
Ja
Belastingplanpakket 2021
19
Verlaging gebruikelijk loon dga's bij omzetdaling
Nee
Nvt
20
Uitstel inwerkingtreding excessief lenen dga's
Ja
Wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap
21
Verhoging vrije ruimte in werkkostenregeling 2020
Ja
Belastingplanpakket 2021
22
Behoud recht op hypotheekrenteaftrek bij tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen
Nee
Nvt
Pakket 2.0 (Kamerbrief 20 mei 2020)
23
Btw nultarief mondkapjes
Nee
Nvt
24
Uitstel van betaling bpm
Nee
Nvt
25
Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL/TOGS 2.0) vrijstellen van belasting
Ja
Belastingplanpakket 2021
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de uitwerking van de maatregel gebruikelijk
loon. De voorwaarden en details van de goedkeuring ter zake van het gebruikelijk loon
staan in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 16 juni 2020, nr. 2020–125601.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de stand van zaken met betrekking tot
de verschillende nog nader uit te werken beleidsbesluiten en of de Staatssecretaris
kan bevestigen dat de beleidsbesluiten binnen afzienbare tijd volgen. Alle beleidsbesluiten
die zien op de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de coronacrisis
zijn inmiddels uitgewerkt en gepubliceerd in de Staatscourant van 18 juni 2020.2
De leden van de fractie van de PVV vragen om bij de huidige regeling de wettelijke
mogelijkheid in stand te houden om een lager gebruikelijk loon aannemelijk te maken.
De goedkeuring met betrekking tot het gebruikelijk loon verlaagt het gebruikelijk
loon dat op grond van wettelijke waarderingsregels wordt vastgesteld. In die zin laat
de goedkeuring de wettelijke mogelijkheden om een lager gebruikelijk loon aannemelijk
te maken onverlet.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat een van de voorwaarden van destijds was dat de rekening-courantschuld of het dividend niet mocht toenemen
als gevolg van het lagere gebruikelijk loon. Deze leden vragen of het kabinet kan
bevestigen dat deze eisen wederom gesteld gaan worden. Voorts vragen zij of het kabinet
bereid is om in het eisenpakket tevens de inkoop van de eigen aandelen op te nemen. De leden van de fractie
van het CDA vragen of een omzetgrens als voorwaarde geldt voor de mogelijkheid om
het gebruikelijk loon te mogen verlagen.
In mijn Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 16 juni 2020, nr. 2020–125601 keur ik onder voorwaarden goed dat bij omzetdalingen het gebruikelijk loon in 2020
lager mag zijn, evenredig aan de omzetdaling in de eerste vier maanden van 2020 ten
opzichte van de eerste vier maanden in 2019. Voor deze goedkeuring gelden de volgende
drie cumulatieve voorwaarden:
a. De rekening-courantschuld en het dividend nemen niet toe als gevolg van het lagere
gebruikelijk loon;
b. Als de aanmerkelijkbelanghouder feitelijk meer loon heeft genoten dan volgt uit de
goedgekeurde verlaging van het gebruikelijk loon, geldt dat hogere loon;
c. Deze goedkeuring geldt niet voor zover de omzet in het jaar 2019 of 2020 beïnvloed
is door andere bijzondere oorzaken, zoals oprichting, staking, fusie, splitsing en
bijzondere resultaten.
De toepassing van deze goedkeuring is niet afhankelijk van de absolute hoogte van
de omzet. Verder lijkt het inkopen van aandelen door de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder,
die tevens met een omzetdaling geconfronteerd wordt, in de praktijk nauwelijks aan
de orde te komen. Indien de aandeelhouders met de inkoop van de aandelen bevoordeeld
worden omdat winstreserves van de vennootschap overgaan naar de aandeelhouders, wordt
over dit voordeel belasting geheven.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar het aantal belastingplichtigen dat
tijdens de kredietcrisis gebruik heeft gemaakt van het besluit. Voorts vragen deze
leden of in de daaropvolgende jaren discussies zijn ontstaan tussen de belastingplichtigen
en de Belastingdienst omtrent toepassing en interpretatie van het besluit en of het
besluit destijds anderszins geëvalueerd is. De gebruikelijkloonregeling kan door de
werkgever zelfstandig en zonder tussenkomst van de Belastingdienst worden toegepast.
Dit geldt eveneens voor de tijdelijke goedkeuring die in het besluit geregeld is.
Door deze vormgeving heeft de Belastingdienst geen zicht op het aantal belastingplichtigen
dat gebruik heeft gemaakt van de tijdelijke goedkeuring. Ook heeft geen evaluatie
plaatsgevonden, waardoor geen inzicht bestaat over het gebruik van de regeling en
discussies over de toepassing.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom voor een generieke maatregel is gekozen
bij de mogelijkheid om het gebruikelijk loon te verlagen en welke alternatieven hiervoor
bestaan.
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet
een urgente aanleiding om economische en fiscale maatregelen te treffen. Daarbij staat
het zo snel mogelijk hulp bieden voorop. Het een en ander geeft aanleiding om duidelijkheid
vooraf te verschaffen. De rechtszekerheid is hiermee gediend. Met deze generieke maatregel
zorgt het kabinet voor een praktisch en goed hanteerbaar criterium dat ook recht doet
aan het wettelijk uitgangspunt. Bovendien is deze maatregel nagenoeg geheel gelijk
aan de tijdelijke goedkeuring1 voor het verlagen van het gebruikelijk loon gedurende 2009 en 2010. Daarmee wordt
aangesloten bij het precedent dat zijn nut reeds heeft bewezen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de ervaringen van de gebruikelijk loonmaatregel
zoals die tijdens de kredietcrisis is ingezet, met name ten aanzien van misbruik.
Er zijn geen signalen bekend dat de gebruikelijkloonmaatregel zoals die tijdens de
kredietcrisis is ingezet tot misbruik heeft geleid.
De leden van de fractie van de SP benadrukken dat deze crisis niet gebruikt mag worden
door de meest vermogenden om nog minder belasting te betalen en vragen welk deel van
de genoemde 135.000 mensen die gebruik gaan maken van deze regeling daadwerkelijk
ondernemer is.
Het gebruikelijk loon is van toepassing op aanmerkelijkbelanghouders (hierna: ab-houders)
die in (fictieve) dienstbetrekking arbeid verrichten voor hun vennootschap. Het fiscale
ondernemersbegrip staat hier verder los van. De voorgestelde tijdelijke goedkeuring
is enkel een tegemoetkoming in het geval de vennootschappen van deze ab-houders geconfronteerd
worden met omzetdalingen. Deze goedkeuring geldt niet voor zover de omzet van de vennootschap
in het jaar 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken, zoals oprichting,
staking, fusie, splitsing en bijzondere resultaten. Het is daarom niet aannemelijk
dat deze maatregel door meest vermogenden aangegrepen kan worden om de belastingheffing
te ontwijken.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het voorkomen van misbruik van deze regeling
bezien moet worden in het kader van het uitstel van de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel
excessief lenen bij eigen vennootschap. Zij vragen of het «fiscaal gedreven belastinguitstel»
aantrekkelijker wordt door de combinatie van uitstel van inwerkingtreding en verlaging
van het gebruikelijk loon en zo ja, welke antimisbruikmaatregelen hiertegen genomen
zijn.
Zoals aangegeven is de voorgestelde tijdelijke goedkeuring enkel een tegemoetkoming
in het geval van omzetdalingen. Bovendien keur ik de verlaging van het gebruikelijk
loon (onder andere) slechts goed indien de rekening-courantschuld niet toeneemt als
gevolg van het lagere gebruikelijk loon. Het is daarom niet aannemelijk dat deze maatregel
aangegrepen kan worden om de belastingheffing te ontwijken of uit te stellen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of vastgesteld kan worden wat de
omvang van de omzetdaling van een onderneming precies is zodat het gebruikelijk loon
waarover belasting betaald moet worden hiermee ook daadwerkelijk evenredig is. Ja,
dit is mogelijk op basis van de administratie van de onderneming waarvoor de ab-houder
werkzaamheden verricht.
Urencriterium
De leden van de fractie van de PVV constateren dat ondernemers die door de coronacrisis
niet aan het urencriterium voldoen, tegemoetgekomen worden door het fictief toekennen
van gewerkte uren in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Aangezien
veel ondernemers ook na versoepeling van de maatregelen de na-ijleffecten van de coronacrisis
zullen blijven voelen, achten deze leden het niet ondenkbaar dat in ieder geval voor
geheel 2020 voor veel ondernemers als een «afgeschreven jaar» gezien kan worden. In
dat licht vragen deze leden waarom slechts voor een beperkte periode gekozen wordt.
De versoepeling van het urencriterium is voor het eerst aangekondigd in de Kamerbrief
van 24 april 2020.1 Omdat de impact en duur van de coronamaatregelen op dat moment slechts in beperkte
mate was te overzien, is toen de keuze gemaakt om de versoepeling te laten gelden
tot 31 mei 2020, zijnde een duur van drie maanden. Gelet op de situatie omtrent het
coronavirus in mei is besloten tot verlenging van de versoepeling met nogmaals vier
maanden, tot en met 30 september 2020. Hiermee worden tevens na-ijleffecten van de
maatregelen die inmiddels versoepeld zijn, ondervangen.
De leden van de fractie van de PVV geven aan dat veel ondernemers proberen hun gemis
aan inkomen op te vangen door bijvoorbeeld werk te zoeken buiten hun gebruikelijke
sector, al dan niet in loondienst. Deze leden vragen of een ondernemer die tijdelijk
gedwongen in loondienst is, enkel om het hoofd boven water te houden, alsnog een beroep
kan doen op de versoepeling van het urencriterium. Ook ondernemers die tijdelijk in
loondienst gaan werken, kunnen een beroep doen op de versoepeling van het urencriterium.
Juist voor deze groep ondernemers biedt de versoepeling een uitkomst. Het feit dat
zij tijdelijk in loondienst gaan werken, zorgt er niet voor dat zij geen ondernemer
meer zijn voor de inkomstenbelasting. Ook deze ondernemers worden derhalve in de periode
van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 geacht ten minste 24 uren per week aan
hun onderneming te hebben besteed.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe wordt omgegaan gaan met ondernemers
die na 31 mei 2020 nog noodgedwongen in loondienst bij blijven verdienen, omdat hun
onderneming niet meer voor 100% kan worden opgestart. Het urencriterium zal ook in
de vier maanden na 31 mei 2020 op versoepelde wijze toegepast worden. Of de ondernemer
in een specifiek geval voldoet aan het urencriterium, is afhankelijk van het aantal
uren dat de ondernemer voorafgaand aan en na afloop van de coronacrisis aan zijn onderneming
heeft besteed.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe wordt omgegaan met startende ondernemers
die voorheen geen seizoensgebonden arbeid verrichtten, maar in de periode tussen maart
en juni 2020 voornemens waren om dat wel te doen. Ook geven deze leden aan dat deze
ondernemers nog niet over een administratie beschikken en vragen zij of deze ondernemers
onder het verlaagd urencriterium vallen. Enkel de ondernemers die aan het eind van
het jaar 2019 of aan het begin van het jaar 2020 zijn gestart, beschikken niet over
een urenadministratie van het voorgaande jaar die zij kunnen gebruiken om een beroep
te doen op de aanvullende versoepeling van het urencriterium voor seizoengebonden
ondernemers. Zij kunnen wel een beroep doen op de reguliere versoepeling van het urencriterium,
waarbij zij gedurende de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 geacht
worden ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. Gelet op
de lengte van de termijn waarin de reguliere versoepeling van het urencriterium geldt
(zeven maanden), zullen ook veel seizoengebonden ondernemers hierop een beroep kunnen
doen. Dat maakt de noodzaak voor (een beroep op) een aanvullende regeling voor seizoengebonden
ondernemers in zijn algemeenheid minder groot.
De leden van de fractie van de PVV vragen of waarborgen kunnen worden ingebouwd die
voorkomen dat discussies ontstaan ten aanzien van het urencriterium. Aan het urencriterium
is voldaan indien een ondernemer voor de inkomstenbelasting in een jaar ten minste
1.225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming besteedt. Ondernemers worden geacht
ten minste 24 uren per week aan de onderneming te hebben besteed in de periode van
1 maart 2020 tot en met 30 september 2020, ook al hebben zij die uren niet daadwerkelijk
besteed. Over het aantal uren dat in deze periode aan de onderneming is besteed, zal
derhalve geen discussie ontstaan. Eventuele discussies over het aantal uren dat aan
de onderneming is besteed buiten deze periode, wijken niet af van de discussies die
normaal gesproken kunnen ontstaan. Er is derhalve geen reden om waarborgen in te bouwen
om discussies te voorkomen.
De leden van de fractie van de SGP vragen zich af hoe wordt bepaald of een ondernemer
een «seizoengebonden ondernemer» is en welke criteria hiervoor gelden. Er is een aantal
criteria opgenomen in de goedkeuring die zien op de versoepeling van het urencriterium
voor een ondernemer die seizoengebonden werkzaamheden verricht. Zo dient er een piek
te zijn in het aantal uren dat hij normaliter aan zijn onderneming besteedt in de
periode van 1 maart tot en met 30 september. Tevens moeten zijn werkzaamheden seizoengebonden
zijn. Het is aan de ondernemer om te beoordelen of hij aan deze criteria voldoet.
Als dit het geval is, kan hij bij het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting
2020 aangeven of hij aan het urencriterium voldoet, met inachtneming van deze goedkeuring.
Werkkostenregeling
De leden van de fracties van de VVD en de ChristenUnie vragen naar de keuze om de
vrije ruimte van de werkkostenregeling voor de eerste € 400.000 aan loonsom te verhogen
van 1,7% naar 3%. Het percentage aan vrije ruimte over het restant van de fiscale
loonsom, boven de € 400.000, blijft 1,2%. Alle werkgevers profiteren door de verhoging
van de eerste schijf van de verruiming van de vrije ruimte in het jaar 2020. De vergrote
vrije ruimte wordt berekend over het kalenderjaar 2020 en geldt dus ook voor werkgevers
die al een groot deel van de vrije ruimte voor de aankondiging van de verruiming hebben
verbruikt.
De leden van de fractie van de PVV vragen of een bloemetje of cadeaubon in normale
omstandigheden kwalificeert als loon en of een dergelijke verstrekking onder een gerichte
vrijstelling valt of wellicht zelfs als een voordeel buiten dienstbetrekking kan worden
beschouwd.
Uitgangspunt is dat al hetgeen een werkgever een werknemer toekent tot het loon wordt
gerekend. Ook een beloning in natura zoals een bloemetje of een cadeaubon die de werkgever
toekent aan een werknemer vormt een voordeel dat ingevolge de wettelijke bepaling
als loon kwalificeert. Dergelijke verstrekkingen vallen niet onder de reikwijdte van
de gerichte vrijstellingen. Van loon is evenwel geen sprake als een bloemetje of een
andere verstrekking uit wellevendheid, sympathie of piëteit op grond van een persoonlijke
relatie wordt verstrekt. Dit betreft alleen verstrekkingen in natura, zodat waardebonnen
hier niet onder vallen. In paragraaf 4.12.1 van het Handboek Loonheffingen van de
Belastingdienst is dit nader toegelicht en uitgewerkt voor zogenoemde kleine geschenken/persoonlijke attenties die buiten de sfeer van de dienstbetrekking vallen. Andere verstrekkingen
zijn wel als loon aan te merken. Wel kunnen die verstrekkingen met inachtneming van
het gebruikelijkheidscriterium als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen en aldus
in de vrije ruimte onbelast blijven. Die vrije ruimte zal ook mede voor die doeleinden
in het jaar 2020 eenmalig voor de eerste € 400.000 van de loonsom van de werkgever
worden verhoogd van 1,7 naar 3%.
De leden van de fractie van de PVV vragen of is overwogen om de gerichte vrijstelling
voor de korting op producten uit eigen bedrijf te verruimen. Zoals door verschillende
partijen verzocht, is gekozen voor een robuuste tegemoetkoming voor alle werkgevers
door de vrije ruimte te verruimen. Op dit moment is er niet het voornemen om gerichte
vrijstellingen te verruimen.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het doel van de verruiming van de vrije ruimte van de werkkostenregeling. De verruiming van de vrije ruimte
biedt werkgevers die daar de financiële ruimte voor hebben de mogelijkheid om hun
werknemers in deze moeilijke coronatijd extra tegemoet te komen, bijvoorbeeld door
het verstrekken van een cadeaubon. Bovendien kunnen de extra bestedingen die daaruit
voortvloeien steun geven aan sectoren die sterk getroffen worden door de crisis. Tot
slot kan sprake zijn van een administratieve lastenverlichting voor werkgevers die
door deze maatregel de vrije ruimte niet of in mindere mate overschrijden.
Fiscale coronareserve
De leden van de fractie van de VVD vragen welke eisen worden gesteld aan het schatten
van het verwachte verlies over het jaar 2020 en welke bewijzen de ondernemers daarvoor
moeten aanleveren. Daarnaast vragen deze leden een toelichting op de afweging tussen
een strengere bewijslast voor ondernemers en de snelheid van het proces, zodat ondernemers
sneller kunnen beschikken over meer liquiditeit. Een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting
kan bij het invullen van de aangifte 2019 de keuze maken om gebruik te maken van de
fiscale coronareserve. Daarbij kan de reserve niet groter zijn dan het verwachte coronagerelateerde
verlies in het jaar 2020. Bij totstandkoming van de maatregel is erkend dat het maken
van een inschatting van het coronagerelateerde verlies met veel onzekerheden is omkleed.
Dit maakt dat een belastingplichtige niet alleen een zo goed mogelijke inschatting
zal moeten maken van het verlies dat hij in het jaar 2020 verwacht te gaan lijden,
maar tevens dient in te schatten in hoeverre dat verlies gerelateerd is aan de coronacrisis.
Daarbij zijn de feiten en omstandigheden zoals bekend ten tijde van het indienen van
de aangifte vennootschapsbelasting 2019 bepalend.
Een belastingplichtige hoeft bij het indienen van de aangifte, of bij het verzoeken
om een nadere voorlopige aanslag, geen bewijzen aan de Belastingdienst te overleggen.
Ondernemers die gebruik willen maken van de fiscale coronareserve, krijgen niet te
maken met een verzwaarde bewijslast. Door de voorwaarden die aan de hoogte van de
reserve zijn gesteld in het jaar waarin de reserve wordt gevormd en de verplichte
vrijval van de reserve in het daaropvolgende jaar, kan worden volstaan met de gebruikelijke
bewijslast. Dit houdt in dat de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat
hij recht heeft op de fiscale coronareserve zoals hij die in zijn aangifte vennootschapsbelasting
heeft opgenomen, wanneer de Belastingdienst daar om vraagt. Hiertoe kan hij inzichtelijk
maken op basis van welke feiten en omstandigheden hij de schatting heeft gemaakt.
Verder vragen de leden van de fractie van de VVD wanneer de Belastingdienst de aangifte
over 2019 definitief kan afronden. Met deze vraag wordt naar verwachting bedoeld een
antwoord te krijgen op de vraag wanneer de belastingplichtige het liquiditeitsvoordeel
als gevolg van de vorming van de fiscale coronareserve kan verzilveren. Voor toepassing
van de fiscale coronareserve is namelijk niet relevant wanneer de definitieve aanslag
vennootschapsbelasting over het jaar 2019 wordt opgelegd. Belastingplichtigen kunnen
voorafgaand aan het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2019 gebruik maken
van de fiscale coronareserve door de fiscale coronareserve op te nemen in een verzoek
om een nadere voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2019. Daarbij kan rekening
worden gehouden met een hogere of lagere fiscale coronareserve, vanwege bijvoorbeeld
een nieuwe schatting van het coronagerelateerde verlies over het jaar 2020. Ook na
het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting kan de belastingplichtige de aangifte
aanpassen door een herziene aangifte in te dienen, tot het moment dat de Belastingdienst
de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2019 heeft vastgesteld.
De leden van de fractie van de VVD vragen zich af of met de fiscale coronareserve
vergelijkbare maatregelen met betrekking tot winst/verlies van bedrijven zijn overwogen
en wat de overweging is geweest om voor deze vorm van een fiscale coronareserve te
kiezen. In dat kader vragen de leden van de fractie van de PVV waarom er geen bereidheid
is om de achterwaartse (carry back) en voorwaartse (carry forward) verliesverrekeningsregelingen
(eenmalig) te verruimen aangaande de fiscale coronareserve. Het kabinet heeft zich
met name gericht op maatregelen die een onmiddellijke bijdrage leveren aan het verbeteren
van de liquiditeitspositie van ondernemers. De fiscale coronareserve draagt daaraan
bij. Het is immers van belang dat ondernemers die op dit moment in moeilijkheden verkeren
als gevolg van de coronacrisis, ook op dit moment worden ondersteund. In de vennootschapsbelasting
kan een verlies over een jaar verrekend worden met een winst uit het daaraan voorafgaande
jaar (carry back) of de zes daaropvolgende jaren (carry forward). Verliesverrekening
met winst uit een voorgaand jaar kan voor belastingplichtigen tot een liquiditeitsvoordeel
leiden. Verliesverrekening, al dan niet verruimd, leidt in zijn algemeenheid echter
niet tot een snelle verbetering van de liquiditeitspositie. Immers, een belastingplichtige
kan het fiscale verlies dat hij in een boekjaar lijdt pas aan het einde van dat boekjaar
berekenen. Dat verlies kan vervolgens op zijn vroegst (gedeeltelijk en voorlopig)
worden verrekend zodra de aangifte vennootschapsbelasting over dat verliesjaar is
ingediend.1 Bij vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting over het verliesjaar wordt
het (volledige) verlies definitief verrekend met de winsten van het voorafgaande jaar. Indien het boekjaar van een belastingplichtige
eindigt op 31 december 2020, betekent dit dat een (gedeeltelijke en voorlopige) teruggaaf
als gevolg van achterwaartse verliesverrekening op zijn vroegst beschikbaar is in
de loop van het jaar 2021, maar in veel gevallen pas op een later moment. Vanwege
dit effect voorziet de fiscale coronareserve op een kortere termijn in een verbetering
van de liquiditeitspositie van bedrijven in vergelijking met een verruiming van de
achterwaartse verliesverrekeningstermijn.1
Overigens zijn de contouren van de vormgeving van de fiscale coronareserve, vooruitlopend
op wetgeving die wordt opgenomen in het pakket Belastingplan 2021, opgenomen in het
Besluit noodmaatregelen coronacrisis.1 Naar de mening van het kabinet doet de gekozen vorm van de fiscale coronareserve
recht aan het doel van de reserve om bedrijven die vennootschapsbelastingplichtig
zijn op korte termijn van een liquiditeitsvoordeel te voorzien. Er is immers gekozen
voor een robuuste en relatief eenvoudige vormgeving van de fiscale coronareserve,
zodat het beoogde liquiditeitsvoordeel ook daadwerkelijk op korte termijn gerealiseerd
kan worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de fiscale coronareserve in combinatie
met faillissementen en wat er gebeurt als bedrijven die gebruikmaken van de fiscale
coronareserve, toch failliet gaan. De fiscale coronareserve leidt tot een liquiditeitsvoordeel,
omdat hiermee de winst over het jaar 2019 en het verwachte verlies over het jaar 2020
gelijkmatiger over deze jaren wordt verdeeld. Hierdoor kunnen bedrijven eerder over
liquiditeiten beschikken dan bij normale verliesverrekening. Per saldo leidt de fiscale
coronareserve derhalve tot een kasschuif. Immers, de verschuldigde vennootschapsbelasting
over het jaar 2019 wordt verminderd door de vorming van de fiscale coronareserve.
Omdat de reserve vervolgens in het jaar 2020 verplicht vrijvalt in de winst, zal bij
een goede inschatting van het verlies over 2020 het resultaat over 2020 nagenoeg nihil
zijn, waardoor in dat jaar geen vennootschapsbelasting verschuldigd is. Het is denkbaar
dat een bedrijf een fiscale coronareserve vormt en daarmee een liquiditeitsvoordeel
realiseert, maar vervolgens in het jaar 2020 toch failliet gaat. De vennootschapsbelasting
die de belastingplichtige over het jaar 2019 verschuldigd is, zal door het vormen
van een fiscale coronareserve lager uitvallen. Vervolgens valt de fiscale coronareserve
in het jaar 2020 vrij in de winst, wat de winst van dat jaar verhoogt en waarmee het
verwachte verlies van het jaar 2020 wordt gesaldeerd. De belastingplichtige zal daardoor
geen of een gering bedrag aan belasting zijn verschuldigd. Bij faillissementen speelt
wel de vraag of de verschuldigde belasting ook kan worden ingevorderd. Deze vraag
doet zich eveneens voor bij verliesverrekening.
De leden van de fracties van de VVD en de SGP vragen of er een voornemen bestaat om
een met de fiscale coronareserve aanvullende vergelijkbare faciliteit voor ondernemers
die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting in te voeren en zo nee, waarom
daarvoor niet wordt gekozen. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hoe het
extra verschil dat tussen een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting en
een ondernemer voor de inkomstenbelasting ontstaat als gevolg van de fiscale coronareserve,
gerechtvaardigd kan worden. Allereerst wordt opgemerkt dat er onvoldoende aanleiding
bestaat om een aanvullende faciliteit voor de ondernemer die belastingplichtig is
voor de inkomstenbelasting in te voeren. Hierdoor is het vormen van een fiscale coronareserve
inderdaad alleen mogelijk voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting, en
niet voor belastingplichtige ondernemers voor de inkomstenbelasting. Aan het onderscheid
tussen de inkomsten- en vennootschapsbelasting liggen meerdere redenen ten grondslag.
Er zijn reeds bestaande verschillen tussen de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting.
Zo zijn de termijnen om verliezen te verrekenen in de vennootschapsbelasting de afgelopen
tien tot vijftien jaar versoberd ten opzichte van de inkomstenbelasting, waardoor
belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting minder mogelijkheden hebben om verliezen
(snel) te verrekenen. Dit leidt tot een liquiditeitsnadeel ten opzichte van een belastingplichtige
ondernemer voor de inkomstenbelasting. Vennootschapsbelastingplichtigen kunnen verliezen
immers slechts één jaar achterwaarts verrekenen, terwijl voor de inkomstenbelasting
belastingplichtige ondernemers gebruik kunnen maken van een ruimere termijn van drie
jaren om verliezen achterwaarts te verrekenen. Daarnaast kan het voor belastingplichtigen
in de vennootschapsbelasting langer duren voordat zij – door middel van verliesverrekening
– belasting die over een eerder jaar is betaald, terugkrijgen in vergelijking met
ondernemers voor de inkomstenbelasting. Verliesverrekening kan pas plaatsvinden indien
de aanslag over een eerder jaar definitief is. Doordat over de jaren 2017 en 2018
in de inkomstenbelasting veelal een definitieve aanslag is opgelegd, kan bij het indienen
van de aangifte inkomstenbelasting 2020 het verlies namelijk al voor 80% met winst
uit aanslagen van eerdere jaren voorlopig worden verrekend. Voor de vennootschapsbelasting
zal dat veelal niet het geval zijn, omdat er dan vaak nog geen definitieve aanslag
over het jaar 2019 zal zijn opgelegd. Overigens, als voor ondernemers voor de inkomstenbelasting
de mogelijkheid wordt gecreëerd een fiscale coronareserve te vormen, leidt dat er
vervolgens toe dat zij gunstiger behandeld worden in vergelijking met ondernemers
voor de vennootschapsbelasting, bijvoorbeeld omdat voor ondernemers voor de inkomstenbelasting
ook dan nog ruimere reguliere termijnen voor verliesverrekening gelden.
Daarnaast zijn er verschillende aanvullende fiscale en niet-fiscale maatregelen getroffen
waar ook ondernemers voor de inkomstenbelasting gebruik van kunnen maken, zoals de
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo), de Tegemoetkoming
ondernemers getroffen sectoren (TOGS) en de Subsidie vaste lasten MKB (Subsidie vaste
lasten). Ook wordt het urencriterium versoepeld toegepast, waardoor bepaalde ondernemersfaciliteiten
(zoals de zelfstandigenaftrek) in veel gevallen behouden kunnen worden. Laatstgenoemde
maatregel geldt specifiek voor ondernemers voor de inkomstenbelasting.
De leden van de fractie van de PVV vragen wat de gevolgen zijn als de fiscale coronareserve
onvoorzien alsnog hoger is dan het te verwachten verlies. Deze leden vragen of er
dan nacalculatie plaatsvindt. Een belastingplichtige moet op basis van de bij hem
bekende feiten en omstandigheden een zo goed mogelijke schatting maken van het verwachte
coronagerelateerde verlies in het jaar 2020. Het is mogelijk dat achteraf blijkt dat
de verwachtingen niet zijn uitgekomen. Bij een te hoge inschatting van dit verlies
kan de omvang van de fiscale coronareserve hoger zijn dan het daadwerkelijk geleden
coronagerelateerde verlies. De schatting die is opgenomen in de aangifte, is dan niet
onjuist. Er vindt dan geen correctie plaats over het jaar 2019. De reserve valt vrij
in de winst van het jaar 2020. Als de belastingplichtige het coronagerelateerde verlies
over het jaar 2020 juist had ingeschat en verder geen verlies voorzag, dan zou het
resultaat over 2020 nihil zijn geweest. Per saldo zal een te hoge inschatting resulteren
in een winst over het jaar 2020, waardoor over dat jaar vennootschapsbelasting verschuldigd
is. De correctie vindt dan dus per saldo plaats in het jaar 2020. Wanneer het verlies
te laag is geschat, realiseert belastingplichtige in 2020 een verlies. Dit verlies
kan worden verrekend met de winsten van het voorgaande jaar en de zes daaropvolgende
jaren.
De leden van de fractie van het CDA vragen zich af tot welke uitvoeringslasten de
fiscale coronareserve gaat leiden bij de Belastingdienst. Daarbij geven deze leden
aan dat het «te verwachten verlies in 2020 als gevolg van de coronacrisis» een nieuw
begrip is. De fiscale coronareserve bewerkstelligt dat belastingplichtigen voor de
vennootschapsbelasting bij het bepalen van de in het boekjaar 2019 genoten winst een
reserve kunnen vormen voor het coronagerelateerde fiscale verlies dat zich naar verwachting
in het boekjaar 2020 voor zal doen. Hiermee wordt beoogd dat deze belastingplichtigen
een liquiditeitsvoordeel verkrijgen. Aangezien het coronagerelateerde fiscale verlies
over het jaar 2020 lastig in te schatten zal zijn, is de hoogte van de opgevoerde
reserve voor de Belastingdienst moeilijk te toetsen. Wel zal de Belastingdienst risicogericht
toezicht houden op de verplichte vrijval in 2020. Door de voorwaarde te stellen dat
de fiscale coronareserve in de aangifte vennootschapsbelasting 2019 ingevuld moet
worden in de reeds bestaande rubriek overige fiscale reserves, hoeft het aangifteformulier 2019 niet te worden aangepast. Ook de aanpassingen in
de IV-systemen zijn hierdoor beperkt. De Belastingdienst zal de wetgeving voor de
fiscale coronareserve nog nader beoordelen met een uitvoeringstoets.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere beschouwing van de verhouding
tussen de mogelijkheden voor bedrijven om hun verliezen te verrekenen met de winsten
van eerdere jaren en latere jaren en de middelingsregeling voor sterk wisselende inkomens
van werknemers en ondernemers voor de inkomstenbelasting en in hoeverre dit past bij
het globaal evenwicht tussen bijvoorbeeld directeur-grootaandeelhouders (hierna dga’s),
ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en werknemers. Ook
vragen deze leden hoe de termijnen of tijdvakken van de verliesverrekening en de middelingsregeling
zich tot elkaar verhouden en of het redelijk zou zijn om in verband met de coronacrisis
ook de tijdvakken en/of de termijnen van de middelingsregeling uit te breiden, bijvoorbeeld
omdat de kans groot is dat de coronacrisis voor een groot aantal ondernemers voor
de inkomstenbelasting, zoals veel zzp’ers, leidt tot sterk wisselende inkomsten over
verschillende jaren.
Allereerst wordt hierbij opgemerkt dat zowel bedrijven in de vennootschapsbelasting,
ondernemers voor de inkomstenbelasting als werknemers verliezen kunnen verrekenen. Werknemers kunnen een verlies lijden bijvoorbeeld
als gevolg van negatief loon of de aftrekbare kosten voor de eigen woning. Voor een
werknemer of een ondernemer die belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting geldt
dat een verlies in de inkomstenbelasting in box 1 verrekenend kan worden met winsten
uit de drie voorafgaande jaren en de negen volgende jaren. Deze termijnen wijken af
van de verliesverrekeningstermijnen die gelden voor een aanmerkelijkbelanghouder in
box 2. Daarbij kunnen verliezen namelijk verrekenend worden met winsten uit het voorafgaande
jaar en de zes daaropvolgende jaren (in box 2 van de inkomstenbelasting op het niveau
van de aandeelhouder en in de vennootschapsbelasting op het niveau van de vennootschap).
Aan dit verschil liggen verschillende redenen ten grondslag, bijvoorbeeld de trend
die in de vennootschapsbelasting zichtbaar was waarbij de tarieven werden verlaagd,
terwijl de grondslag verbreed werd.
Naast verliesverrekening staat voor (onder meer) werknemers of ondernemers voor de inkomstenbelasting de middelingsregeling open over een tijdvak van
drie jaren. Zij kunnen binnen drie jaren na vaststelling van de definitieve aanslag
inkomstenbelasting over het laatste middelingstijdvakjaar verzoeken om een middelingsteruggaaf.
In zijn totaliteit bezien kunnen werknemers en ondernemers voor de inkomstenbelasting
dus over een periode van bijna zes jaren het voor hen meest gunstige middelingstijdvak
kiezen. Dit tijdsbestek is niet dusdanig kort dat het effect van middeling slechts
gering is. Het kabinet acht het daarom niet wenselijk deze termijnen verder uit te
breiden. Overigens wordt voor toepassing van de middelingsregeling een negatief inkomen
ten minste gesteld op nihil om eventuele dubbele verliesneming tegen te gaan.
Wat betreft de vraag hoe de genoemde verliesverrekeningstermijnen en de middelingsregeling
zich verhouden tot het globaal evenwicht tussen werknemers, ondernemers die belastingplichtig
zijn voor de inkomstenbelasting, en dga’s wordt het volgende opgemerkt. Zowel een
werknemer als een ondernemer wordt voor zijn inkomen belast in box 1 van de inkomstenbelasting.
Het verschil in belastingdruk tussen werknemers en ondernemers voor de inkomstenbelasting
wordt vooral beïnvloed door de ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek
en de MKB-winstvrijstelling. De dga ziet, net als de werknemer, een deel van zijn inkomen belast in box
1, in de vorm (gebruikelijk) loon. Het andere deel van het inkomen van de dga wordt
belast binnen het regime van box 2 van de inkomstenbelasting in combinatie met de
vennootschapsbelasting. Het verschil in belastingdruk tussen de werknemer en de dga
vloeit voort uit doordat de combinatie van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting
in box 2 bij hogere inkomens aanzienlijk lager is dan het tarief in box 1. De mogelijkheden
om verliezen te verrekenen en de middelingsregeling hebben slechts een geringe invloed
op het globaal evenwicht.
Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap
De leden van de fractie van de PVV vragen of het uitstellen van de inwerkingtredingsdatum
van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap excessief lenen (tijdelijk)
in de hand kan werken omdat dga’s kunnen redeneren dat excessief lenen tot 31 december
2023 geen probleem is. Daarnaast vragen zij waarborgen in te bouwen zodat de lening
bij de vennootschap in de tussentijd of vanaf 2022 niet verder mag oplopen.
Het kabinet heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat dga’s door het uitstellen
van de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap
meer gaan lenen. De aankondiging van het wetsvoorstel en de daarvan reeds geschetste
contouren hebben naar verwachting een preventieve werking waardoor dga’s en andere
ab-houders juist minder gaan lenen. Door het uitstellen van de inwerkingtredingsdatum
worden dga’s en andere ab-houders die sinds de aankondiging in 2018 hun schuld nog
niet hebben teruggebracht tot € 500.000 en waarvoor het gedurende deze crisistijd
lastig kan zijn om hun schuld aan hun vennootschap af te lossen tegemoetgekomen. Dit
wil niet zeggen dat het aangaan van leningen door dga’s en andere ab-houders bij hun
vennootschappen niet langer tot een belastbaar feit kan leiden. De bestaande jurisprudentie
over onder andere de verkapte winstuitdeling ter zake van leningen blijft onverminderd
van kracht en laat de wettelijke mogelijkheid voor de inspecteur om het standpunt
in te nemen dat sprake is van een verkapte winstuitdeling onverlet. Daarom zijn extra
waarborgen niet nodig.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het mogelijk is om de gederfde box
2-inkomsten van ondernemers met omzetverlies te compenseren met een belastingverhoging
voor dga’s met wie het financieel wél goed gaat.
Het noodpakket bestaat uit diverse maatregelen waarbij het zo snel mogelijk hulp bieden
aan ondernemers voorop staat. Deze maatregelen zorgen ervoor dat bedrijven hun personeel
kunnen doorbetalen, bieden zelfstandigen een overbrugging en zorgen waar mogelijk
voor behoud van liquiditeit voor ondernemers. Het is niet opportuun om in dit stadium
van de crisis te speculeren over welke specifieke groepen (een groter deel van) de
toekomstige lasten zullen dragen. In algemene zin geldt dat de progressieve tarieven
in box 1 van de inkomstenbelasting ervoor zorgen dat hogere inkomensgroepen zowel
relatief als in absolute termen meer belasting betalen en daarmee (meer) bijdragen
aan de (gezondheid van de) overheidsfinanciën.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom voor uitstel van de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap gekozen is en niet bijvoorbeeld
voor het verhogen van de maximumschuld waarover belasting zou moeten worden betaald
(bijvoorbeeld 600.000 euro in plaats van 500.000 euro).
Het doel van deze maatregel is het tegengaan van belastinguitstel door de ab-houder
in box 2. Dit geeft het kabinet aanleiding om het excessief lenen van de eigen vennootschap
aan banden te leggen en daarnaast ab-houders te ontmoedigen bij het verder aangaan
van leningen (preventieve werking). Het kabinet wil ab-houders de mogelijkheid geven
hun excessieve schulden aan de eigen vennootschap binnen een redelijk tijdsbestek
terug te brengen voordat zij over deze leningen box 2-heffing moeten betalen.
Voorgesteld wordt om de wet in werking te laten treden per 1 januari 2023. Gezien
de peildatum van 31 december, wordt op basis van de op dat moment aanwezige schulden
het fictief reguliere voordeel berekend en als inkomen in de aanmerkelijkbelangheffing
betrokken.
Ab-houders die sinds de aankondiging in 2018 hun schuld nog niet hebben teruggebracht
tot € 500.000 en waarvoor het gedurende deze crisistijd lastig kan zijn om hun schuld
aan hun vennootschap verder af te lossen, worden op deze wijze tegemoetgekomen. Het
verhogen van de schuldengrens is volgens het kabinet onwenselijk. Meerdere coronamaatregelen
zijn erop gericht de liquiditeitspositie van vennootschappen te verbeteren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of is nagedacht over een tijdelijke
vrijstelling in de overdrachtsbelasting waardoor de dga panden zou kunnen verkopen
aan de bv als aflossing van een schuld. Naast het budgettaire beslag op de overheidsfinanciën
vindt het kabinet een dergelijke vrijstelling onwenselijk. Het is namelijk complex
om een dergelijke vrijstelling, die zou moeten gelden voor Nederlands onroerend goed,
vorm te geven. Een dga heeft bovendien meerdere mogelijkheden om op het wetsvoorstel
te anticiperen, het kabinet vindt het onwenselijk om één keuze te faciliteren door
middel van een belastingvrijstelling.
Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
De leden van de fractie van de VVD vragen op basis waarvan door de kredietverstrekker
wordt bepaald voor hoeveel maanden een betaalpauze overeengekomen wordt en aan welke
eisen iemand moet voldoen om een betaalpauze te krijgen. Voorts vragen deze leden
wanneer wordt bepaald of de gehanteerde betaalpauze verlengd moet worden.
Geldverstrekkers kunnen als onderdeel van passend maatwerk dat zij bij betalingsproblemen
in een specifieke situatie aan een klant bieden een betaalpauze overeenkomen. Of in
een specifiek geval een betaalpauze de meeste passende oplossing is en onder welke
voorwaarden en voor welke duur – met inachtneming van het maximum van zes maanden
– deze kan worden overeengekomen is aan de geldverstrekker in overleg met zijn klant.
Dat geldt ook voor een eventuele verlenging – met inachtneming van het maximum van
zes maanden – van een eerder overeengekomen betaalpauze. Het verlenen of verlengen
van een betaalpauze leidt tot uitstel van betaling, maar niet tot afstel. Het is van
belang dat de klant zich ervan bewust is dat een betaalpauze gevolgen heeft voor de
maandlasten voor een langere tijd. Maatwerk blijft dus steeds geboden.
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier kredietverstrekkers en/of
overheidsdiensten de mogelijkheid van een betaalpauze onder de aandacht brengen.
Een aantal kredietverstrekkers heeft informatie hierover op hun website gezet. Ook
de Belastingdienst heeft hierover informatie op de website staan. Hierop staan situaties
uitgelegd waarin wel of geen recht op aftrek is. De scripts van de Belastingtelefoon
zijn uitgebreid met vragen over de fiscale gevolgen van een betaalpauze. De Belastingdienst
kan niet proactiever communiceren omdat er geen informatie beschikbaar is over wie
gebruikmaakt van de betaalpauze voor een eigenwoningschuld. Tevens is er door kredietverstrekkers,
in samenwerking met de NVB, VvE, VEH, NHG en de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, een gezamenlijk statement naar buiten gebracht waarin een oproep
aan mensen wordt gedaan om contact op te nemen met hun kredietverstrekker als zij
door de crisis niet de financiële ruimte hebben om de hypotheeklasten te dragen. Deze
boodschap was daarvoor ook al in de brief van de Minister van Financiën naar buiten
gebracht.9
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe consumenten met een betaalpauze worden
geholpen bij de aanvraag en de eventuele fiscale gevolgen daarvan. Het overeenkomen
van een betaalpauze vindt plaats tussen de kredietverstrekker en de klant. De kredietverstrekker
kan de consument daarbij informeren over de gevolgen van de betaalpauze voor de fiscale
renteaftrek dan wel de consument kan zelf navragen of de niet-betaalde rente wel of
niet aftrekbaar is in 2020. Op de website van de Belastingdienst staat uitgelegd wanneer
en hoe de voorlopige aanslag aangepast moet worden in verband met de betaalpauze.
De leden van de fractie van de VVD vragen zich af of ook mensen met een betalingsregeling
met de Belastingdienst gebruik kunnen maken van uitstel van betaling. Het versoepelde
beleid voor uitstel van betaling staat open voor ondernemers, of dat nu rechtspersonen
of natuurlijke personen-ondernemers zijn. Ondernemers kunnen gebruik maken van het versoepelde uitstelbeleid,
ook als zij een betalingsregeling hebben. Als een verzoek om uitstel wordt ingediend,
wordt direct uitstel verleend voor 3 maanden.
Als het voor mensen door de coronacrisis niet meer mogelijk is om aan de betalingsverplichtingen
van een betalingsregeling te voldoen, kan worden verzocht om het tijdelijk stopzetten
of verlagen van het bedrag van de betalingen. In individuele situaties zou dat kunnen
leiden tot herrekening van de betalingscapaciteit en dus tot aanpassing van de betalingsregeling.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat
net als ondernemers die door de huidige situatie financiële problemen kunnen ervaren
ook gezinnen met financiële problemen waar mogelijk geholpen moeten worden. Het noodpakket
van het kabinet is een breed pakket dat de hele economie ondersteunt. Dat komt niet
alleen tegemoet aan ondernemers, maar ook aan werkgelegenheid voor werknemers. Minder
mensen verliezen zo hun baan. Op fiscaal gebied neemt het kabinet ook maatregelen
die direct tegemoetkomen aan burgers, zoals het mogelijk maken van een betaalpauze
voor de hypotheekbetalingen, de verlaging van de belasting- en invorderingsrente,
en de afspraken die Nederland heeft gemaakt met België en Duitsland over grensarbeiders.
De leden van de fractie van de PVV vragen of met geldverstrekkers kan worden afgesproken
dat bij het overeenkomen van een nieuw annuïtair schema voor een lening in het kader
van een betaalpauze steeds eenzelfde rentepercentage wordt gehanteerd als van toepassing
is voor de oorspronkelijke lening.
Hypotheekverstrekkers hebben in de afgelopen maanden door het bieden van onder andere
betaalpauzes – het tijdelijk opschorten van rentelasten en/of aflossing om te voorkomen
dat de klant zijn verplichtingen niet kan nakomen – laten zien dat zij rekening houden
met de bijzondere situatie waarin sommige van hun klanten verkeren. Desondanks zullen
veel mensen een betaalpauze als ingrijpend ervaren omdat zij onzeker zijn over hun
inkomen en de achterstand in de betaling van rente en/of aflossing ingehaald moet
worden. Met de vragenstellers deel ik de mening dat het belangrijk is dat huishoudens
die een betaalpauze afspreken met hun kredietverstrekker niet geconfronteerd worden
met onvoorziene kosten.
Bij monde van het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) en de Nederlandse Vereniging
van Banken (NVB) zeggen banken en verzekeraars het klantbelang voorop te stellen bij
het geboden maatwerk. Indien de opgelopen betaalachterstand wordt ondergebracht in
een aparte hypothecaire lening moet voor deze lening een rente worden overeengekomen.
Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat voor deze hypothecaire lening een hogere
rente wordt aangeboden dan voor de oorspronkelijke hypotheeklening. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn wanneer de rentevastperiode van de lening ter grootte van de aflosachterstand
voor de resterende looptijd van de hypotheek wordt vastgezet, terwijl de rente op
de hoofdsom kortlopend of variabel is. Het Verbond en de NVB stellen dat hypotheekverstrekkers
maximaal de contractrente op de oorspronkelijke hypotheeklening ofwel de actuele rente
voor die rentevastperiode in rekening brengen. Het Verbond en de NVB hebben mij daarnaast
te kennen gegeven dat verschillende hypotheekverstrekkers minder of geen rente in
rekening brengen.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft 10 uitgangspunten gepubliceerd voor hypotheekaanbieders
waarmee zij haar verwachtingen schetst over het gewenste gedrag richting klanten bij
het bieden van oplossingen bij betalingsproblemen.1 Onderdeel van deze uitgangspunten is dat klanten door de hypotheekverstrekker duidelijk
geïnformeerd worden over de consequenties van de gekozen oplossing. Een ander belangrijk
aspect is dat de kosten voor het helpen van de klant beperkt moeten worden en dat
kostenefficiëntie het uitgangspunt moet zijn. Daarnaast ligt het niet in de rede dat
de kosten voor de klant voor een betaalpauze hoger zijn dan de kosten wanneer de klant
daadwerkelijk zijn verplichting niet zou nakomen. Binnen deze uitgangspunten van de
AFM hebben hypotheekverstrekkers zelf ruimte om vorm te geven aan het maatwerk dat
het beste past bij de klant en de bedrijfsvoering.
De leden van de fractie van de PVV vragen waarom belastingplichtigen met een lening
bij een ander dan een aangewezen administratieplichtige anders worden behandeld.
Bij een belastingplichtige die een lening bij bijvoorbeeld een bank heeft afgesloten
en met die bank een betaalpauze overeenkomt, geldt dat de geldverstrekker – in dit
geval de bank – vaststelt of er sprake is van betalingsproblemen als gevolg van de
coronacrisis en of in het specifieke geval in het kader van bieden van passend maatwerk
een betaalpauze de meest aangewezen oplossing is voor de belastingplichtige. Een dergelijke
vaststelling ontbreekt in beginsel bij een lening die bij een ander dan een aangewezen
administratieplichtige zoals bij de eigen bv of bij een familielid is aangegaan. Voor
deze groep is daarom een aanvullend toetsingskader nodig om vast te stellen of men
gebruik kan maken van de goedkeuringen in het beleidsbesluit. Daarom geldt aanvullend
op de voorwaarden die in alle situaties gelden, de voorwaarde dat er sprake moet zijn
van of redelijkerwijs verwacht moet worden dat sprake zal zijn van een terugval in
arbeidsinkomen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus van ten minste 20% over
een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden ten opzichte van een kwart van
het arbeidsinkomen over 2019 of het tijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2020.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe fiscaal wordt omgegaan met belastingplichtigen
die een betaalpauze met de geldverstrekker overeenkomen voor een niet-annuïtaire hypotheek.
Voor een lening die onder het overgangsrecht valt en waarop de fiscale aflossingseis
dus niet van toepassing is, heeft een betaalpauze geen ongewenste fiscale gevolgen
waarvoor het nodig kan zijn een tegemoetkoming te treffen, zoals wel het geval is
bij leningen die wel onder de fiscale aflossingseis vallen. Het enige gevolg van het
tijdelijk niet betalen van rente en het op een later moment alsnog moeten betalen
van die rente is dat het aftrekmoment kan verschuiven naar een later moment. Indien
er geen sprake is van het fiscaal rentedragend zijn geworden van de niet-betaalde
rente1, is de rente aftrekbaar op het moment dat deze (alsnog) wordt betaald.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de mogelijkheden van coulance
bij ingrijpende onvoorziene consequenties in de uiteindelijke definitieve aanslag.
Voorts vragen deze leden naar de inzet om mogelijke terugbetalingen onder de aandacht
te brengen bij de consument.
Er is binnen het bestaande wettelijke kader geen mogelijkheid voor coulance in de
situatie dat als gevolg van een betaalpauze bij de definitieve aanslag een terugbetaling
moet plaatsvinden van hetgeen bij voorlopige aanslag te veel ontvangen is. Om dit
te voorkomen kan men de voorlopige aanslag wijzigen. De Belastingdienst wijst op de
website op deze mogelijkheid en de situaties waarin het verstandig is een verzoek
tot wijziging in te dienen. Zoals deze leden al aangeven is er ook een voorlichtende
rol voor kredietverstrekkers weggelegd. Ik vind het belangrijk dat zij klanten goed
informeren over de consequenties van een betaalpauze.
Budgettaire gevolgen
De leden van de fractie van de VVD vragen om een toelichting op de verschuiving van
inkomsten van 2021 naar 2020 in relatie tot de betaalpauze.
Rente over een eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment dat deze is betaald,
is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden. Zonder betaalpauze
voor een hypotheek van stel zes maanden zou de rente over de periode van zes maanden
in 2020 worden betaald en ook in 2020 aftrekbaar zijn. Met een betaalpauze wordt de
rente over de periode van zes maanden echter pas op een later moment betaald, hetgeen
afhankelijk van de afspraken met de geldverstrekker ook gevolgen heeft voor het moment
van aftrek. Een deel van de geldverstrekkers brengt geen rentevergoeding in rekening
voor het op een later moment betalen van de rente. De rente is dan aftrekbaar op het
moment dat deze (alsnog) wordt betaald. De verwachting is dat deze rente vaak pas
in 2021 betaald zal worden. Een ander deel van de geldverstrekkers brengt wel een
rentevergoeding in rekening1. Onder voorwaarden kan er dan sprake van zijn dat fiscaal gezien de niet betaalde
rente rentedragend is geworden.1 Deze rente is aftrekbaar op het moment van rentedragend worden. Dit zal veelal op
het moment zijn dat de rente zonder betaalpauze betaald had moeten worden. Aftrek
zal in die gevallen naar verwachting dus nog steeds in 2020 plaatsvinden. Op basis
van voorgaande verschuift een deel van de aftrek die normaliter in 2020 zou hebben
plaatsgevonden naar 2021. Dit betekent dat in 2020 minder rente in aftrek wordt gebracht
dan zonder betaalpauze het geval was geweest en in 2021 juist meer aftrek. Dit leidt
tot de eerder genoemde budgettaire gevolgen (een kasschuif) van € 50 miljoen meer
in 2020 en € 50 miljoen minder in 2021.1 Als gevolg van de verlenging van de betaalpauze tot 1 oktober komt er nog een aanvullend
kaseffect bij voor de groep die tijdens deze langere periode ook nog een betaalpauze
met zijn geldverstrekker overeenkomt. Dit effect is geraamd op een kasschuif van € 10
miljoen meer in 2020 en € 10 miljoen minder in 2021. Het totale kaseffect is daardoor
uiteindelijk geraamd op + € 60 miljoen in 2020 en -€ 60 miljoen in 2021.
De leden van de fractie van de PVV constateren dat geen budgettaire gevolgen worden
verwacht in verband met de maatregel omtrent urenaftrek. Deze leden vragen of het
niet in de lijn van de verwachtingen ligt dat een groot aantal belastingplichtigen,
dit jaar meer dan anders, hun zelfstandigenaftrek of startersaftrek niet dan wel niet
volledig kunnen effectueren. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD of
de budgettaire gevolgen van de versoepeling van het urencriterium voor 2020 en eventuele
toekomstige jaren nihil is. Volgens het CBS besteedt 79% van de ondernemers minimaal
24 uren per week aan de onderneming. Deze groep behoudt door de versoepeling van het
urencriterium over het algemeen het recht op zelfstandigenaftrek. Dat leidt niet tot
budgettaire effecten ten opzichte van de situatie zonder de coronacrisis. Een lastenrelevante
derving ontstaat alleen ingeval ondernemers die normaliter niet aan het urencriterium
zouden voldoen, hieraan door de versoepeling wel kunnen voldoen. Bedacht moet worden
dat het dan moet gaan om ondernemers die in de maanden dat de versoepeling niet geldt,
alsnog gemiddeld minimaal 24 uren per week daadwerkelijk aan hun onderneming besteden.
Aanvankelijk is de derving als gevolg van de versoepeling van het urencriterium voor
de duur van drie maanden als verwaarloosbaar ingeschat. Nadere beschouwing heeft echter
geleid tot de inschatting dat toch een beperkte budgettaire derving ontstaat. Deze
derving loopt op naarmate de maatregel langer geldt. Bij een versoepeling voor de
duur van drie maanden is de derving geraamd op € 6 miljoen en bij een duur van zeven
maanden (tot 1 oktober) op in totaal € 15 miljoen. Aangezien de maatregel alleen betrekking
heeft op belastingjaar 2020, treedt een derving in toekomstige jaren niet op.
Of en in hoeverre een ondernemer de zelfstandigenaftrek (die voor een startende ondernemer
verhoogd kan worden) dit jaar geheel of gedeeltelijk kan effectueren, is afhankelijk
van het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer
geniet uit onderneming. De omstandigheden omtrent het coronavirus kunnen ertoe leiden
dat ondernemers in het jaar 2020 minder winst of zelfs een verlies behalen. Voor zover
het bedrag aan winst uit onderneming lager is dan het bedrag van de zelfstandigenaftrek,
kan deze zelfstandigenaftrek in het jaar 2020 niet (volledig) geëffectueerd worden.
De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek kan echter in de volgende negen kalenderjaren
worden verrekend door de zelfstandigenaftrek in die jaren te verhogen met het nog
niet gerealiseerde bedrag aan zelfstandigenaftrek.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de kosten van dit pakket zijn en hoe
dat gedekt wordt. De onderstaande tabel geeft een overzicht van het effect van alle
aan de Coronacrisis gerelateerde fiscale maatregelen op het EMU-saldo van 2020.15 Hierin is meegenomen dat een deel van de maatregelen verlengd is tot 1 oktober. De
laatste kolom geeft aan of het om uitstel (met een kasschuif tot gevolg) of lastenverlichting
gaat. Van de uitgestelde belasting zal naar verwachting een beperkt deel uiteindelijk
leiden tot afstel, bijvoorbeeld door faillissementen.
Wat betreft de dekking van de kosten van het pakket geldt dat voor de genomen incidentele
Coronamaatregelen een ander afwegingskader geldt. Deze maatregelen worden buiten het
inkomstenkader geplaatst. De derving/verschuiving bij de niet-belastingontvangsten
heeft invloed op de uitgavenkant van de begroting; middels incidentele suppletoire
begrotingen is hiervoor generale compensatie beschikbaar gekomen.
Maatregelen
Budgettair effect EMU-saldo 2020 (inclusief verlenging tot 1 oktober)
Aard maatregel
Noodpakket 1.0 (Kamerbrief 12 maart 2020 e.v.)
2020
1
Tijdelijke regeling uitstel van betaling voor ondernemers
(conform raming Voorjaarsnota 2020 + kosten verlenging)
– 34.000
(Grotendeels) kasschuif
2
Uitstel energiebelasting/ODE
0
Kasschuif, binnen 2020
3
Uitstel van betaling rechten van invoer (Douane)
0
Kasschuif
4
Verlagen invorderings- en belastingrente (niet-belastingontvangsten; uitgavenkant
begroting, inclusief verlenging tot 1 oktober)
– 154
Nvt
5
Gevolgen door uitstel van betaling op niet-belastingontvangsten (uitgavenkant begroting,
inclusief verlenging tot 1 oktober)
– 217
Nvt
6
Btw vrijstelling voor uitlenen zorgpersoneel
– 108
Lastenverlichting
7
Btw vrijstelling voor ter beschikking stellen medische hulpgoederen
– 22
Lastenverlichting
8
Handhaven van het verlaagde btw-tarief op online diensten door sportscholen.
0
Nvt
9
Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) vrijstellen van belasting
0
Nvt
10
Nadere afspraken over heffingsbevoegdheid met België en Duitsland
0
Nvt
11
Vrijstelling Duitse netto-uitkeringen i.v.m. corona
0
Nvt
12
Uitstel administratie gegevens nieuwe werknemer
0
Nvt
13
Voorwaarden onbelaste reiskostenvergoeding versoepelen
0
Nvt
14
Coulance op gebruik «Vrijstelling kortstondig gebruik» (14 dagen)
0
Nvt
15
Verlengen termijn voor geldigheid taxatierapport i.v.m. aangifte bpm
0
Nvt
16
Voorzien in oplossing voor taxibranche bij ombouw en RDW-keuring vóór 1-4-20
0
Nvt
17
Maatregelen Caribisch Nederland
0
a. uitstel van betaling
– 32
Kasschuif
b. invorderingsrente
– 1
Nvt
c. gebruikelijk loon
– 1
Combinatie kasschuif en lastenverlichting
Aanvullend pakket (Kamerbrief 24 april 2020)
0
18
Urencriterium voor ondernemers tijdelijk versoepelen
– 15
Lastenverlichting
19
Mogelijkheid tot vormen fiscale Corona reserve
– 3.000
Kasschuif
20
Verlaging gebruikelijk loon dga's bij omzetdaling
– 1.000
Combinatie kasschuif en lastenverlichting
21
Uitstel inwerkingtreding excessief lenen dga's
0
Kasschuif 2022/2023
22
Verhoging vrije ruimte in werkkostenregeling 2020
– 50
Lastenverlichting
23
Behoud recht op hypotheekrenteaftrek bij tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen
60
Kasschuif
Pakket 2.0 (Kamerbrief 20 mei 2020)
0
24
Btw nultarief mondkapjes
– 120
Lastenverlichting
25
Uitstel van betaling bpm
– 200
(Grotendeels) kasschuif
26
Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL/TOGS 2.0) vrijstellen van belasting
0
Nvt
De leden van de fracties van GroenLinks en de SGP vragen een nadere onderbouwing van
het budgettair effect van de verlaging van het gebruikelijk loon. Zij willen onder
andere weten wat de verwachting van de gemiddelde omzetdaling is die ten grondslag
ligt aan de raming en of de maatregel zeven jaar effect heeft.
Bij de berekening is ervan uitgegaan dat de helft van het totale aantal dga’s in de
eerste vier maanden van dit jaar een omzetdaling heeft van 25%, terwijl de omzet van
de overige dga’s constant blijft. De veronderstelde gemiddelde omzetdaling van alle
dga’s gezamenlijk is dus 12,5%. Op grond van deze daling is de verwachting dat de
helft van de dga’s het gebruikelijk loon een kwart lager vaststelt dan zij zonder
de fiscale coronamaatregel zouden hebben gedaan. Hierdoor treedt in 2020 een opbrengstverlies
van de loonbelasting van één miljard euro op. Daar staat tegenover dat door de verlaging
van het gebruikelijk loon de (fiscale) loonkosten van de vennootschap dalen. De fiscale
winst neemt daardoor toe of daalt minder sterk dan zonder de maatregel het geval zou
zijn geweest. Over deze hogere winst wordt vpb betaald en bij uitkering van de vennootschap
aan de dga inkomstenbelasting in box 2. Op den duur stijgen de opbrengsten van de
vennootschapsbelasting met 0,3 miljard euro. Bij deze berekening is er rekening mee
gehouden dat een deel van de betrokken dga’s failliet zal gaan. Aangenomen is dat
de hogere vpb-opbrengsten zich als gevolg van voorwaartse verliesverrekening verspreid
over zes jaar zullen voordoen. Uiteindelijk zal de toename van de fiscale winst ook
resulteren in een toename van de inkomsten uit aanmerkelijk belang op het moment dat
de winst wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder. Er is aangenomen dat deze toename
van de winst zeer geleidelijk wordt uitgekeerd. De extra opbrengst in box 2 is in
totaal 0,4 miljard euro. In totaal is er op de lange termijn sprake van een incidentele
derving van 0,3 miljard euro, wat het verschil is tussen de lagere opbrengsten van
de loonbelasting en de hogere opbrengsten van de vpb en box 2 van de inkomstenbelasting.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de budgettaire opbrengst is van
het verhogen van de dividendbelasting naar 25%. De netto-opbrengst van de dividendbelasting
wordt vrijwel volledig behaald bij buitenlandse portfolio-aandeelhouders. Doordat
in belastingverdragen meestal een maximaal tarief van 15% is afgesproken, zal de opbrengst
bij een tariefsverhoging naar verwachting zeer beperkt zijn.
Overig
De leden van de fractie van D66 vragen naar de voortgang van de invulling van de motie
van de leden Asscher en Van Weyenberg1 over het privaat fonds van waaruit aan zorgmedewerkers een tegemoetkoming kan worden
verstrekt, mede naar aanleiding van het overleg van het kabinet met de initiatiefnemers.
Bij brief van 27 mei 2020 heb ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen
en Douane, uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft
aan de hiervoor genoemde motie van de leden Asscher en Van Weyenberg. In die brief
zijn de fiscale aspecten van de uitkering en de doorwerking daarvan naar de toeslagen
weergegeven en is aangekondigd dat de uitkering voor een periode van drie jaar wordt
uitgezonderd van de vermogenstoets zoals die geldt voor een aantal toeslagen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris om maatregelen te
presenteren waarbij de «winnaars» van de coronacrisis, bijvoorbeeld degenen die dankzij
corona hun omzet met 20% of meer hebben zien toenemen, extra gaan bijdragen aan de
overheidsfinanciën.
Een kenmerk van ons belastingsysteem is dat ondernemers die meer winst maken ook meer
belasting verschuldigd zijn, bijvoorbeeld meer inkomstenbelasting of meer vennootschapsbelasting.
Het kabinet zal zich richting Prinsjesdag beraden welke stappen voor een volgende
periode passend en haalbaar zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de verlaging van de winstbelasting
per 1 januari 2021 doorgaat of dat dit geld vanwege de coronacrisis op een andere
manier wordt besteed. Ook vragen deze leden of de rekening van deze crisis verhaald
zal worden op grote bedrijven, vermogenden en anderen die naar het oordeel van deze
leden de afgelopen jaren relatief weinig belasting hebben betaald. Het kabinet neemt
op dit moment diverse fiscale en niet-fiscale noodmaatregelen om de economische schok
als gevolg van het coronavirus te dempen. In de aanloop naar Prinsjesdag 2020 zal
het kabinet de balans opmaken, ook voor de overheidsfinanciën. Aan de hand hiervan
kan worden bezien welke maatregelen passend of wenselijk zijn. Hierop kan op dit moment
nog niet vooruitgelopen worden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris of hij op de hoogte
is van de meest actuele CBS-cijfers over vermogensongelijkheid in Nederland (2017).
Daarnaast vragen zij of de Staatssecretaris erkent dat de 20% rijkste vermogens samen
netto meer dan 2.000 miljard euro bezitten (= 65% van het totale netto vermogen) en
dat de 20% rijkste vermogens 93% van de aandelen en overige deelnemingen bezitten
(329 miljard euro), 59% van de verzekerings- en pensioenregelingen (952 miljard euro),
49% van de woningen (330 miljard euro) en 67% van de overige niet-financiële activa
(154 miljard euro). Zij vragen of de Staatssecretaris een opvatting heeft over deze
mate van vermogensongelijkheid in Nederland. Tot slot vragen zij of de Staatssecretaris
het met de leden van de fractie van GroenLinks eens is dat het extra belasten van
grote vermogens een goede manier is om de rekening van de coronacrisis te betalen
en of de Staatssecretaris voornemens is om hier werk van te maken.
Het klopt dat de 20% rijkste vermogens volgens CBS in 2017 meer dan 2.000 miljard
bezaten, dat dit 65% van het totale netto vermogen was en het algemene beeld met betrekking
tot de verdeling van vermogens dat uit de rest van de cijfers naar voren komt. Het
kabinet is bekend met het beeld dat vermogens in Nederland ongelijker zijn verdeeld
dan inkomens. Wel is de Gini-coëfficiënt voor vermogens in de afgelopen jaren gedaald,
waardoor de vermogensongelijkheid iets is afgenomen. Het kabinet stuurt op een evenwichtige
inkomensverdeling en heeft geen algemene doelstelling op vermogensongelijkheid. Qua
begrotingsbeleid voert het kabinet trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat er
in goede tijden buffers worden opgebouwd, zodat er niet hoeft te worden bezuinigd
of extra belasting hoeft te worden geheven in slechtere economische tijden. Dit wordt
geoperationaliseerd door aan het begin van de kabinetsperiode de lastenontwikkeling
vast te leggen voor de hele kabinetsperiode. Gedurende de kabinetsperiode houdt het
kabinet vast aan deze lastenontwikkeling. Bij een conjuncturele neergang gaat het
kabinet dus niet de lasten verhogen, maar laat het kabinet het EMU-saldo verslechteren
en de EMU-schuld oplopen.
De leden van de fractie van 50PLUS hebben een aantal vragen gesteld over een privaat
fonds voor zorgmedewerkers, waarbij ik ervan uitga dat deze leden doelen op het steunfonds
zoals dat is opgezet door de stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC), het fonds
waarop ook een motie van de leden Asscher en Van Weyenberg1 ziet. Over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan die motie ben ik ingegaan
naar aanleiding van de betreffende vraag daarover van de leden van de fractie van
D66. De overheid heeft geen bemoeienis gehad met de vaststelling van de hoogte van
de uitkeringen die door het ZWiC aan zorgmedewerkers of hun nabestaanden worden gedaan
en de voorwaarden die gelden. Dit is inherent aan het private karakter van dit fonds.
Het betreft een particulier initiatief. Het kabinet ondersteunt dit van harte ondersteunt
en heeft daarom ook besloten dit fonds financieel te ondersteunen tot een verdubbeling
van maximaal € 10 miljoen.1 Aan de stichting ZWiC is recent de status van ANBI verleend. Hoewel ik een aantal
van de vragen die de leden van de fractie van 50PLUS over dit private fonds stellen
begrijp, vind ik het niet op mijn weg liggen deze vragen te beantwoorden. Op de website
van ZWiC1 is informatie beschikbaar over onder meer de wijze waarop het fonds wordt gevoed,
de doelgroep, wie voor een uitkering in aanmerking komt, de wijze waarop een uitkering
kan worden aangevraagd en de termijn voor het indienen van de aanvraag.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er in de voorgestelde aanpassingen van
regelingen sprake is van beperkingen op grond van leeftijd. Zij vragen, indien dat
het geval is, of daar een uitputtende beleidsmatige opsomming van gegeven kan worden.
De voorgestelde aanpassingen van fiscale regelingen kennen geen beperkingen op grond
van leeftijd. Zolang er aan de voorwaarden voor een regeling is voldaan kan daar gebruik
van worden gemaakt.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of het niet verstandig is om het verhoogde
risico voor de werknemer alsmede een extra salarisvergoeding en de relatie met afbouw
van inkomensafhankelijke regelingen, in samenhang te regelen op het hoogste niveau.
De Minister van VWS zal zo spoedig mogelijk met een reactie richting uw Kamer komen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier