Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 261 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer)
Nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 18 juni 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het voorgestelde artikel 2:10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien het bestuursorgaan gebruikmaakt van zowel een voorziening voor elektronisch
berichtenverkeer en informatieverschaffing als bedoeld in artikel X van de Wet elektronisch
berichtenverkeer Belastingdienst als een andere voorziening, kan worden volstaan met
kennisgeving van het toegankelijk worden van het bericht in de eerste voorziening.
b. Het voorgestelde artikel 2:11 komt te luiden:
Artikel 2:11
1. Indien een bestuursorgaan een elektronisch bericht niet met succes kan bezorgen bij
de geadresseerde, wordt het bericht nogmaals of op een andere wijze verzonden.
2. Indien een bestuursorgaan een in artikel 2:10 bedoelde kennisgeving niet met succes
kan bezorgen bij de geadresseerde, wordt de kennisgeving nogmaals verzonden of spant
het bestuursorgaan zich in om geadresseerde langs andere weg te informeren over het
niet kunnen bezorgen van de kennisgeving en van de maatregelen die hij kan nemen om
kennisgevingen te ontvangen.
3. De tweede verzending van een bericht als bedoeld in het eerste lid geldt als tijdstip
waarop het bericht is verzonden.
c. Aan het voorgestelde artikel 2:13 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan worden
bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op in die regeling aangewezen berichten
aan in die regeling aangewezen bestuursorganen voor een in die regeling bepaalde periode.
2. Na onderdeel L wordt een onderdeel gevoegd, luidende:
M
In bijlage 2, artikel 1, vervalt in het tekstgedeelte met betrekking tot de Wet op
het financieel toezicht onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c tot en
met e tot b tot en met d.
B
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL Ia
Artikel 2:13, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt.
C
Na artikel XV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XVa
In het tweede lid van artikel 33 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt
«Bij algemene maatregel van bestuur» telkens vervangen door «Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur».
D
Na artikel XXXIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XXXIIIa
In het eerste lid van artikel 6a van de Wet wapens en munitie wordt na «de artikelen
6 en 7» ingevoegd «, en in afwijking van artikel 2:1, tweede en derde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht,».
E
In artikel XXXVI vervalt «voor verschillende berichten en voor verschillende bestuursorganen,».
Toelichting
Deze nota van wijziging behelst enkele verduidelijkingen van het onderhavige wetsvoorstel.
Bij deze gelegenheid zijn ook enkele wetstechnische aanpassingen meegenomen.
Onderdeel A, onder 1, sub a
Burgers kunnen bij verschillende bestuursorganen een berichtenbox (met notificatie)
hebben. De meeste bestuursorganen maken daarbij gebruik van de berichtenbox in MijnOverheid.
Het gebruik daarvan is divers. Bepaalde organisaties plaatsen berichten zowel in de
berichtenbox in MijnOverheid als in de berichtenbox van het eigen MijnDomein. Alleen
van de plaatsing van het bericht in MijnOverheid behoeft dan een notificatie te worden
verzonden. Met het nieuwe derde lid van artikel 2:10 wordt dit beter tot uitdrukking
gebracht.
Andere organisaties zijn wel aangesloten bij MijnOverheid voor het verzenden van de
notificatie, maar plaatsen hun berichten op de eigen MijnDomein, zoals het UWV en
de meeste pensioenfondsen. Tenslotte zijn er bestuursorganen die in het geheel geen
gebruik maken van MijnOverheid voor hun digitale berichtenverkeer, bijvoorbeeld DUO.
Onderdeel A, onder 1, sub b
Dit onderdeel verduidelijkt artikel 2:11, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen
onbezorgd bericht (eerste en derde lid) en onbezorgde notificatie (tweede lid). Wanneer
er sprake is van een onbezorgd bericht oftewel bounce – hetgeen zich naar zijn aard primair bij gebruik van e-mail voordoet en niet bij
een berichtenbox – moet het bestuursorgaan bezien welke actie opportuun is, afhankelijk
van de oorzaak van de bounce. Bij een soft bounce, een tijdelijk probleem bij het afleveren, doordat de mailbox van de ontvanger vol
is, de mailserver van de ontvanger tijdelijk niet bereikbaar is of omdat het bericht
te groot is, zal nogmaals kunnen worden verzonden; hetzij na aanpassing van inhoud
of omvang van het bericht of type bestand, hetzij louter op een later tijdstip. Bij
een hard bounce, de situatie dat sprake is van een niet bestaand of ongeldig adres, heeft nogmaals
verzenden naar dit adres geen zin; de geadresseerde zal om een ander (juist en actueel)
elektronisch adres moeten worden gevraagd. Ook is verzending van het bericht per papieren
brief een mogelijkheid. Indien sprake is van een onbezorgde notificatie – zo een attendering
op een verzonden bericht wordt veelal verzonden via e-mail, sms of app – geldt eveneens
dat, afhankelijk van oorzaak van de bounce, actie moet worden ondernomen: nogmaals notificeren of, als dat geen soelaas biedt,
de geadresseerde langs andere weg, bijvoorbeeld per telefoon of brief, informeren
over het niet kunnen bezorgen van de notificatie en over de maatregelen die de geadresseerde
kan nemen om notificaties te ontvangen en bijgevolg voor de toekomst geattendeerd
te worden op verzonden berichten. In het laatste geval is sprake van een inspanningsplicht
voor het bestuursorgaan om de geadresseerde voor notificaties te bereiken. Het bepaalde
moet worden beschouwd als toepassing van artikel 5, eerste lid, sub d, AVG, waaruit
voortvloeit dat de verwerkingsverantwoordelijke de onder hem berustende persoonsgegevens
juist en actueel moet hebben en hiertoe alle redelijke maatregelen moet nemen. Notificatie
maakt geen deel uit van de verzending en van de bekendmaking van het bericht. Dat
een notificatie niet kan worden bezorgd terwijl het bericht in de berichtenbox is
geplaatst, betekent niet dat het besluit niet is bekendgemaakt en hoeft ook niet te
betekenen dat de geadresseerde het bericht niet heeft gelezen; hij kan immers ook
uit zichzelf zijn berichtenbox raadplegen. Het bestuursorgaan moet echter moeite doen
om de geadresseerde op de hoogte te stellen van het niet aankomen van de notificatie
en van wat hij hieraan kan doen. De geadresseerde weet dan dat zijn notificatievoorziening
niet (meer) werkt. Hij kan dan een ander elektronisch adres opgeven, een andere notificatievorm
kiezen, afzien van notificaties of eventueel de berichtenbox deactiveren zodat hij
de berichten weer op papier krijgt toegezonden. Aan een Mijnomgeving kunnen meerdere
notificatiekanalen verbonden zijn. Zo kan een gebruiker van de berichtenbox van MijnOverheid
zich door middel van e-mail laten notificeren en door middel van de MijnOverheid Berichtenbox
app. De app kan bovendien op meerdere apparaten worden geïnstalleerd. De notificatie
wordt dan zowel naar het e-mailadres verzonden als naar alle apparaten waarop de app
is geïnstalleerd. De notificatie geldt als niet bezorgd als hij via geen enkel kanaal
kan worden afgeleverd.
De verwijzing naar artikel 3:41 in artikel 2:11 is om wetstechnische redenen geschrapt.
Deze verwijzing is overbodig; artikel 3:41 Awb is immers naar zijn aard van toepassing.
Onderdelen A, onder 1, sub c, en B en E
In de aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegde versie van dit
wetsvoorstel was voorzien in een ministeriële regeling waarmee de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel kon worden uitgesteld voor bepaalde berichten aan bepaalde bestuursorganen
voor een bepaalde periode. In de bij de Tweede Kamer ingediende versie is die regeling
vervangen door in artikel XXXVI de bevoegdheid op te nemen om in het inwerkingtredingsbesluit
dergelijke uitzonderingen op te nemen. Bij nader inzien kleven aan het op deze wijze
voorzien in een tijdelijke uitzondering nadelen. Zo is een uitzondering in een koninklijk
besluit minder toegankelijk dan een ministeriële regeling die immers wordt opgenomen
op wetten.nl. Een ministeriële regeling heeft daarnaast het voordeel dat de uitzondering
in die regeling aan een termijn kan worden gebonden. Met het oog hierop wordt aan
artikel 2:13 een vierde lid toegevoegd dat een grondslag biedt voor deze tijdelijke
ministeriële regeling.
Met het nieuwe artikel Ia komt de bevoegdheid tot het vaststellen van een tijdelijke
uitzonderingsregeling te vervallen. Dit artikel kan in werking treden zodra aan de
regeling niet langer behoefte bestaat.
Nu in gefaseerde inwerkingtreding kan worden voorzien met een ministeriële regeling,
vervalt met onderdeel E van deze nota de bevoegdheid om de inwerkingtreding te faseren
in het inwerkingtredingsbesluit.
Onderdeel A, onder 2
Het nieuwe artikel I, onderdeel M, wijzigt artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb (Bevoegdheidsregeling
bestuursrechtspraak). Voor de inwerkingtreding van de Wet herstel en afwikkeling verzekeraars1 waren bestuursrechtelijk beroep en bezwaar tegen besluiten op grond van de artikelen
1:75, eerste en tweede lid, (aanwijzing door de toezichthouder of de Europese Centrale
Bank) en 1:76, eerste en derde lid (benoeming zogeheten stille curator) van de Wet
op het financieel toezicht uitgesloten indien aan een bepaalde voorwaarde was voldaan.
In dat geval kwam daarvoor in de plaats een bijzondere mogelijkheid van een civielrechtelijke
toetsing. Het was de bedoeling om bij genoemde wet deze uitsluiting geheel te doen
vervallen, zodat altijd bestuursrechtelijk beroep en bezwaar mogelijk zouden zijn.
Abusievelijk is evenwel slechts de voorwaarde vervallen, zodat naar de letter van
de wet bestuursrechtelijk beroep en bezwaar onbedoeld juist nooit mogelijk zijn. Wel
is, zolang de bestuursrechtelijke rechtsgang is uitgesloten, de burgerlijke rechter
bevoegd als restrechter. In onderdeel M wordt dit punt geredresseerd en vervalt de
uitsluiting van besluiten op grond van genoemde artikelen geheel. Daardoor worden
bestuursrechtelijk beroep en bezwaar tegen deze besluiten weer mogelijk.
Onderdeel C
Dit onderdeel wijzigt artikel 33, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv). In artikel 33 lid 2 Rv wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen
door «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur». Dit maakt dat in het civiele recht – evenals nu
al in het bestuursrecht mogelijk is – er nadere regels bij ministeriele regeling kunnen
worden gesteld en ook bij ministeriele regeling elektronisch procederen verplicht
kan worden gesteld.
Artikel 33, tweede lid, Rv is een van de grondslagen voor het in voorbereiding zijnde
Besluit elektronisch procederen (Bep).2 Het Bep biedt een kader voor procederen langs elektronische weg in het civiele recht
en het bestuursrecht. Het Bep is mede met het oog op het basisplan digitalisering
ter hand genomen. Het basisplan digitalisering gaat uit van een gefaseerde invoering
van elektronisch procederen in het civiele recht en het bestuursrecht bij de rechtbanken
en de hoven waarbij gestreefd wordt naar het op termijn invoeren van een verplichting
tot elektronisch procederen voor professionele procespartijen.3 De wijziging maakt het mogelijk dat bij ministeriële regeling:
1) nadere regels kunnen worden gesteld over (de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid
van) elektronisch procederen in het civiele recht; en
2) de verplichting kan worden ingevoerd om in civiele zaken elektronisch te procederen.
Ad 1. In bestuursrechtelijke procedures voorziet artikel 8:36f Awb al in de mogelijkheid
nadere regels voor elektronisch procederen te stellen bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur (AMvB).4 Met deze wijziging wordt dat ook voor civiele procedures mogelijk.
Ad 2. Voor bestuursrechtelijke zaken geschiedt toekomstige uitbreiding van de verplichting
– voor professionele procespartijen – tot elektronisch procederen bij koninklijk besluit,
door artikel 8:36a Awb in werking te laten treden voor bijvoorbeeld een bepaalde categorie
zaken. Ook voor de Hoge Raad geldt dat de invoering van verplicht elektronisch procederen
indien gewenst ook kan plaatsvinden door de wetgeving uit 2016 alsnog voor een specifieke
procedure bij koninklijk besluit in werking te laten treden.5
Invoering van de verplichting tot elektronisch procederen in civiele zaken bij de
rechtbanken en de hoven kan op grond van het huidige artikel 33 Rv enkel bij AMvB
geschieden. Voor deze AMvB is bovendien een voorhangprocedure voorgeschreven. Dit
is bij de uitrol van het basisplan bezwaarlijk omdat naar verwachting de verplichting
tot elektronisch procederen zaakstroomsgewijs zal worden ingevoerd, waarvoor dan voor
iedere zaakstroom een wijziging van het Bep of een nieuwe AMvB nodig zal zijn die
moet worden voorgehangen in het parlement. Door in artikel 33 Rv «Bij algemene maatregel
van bestuur» te vervangen door «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» wordt
het mogelijk om in het Bep te regelen dat de verplichting tot elektronisch procederen
in het civiele recht op grond van artikel 33 Rv bij ministeriële regeling kan worden
ingevoerd. In het Bep zal een bepaling worden opgenomen op grond waarvan alleen voor
professionele partijen bij ministeriële regeling een verplichting tot elektronisch
procederen kan worden ingevoerd. Voor invoering van een verplichting tot elektronisch
procederen voor andere dan professionele partijen blijft een algemene maatregel van
bestuur (waarbij het parlement via de voorhangprocedure wordt geraadpleegd) voorgeschreven.
Onderdeel D
Artikel 6a van de Wet wapens en munitie (Wwm) eist dat een aanvraag voor een wapenverlof
in persoon wordt gedaan en dat het verleende verlof persoonlijk wordt afgehaald. Naar
aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn (2011) is dit artikel gewijzigd
vanuit de gedachte, dat iemand die een wapen wil bezitten meer inzicht moet verschaffen
in zaken over zijn persoonlijke situatie die relevant zijn voor de beoordeling van
de vraag of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van
wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. De aanvrager van een bevoegdheidsdocument
op grond waarvan hij een wapen tot zijn beschikking kan hebben, zal zijn aanvraag
daartoe in persoon moeten doen onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;
elektronische aanvraag is niet mogelijk. Daarmee is sprake van een vormvoorschrift
in de zin van artikel 2:7, eerste lid, Awb. De (fysieke) legitimatieplicht vloeit
ook voort uit artikel 1, tweede lid, van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni
1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals
laatstelijk gewijzigd door Richtlijn 2017/853 van het Europees parlement en de Raad
van 17 mei 2017.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.