Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Kamerstukken 31288/25295-844)
2020D24143 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het Besluit van ... tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-191 (Kamerstuk 31 288, nr. 844)
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van ... tot wijziging
van het uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Hoewel deze leden begrip
hebben dat het beleid door de coronacrisis niet op alle punten volledig door kan gaan,
maken de leden zich wel zorgen of de studievoorschotmiddelen door de verschillende
instellingen wel op een adequate wijze worden besteed. Daarom hebben zij over het
uitvoeringbesluit nog een aantal vragen.
Deze leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat van 2018 tot 2020 de studievoorschotmiddelen
nog aan de regulier rijksbijdrage werden toegevoegd, maar dat vanaf 2021 deze middelen
de kwaliteitsbekostiging zouden gaan vormen. Kan de Minister deze systematiek nader
onderbouwen? Klopt het dat het specifieke bedrag dat een instelling krijgt niet afhangt
van of er een goedgekeurd plan is en dus in beide gevallen van gelijke hoogte is?
Waarom is hiervoor gekozen? Kan de Minister nogmaals ingaan op waarom er destijds
voor is gekozen om na twee jaar de bekostiging via de kwaliteitsbekostiging te laten
verlopen? Zat hierin niet de prikkel voor instellingen om met een gedegen plan te
komen om de vrijgekomen gelden door het studievoorschotstelsel te investeren in de
verbetering van het onderwijskwaliteit? Welke prikkel hebben deze instellingen om
dat alsnog te doen, aangezien ze wederom de studievoorschotmiddelen krijgen via de
reguliere rijksbijdrage? Is de Minister het met deze leden eens dat studenten recht
hebben op een adequate besteding van de studievoorschotmiddelen? Is de Minister eveneens
van mening dat het uitvoeren van de kwaliteitsafspraken de beste manier is om te voldoen
aan een adequate besteding van de studievoorschotmiddelen? Deelt de Minister de opvatting
van deze leden dat, uitgaande van de belangrijke kwaliteitsafspraken, op instellingen
zonder goedgekeurd plan de adequate besteding van de middelen aan kwaliteit valt te
betwijfelen. Hoe rechtvaardigt de Minister dit? Wat is het verhaal van de Minister
naar studenten en medezeggenschappers aan deze instellingen? Op welke manier wordt
voor de betreffende studenten op dit moment inzichtelijk gemaakt wat voor kwaliteit
deze studenten hadden mogen verwachten op instellingen met een afgekeurd plan en wat
daarvan nu, en nog een jaar langer, niet is waargemaakt?
Voornoemde leden lezen dat er sprake is van 19 instellingen die nog niet voldoen aan
de eis voor een positieve beoordeling van hun plan rondom de kwaliteitsafspraken.
Op rijksoverheid.nl1 staan echter maar tien instellingen die niet voldoen, een universiteit en negen hogescholen.
Kan de Minister een verduidelijking geven welke instellingen momenteel nog geen goedgekeurd
plan hebben rondom de kwaliteitsafspraken?
Deze leden hebben kennisgenomen dat bijna alle universiteiten in Nederland een positief
plan hebben ingeleverd over de kwaliteitsafspraken, behalve Tilburg University. Uit
het rapport van de NVAO2 blijkt dat Tilburg University op alle drie de criteria niet voldoet aan de eisen
die gesteld worden om op een adequate manier de gelden uit de studievoorschotmiddelen
te besteden. Staat de Minister nog steeds achter dit negatieve advies? Zo ja, waarom
is de Minister dan van mening dat het uitkeren van deze gelden gegrond is, aangezien
er niet gecontroleerd kan worden wat Tilburg University met dit geld gaat doen? Hoe
weten we achteraf dat dit geld daadwerkelijk besteed wordt aan het verbeteren van
de kwaliteit van het onderwijs?
De aan het woord zijnde leden zien dat het beeld bij de hogescholen heel anders is,
in tegenstelling tot de universiteiten. Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister
toelichten hoeveel hogescholen nu in totaal niet aan de kwaliteitsafspraken voldoen?
Hoeveel hebben een afgekeurd plan? Hoeveel hebben er nog geen plan? Welke stappen
heeft de Minister richting deze laatste groep instellingen gezet om hen ook tijdig
tot een goedgekeurd plan aan te moedigen? Acht de Minister het aannemelijk dat deze
instellingen zonder COVID-19 wel tijdig een goedgekeurd plannen zouden hebben gehad?
Zo ja, waarop baseert zij dit? Zoals het nu lijkt voldoen er maar liefst negen hogescholen
niet aan de afspraken die gaan over het adequaat besteden van de studievoorschotmiddelen.
Dit betreft Hogeschool Utrecht, Gerrit Rietveld Academie, Hogeschool Viaa, Hogeschool
van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam, Hotelschool The Hague, Hogeschool van Arnhem
en Nijmegen, Breda University of Applied Sciences en de Hogeschool van Hall Larenstein.
Klopt dit, of zijn er nog meer instellingen waar dit voor geldt? Wat betekent dit
concreet voor de studenten van deze instellingen? Profiteren zij momenteel dus nog
niet van de extra gelden die vrij zijn gekomen door het invoeren van het studievoorschot?
Betekent dit eveneens dat een student aan een hogeschool die wel een reeds goedgekeurd
plan heeft dus wel kan profiteren van deze gelden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
een student aan de Hogeschool van Amsterdam? Hoe rechtvaardigt de Minister dat? Is
de Minister het met deze leden eens dat dit ook iets zegt over de geleverde kwaliteit
uit voorgaande jaren? Welke stappen zijn in dat kader mogelijk richting de instellingen
die de door hun ontvangen middelen onvoldoende kunnen linken aan een kwaliteitsverbetering?
Is de Minister tevreden met het feit dat maar liefst negen hogescholen nog niet voldoen
aan de eisen? Welke maatregelen gaat de Minister treffen om deze scholen zo snel mogelijk
een goedgekeurd plan te laten krijgen? Is de Minister het eens met deze leden dat
om de druk op de ketel te houden en de bestuurders van deze instellingen een incentive te geven om zo snel mogelijk met een goedgekeurd plan te komen, het uitkeren van
de gelden pas zou moeten plaatsvinden nadat zij over een goedgekeurd plan beschikken?
Zo nee, kan de Minister dit nader toelichten? Welke waarborgen voor kwaliteit bouwt
de Minister nu in?
Voornoemde leden lezen in het uitvoeringsbesluit dat de Minister stelt dat instellingen
momenteel door COVID-19 andere prioriteiten hebben, zoals het vormgeven van goed digitaal
onderwijs. De leden hebben begrip voor het feit dat ook van instellingen momenteel
veel wordt gevraagd. Is er een mogelijkheid om ook de studievoorschotmiddelen te gebruiken
om digitaal onderwijs op een goede manier vorm te geven zodat studenten het beste
onderwijs krijgen dat mogelijk is in de huidige omstandigheden, zo vragen de leden.
Deze leden lezen dat de oordeelvorming van de NVAO ook digitaal zal plaatsvinden.
Is door de huidige versoepeling ook weer locatiebezoek mogelijk? Zo ja, vindt de Minister
deze reden dan momenteel nog gegrond?
Deze leden lezen dat momenteel voor circa 150 miljoen euro bekostiging nog onduidelijkheid
is. Stel dat de Minister voor het aankomende jaar de bekostiging alsnog via de reguliere
bekostiging uitkeert, ook aan de instellingen die momenteel nog geen goedgekeurd kwaliteitsplan
hebben, op welke manier gaat de Minister dan het jaar daarop controleren of het geld
daadwerkelijk terecht is gekomen bij het verbeteren van het onderwijs? Stel dat bijvoorbeeld
Tilburg University ook in 2021 niet voldoet aan de kwaliteitsafspraken, kan de Minister
het geld over het jaar 2021 dan terugvorderen? Zo ja, gaat de Minister dat dan ook
doen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre krijgt een instelling ook in 2022 nog een jaar
respijt voor het alsnog goedgekeurd krijgen van een plan? Is de Minister het met deze
leden eens dat als achteraf blijkt dat instellingen het geld niet besteed hebben aan
het verbeteren van het onderwijs, dat zij hier dan ook helemaal geen recht op hebben
en dat het geld dan dient te worden teruggevorderd? Deze leden ontvangen graag een
uitleg.
Voornoemde leden vragen op welke manier de Minister dit uitvoeringsbesluit heeft geconsulteerd
bij instellingen en de VSNU3 en VH4? Hoe kijken de instellingen met een reeds goedgekeurd plan naar dit besluit? Zijn
die instellingen niet bang dat andere instellingen het geld niet op een adequate wijze
besteden?
Deze leden lezen onder kopje vier, gevolgen, dat de Minister van mening is dat met
het wijzigen van het besluit er geen ander effect verwacht wordt op de bestaande doestellingen
van de kwaliteitsbekostiging. De leden vinden dit een vreemde constatering, omdat
er nu nogmaals geld wordt uitgekeerd aan instellingen zonder een goedgekeurd plan.
Betekent dit dat het eigenlijk niet uitmaakt of een instelling een goedgekeurd plan
heeft of niet? Aangezien er dan toch wel voldaan wordt aan de «bestaande doelstellingen»?
Wat gebeurt er als instellingen desalniettemin niet voldoen aan de bestaande doelstellingen?
Wordt het geld dan alsnog teruggevorderd? Verworden de kwaliteitsafspraken zo niet
tot een bureaucratische exercitie zonder gevolgen, waarvan juist de goedwillende instellingen
de dupe zijn. Zouden we hen bijvoorbeeld dan financieel juist niet meer studievoorschotmiddelen
moeten uitkeren?
Deze leden onderstrepen nogmaals hun begrip voor de huidige situatie, zowel voor studenten,
instellingen als de NVAO. Toch vragen zij de Minister wat ze gaat doen als de huidige
instellingen zonder een goedgekeurd plan in 2021 alsnog niet over een goedgekeurd
plan beschikken. Is de Minister dan niet van mening dat het geld teruggevorderd moet
worden? Zo nee, kan de Minister dit uitleggen? Op welke manier gaat zij dan de studenten
van deze instellingen compenseren, aangezien zij niet hebben kunnen profiteren van
de vrijgekomen middelen door het studievoorschot, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit
tot wijziging van het uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met de uitbraak van COVID-19.
Voornoemde leden kunnen het voorstel van de Minister volgen vanwege de unieke omstandigheden
waarin onderwijsinstellingen zich bevinden. Deze leden hebben geen vragen naar aanleiding
van het besluit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. Zij waarderen de wijze
waarop docenten en medewerkers op hogescholen en universiteiten alles in het werk
stellen om het onderwijs zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Zij hebben dan
ook begrip om de kwaliteitsbekostiging voor 2021 toe te kennen en gebruiken deze gelegenheid
om de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Deze leden constateren dat nu er uitstel van de planbeoordeling noodzakelijk is, er
voor een deel van de instellingen weinig tijd gaat zijn tussen de planbeoordeling
en de beoordeling van de realisatie in 2022. Deze leden hechten eraan te benadrukken
dat de kwaliteitsafspraken een ander doel en andere opzet hebben dan de prestatieafspraken.
Kan de Minister toelichten wat zij met de beoordeling van de realisatie beoogt te
bereiken? Zijn er, indien dat nodig blijkt te zijn, alternatieven voor de beoordeling
van de realisatie in 2022 om die doelstellingen te bereiken?
Voornoemde leden constateren dat aanvankelijk was afgesproken dat de NVAO in 2020
een «onafhankelijk landelijk beeld» zou opstellen van de keuzes die in de sector zijn
gemaakt en hoe het proces in de instellingen is verlopen. Deze leden vragen de Minister
op welke termijn zij verwacht een landelijk beeld aan de Kamer aan te bieden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen dat de Minister voornemens is om de gelden
uit de studievoorschotmiddelen wederom aan de reguliere rijksbijdrage toe te voegen.
Hoewel deze leden erkennen dat het COVID-19 virus processen kan vertragen, betreuren
voornoemde leden dat de Minister zich noodzakelijk ziet dit besluit te nemen. Deze
leden benadrukken dat onderwijsinstellingen de plannen voor de studievoorschotmiddelen
al gereed zouden moeten hebben en vragen of de Minister in hoofdlijnen met de Kamer
kan delen wat de oorzaken zijn van de negatieve beoordelingen door de NVAO van zeventien
instellingen.
De Minister beargumenteert dit besluit mede door te stellen dat onderwijsinstellingen
geconfronteerd worden door «financiële onzekerheden». Kan de Minister deze financiële
onzekerheden met de Kamer delen en toelichten welke maatregelen de Minister neemt
om deze onzekerheden te verzachten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van
het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, houdende de aanpassing van de kwaliteitsbekostiging
over het jaar 2021 in verband met de uitbraak van COVID-19. De leden hebben begrip
voor het besluit om de kwaliteitsbekostiging over het jaar 2021 toe te kennen gezien
de situatie. Zij hebben hierover nog wel twee vragen.
Nog niet alle beoordelingen van de plannen voor de kwaliteitsafspraken zijn afgerond.
Dit geeft financiële onzekerheid voor instellingen. Deze leden staan achter het besluit
om de bedragen in 2021 toe te kennen, maar zouden graag zien dat instellingen hun
kwaliteitsplan herzien in het geval deze nog niet is goedgekeurd. Tevens vinden deze
leden het belangrijk dat de medezeggenschap op correcte wijze wordt meegenomen in
het herzien van de plannen en het monitoren van de kwaliteitsgelden. Op welke wijze
gaat de Minister hiervoor zorg dragen?
Voornoemde leden wijzen erop dat instellingen in de jaren 2020 en 2021 hoogstwaarschijnlijk
extra kosten zullen maken vanwege noodzakelijke aanpassingen aan de onderwijswerkelijkheid
door COVID-19, bijvoorbeeld door les te geven in kleinere groepen. De leden vragen
hoe voorkomen kan worden dat de middelen voor kwaliteitsverbeteringen in deze periode
worden gebruikt om financiële gaten te vullen die ontstaan door COVID-19.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.